De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 2. De classes Holten/Ommen
(1986)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Afgescheiden classis HoltenI Hellendoorn-NijverdalA. De eerste jarenHet diep uit de middeleeuwen daterende Hellendoorn - zie de hervormde kerk - was ± 1840 een agrarisch dorp, gelegen aan de oostzijde van de Hellendoornse berg. Dwars door de gemeente liep (en loopt) de Regge, een smalle, bochtige rivier, die 's winters de onverbeterlijke gewoonte had het omliggende laagland op onbepaalde tijden in meren te veranderen. Al eeuwen lang hadden de inwoners van ‘Heldern’ de lage broekgronden beweid en de hoge essen bebouwd. Omstreeks 1840 bestond de burgerlijke gemeente uit het dorp Hellendoorn en de buurtschappen Haarle, Elen-en-Rhaan, Egede, Marle, Daarle, Hulsen en Noetsele. Het is niet onbelangrijk deze namen eens te noemen, want het kwam in het algemeen meer voor, dat buiten de kom van het hoofddorp heel wat Afgescheidenen woonden, meestal boeren. Ze hadden daar weinig last van de dorpsgeest, die de Afgescheidenen vaak vijandig gezind was. We noemden ook Noetsele, nu al lang opgeslokt door de enorme uitbreiding, die Nijverdal heeft meegemaakt. Bij het punt waar Regge (transport over water) en de omstreeks 1831 aangelegde straatweg van Zwolle naar Almelo elkaar kruisten, had de Nederlandse Handel Maatschappij omstreeks 1835 een factorij of handelsnederzetting gesticht, die o.a. gebruikt werd voor de overslag van handgeweven goederen uit Twente, bestemd voor het toenmalige Nederlands-Indië. Deze plek kreeg in 1836 officieel de naam Nijverdal: de nijver(heid) in het (Regge)dal. Op initiatief van de Engelsman Thomas Ainsworth, wonende op de nu verdwenen buitenplaats de Eversberg, is daar toen enige textielbedrijvigheid ontstaan (spinnerij en weverij). Zo werd Nijverdal de bakermat van de Twentse textielindustrie, later echter overvleugeld door Enschede. Als boekhouder van deze factorij, van dit agentschap, trad in augustus 1835 in dienst Hendrik Wormser, Amsterdammer van afkomst. Hij was in de Afgescheiden gemeente van Hellendoorn een man van het eerste uur. Zijn naam en activiteiten zullen we in de volgende bladzijden van dit hoofdstuk dan ook nog vele malen tegenkomen. Kerkelijk gezien telde de burgerlijke gemeente van Hellendoorn omstreeks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1844 ongeveer 2200 hervormden, 1100 rooms-katholieken en 300 afgescheidenen. Hervormd predikant in Hellendoorn was in die dagen Johannes Coninck Liefsting, die in 1807 als kandidaat naar het Sallandse dorp was gekomen en daar werkzaam is gebleven tot zijn emeritering in juni 1857. Bijna 50 (!) jaar had hij toen in het dorp aan de Regge gestaan. Lichamelijke zwakheid verhinderde hem op de gebruikelijke wijze afscheid van zijn gemeente te nemen. Niet lang heeft hij van zijn emeritaat kunnen genieten. Een jaar later overleed hij al, 73 jaar oud. In het bericht van zijn dood lazen we, dat hij ‘een zachtmoedig en minzaam karakter’ had.Ga naar eindnoot1. Ds Coninck Liefsting - een domineeszoon - was op 14 mei 1785 geboren in Irnsum (Fr.), waar zijn vader - Fokko Liefsting - toen hervormd predikant was.Ga naar eindnoot2. Op 4 oktober 1819 trouwde de 34-jarige Hellendoornse Coninck Liefsting te Stedum (Gr.) met de nog jonge Catharina Wilhelmina van Halsema (19 jaar), stammend uit een Gronings geslacht. Ze was een dochter van de hervormde predikant Willem Diderik van Halsema te Stedum en Marrigje Liefsting. De vader van de bruid had later grote antipathie tegen de Afscheiding.Ga naar eindnoot3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het beginWanneer we nu gaan letten op het ontstaan van de Afscheiding in Hellendoorn, dan reikt een rapport van de hervormde ring Ommen, gedateerd april 1836, ons daartoe enige gegevens aan. We lezen daarin, ‘dat in Hellendoorn bij sommigen reeds lang een separatistische geest’ heerste, al bleef men tot voor kort trouw in kerkgang en Avondmaalsbezoek. Dit klopt wel, want in 1835 en '36 lieten verscheidene toekomstige of reeds werkelijke Afgescheidenen hun kind nog in de hervormde kerk dopen.Ga naar eindnoot4. De notulen van de hervormde kerkeraad geven ons op dit punt echter geen enkele inlichting.Ga naar eindnoot5. In het bovengenoemde rapport deelde de scriba verder nog mee, dat de samenkomsten van die separatisten in gehuchten en buurtschappen zo veel mogelijk werden tegengegaan.Ga naar eindnoot6. We waren zo gelukkig in het archief van het Kabinet van de Gouverneur een tot nu toe onbekend schrijven van de burgemeester J.C. Bouwmeester van Hellendoorn te ontdekken, dat we hier kort samengevat doorgeven.Ga naar eindnoot7. Op zaterdag 25 juli 1835 was de burgemeester naar de buurtschap Marle geweest om daar de staat, waarin het schoolgebouw en enige publieke wegen verkeerden, eens op te nemen. Toen hij op de terugweg op de boerderij de Schuilenburg (bij de Regge) aankwam, merkte hij, dat daar ‘veele personen zoo mannen als vrouwen passeerden’ (kennelijk op weg naar een conventikel). Naar hem werd verteld, kwam dit op zaterdag vaker voor. Toen de burgemeester vervolgens aan Gerrit Pastink, wonende in de buurtschap Elen, vroeg, wáár die ‘vergadering’ zou plaats vinden, kreeg hij als antwoord: ‘bij Soepenberg’ (een boerderij). De burgemeester besloot nu zelf poolshoogte te nemen en begaf zich ‘naar het huis van G.J. Immink, bouwman op het erve groot Soepenberg te Hulsen (een buurtschap) onder deze gemeente’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als getuige nam hij mee Jan Berkel, landbouwer en ‘schatter van het slachtvee’. Bij Soepenberg gearriveerd, hoorden beide mannen ‘een sterk Psalm gezang’ uit het huis komen. Ze gingen naar binnen en troffen daar een vergadering aan van ongeveer 50, 60 à 70 personen, die geleid werd door een ‘onbekend’ persoon. De komst van de burgemeester had in de vergadering grote spanning doen ontstaan, vooral toen deze de vreemdeling wilde ‘arresteren’. Nauwelijks had hij zijn naam gezegd: Van der Veen, (gaf hij wel een juiste naam op?) of alle lampen en lichten in het vertrek werden uitgeblazen om - we citeren nu letterlijk uit het rapport - ‘zoo doende indien zij zich vertrouwden den Burgemeester een pak slaag te geven, die zich dan ook wel heeft verbeeld, dat gemelden G.J. Immink naar hem heeft geslagen, alhoewel daar van geen letsel bekomen, dan alleen het verlies voor een ogenblik van zijne pet, in welken tusschentijd, de zoogenaamde oeffenaar of redenaar van die gelegenheid gebruik maakte en zich van de bijeenkomst heeft verwijderd’. Nadat de oefenaar was vertrokken, nam de gastheer Immink het woord, sprak ‘eenige brutale woorden’ tegen de burgemeester, en stelde de vergadering voor samen ps 25 en 68 te zingen, ‘het welk dan ook nog in mijne tegenwoordigheid is geschied’ (het zullen wel enkele verzen uit die lievelingspsalmen van de Afgescheidenen zijn geweest). De burgemeester besloot zijn rapport aan de Gouverneur met de wens uit te spreken, dat de ‘houders’ van dergelijke bijeenkomsten ‘behoorlijk wierden gestraft’. Zo sprak en schreef de burgemeester van Hellendoorn in juli 1835 over de zich toen al aankondigende Afscheiding. Toch heeft men de rechtbank van Deventer in totaal maar één vonnis tegen een inwoner van Hellendoorn wegens het houden van een ongeoorloofde godsdienstoefening uitgesproken. En toen was het al bijna twee jaar later. We komen erop terug. Een sterke impuls voor het ontstaan van de Afgescheiden kerk in Hellendoorn betekende de komst van een Amsterdammer naar Noetsele, nl. van de 25-jarige Hendrik Wormser, in augustus 1835 als boekhouder van de magazijnen in dienst getreden van het agentschap, dat de Nederlandse Handel Maatschappij in het latere Nijverdal had geopend. Wanneer die Afgescheiden gemeente precies is gesticht, is niet bekend. In elk geval is de tijdsaanduiding ‘vanaf 12 februari 1837’ in de jubileumuitgave van ‘Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten’ (1984) onjuist. Want de eerste kerkeraadsvergadering waarvan notulen zijn gemaakt, werd op maandag 6 februari 1837 gehouden bij Hendrik Wormser in Noetsele aan huis. En de eerste rekening van ontvangsten en uitgaven van de armengelden begint al met 1 mei 1836. In die buurt en misschien wel op die datum moeten we de dag van instituering van de Afgescheiden gemeente te Hellendoorn zoeken. Het grootste deel van dit dikke, in het archief van de gereformeerde kerk bewaard gebleven, notulenboek geeft ons het fraaie handschrift van Hendrik Wormser. Ook bestaat er nog een soort brievenboek van behoorlijke omvang, eveneens met Wormsers hand geschreven. Het bevat afschriften | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van uitgaande brieven van de kerkeraad en kennisgevingen aan de gemeente. Voor de geschiedschrijver bronnen van uitermate groot belang.Ga naar eindnoot8. In die eerste kerkeraadsvergadering van 6 februari 1837 waren present de beide ouderlingen Hendrikus Lankheet, de molenaar op Schuilenburg, en de al bejaarde Antonie Pijffers. De twee diakenen waren Jan Plaggemars en Hendrik Jan Weghorst, beiden landbouwers, terwijl ook nog aanwezig waren de ‘gewone’ gemeenteleden Hendrik Wormser en Hendrikus Hulsman. Besloten werd, dat het lidmaat H. Wormser de kerkeraad met raad en hulp zou bijstaan en fungeren als ‘schrijver’ (scriba). Nu, dit laatste heeft hij op voortreffelijke wijze vele jaren gedaan en ook in het eerste is hij sterk geweest. Hij was een goed organisator, had een brede blik en een sterke overtuigingskracht. Zo zag hij er het belang van in, dat kerkeraads- en ook gemeenteleden hun kennis moesten kunnen ontwikkelen en op de hoogte blijven van de gang van het kerkelijk leven. Daarom had hij de provinciale correspondent, Wolter Wagter Smitt te Zwolle, verzocht hem enige ‘stichtelijke’ boekjes te sturen, wat deze had gedaan. De titels worden niet genoemd. Het zullen wel vlugschriften uit die tijd zijn geweest. In elk geval kostten ze samen ƒ 10,- en dit bedrag werd op de ‘belastbare’ gezinnen van de gemeente omgeslagen. Alleen Jan Lubbers was te oud en ‘onbekwaam’ om van die lectuur nog gebruik te kunnen maken en hoefde dus niet mee te betalen. Nu, dat was terecht. Nog geen drie maanden later overleed deze ‘boerwerker’, weduwnaar van Diena Agteresch, oud 90 (!) jaar.Ga naar eindnoot9. De namen van de 18 huisgezinnen, die wel moesten meebetalen, hebben we in de aantekeningen geplaatst. Ze behoorden tot de eerste Afgescheidenen in Hellendoorn.Ga naar eindnoot10. In de kerkeraadsvergadering van 6 februari 1837, die we nu aan het bespreken zijn, werden nog meer puntjes op de i's gezet. Voor elke gemeente is het namelijk noodzakelijk de financiële basis en draagkracht niet uit het oog te verliezen. Zo ook in Hellendoorn. De kerkelijke uitgaven zouden worden betaald uit de opbrengsten van de collecten ‘in bijeenkomsten, oefeningen of gezelschappen’ gehouden. Wanneer Gerrit Jan Klaassen uit Den Ham kwam oefenen, dan was ‘naar oude gewoonte’ de collecte voor hem. Boekhouder van de gemeente werd Hendrik Wormser, wat hij in het dagelijks leven ook was. Ook de catechisaties werden geregeld. De kinderen die er voor in aanmerking kwamen en woonden in de buurtschappen Overwater, Schuilenburg, De Kempe, Marle, Elen en Rhaan (in totaal 8 catechisanten) zouden bij ouderling H. Lankheet op Schuilenburg door het gemeentelid H. Mensink worden onderwezen. H. Wormser nam de 22 kinderen uit Noetsele en directe omgeving voor zijn rekening. Tenslotte werd nog bepaald, dat H. Wormser altijd de kerkeraadsvergaderingen zou bijwonen ‘dezelve met raad en hulp bij staande’. Een betere greep had de kerkeraad niet kunnen doen. In de volgende kerkeraadsvergadering besloot men - om de gemeente meer effectief te kunnen bearbeiden - het aantal ouderlingen van 2 op 3 te bren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen. Diaken Jan Plaggemars uit Noetsele werd ouderling en Hendrik Teeselink (‘op Keizer’), ook uit Noetsele, zou diens plaats als diaken innemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hemelvaartsdag 4 mei 1837Beiden werden op Hemelvaartsdag '37 's middags door ds Van Raalte in hun ambt bevestigd in een overigens emotioneel verlopen kerkdienst, bij Gerrit Jan Immink op Soepenberg gehouden. In de nog prille historie van de Afgescheiden kerk van Hellendoorn is dit een belangrijke dag geweest. 's Morgens preekte ds Van Raalte over psalm 68:19: ‘Gij zijt opgevaren in de hoogte...’. En na afloop van de preek werd Hendrikus, een zoontje van Mannes Kok gedoopt. Toen ds Van Raalte 's middags met zijn preek over Hand. 1 ongeveer halverwege was gekomen, ging de schuurdeur open en wie kwamen naar binnen? De burgemeester met zijn veldwachter. Algemene consternatie. De burgemeester stapte naar Van Raalte toe en beval hem de vergadering uit elkaar te doen gaan. Maar deze antwoordde, dat hij zelf hier niets te vertellen had. Daarop richtte Hellendoorns eerste burger zich met hetzelfde ‘verzoek’ tot de bewoner van het huis Gerrit Jan Immink; deze weigerde echter ronduit te gehoorzamen. Na nog een poosje midden in de vergadering te hebben gestaan, vertrokken burgemeester en veldwachter, en gingen naar het woonvertrek van de boerderij, waar ze het eind van de godsdienstoefening afwachtten. Intussen had ds Van Raalte na de preek de beide nieuwe kerkeraadsleden ‘bevestigd’.Ga naar eindnoot11. De weigering met de dienst op te houden kreeg voor de hoofdpersonen nog een minder prettig gevolg. Zowel ds Van Raalte als de 49-jarige landbouwer Gerrit Jan Immink moesten zich voor de rechtbank in Deventer verantwoorden (Van Raalte is niet gegaan). Het vonnis luidde: Van Raalte ƒ 100,- boete (de maximum-straf) en Immink ƒ 20,-.Ga naar eindnoot12. Nu had men als Afgescheiden gemeenten al afgesproken, dat men de boeten en proceskosten gezamenlijk of per gemeente zou dragen. Zo werd in de gemeentevergadering van 3 april 1839 meegedeeld, dat ds A.C. van Raalte ‘om de zaak van Christus’ 8 dagen in de gevangenis te Zwolle had gezeten en dat de proceskosten een bedrag van nagenoeg ƒ 135,- bedroegen. Daarin moest ook de gemeente van Hellendoorn meebetalen. In augustus '37 kreeg de hierboven al genoemde Gerrit Jan Immink een dwangbevel binnen 8 dagen ƒ 25,53 te betalen, het bedrag van zijn boete plus proceskosten, te voldoen aan het kantoor van de registratie in Raalte. Dit bedrag werd door ouderling H. Lankheet voorgeschoten evenals de ƒ 100,- boete voor ds Van Raalte. Aan Lankheet moest dus ƒ 125,53 worden betaald. Uit naburige gemeenten o.a. Rijssen en Den Ham was al een bedrag van ruim ƒ 39,- ontvangen. Heel lakoniek heet het in de notulen: ‘Men kan giften inleveren wegens de boeten’. Uiteraard kon ds Van Raalte maar een paar keer per jaar naar Hellendoorn komen om daar te preken en eventueel de sacramenten te bedienen. Dus moesten met eigen mankracht (preeklezen) of met behulp van een oefenaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kerkdiensten worden verzorgd. Veel steun had men aan Gerrit Jan Klaassen, de al eerder genoemde oefenaar uit Den Ham. Hij ontving voortaan voor het ‘stichten der gemeente’ een ‘verering’ uit de kerkekas. Het bedrag staat niet genoemd. Op zondag 13 augustus '37 was ds Van Raalte weer in de gemeente van Hellendoorn. Die dag preekte hij tweemaal aan het Lochter, een boerderij aan de Boomcateweg in Nijverdal, destijds bewoond door de familie Scholten.Ga naar eindnoot13. In september '37 kreeg de kerkeraad met een merkwaardig geval te maken. Een echtpaar wilde lid van de gemeente worden en werd daarom door de kerkeraad ‘onderzocht’. Tegen de vrouw was geen bezwaar, maar de man verklaarde openlijk, dat hij ‘als hij niet meer kreeg als hij thans bezat, hij dan voor eeuwig moest verloren gaan’. Na deze ‘vroom’ klinkende ontboezeming was de kerkeraad van oordeel hem zó niet te kunnen aanvaarden (‘geen regt te hebben om doode lidmaten tot het lichaam van Christus toe te voegen’). Toen dit de man werd meegedeeld, ontstond ‘eene langdurige redewisseling’ met als resultaat, dat nu ook de vrouw niet aangenomen wilde worden. In de kerkeraadsvergadering van 6 maart '38 bij ouderling H. Lankheet op Schuilenburg gehouden, besloot de kerkeraad Antonie Pyffers wegens ouderdom en lichamelijke toestand ‘rustend ouderling’ te verklaren. Het werd aan de gemeente plechtig op de volgende manier bekend gemaakt: ‘Geliefde broeders en zusters in de Heere. Tot zover de afkondiging. Pyffers werd zo ontheven van de zwaarste werkzaamheden ‘aan die post verbonden’, maar behield ‘den naam en eer daarvan’. Bovendien was ieder verplicht naar zijn vermaningen te luisteren ‘in alles gelijk zulks omtrent leeraars geschied(t)’. In de Afgescheiden kerken heeft jarenlang de functie van rustend of oud-ouderling bestaan. Er waren zekere voorrechten aan verbonden. Hij mocht b.v. altijd de kerkeraads vergaderingen bijwonen. Wat de ‘ouderdom’ van Pyffers betreft, hij was toen 68 jaar. Dat was voor die tijd zeker oud. Hij had echter nog enkele tientallen jaren leven op aarde te goed. Pas op 25 mei 1861 is hij 91 (!) jaar oud, ongehuwd, overleden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In verband met de ‘geestelijke behoeften’ en de ‘wij de uitgestrektheid’ van de gemeente besloot de kerkeraad in de vacature-Pyffers niet één, maar twee ouderlingen te laten kiezen. Het werden Hendrik Wormser (die in het kerkelijk leven al lang de toon aangaf) en Derk Jan Agteresch uit Elen, resp. met 8 en 10 stemmen gekozen. Uit dit aantal blijkt wel, hoe klein de gemeente nog was. Ds Van Raalte heeft beiden op 13 mei 38 ‘met oplegging der handen’ in een kerkdienst, gehouden op het Logter te Nijverdal, in hun ambt bevestigd. Het was toen een 5-mans kerkeraad, bestaande uit de ouderlingen H. Lankheet, H. Wormser en D.J. Agteresch met de diakenen H.J. Weghorst en H. Teeselink. Wormser zat nog maar net officieel in de kerkeraad, toen op zijn initiatief besloten werd een exemplaar van het tijdschrift De Reformatie plus 20 exemplaren van de Leerregels van Dordrecht aan te schaffen. De ‘gegoeden’ in de gemeente werden opgewekt van de laatste, er één te kopen à 25 cent per stuk. En wie het niet kon betalen, kreeg er één gratis. Zo probeerde Wormser zijn gemeenteleden in de gelegenheid te stellen hun vaak minieme theologische kennis te vermeerderen en op de hoogte te blijven van de gang van het kerkelijk leven in de Afgescheiden kerken van die dagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een eigen domineeNatuurlijk wilde de gemeente te Hellendoorn graag een eigen dominee hebben. Vooral ouderling Hendrik Wormser drong daar zeer op aan. Maar hoe die te krijgen? Het was zeker geen geringe zaak. Aan het beroepen van een dominee zaten immers heel wat facetten. Om hierop wat meer zicht te krijgen, las ouderling Wormser in de kerkeraad van 8 juli '39 een pas verschenen stuk voor uit het theologisch tijdschrift De Reformatie van die dagen, getiteld Bedenkingen tegen het verroepen van LeeraarsGa naar eindnoot14.. Het was van de hand van zijn bekende broer Johan Adam Wormser, een toen nog vooraanstaand Afgescheidene in Amsterdam. In de eerste alinea's gaf de schrijver duidelijk het verschil aan tussen beroepen en verroepen. Iemand die nog geen dominee was, werd via een verkiezing door zijn eerste gemeente beroepen, en mocht die tegen haar wens niet verlaten, want hij was daar immers door God geroepen. Door een verroeping werd een reeds aan een gemeente verbonden predikant - als hij het aannam - naar een nieuwe gemeente verplaatst, ten koste van zijn vorige gemeente. Vooral deze laatste woorden wogen bij Wormser zwaar, zo zwaar, dat hij het verroepen zelfs als zonde tegen het 10e gebod beschouwde: Gij zult niet begeren... iets, dat van uw naaste is, waarmee àlle begeerten werden aangeduid. Het weghalen van een leraar uit een andere gemeente - behalve als men dat op goede gronden deed - was een onbarmhartige en harde daad en betekende een schending van de onderlinge broederlijke liefde. Wij behoren ons in het geluk van onze naaste te verheugen. Daarom mochten er geen vasten- of biddagen worden vastgesteld, om al vastende en biddende het 10e gebod te overtreden door de bedoeling anderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te beroven van wat de Heere hun geschonken had. Volgens Wormser diende er een eind te komen aan het in de kerk ingeslopen misbruik een dominee van een andere gemeente te begeren en daar weg te halen. Maar als deze nu eens van een kleine gemeente naar een grotere verhuisde en zo dus meer zielen kon bereiken? Emotioneel beantwoordde Wormser deze tegenwerping als volgt: Moesten kleine gemeenten dan minder behartigd worden dan grote? Waren de zielen van stedelingen kostelijker voor God dan die van boeren? Kon er dan nooit een beroep op een dominee van een andere gemeente worden uitgebracht? Ja - aldus Wormser - er waren wel gevallen, waarin dit mogelijk was. Een predikant mocht ‘verplaatst’ worden, met toestemming van de classis (!), als dit in het belang was van het hele ‘lichaam’ der kerk of van een ‘verzameling’ van gemeenten. Ook als een gemeente zo vol zat met argwaan en vooringenomenheid tegen haar dominee en zó met hem in oppositie leefde, dat hij niet meer met stichting en zegen werkzaam kon zijn. Eveneens mocht men een predikant verroepen, als zijn gezondheid dit noodzakelijk maakte, of als de gemeente, waarin hij stond, hem niet meer kon betalen of als bepaalde gemeenten overvloedig van dominees waren voorzien, terwijl andere een predikant hoognodig hadden. Maar dit was heel iets anders, dan de gebruikelijke ‘verroepingen’, waarbij men willekeurig uit reeds dienstdoende predikanten koos en de een of andere gemeente tegen haar wil van haar dominee beroofde. We merken hierbij op, dat Johan A. Wormser een paar maanden later op dit punt terugkwam in zijn artikel in De Reformatie, getiteld: ‘Opmerkingen over het zenden van Leeraren’. Hierin stelde hij nog eens duidelijk, dat een dominee verplicht was bij zijn gemeente te blijven, hoewel er omstandigheden konden zijn, die verplaatsing geoorloofd en zelfs wenselijk maakten, maar wel in onderling overleg en met wederzijdse toestemming. Verroepen vloeide in de regel voort uit zelfzucht, verroepen hield kleine gemeenten in onrust. Volgens Wormser week men door het verroepen van de eenvoudigheid van Gods Woord af ‘als we, groot en aanzienlijk in aantal en tijdelijke bezittingen geworden, ons aanmatigen om de voortreffelijke leraren te moeten bezitten en de kleinere gemeenten als middel beschouwen om langzamerhand leraars voor de grotere op te kweken’. Een overaccentueren van bepaalde factoren bij het verroepen van een dominee was Wormser hier niet vreemd. ‘De aanwezige broeders’ - het waren alleen maar de drie ouderlingen Lankheet, Wormser en Agteresch - waren het hartelijk met dit in de kerkeraad voorgelezen ‘opstel’ eens en zouden graag zien, dat de aanbevolen gedragslijn in de praktijk van het beroepingswerk werd gevolgd. Men kon de gegeven richtlijnen al dadelijk toetsen aan een concreet geval. Want tijdens de op maandag 5 augustus '39 gehouden classis had ds Van Raalte meegedeeld, dat hij in Rotterdam was beroepen. Mocht hij dit beroep in overweging nemen, was zijn vraag geweest. Volgens de Hellendoornse kerkeraad had de gemeente in Rotterdam op ‘eene zondige wijze’ gehandeld, omdat ze de liefde tot de naaste volkomen over het hoofd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H. Wormser. Ouderling en Voorganger te Nijverdal. Overleden te Leiden 25 Maart 1887.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had gezien. Een hele provincie beroven van de prediking van het Woord en de bediening van de sacramenten, dat was nog al wat. De provincie Overijssel had immers een ‘wettig recht’ op ds Van Raalte. Maar deze had daar zelf tegen in gebracht:
Op deze argumenten had de classis als volgt gereageerd:
Met deze redenering ging Van Raalte akkoord. Hij zou Rotterdam schrijven de beroepsbrief voorlopig niet te kunnen beantwoorden. Hij bedankte later. De kerkeraad van Hellendoorn besloot nu de mogelijkheid te onderzoeken om ‘eenen leerar uit den boezem der gemeente’ te beroepen, waarmee hij bedoelde een ‘leerouderling’, die zich moest laten opleiden tot predikant. Zo geleerd hoefde hij nu ook weer niet te zijn of te worden. Kennis van de grondtalen waarin de bijbel was geschreven, was wel nuttig, maar niet beslist noodzakelijk. Het was mooi, als voorgangers het Grieks en Hebreeuws beheersten, en zo b.v. geleerde tegensprekers konden weerleggen. Maar iemand b.v. op Urk of Schokland zou zonder die kennis heel goed als voorganger de gelovigen met Gods Woord kunnen voeden, zonder dat hij Hebreeuws of Grieks kende. Anders zouden ongeletterde gelovigen de bijbel immers wel opzij kunnen leggen. Zo schreef de latere ds C. v.d. Meulen in dezelfde jaargang van De Reformatie (1839), waarin J.A. Wormser zijn artikel over het verroepen van leraars had gepubliceerd. En op initiatief van ouderling H. Wormser had de kerkeraad in Hellendoorn zich op dit kerkelijk tijdschrift geabonneerd.Ga naar eindnoot15. In de lijn van deze gedachten vestigde Wormser in december 1839 de aandacht op de 25-jarige Seine Bolks in het buurdorp Den HamGa naar eindnoot16.. Hij was een eenvoudige boerenjongen. ‘Zijn ouders behoorden niet tot de groten der aarde, wel tot het volk, dat God vreesde. Al heel vroeg verloor hij zijn vader, zodat hij zich van hem niets kon herinneren; toch deed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het hem altijd goed, als hij van de oprechte godsvrucht van zijn vader hoorde getuigen... Zijn gul en vriendelijk karakter maakte hem de vriend van elk. Toen Seine Bolks 16 jaar oud was, brak de Heere door en maakte woning in zijn hart. Hij kwam tot het volle besluit om met de zonde te breken en zich aan de dienst des Heeren te wijden. Hoewel hij weinig of geen schoolonderwijs genoten had, was hij van God begiftigd met schone gaven..., gaven van ernst, vuur, vrijmoedigheid, belangstelling en van een helder inzicht in de waarheid’. Als opgroeiende jongen moest hij vaak letten op een groep schapen, die op de heide aan zijn zorgen was toevertrouwd. Als hij dan zo overdag in het veld zat, las hij veel en biddend in een bijbeltje, hem door zijn moeder meegegeven, zodat hij al vroeg zijn kennis van Gods Woord vergrootte. Vaak en graag woonde hij godsdienstige bijeenkomsten bij en op 20-jarige leeftijd ging hij al voor als oefenaar ‘en dat met vrucht en genoegen van velen’.Ga naar eindnoot17. In juli 1838 was de toen 24-jarige Seine Bolks in Den Ham getrouwd met de even oude ‘arbeider’ Geertje Brouwer, ook uit Den Ham afkomstig.Ga naar eindnoot18. Hem wilde Wormser nu naar Hellendoorn halen. Op Tweede Kerstdag 1839 viel de beslissing in een gemeentevergadering 's avonds om 6 uur bij ouderling H. Lankheet op Schuilenburg aan huis begonnen. Aanwezig waren de 4 ouderlingen H. Lankheet, J. Plaggemars, H. Wormser en D.J. Agteresch, met de diakenen H.J. Weghorst en B. Timmerman, en H. Teeselink als ‘rustend’ diaken. Verder nog 10 mannelijke en 5 vrouwelijke belijdende leden. Natuurlijk had Hendrik Wormser de leiding. Hij deelde mee dat de kerkeraad voorstelde Seine Bolks, lidmaat van de Chr. Afgescheiden gemeente in Den Ham te beroepen. De aanwezige 17 manslidmaten stemden op twee na allen voor.Ga naar eindnoot19. Die twee waren diaken H.J. Weghorst, die blanco stemde, omdat hij te laat had gehoord, dat over het beroep deze avond zou worden beslist. Zo deed ook het gemeentelid Mannes Kok, die te weinig van de persoon van Seine Bolks afwist. Hoewel het niet als noodzakelijk werd beschouwd, meenden echter enige broeders, dat men ook de 5 aanwezige vrouwelijke leden zou ‘afvragen’ om algemeen genoegen te geven! Het gebeurde. Alle 5 zusters stemden vóór: Everdina Kiek in 't Veld, Jenneken Maatman, Femia Mollink, Jennigje Mensink en Berendina Koppelman.Ga naar eindnoot20. De uitslag was dus, dat van de 22 aanwezigen 2 blanco hadden gestemd, terwijl 20 de voorgestelde Seine Bolks accepteerden met ‘volkomen genoegen’. De volgende dag ging ouderling Lankheet naar Den Ham om Bolks dit beroep persoonlijk mee te delen, met daarbij het verzoek om woensdagavond 1 januari 1840 de kerkeraadsvergadering op Schuilenburg (bij Lankheet) bij te wonen. Bolks verscheen daar en met hem vele belangstellende gemeenteleden. Wormser deelde de beroepen Bolks de volgende condities mee: Hij moest het evangelie in Hellendoorn verkondigen, maar mocht tussen de bedrijven door wel zijn beroep als landbouwer blijven uitoefenen. Een vast traktement | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kreeg hij niet, maar de kerkeraad beloofde wel, dat gemeenteleden op kosten van de kerk zijn land zouden bewerken, als hij door zijn werk als ‘leeraar’ daar niet aan toekwam. Terloops merken we hier op, dat in de notulen van april 1840 wordt meegedeeld, dat ‘de werkzaamheden met het veenhakken ten dienste van Bolks bijna beëindigd’ waren. Al ontving Bolks dan geen van te voren vastgesteld traktement, voor ‘zijn moeiten en opofferingen’ kreeg hij ook vergoeding in ‘geldwaardige dingen’. Het zal wel loon in natura zijn geweest. In de notulen lezen we herhaaldelijk over hem toegezegde porties rogge en boekweit. En ook bij de ‘slacht’ zal hij niet vergeten zijn. Tenslotte moest hij zich op kosten van de gemeente in Ommen bij ds Van Raalte tot predikant laten opleiden en, na te zijn geslaagd, als dominee naar Hellendoorn komen. Bolks ging van harte akkoord met wat Wormser hem had gezegd en verklaarde nù al volkomen bereid te zijn het beroep aan te nemen: Maar omdat het beroep op de drie eerstvolgende zondagen nog moest worden ‘afgelezen’, wilde hij het zolang nog in beraad houden. Uit de notulen van de volgende kerkeraadsvergaderingGa naar eindnoot21. blijkt, dat ds Van Raalte wel genegen was Bolks op te leiden. Deze was al in Ommen gaan wonen bij zijn zwager, ouderling Jan Bosch in huis,Ga naar eindnoot22. à ƒ 2,- per week. Wel had Van Raalte liever gezien, dat Bolks zijn intrek had genomen bij een diaken, namelijk bij bakker Evert DangremondGa naar eindnoot23., waar ook ‘zekere Veenstra en De Vries’ hun verblijf hadden. Hier wordt gedoeld op student Ysbrand J. Veenstra uit Joure, en student Hendricus de Vries uit Vriezenveen, die beiden door Van Raalte tot predikant werden opgeleid. Vooral Veenstra, die al enige tijd ‘onderwijs’ van Van Raalte had genoten, zou Bolks ‘tot veel nut’ kunnen zijn. Maar een onoverkomelijk bezwaar was, dat het kostgeld dan bijna het dubbele bedroeg, nl ƒ 3½ per week. Bolks moest dus bij zijn zwager Bosch blijven, die ‘een vrij kamertje bezat, waar hij zich afgezonderd van het huisselijk gewoel kon houden, en onbelemmerd was in het buigen zijner knieën voor den Heere zoo dikwijls als hij daartoe behoefte mogt gevoelen, hetwelk door het bijeen wonen van drie personen in ééne kamer vaak wordt belet. Ook woonden zij overigens zeer digt bij elkaar, zoodat, wanneer er slechts lust en begeerte mogt zijn, er genoegzame gelegenheid tot gemeenschaps-oefening bestond, en niets hun belette een collegie op te rigten om dagelijks eenige uren met elkander tot onderlinge oefening door te brengen’. Tijdens zijn studie zou Bolks lid van de gemeente Ommen zijn. Hoe ging het nu met student Bolks in Ommen? Om daarvan wat meer te weten te komen zochten de ouderlingen Lankheet en Agteresch hem daar in mei '40 eens op om ‘naar zijne omstandigheden te vernemen’. Ze rapporteerden het volgende: In de eerste plaats wilde Bolks graag, dat het verschuldigde kostgeld aan zijn zwager werd voldaan! Ten tweede wenst hij van kosthuis te veranderen, omdat zijn zwager, de voerman, J. Bosch ƒ 2,50 per week te laag vond. Nu kon hij voor ƒ 3,25 per week in de kost | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen in het huis, waar ook zijn medestudenten Veenstra en De Vries zaten, en waar hij door een ‘afzonderlijke levenswijze vrij (was) van dadelijke inwikkeling in wereldsche aangelegenheden’. We merken hierbij op, dat een voermansbedrijf inderdaad heel andersoortige activiteiten met zich meebrengt dan een bakkerij. Ten derde wilde Bolks graag zijn (boerse?) ‘klederdragt’ enigszins veranderen, zodat hij meer als een burger gekleed ging. De kerke raad besloot onmiddellijk aan Bolks eerste twee verzoeken te voldoen, maar de wijziging van ‘klederdragt’ moest - gelet op de financiële toestand van de gemeente - nog even wachten. Op de kerkeraadsvergadering van 31 augustus '40, gehouden bij ouderling Lankheet op Schuilenburg, was ook S. Bolks ‘beroepen tot het leerambt’ schriftelijk uitgenodigd. De broeders wilden graag weten, hoever hij nu met zijn studie was. Want er was in Hellendoorn hard een dominee nodig en ook het betalen van zijn kostgeld werd voor de gemeente van Hellendoorn ‘bezwarend’. Bolks wilde eerst liever geen informatie geven. Het zou immers aanleiding kunnen geven tot ‘onaangenaamheden’ met Van Raalte. De kerkeraad meende echter dit te mogen en te moeten vragen, want in het begin van de avond was besloten bij de gemeenteleden langs te gaan om zo mogelijk giften toegezegd te krijgen voor de studiekosten van Bolks. En dan moest de stand van zaken - wat zijn studie betreft - toch bekend zijn. Bolks zag nu het billijke van het verzoek in en gaf de volgende inlichtingen: Hoe verder hij kwam met zijn studie, hoe meer ‘aangenaamheid’ hij vond ‘in studie en onderzoek’. Ds Van Raalte onderwees hem ‘getrouwelijk’. En sedert de lente van dit jaar werden ‘de studiën op eene meer ruime schaal voortgezet dan vroeger’. Deze laatste opmerking deed de kerkeraadsleden de wenkbrauwen fronsen. Ze merkten op ‘dat toen men ongeletterde personen voor het leeraars ambt begon op te leiden’ het de bedoeling was, dat deze personen ‘op eene eenvoudige wijze het evangelie verkondigen en de sacramenten bedienen konden’, om zo in de eerste nood van de kerk te voorzien. Dat moest Bolks niet vergeten! Deze verzocht nu de kerkeraad Van Raalte van de ‘nood’ van deze gemeente op de hoogte te stellen en hem te vragen ‘de meest mogelijke spoed met zijne opleiding te willen maken’, opdat hij (Bolks) binnen korte tijd tot predikant kon worden bevestigd ‘hoewel alles langs eenen regelmatigen en ordelijken weg’. Bolks nam op zich dit zelf aan ds Van Raalte te vragen. Tenslotte zou de kerkeraad het ook zeer op prijs stellen, als Bolks elke maand iets van zich en van zijn studie liet horen. De reactie van ds Van Raalte op dit alles was, dat de kerkeraad bij hèm had moeten informeren naar de studie van Bolks en niet bij deze broeder zelf. Verder had hij Wormser meegedeeld, dat hij zelf ook niets liever wilde dan dat Bolks met zijn studie opschoot, maar de kerkeraad moest wel inzien, dat het opleiden van ‘ongeoefende’ personen een moeilijke taak was. Daarom behoorden de broeders ‘lijdzaamheid te oefenen’. Nu, noodgedwongen deden ze dit dan ook. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas op 14 december 1841 deed student Bolks tegelijk met student Hendricus de Vries examen op de Provinciale vergadering te Nieuwleusen, bij J. Schoemaker aan huis gehouden. Er waren 9 Overijsselse gemeenten vertegenwoordigd: Nieuwleusen, Zwolle, Dalfsen, Ommen, Den Ham, Hellendoorn, Staphorst, Rouveen en Vriezenveen. Ds F.A. Kok van Dwingelo was ook present, evenals ds Van Velzen, die als scriba en examinator zou fungeren. De vergadering was nog maar nauwelijks geopend of ds Van Velzen vroeg om schriftelijk te stemmen over de vraag of de algemene synode te Amsterdam, van 17 november-3 december '40 gehouden, een wettige synode was geweest of niet (op deze synode was ds H.P. Scholte geschorst!). Onmiddellijk kwam ouderling Wormser - een aanhanger van ds Scholte - in het geweer; zijns inziens had die stemming al op de vorige Provinciale vergaderingGa naar eindnoot24. moeten plaats vinden. Toen had hij al de ‘rechtmatigheid’ van de Amsterdamse synode bestreden. Maar Van Velzen wilde de beslissing wettig of onwettig niet langer uitstellen en ook niet gedurig ‘twisten’. Hij wenste zekerheid; hij was immers nu examinator. Wormser erkende Van Velzen echter niet als zodanig! Het werd een dikke nederlaag voor Wormser, want alle afgevaardigden verklaarden de Amsterdamse synode voor ‘wettig’ en ook de Dordtse kerkenordening, die daar opnieuw was aangenomen. En zo kon het examen van Seine Bolks en Hendricus de Vries beginnen. Beiden werden tot de preekstoel toegelaten. Echter niet zonder reserves van ds Van Velzen en ds F.A. Kok, die wilden, dat zowel Bolks als De Vries hun gemeenten zouden ‘regeren’ volgens de Dordtse kerkenorde. Bolks beloofde het, maar hield een slag om de arm door eraan toe te voegen: voor zover die kerkenorde met Gods Woord overeenkwam. Op zondag 19 december '41 is Bolks in de morgendienst door ds Van Raalte als predikant van Hellendoorn bevestigd, bij welke gelegenheid ook het kerkgebouw van de gemeente in gebruik is genomen. 's Middags deed ds Bolks zijn intree met ps 27:4: ‘Eén ding heb ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in zijnen tempel’. In de kerkeraadsvergadering van donderdag 23 december 1841, 's avonds om 7 uur in het nieuwe kerkgebouw gehouden, trad ds Bolks voor het eerst als praeses op. Hij deelde mee een brief van ds F.A. Kok van Dwingelo te hebben ontvangen, waarin hij werd vermaand en geadviseerd toch niet af te wijken van de Dordtse kerkenorde en zich vooral op dit punt niet te laten verleiden door ouderling Wormser. Wat moest hij met deze brief aan, vroeg hij aan de kerkeraad. Omdat het een particulier schrijven was, was het het beste, dat hij zelf ds Kok maar terugschreef, aldus de broeders. Maar ze raadden hem aan ‘zulks zachtmoedig en met liefde te doen, doch zonder in veel byzonderheden te treden, aangezien Ds Kok voor alle teregtwijzing en leer in deze onvatbaar is’. (!) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze kerkeraadsvergadering werden ook een aantal regelingen getroffen: Zondags was er kerk om 10 en 2 uur. Het voornemen van de leraar om op zondagavond ook nog een bijbeloefening te houden, zou later worden bekeken. In de middagdienst behoorde uit de catechismus te worden gepreekt, te beginnen met zondag 1 op de eerste zondag van het nieuwe jaar; dat was al over 9 dagen. Ook elke woensdag zou er een godsdienstoefening zijn, 's avonds van 6-8 uur; de ene woensdag een bijbelverklaring, de andere een biduur. Het Avondmaal werd vastgesteld op de tweede zondag van elke maand (dus éénmaal per maand). De donderdag was voor de catechisaties, om 10 uur voor de kleine, en 's middags om 2 uur voor de grotere kinderen, waarbij het vragenboekje van Borstius en het Kort Begrip zouden worden gebruikt. Elk gemeentelid mocht de kerkeraads vergaderingen bijwonen. Ze werden om de twee weken op donderdagavond van 7-9 uur gehouden en duurden dus niet zo lang, althans korter dan tegenwoordig in de regel het geval is. Bij het doorbladeren van het notulenboek viel het ons op, dat jarenlang dit ritme (ongeveer om de twee weken een kerkeraadsvergadering) is volgehouden. Bolks traktement bedroeg ƒ 500,- per jaar, in 4 kwartalen te voldoen. Verder kreeg hij voor de meubilering van zijn woning ƒ 200,- ineens.
Voordat we nu een overzicht gaan geven betreffende de dienstperiode van ds Bolks in Hellendoorn, moeten we eerst nog enkele belangrijke punten aan de orde stellen nl. het eerste kerkgebouw en de erkenning door de overheid. We schreven al, dat op de zondag waarop Bolks tot predikant van Hellendoorn werd bevestigd, ook een eigen kerkgebouw in gebruik werd genomen (19 december 1841). Aan dit laatste is een hele voorgeschiedenis verbonden, waaruit we slechts enkele bijzonderheden aanstippen.Ga naar eindnoot25. Al in het voorjaar van '39 sprak de kerkeraad over de noodzaak in Hellendoorn een stuk grond te kopen en daarop een kerk te bouwen. Men had het oog laten vallen op grond van Gerrit Roelofs, gelegen aan de dorpsstraat ten westen van het dorpskerkhof. Uiteindelijk ging dit plan niet door. In 1840 was er weer een nieuw perspectief. In februari '40 kwam ouderling Wormser namelijk op de kerkeraadsvergadering met een schets tekening van een kerkgebouw, gemaakt door D. Hartgerink, timmerman te Goor en eerder lid van de gemeente Hellendoorn. De uitvoering ervan zou ongeveer ƒ 3000,- gaan kosten. Dat vond de kerkeraad te veel, waarna besloten werd de bouwsom tot ongeveer de helft terug te brengen door kleiner te bouwen en het weglaten van alles wat als ‘sieraad’ kon worden beschouwd. De volgende maand lag er weer een tekening, bestek en begroting op de kerkeraadstafel. Kosten nu ƒ 1600,-.Ga naar eindnoot26. Enkele weken later gingen kerkeraad en gemeente akkoord met een plan voor kerkbouw inclusief binnenbetimmering, waarvan de kosten op ƒ 2000,- uitkwamen. Maar de werkelijkheid maakte al spoedig duidelijk, dat men financieel nog veel te hoog in de boom zat. Het kon dus weer niet doorgaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In februari 1841 kwam er opnieuw beweging in de kerkbouwkwestie. Door A. Slotboom was voor de gemeente voor ƒ 525,- het huis van Derk Baron te Hellendoorn gekocht. Het stond aan de noordrand van het dorp. Maar hoe daar een kerk plus eventueel een pastorie van te maken? Verbouwen? Slopen en dan bouwen? Men zou een timmermansbaas uit Ommen om advies vragen. Deze adviseerde om te slopen, en van de afbraak een pastorie en daarnaast een kerk te bouwen. Die timmermansbaas kon het mooi vertellen, maar die operatie kwam wel op ƒ 3000,- (!) uit. En dat was immers ver boven de begroting van de kerkeraad ‘die de meest mogelijke eenvoud aan de minst mogelijke kosten wenscht te paren, aangezien zij overtuigd is, dat de zegen en uitbreiding des Christendoms niet afvloeit van de uitwendige praal en vertooning van het gebouw der onderlinge zamenkomst der gemeente. Ook is zij overtuigd van het nadeel, hetwelk er in gelegen zou zijn, om de gemeente in groote onaflosbare schulden te steeken, door welker intrestvoldoening later alle inkomsten der gemeente zouden worden verslonden, zoodat er gelden, noch tot onderhoud des Leeraars, noch tot andere einden, in betrekking tot de uitwendige godsdienstoefening voorhanden zouden zijn’.Ga naar eindnoot27. Hoe nu? Het gemeentelid A. Slotman nam aan voor ƒ 600,- het huis tot kerk te verbouwen ‘met genot van de afbraak’ voor zover deze niet gebruikt werd voor de ‘wederopbouw’. Toch bleek een doeltreffende verbouwing niet haalbaar. Het gekochte huis werd alsnog gesloopt en een kerkje met pastorie onder één kap gebouwd voor ƒ 1100,- Wormser vroeg aan ouderling Lankheet of deze niet ƒ 1000,- à ƒ 1200,- wilde lenen tegen een behoorlijke rente. Lankheet antwoordde daarvoor niet in de gelegenheid te zijn. Nu stelde Wormser voor, dat twee kerkeraadsleden naar Ommen, naar C.G. de Moen, een vermogend man en ouderling aldaar, zouden gaan om hem te vragen het genoemde bedrag tegen behoorlijke interest (al was het 5%) te lenen. Ouderling Lankheet vond het echter beter bij de gemeenteleden langs te gaan om vrijwillige giften los te krijgen, vooral voor de kerkbouw. Het eventueel dan nog ontbrekende zou hij zelf aanvullen.Ga naar eindnoot28. Al de kerkeraadsleden waren enthousiast over het voorstel van de molenaar van Schuilenburg. Nadat de rondvraag door de gemeente gehouden was, leende Lankheet nog renteloos ƒ 900,- met het kerkgebouw als onderpand. En zo is op zondag 19 december 1841 het ‘fiene karkie’ aan de dorpsstraat tegenover de daar afbuigende Schuilenburgerweg, nu Ommerweg 3, in gebruik genomen. Tot 1847 heeft het dienst gedaan als kerk van de Afgescheidenen in Hellendoorn, dus maar 6 jaar. In 1847 werd het gebouw verkocht. De eigenaar maakte er een boeren woonhuis van. Boven de deeldeuren plaatste hij een steen met het jaartal 1847. In 1967 maakte dit huis weer plaats voor een nieuwe woning. Toen in 1847 een groot deel van de gemeente van Hellendoorn naar Amerika emigreerde werd afgesproken, dat de ƒ 900,- die Lankheet had voorgeschoten, zou betaald worden door de met hem naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amerika vertrekkende broeders.Ga naar eindnoot29. Het jaar 1841 is dus in de geschiedenis van de Afgescheiden kerk van Hellendoorn een belangrijk jaar geweest. Ze werd toen een eigen dominee en een eigen kerkgebouw rijk. En niet minder belangrijk was het feit, dat de kerk bij K.B. van 1 april 1841 no. 106 door de regering was erkend, als antwoord op een ‘adres’ door 51 personen ondertekend. Dit aantal wijst erop, dat de gemeente toen al flink was gegroeid. In het verzoekschrift hadden ze opgegeven, dat ze hun kerkdiensten hoopten te houden in het huis van D.J. Agteresch in de buurtschap Elen (gem. Hellendoorn), ‘getekend D 39’. Maar we hebben hierboven al gezien, dat uiteindelijk (eind 1841) het eerste kerkgebouw kwam te staan op de plek, nu aangegeven als Ommerweg 3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Ds Seine BolksDs Seine Bolks, 19 december 1841 - 16 augustus 1847De komst van een nieuwe dominee betekende in die dagen een impuls voor het gemeentelijk leven. Dit is trouwens nog vaak het geval, tenminste wat de eerste tijd betreft. Het pastorale werk kan nu immers beter geregeld en verzorgd worden dan tijdens een (lange) vacature mogelijk was. Zo ging het ook na de komst van de jonge ds Bolks in Hellendoorn. Hij was nog maar net in functie of op zijn voorstel werd besloten om voor een betere aanpak van het werk de kerkeraad met twee diakenen uit te breiden. Het werden Hendrik Mensink uit Noetsele en Gerrit Nijenhuis (getrouwd met Jenneken Maatman). De gemeente begon nu te groeien. Ds Bolks stond nog maar amper 4 maanden in Hellendoorn of er werden 8 personen met in totaal 15 kinderen tot ‘lidmaat’ aangenomen. Intussen hadden zich al weer 4 nieuwe personen aangemeld, onder wie Berend Wieldraaijer met zijn 4 kinderen. En in juni '42 kwamen er opnieuw 9 ‘nieuwelingen’ bij.Ga naar eindnoot1. In het notulenboek van de kerkeraad ligt nog een lijst met de namen van de gezinshoofden van de Afgescheiden gemeente van Hellendoorn. In totaal telden we 59 adressen, als volgt verdeeld: 14 in Marle, 11 in Noetsele, 10 in Elen, in het dorp zelf 6, op de Twilhaar ook 6, en in Nijverdal, Notter en Egede elk 4 adressen. In Marle en Noetsele woonden dus de meeste Afgescheidenen. We hebben de namen een plaats gegeven in de aantekeningen.Ga naar eindnoot2. Niet alleen het geestelijk leven van de gemeente werd verzorgd, ook op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. S. Bolks. Predikant te Helledoorn 19 Dec. 1841. Vertrokken naar Overijssel (Michigan) 16 Aug. 1847.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
materiële belangen diende te worden gelet. Die taak werd voor een deel opgedragen aan een soort commissie van beheer, waarin naast ds Bolks de ouderlingen D.J. Agteresch en diaken B. Timmerman zitting kregen.Ga naar eindnoot3. Als één van de eersten profiteerde ds Bolks zelf van deze commissie, want voor hem werd bij de pastorie een put gegraven. Een jaar later werd op de zolder van de pastorie een ‘meidenkamer’ getimmerd. Het viel ons op, dat het predikanten in die dagen nooit aan huishoudelijke hulp ontbrak. Wanneer we de kerkeraadsnotulen uit de periode van ds Bolks verder doorlezen, dan trekken kerkelijke zaken van allerlei aard onze aandacht. Laten we er een bloemlezing van mogen geven. De diensten, die de Afgescheidenen elke zondag en ook wel op een avond in de week in hun pas gebouwde kerkje hielden, waren voor vele dorpelingen een nieuwigheid, waaraan ze nog maar slecht konden wennen. Die kerkdiensten werden daarom in het begin herhaaldelijk gestoord door nieuwsgierig volk, ‘vooral roomschen’. Ze deden de deur telkens open en dicht of stonden in het portaal luid te praten. Om tegen alle stoornis en wanorde te waken, besloot de kerkeraad twee van zijn leden bij de voordeur te laten zitten.Ga naar eindnoot4. Zou het veel hebben geholpen? Een orgel was de kerk nog niet rijk, wat er soms oorzaak van was, dat de gemeentezang bepaald niet ordelijk verliep. Daarom werd Mannes Roelofs tot voorzanger aangewezen ‘om alle ongeregeldheden bij het godsdienstig gezang op den dag des Heeren te voorkomen’.Ga naar eindnoot5. De kerkeraad lette scherp op of de leden in het dagelijks leven ook een christelijke levensstijl vertoonden. Daar hoorde o.a. geen nodeloos herbergbezoek bij en tegen de kermis was men ten zeerste gekant. Dat waren maar plaatsen der ijdelheid, waar de wereld werd gediend in plaats van God. Twee zusters waren op een zondag in het voorjaar van 1842 in één van de herbergen van Hellendoorn gesignaleerd. Ze werden hierover ernstig vermaand.Ga naar eindnoot6. Toen het op 28 april '42 weer kermis in Hellendoorn zou zijn, namen de kerkeraadsleden zich voor erop toe te zien of ‘er zich jonge leden der gemeente in de herberg mochten bevinden’. Ruim een jaar later werd een dochter van G.J. Immink (op Soepenberg) erover onderhouden, omdat ze onlangs de kermis in het naburige Den Ham had bezocht en nota bene de volgende dag in Hellendoorn aan het Avondmaal was geweest. Het meisje bekende, dat ze met haar jongere zuster inderdaad naar de Hammer kermis was gegaan, maar daar alleen maar de markt was overgestoken. In de herberg was ze niet geweest. Verder verklaarde ze, dat ze achteraf toch berouw en leedwezen over haar tocht naar Den Ham had gevoeld. De gemeente van Hellendoorn had haar leden tot ver in de omgeving wonen, zo ver zelfs, dat Roelof op den Dries toestemming vroeg om zijn kind bij ds De Moen in Den Ham (daar pas gekomen) op catechisatie te doen. Hij woonde immers veel dichter bij Den Ham dan bij Hellendoorn. Om diezelfde reden wilde hij ook graag zijn stoel uit de kerk in Hellendoorn weghalen en in die van Den Ham zetten. Ds Bolks en de zijnen reageerden positief, omdat ‘de kerkeraad van de dienst van God niet gaarne een last voor de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meenteleden maakt’. Wèl hadden ze zich er vooraf van vergewist, dat Roelof met zijn verzoek geen bij-oogmerken had gehad.Ga naar eindnoot7. In die tijd waren vele Afgescheiden gemeenten vacant. Het sprak dus vanzelf, dat ds Bolks - één van de weinige predikanten in Overijssel - vaak een preekverzoek van een andere gemeente kreeg. In de regel was zijn kerkeraad soepel genoeg hem - als het even kon - toestemming te geven. Maar toch niet altijd. In augustus '42 had ds Bolks een verzoek uit Zwolle gekregen om daar op een zondag of desnoods op een dag in de week voor te gaan. De kerkeraad was echter van mening, dat hij beter helemaal niet naar Zwolle kon gaan, omdat men daar ‘van twisten houdt, en de leeraars liefdeloos beoordeelt’.Ga naar eindnoot8. Het was net in de tijd, dat er in Zwolle een scheuring had plaats gevonden. Maar vier maanden later mocht ds Bolks van zijn kerkeraad wèl naar de Overijsselse hoofdstad om daar op één van de Kerstdagen te preken.Ga naar eindnoot9. Toen hij in de zomer van 1843 weer een preekverzoek van de Afgescheiden gemeente in Zwolle ontving i.v.m. de aanwezigheid van haar leraar H.A. de Vos op de Algemene synode van Amsterdam, op 26 juli '43 geopend, weigerde de kerkeraad weer toestemming, met als reden ‘omdat niemand hunner die synode heeft begeerd’ en het nut ervan niet inzag. Zoals bekend, is die synode mislukt. Onverrichter zake zijn de afgevaardigden weer naar huis gegaan, na enkele dagen te hebben vergaderd. In de notulen van Hellendoorn treffen we nog meer illustraties van de verdeeldheid in de Afgescheiden kerken van Overijssel aan. De Provinciale vergadering van 20 juni '44 besloot dat de predikanten in Overijssel om beurten in de ‘onverzorgde’ gemeenten van de provincie zouden preken. Maar de kerkeraad van Hellendoorn ging hiermee niet akkoord, omdat het bijna alleen gemeenten betrof ‘die hun tijd met knibbelen over steekhoeden en kerke-ordeningen doorbrengen, en wanneer men hun nu ging verzorgen, zij dan waarschijnlijk tot nog meerdere zorgeloosheid zouden vervallen’. Met die steekhoeden werd hier gedoeld op het predikantskostuum, waarbij toen ook een driekanten steek behoorde. Ook over die predikantskleding was er in die dagen veel ruzie: moest een dominee deze nu wel of niet dragen? De kerkeraad van Hellendoorn vond deze kwestie amper van enig belang. Overlaten aan ieders keuze, was de reactie. En van kerkenordes moest de Afgescheiden gemeente van Hellendoorn - onder invloed van ouderling Hendrik Wormser - ook niet zoveel hebben. In meer kwesties nam Hellendoorn trouwens een apart standpunt in, dat aan een zeker independentisme niet vreemd was, d.w.z. het recht van de plaatselijke kerk werd sterk overtrokken, zo sterk zelfs, dat het kerkverband erg onderschat werd. De gemeente heeft later dan ook een poos buiten het kerkverband gestaan. Laten we van dit innemen van een ‘apart’ standpunt nog één illustratie geven. Het betreft de uitoefening van de Christelijke tucht in de gemeente. In een officiële kanselafkondiging deelde de kerkeraad namelijk aan de gemeente mee, dat men zich had afgevraagd hoe het toch kwam ‘dat de Christelijke tuchtoefening onder ons zo weinig heilzame vruchten droeg’, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de opzieners al spoedig geneigd waren ‘de tucht niet in haar omvang uit te oefenen’. De oorzaak hiervan meende de kerkeraad gevonden te hebben in het gebruik gaan maken van ‘tussentrappen’ in de Christelijke tuchtoefening. Dat was een ‘uitvinding van vleselijke wijsheid en voorzichtigheid’, die de uitoefening van de tucht verlamde. De ‘trappen’ waren in Gods heilig Woord niet te vinden. Hoe moest het dan? De kerkeraad had besloten, dat voortaan de Christelijke tucht in ‘deze’ gemeente zou worden uitgeoefend naar het voorschrift van Mattheüs 18:15-17 en de daarmee overeenstemmende leer van de Heidelbergse catechismus zondag 31; ‘zodat ieder in zonden vervallen lidmaat der gemeente, wanneer hij over zijn zondig gedrag door de kerkeraad meermalen en ernstig vermaand zijnde, zich niet bekeert en berouw over zijn zonde bewijst, zonder enige verder tussenkomende trap of graad van tucht’ door het ontzeggen van de sacramenten van de gemeente des Heren zal worden afgesneden, en niet weer opgenomen dan na betuiging van berouw en bewijs van waarachtige verbetering ‘overeenkomstig het formulier der wederopneming van afgesneden lidmaten in de Christelijke gemeente’.Ga naar eindnoot10. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GezelschappenOp het platteland van die dagen waren weg en pad vaak slecht en bij ongunstige weersomstandigheden soms onbegaanbaar. Wanneer men dan door regen en duisternis vanuit boerderij of arbeiderswoning naar het dorp moest lopen b.v. naar de kerk, dan was dit haast ondoenlijk. Het betekende, dat een boerenstreekje geïsoleerd in het veld lag en de bewoners op elkaar waren aangewezen en een kleine gemeenschap vormden. Toen ds Bolks zijn tweede winter als predikant in Hellendoorn inging, stelde hij voor om in de verschillende buurtschappen - die nog al ver uit elkaar lagen - gezelschappen te houden waarin dan vrijuit over het werk van de Geest in de harten van de gelovigen kon worden gesproken. Een paar weken later besloot de kerkeraad elke zondagavond een ‘bijbel-oefening’ te houden. Op Schuilenburg zou die door ds Bolks worden geleid en in Noetsele door ouderling Wormser. En opnieuw drong men erop aan alles in het werk te stellen om het bijeenkomen in gezelschappen te stimuleren. In de buurtschap Noetsele had zich al zo'n gezelschap gevormd.Ga naar eindnoot11. Zo bleven de Afgescheidenen onderling met elkaar in contact. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BejaardenzorgEen heel ander punt trok bij het doorlezen van de kerkeraadsnotulen onze aandacht. Tegenwoordig wordt er veel gedaan aan het professioneel verzorgen van bejaarden in allerlei tehuizen en inrichtingen. Maar in de tijd, die we nu beschrijven, lag dit alles veel moeilijker. Vaak ontbraken middelen en wegen om dit goed te doen. En toch moest er geholpen worden. Voor menige diaconie een moeilijk probleem. Ook in Hellendoorn kreeg men hiermee te maken. Daar was een oude, arme broeder, H. Top, die zich alleen beslist | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet meer kon redden. Van de kant van de kinderen of familie viel geen enkele hulp te verwachten. Daarom werd de oude man in een gemeentevergadering - gehouden in maart '43 - ‘uitbesteed’ onder de kerkleden, nadat eerst o.a. de volgende conditiesGa naar eindnoot12. waren voorgelezen:
De bejaarde man werd door ouderling Agteresch ‘gemijnd’ voor 20 stuivers per week, dus voor ƒ 52,- per jaar.Ga naar eindnoot13. Hendrik Top overleed bijna 2 jaar later, op 16 februari 1845, oud ‘circa 90 jaren’! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oprichting van een Christelijke schoolIn de kerkeraadsnotulen van april 1844 sprak de kerkeraad over kinderen van de gemeente, die al de huwbare leeftijd hadden bereikt en nog niet konden lezen! Dat was een grote misstand. Want dan waren ze ook niet in staat zelf de bijbel te lezen en die te maken ‘tot eene dagelijksche regel voor geloof en wandel’. En éénmaal getrouwd konden ze ook niet voorgaan in het bijbellezen aan tafel. Daarom besloot de kerkeraad er tijdens de huisbezoeken op aan te dringen de kinderen te leren lezen. Anders was immers ook de ‘bijbelverspreiding’ van weinig nut. Ds Bolks deed persoonlijk zijn best om kinderen, die het lezen niet machtig waren ‘te doen vorderen’. En opnieuw werd afgesproken te proberen er achter te komen, hoeveel van die kinderen er in de gemeente waren. Want het plan rijpte om te komen tot oprichting van een ‘eigen’ lagere school of, zoals het deftig heette, van een ‘byzondere school der 1e klasse’. In die tijd bestond namelijk nog geen leerplichtwet en bij de Afgescheidenen was de tegenzin tegen de openbare school groeiende, zodat er ouders waren, die hun kinderen thuis hielden. Deze leerden dus helemaal niets meer. In november 1844 deed de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente van Hellendoorn de eerste serieuze stap om het plan van schoolstichting te verwezenlijken. De voortvarende en met de pen goed overweg kunnende ouderling Wormser had al een verzoekschrift aan de gemeenteraad opgesteld. Wat het doel en de aard van die eventueel op te richten school betrof, werd duidelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesteld, dat het onderwijs ‘in het wetenschappelijke’ zich zou aansluiten bij de behoeften van de tijd. Verder zou het onderwijs - voor zover het betrekking had op de opvoeding - door het behoorlijk en dagelijks gebruik maken van de bijbel dogmatisch-christelijk zijn. De hele kerkeraad ondertekende het stuk en zo ging het rekest naar de gemeenteraad van Hellendoorn. Deze wees het verzoekschrift echter af op de volgende gronden:
In de kerkeraadsvergadering van 15 januari 1845 werd dit antwoordschrijven besproken en viel het besluit om een nieuw rekest te verzenden, nu niet alleen ondertekend door de kerkeraadsleden maar ook door hen, die sympathiseerden met het plan. Die laatste groep telde niet minder dan 53 personen.Ga naar eindnoot14. Wormser had zijn hele ziel in dit tweede verzoekschrift gelegd. Het was uitgedijd tot 17 folio-vellen; gedateerd 19 februari 1845. Voor de geschiedenis van het ontstaan van het christelijk onderwijs in Hellendoorn-Nijverdal is dit stuk te belangrijk om er zonder meer aan voorbij te gaan. Daarom geven we de belangrijkste passages eruit weer. Om twee redenen - hierboven al genoemd - was het verzoekschrift dus afgewezen. Zonder op de deugdelijkheid van het thans gegeven wordend onderwijs iets te willen afdingen - aldus de adressanten - meenden ze er toch op te moeten wijzen, dat dit onderwijs ‘ongenoegzaam’ was. Waarom? Omdat op zijn zachtst gezegd ‘de vreeze des Heeren niet het beginsel is der aldaar geleerd wordende wetenschap’. En wat die 7 Hellendoornse scholen betrof, merkten de adressanten op, dat ze nooit geklaagd hadden over plaatsgebrek voor hun kinderen op die scholen. Het ging dan ook niet over het aantal scholen, maar over ‘de aard van het onderwijs’. Al zouden er nog 7 Hellendoornse scholen bijkomen, dan bleven de bezwaren van adressanten tegen het gegeven onderwijs zo lang bestaan, totdat ‘de vrije verkondiging van Jezus Christus als God en Zaligmaker ook voor kinderen aldaar zal geoorloofd zijn’. Waarom - vroegen de adressanten zich af - noemde het gemeentebestuur in zijn afwijzend antwoord het aantal van de in de gemeente Hellendoorn bestaande openbare scholen (7)? Uit vrees voor concurrentie, zodat enige gemeente-scholen geheel of gedeeltelijk te niet zouden kunnen gaan bij het oprichten van een bijzondere school? In dit verband werd genoemd de school in het dorp en vooral die in de buurtschap Noetselen. Maar - vervolgt het tweede verzoekschrift -: ‘is het nu redelijk, is het bestaanbaar met de vrijheid van godsdienst, ons bij de grondwet gewaarborgd, de begeerte van een groot aantal ingezetenen, wanneer zij binnen de perken van de wet worden kenbaar gemaakt, van de hand te wijzen, omdat het gemeentebestuur meent zedelijk verplicht te zijn voor het bestaan der openbare onderwijzers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te moeten zorg dragen? Is het verstandig en staatkundig scholen in strijd met de begeerte, de overtuiging en het geweten der ouders in stand te willen houden, door die ouders te dwingen die kinderen onchristelijk en godsdienstloos te doen opvoeden? Is het billijk dat men zeven schoolmeesters van brood voorziet, ten koste van het brood des levens der kinderen? Adressanten vermenen van neen! Zij geloven, dat ieder Christen verplicht is in de eerste plaats te zoeken: het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid en stellen voor vast, dat dit in de openbare scholen niet is te vinden’. Dit wordt dan met de volgende opmerkingen verduidelijkt: Het openbaar onderwijs is niet leerstellig-Christelijk en kàn dat ook niet zijn. Weliswaar is in de wet van 1806 te vinden, dat de kinderen tot alle maatschappelijke en Christelijke deugden moeten worden opgeleid. En ook is het waar, dat een man als schoolopziener prof. Hofstede de Groot te Groningen het standpunt heeft verdedigd, dat in de openbare scholen Christelijk-leerstellig onderwijs moest gegeven worden en niet Christelijk leerstellig kerkgenootschappelijk onderwijs. Maar - schrijven de adressanten - ‘dit opleiden tot Christelijke deugden kan niet plaats hebben dan door het dagelijks gebruik maken van de oorkonden des Christendoms, de Bijbel’. Wat kon er van dat Christelijk-godsdienstig (niet eens Christelijk-leerstellig) onderwijs in de openbare gemengde school terecht komen, als aan niemand aanstoot mocht worden gegeven? Wanneer men lette op het vervullen van vacatures, dan bleek dat bij de sollicitant alleen bekwaamheid gold; protestant, roomse, jood, ongelovige, Godloochenaar hadden allen het volste recht te solliciteren. ‘De tijdelijke en eeuwige belangen der protestantse kinderen kunnen aan de roomse, die van de Christelijke jeugd aan de Israëlitische onderwijzer worden toevertrouwd.’ Vervolgens stelden de adressanten de vraag: Is het Christelijk godsdienstig, is het Christelijke leerstellig onderwijs in de byzondere school van de 1e klasse volgens de wet geoorloofd? Hierop moest volgens hen het antwoord volmondig ja luiden, waarbij moest worden bedacht, dat zij met de term ‘leerstellig Christelijk’ bedoelden: ‘positief, bepaald, zeker Christelijk, in tegenstelling tot dat zogenaamde, dat negatieve christelijke, waaraan het wezen, de hoeksteen, het fundament Jezus Christus ontbreekt, het Christendom, dat men zolang verfijnd, gezuiverd, beschaafd, geschaafd heeft, totdat het geheel zijn vaste zelfstandigheid heeft verloren en in een natuurlijke godsdienst, in een heidense zedeleer ontaard is’. De adressanten verklaarden verder uitdrukkelijk, ‘dat zij in de door hen op te richten school geen onderwijs in het leerstellig kerkgenootschappelijke, noch bepaald in het Christelijke leerstellige zullen geven, maar zich zullen vergenoegen met Bijbels Christelijk onderricht; met opvoeding van de kinderen in de vreeze des Heeren, naar uitwijzen van Zijn heilig Woord, zonder zich daardoor te willen blootstellen aan de ijdele onderscheidingen, die sommigen later mochten goedvinden te maken’. Even verder schreven ze, dat het misschien niet overbodig was op te merken ‘dat men over het algemeen, doch ten onrechte, wanneer er van Christe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk onderwijs in de school sprake is, meent, dat men voornemens zou zijn de kinderen met het haarfijn uitpluizen van dogma's bezig te houden, hun hoofden op te vullen met de verschillende twisten over godsdienstige leerbegrippen van vroegere of latere tijd, hen te catechiseren of wel de Heidelbergse catechismus tot spelboek in handen te geven’. We citeren ook nog het slot van het lange verzoekschrift: ‘God de Almachtige beveelt ons in Zijn heilig Woord, dat wij onze kinderen zullen opvoeden in de lering en vermaning des Heeren (Efeze 6 vs 4). En bij de doop van uw kroost hebt gij in het openbaar voor de gemeente en als voor het aangezicht van de Alwetende God getuigd, en dus als het ware gezworen, gelijk wij gedaan hebben bij die van het onze, dat wij ieder onze kinderen in de leer der Zaligheid zouden onderwijzen of doen onderwijzen. Het kind verkeert van het 5e tot het 12e jaar bijna uitsluitend in de school, het is in het ouderlijk huis gedurende die jaren dagelijks bijna niet langer dan vereist wordt voor eten en slapen. Zullen wij nu aan de eis van God, aan de doopbelofte, aan de burgerlijke wet hebben voldaan, wanneer wij het kind gedurende zeven jaren van zijn eerste ontwikkeling, van het vatbaarste tijdperk voor opvoeding en ontvangen van indrukken, vervreemd laten van God en Zijn dienst, en ons alleen bepalen bij een paar uren 's weeks godsdienstig onderwijs bij een leraar der gemeente, en een woord gesproken in de ouderlijke woning? Meent men in goede ernst, dat een kind zeven jaren als heiden opgetogen, met het 12e jaar, wanneer de krachten der ziel, en dus ook die der ondeugd, reeds vrij sterk zijn geworden, gemakkelijker tot het dienen van God, zijn bestemming op aarde en voor de Hemel, zal gebracht worden dan wanneer men met dat werk al in de prilste jeugd begonnen was en het van kindsbeen af had bekend gemaakt met de Schriften, die het wijs kunnen maken tot zaligheid?’Ga naar eindnoot15. Dit lange verzoekschrift had niet het gewenste resultaat evenmin als een in 1846 door de aanvragers ingediend klaagschrift bij de Koning over de weigering van het gemeentebestuur. Er volgden nog meer aanvragen, maar het gemeentebestuur bleef weigeren autorisatie te geven. Nadat in 1847 het grootste deel van de Afgescheiden gemeente van Hellendoorn naar Noord-Amerika was geëmigreerd, bleven verdere pogingen tot stichting van een Christelijke school voorlopig achterwege. Pas in 1866 kon de eerste Christelijke school in Nijverdal aan de Grotestraat worden geopend.Ga naar eindnoot16.
In de dagen, dat Wormser zich tot het uiterste inspande om tot de oprichting van een Christelijke school te komen, leefde hij ook onder de druk van moeilijke gezinsomstandigheden. Welke dat waren wordt niet gezegd (ziekte?). In elk geval werd de spanning zo sterk, dat hij de kerkeraad schriftelijk meedeelde graag ‘rustend ouderling’ te willen worden. Wèl was hij nog bereid het ‘Zondagavond’ werk voort te zetten. En als hij niet in Noetsele kon voorgaan, dan wilde hij het wel in Hellendoorn doen. Ds Bolks had hierover met Wormser gesproken en verklaarde, dat diens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘gezinstoestand’ het inderdaad noodzakelijk maakte hem van bepaalde verplichtingen als ouderling te ontheffen. De kerkeraad besloot nu, overtuigd van Wormsers ‘bereidwilligheid in het gemeentewerk’ hem verlichting van zijn ambtswerk te geven, zolang hij ‘zich in dien drukkenden toestand’ bevond. Hij bleef echter wel gewoon ouderling. Men kon hem moeilijk missen.Ga naar eindnoot17. In februari '42 stelde ds Bolks voor in het vervolg de notulen van de kerkeraad wat te bekorten ‘waar aan thans veele nuttelooze arbeid wordt besteed’, en alleen ‘byzondere gemeentezaken’ uitvoerig te behandelen. De kerkeraad vond het best. Maar toch werden die notulen niet op staande voet korter. Ze bleven doorgaan tot 12 augustus '45, maar dan stoppen ze zelfs helemaal. Van verkorten gesproken! In het notulenboek valt dan opeens een hiaat van 2 jaar en 8 maanden. En toch is er in dat tijdvak in de gemeente van Hellendoorn heel wat gebeurd. Ze was namelijk als gevolg van emigratie voor een groot deel naar een heel ander gebied van deze wereld verplaatst, naar Michigan in Noord-Amerika. Aan deze emigratie wijden we de volgende paragraaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Emigratie in 1847In 1845 kregen de predikanten Brummelkamp en Van Raalte, die in Arnhem aanstaande dominees opleidden, te maken met een bij velen opkomende neiging tot landverhuizing. In hun omgeving was die neiging het eerst in het district Zutphen merkbaar geworden, waar ze spoedig om zich heen greep. Vanuit Duitsland was die ‘Amerikakoorts’ naar hier overgewaaid. Brummelkamp en Van Raalte besloten deze beweging - wat hun geestverwanten betrof - te kanaliseren, want ook hun gemeente in Arnhem en die in andere plaatsen en provincies bleken er niet ongevoelig voor te zijn. Van Raalte trouwens zelf ook niet. Daarom richtten ze een Christelijke landverhuizingsvereniging op en in een pamflet Landverhuizing gaven ze richtlijnen en adviezen voor adspirant-emigranten. De daad bij het woord voegend vertrok Van Raalte in september 1846 met een grote groep bestemming Amerika. In het voorjaar van 1847 emigreerden vervolgens drie groepen, hoofdzakelijk uit Zeeuwen bestaande, naar de Nieuwe Wereld. Vooral ds C. van der Meulen, en de vermogende landbouwer Jannes van de Luyster speelden hierbij een grote rol. Als motieven voor hun vertrek werden opgegeven:
God gaf in Amerika een alternatief voor de bedelstaf. Natuurlijk was ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amerika niet ideaal, maar ‘wij zoeken hier op aarde geen paradijs, maar een land, waar het geweten niet gebonden wordt. Landverhuizing was geen vlucht voor Gods oordelen, maar een door God gegeven uitweg.Ga naar eindnoot18. In het voorjaar van 1847 stak een kleine groep Friese landverhuizers o.l.v. ds Marten Annes Ypma de oceaan over. Ook ds Scholte met zijn groep deed dit en in de zomer van '47 besloot de meerderheid van de Afgescheiden gemeente te Hellendoorn met als leider haar eigen dominee Seine Bolks naar Amerika te emigreren. Deze landverhuizing met de daaraan voorafgaande voorbereiding baarde in Hellendoorn en omgeving groot opzien. Iedereen in het dorp zat er vol van! Het veel omstreden ‘fiene karkie’ liep leeg. Net goed, zeiden sommigen met leedvermaak. 't Is toch jammer, meenden anderen, die wat vriendelijker van aard waren. Van alle kanten werd in die dagen het onderwerp landverhuizing besproken en becommentarieerd. In de zomer van 1847 vonden in de gemeente Hellendoorn publieke verkopingen plaats van roerend en onroerend goed van de aanstaande emigranten. De burgemeester gaf zijn indruk in een belangrijke brief aan de Gouverneur als volgt weer: ‘Onder de leden der Afgescheidene Christelijke gemeente alhier heeft dezer dagen eene beweging plaats, waarvan ik Uwe Excellentie niet onbewust mag laten, namentlijk, door den invloed en onder de leiding van den zoogenaamden leraar dier gemeente en andere volksmenners heeft een groot gedeelte van dezelve (na vooraf kerk en pastorij te hebben verkocht), zamengesteld uit 19 huisgezinnen en 4 op zichzelven staande personen, 126 zielen tellende, besloten binnen weinige dagen het vaderland en hunne betrekkingen te verlaten en naar Noord-Amerika als landverhuizers te vertrekken om zich in den vrijen staat van Michigan te vestigen, alwaar één der bekende leiders van de scheuring in de Hervormde Kerk hier te lande met name Van Raalte, hen is voorgegaan en heenlokt! Daartoe hebben de hoofden der huisgezinnen al hunne have en goed te gelde gemaakt, en daaronder bevinden zich 2 à 3 personen die een kapitaal van ƒ 12.000,- à ƒ 20.000,- mede nemen. De meesten hebben hunne vaste goederen tegen hooge prijzen verkocht, maar meest alle die goederen waren met hypotheek bezwaard. Het voornemen bestaat om in de eerste helft der volgende week van hier op Zwolle te vertrekken, aldaar op twee beurtschepen op Rotterdam de reis voort te zetten en vandaar per stoomboot naar Londen over te steken, alwaar een Amerikaansch schip hen voor de reis naar Nieuw York is wachtende. Aan de reders van dat schip is door deze landverhuizers bereids eene som van ƒ 5000,- gestort tot het nakomen van het aangegane accoord. Onder die personen bevinden zich zwakken, ouden en vrouwen, kinderen, zieken en een krankzinnige jongeling.Ga naar eindnoot19. Deze uittogt brengt veel sensatie te weeg onder de ingezetenen dezer gemeente en wekt eene angstige bezorgdheid voor het lot en toekomst van de vertrekkende personen bij de vele hier te lande blijvende aanverwanten en vrienden.’Ga naar eindnoot20. We maken bij deze brief enkele opmerkingen. Geeft de burgemeester aan, dat 19 huisgezinnen en 4 ‘op zichzelf staande personen’, in totaal 126 zielen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
half augustus 1847 op het punt stonden Hellendoorn en directe omgeving voorgoed te verlaten en naar Noord-Amerika te emigreren, Van der Linde geeft als aantal op 123. Ponsteen, zich beroepend op een onjuiste opgave in Van Hintes ‘Nederlanders in Amerika’, komt op 89 personen en weet met de overigen geen raad en gist slechts waar die vandaan kwamen (‘landverhuizers die van de gelegenheid gebruik maakten met de groep mee te reizen’). Ook is het foutief als hij twee zinnen verder meedeelt: ‘Hoe ze de reis naar Zwolle maakten wordt nergens vermeld: vermoedelijk hebben Enterse schippers hen met hun zompen daarheen gevoerd.’Ga naar eindnoot21. Zoals we zullen zien, gebeurde dit met 21 boerenwagens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vertrekDinsdag 17 augustus 1847 werd de grote dag van vertrek uit Hellendoorn. De reis ging eerst naar Zwolle. Met 21 volgeladen boerenwagens, waarvoor één of twee paarden waren gespannen, begonnen de kersverse emigranten hun avontuurlijke tocht naar de Nieuwe Wereld, naar Noord-Amerika, van welk land velen zich een vage idealistische voorstelling hadden gevormd. Daar zou vrijheid van godsdienst en onderwijs heersen die in Nederland - gezien hun ervaringen - onvindbaar was. En daar zouden ze een beter bestaan kunnen opbouwen voor zichzelf en de kinderen. Dat het afscheid zwaar was en diep emotioneel werd verwerkt, sprak vanzelf ... tranen, gesnik, bij de bocht in de weg nog éénmaal achterom zien. Het was een vaarwel voorgoed. In de omstandigheden van toen viel het niet te verwachten, dat men elkaar op aarde nog eens zou weerzien. Het leven in het oude vertrouwde Hellendoorn, Nijverdal en omgeving met al zijn lief en leed, zijn lasten en zijn lusten was definitief voorbij. Wat wachtte was een toekomst als vreemdeling in een ver en nog onbekend land, weliswaar hoopvol, maar toch ook met veel onzekerheid tegemoet gezien. Die dag kwam men tot Zwolle. Dit was ook volgens plan, want daar lagen 2 beurtschepen te wachten, die de landverhuizers met al hun meegenomen bagage naar Rotterdam zouden vervoeren. Die bagage was weliswaar niet zo omvangrijk, maar toch moesten allerlei spullen worden meegenomen, die men op reis en direct na de aankomst in Amerika nodig had. De kerk had een deel van de onkosten voor haar rekening genomen en als gevolg daarvan beschikken we over een staatje met allerlei uitgaven. Het is te interessant om het hier niet op te nemen. We vonden het in één van de drie (gestencilde) geschriftjes van de hand van A. van der Linde: Geschiedenis van de Gereformeerde kerk te Hellendoorn, enige jaren geleden verschenen. De schrijver geeft ons hierin vele bijzonderheden over het leven van de Afgescheiden kerk in de begintijd.Ga naar eindnoot22. Door de Afgescheiden kerk van Hellendoorn was voor de hierboven genoemde emigranten het volgende uitgegeven (we voegen tussen haakjes er een enkele opmerking aan toe):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende middag - woensdag 18 augustus '47 - vertrokken de beide afgehuurde schepen uit Zwolle naar Rotterdam, Vóór dit vertrek had de Afgescheiden ds De Moen van Zwolle de Hellendoornse landverhuizers ‘met eenen hartelijken afscheidsgroet geluk op hunne reize toegewenscht’. ‘Onder den aanhef van Ps 134’ hadden de emigranten ‘den wal verlaten, en den grond hunner geboorte vaarwel gezegd’. De samenstelling van de bovengenoemde groep is te vinden bij A. van der Linde.Ga naar eindnoot23. Wat de financiële positie van de bovengenoemde emigranten uit Hellendoorn betreft, vonden we opgegeven dat 6 gezinnen ‘welgesteld’ waren. Tot hen behoorden ongetwijfeld molenaar Lankheet en boer Immink. Verder werden 13 gezinnen evenals 3 vrijgezellen als ‘mingegoeden’ aangeduid.Ga naar eindnoot24. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drie dagen na hun vertrek uit Zwolle arriveerden de emigranten in Rotterdam. Per stoomboot ging het verder naar Londen, vanwaar een kleine twee week later op 3 september de tocht over de Atlantische oceaan begon. Met een zeilschip, propvol met emigranten. Het waren toestanden. De reis - met weinig storm - verliep gelukkig zonder ongelukken. Maar ze had wel 37 (!) dagen geduurd. Op 10 oktober 1847 zetten de landverhuizers voor het eerst voet op Amerikaanse bodem. Dat was in New York. Wat nu? De groep reisde door naar Albany, waar ze opgevangen werd door de uit Nederland afkomstige ds Wijckof. Vervolgens ging de tocht naar Syracuze, waar men de winter doorbracht en uitkeek naar een geschikte plaats van vestiging. Het werd uiteindelijk het dorp Hellendoorn, later omgedoopt in Overisel in Michigan.Ga naar eindnoot25. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. De periode 1848-'58Na de exodus van 17 augustus 1847 bleven de in Hellendoorn gebleven Afgescheidenen ontredderd achter. Meer dan de helft van de gemeente was met bijna de hele kerkeraad voorgoed achter de horizon verdwenen. Niet alleen hun dominee Bolks, maar ook de drie ouderlingen Hendrikus Jacobus Lankheet, Derk Jan Agteresch en Berend Timmerman met de twee diakenen Gerrit Nijhuis en Gerrit Hendrik Veldhuis. Het kerkgebouw was publiek verkocht en werd nog in hetzelfde jaar (1847) tot een boerenwoonhuis verbouwd.Ga naar eindnoot1. Gelukkig voor de achtergeblevenen was ouderling Wormser niet door de emigratie-drift meegezogen. Het kleine overgebleven groepje bleef als gemeente bestaan en vond in Hendrik Wormser opnieuw een toegewijd voorganger. Waar moesten de kerkdiensten nu worden gehouden? Men kreeg vergunning dit te doen op de deel of in de keuken van het erf Koersen, vlakbij Nijverdal. En dit bleef zo tot 1856, in welk jaar een kerkje werd gebouwd op een zandbelt vlak bij ‘Koersen’, gekocht van Hendrik Teesselink en Antonia Koersen. In het voorjaar van 1856 werd de bouw van een kerk aanbesteed volgens tekening en bestek van Derk Hartgerink te Goor. Gerrit Hendrik Meijer te Wierden nam het aan voor ƒ 1567,- (zonder banken, preekstoel, doophekje en vloer). Wenste de kerkeraad blauwe i.p.v. rode pannen, dan werd het iets duurder. Op zondag 9 november '56 werd dit nieuwe kerkje in gebruik genomen door ds Schuurman van Holten, een schoonzoon van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouderling Wormser. Bij die gelegenheid preekte hij over Lucas 17:20-21, waarin het gaat over de aard van het koninkrijk Gods. In dit ‘Koersens kerkje’ heeft de gemeente 22 jaar haar kerkdiensten gehouden. Wormser trad als voorganger op tot 1859, toen er eindelijk opnieuw een predikant kwam, P.B. Bähler, over wie straks meer. Om de kerkeraad weer voltallig te maken, waren na het vertrek van een groot deel van de gemeente naar Noord-Amerika tot diaken gekozen Mannes Kok en G.J. Nijkerk, en tot ouderling Frederik Staman. In 1858 vroeg deze laatste ‘wegens gevorderde leeftijd en veeljarig dienstbetoon’ ontheffing uit die functie. De beide hierboven genoemde diakenen werden al spoedig tot ouderling gekozen waarbij we opmerken, dat Gerrit Jan Nijkerk, ‘boer werker’ te Noetsele, in augustus '50 ook al emigreerde, waarschijnlijk als gevolg van goede berichten uit Amerika. De veel gezag hebbende ds Bolks schreef tenminste in 1849 uit Michigan: ‘Ook wordt hier de geringe burger of de arme man niet achtergezet en veracht, maar daartegen bemind.’Ga naar eindnoot2. Na 1848 stellen de kerkeraadsnotulen een aantal jaren lang inhoudelijk nauwelijks iets voor. Het zijn per jaar maar enige notities. Daardoor beschikken we tot 1858 - het jaar waarin P.B. Bähler van Meppel werd beroepen - over weinig materiaal voor een verhaal over het gemeentelijk leven in dat decennium. Slechts enkele feiten en gebeurtenissen springen eruit. Aangevuld met het gevondene in de notulen van de classis en Provinciale vergaderingen kunnen we de lezer nog de volgende schetstekening voorleggen. In 1853 - het jaar van de vereniging van de Chr. Afgescheiden gemeente met de Brummelkamp-groep - ging Hellendoorn tot de nieuwe opgerichte classis Holten behoren. Het was maar een kleine classis; tot 1861 telde ze slechts 5 kerken: Deventer, Holten, Enter, Vriezenveen en Hellendoorn. In dit groepje nam de gemeente Hellendoorn een enigszins aparte positie in. Onder invloed van ouderling H. Wormser leefden daarin independentistische neigingen. Op het recht van de plaatselijke kerk werd zwaar de nadruk gelegd. Men geloofde eigenlijk niet, dat een tot in details geregeld kerkverband (kerkenorde!) zegenrijk voor alle gemeenten in classis en provincie en verder in het land kon werken. In de eerste notulen van de nieuwe classis Holten schemerde deze Hellendoornse eigenaardigheid al door. Men constateerde dat de kerkeraad van Hellendoorn nog steeds niet zijn fiat had gegeven aan de vereniging met ds Brummelkamp en de zijnen en dus in feite nog buiten die vereniging stond. Waarop de afgevaardigden van Hellendoorn de wens uitspraken ‘met ons in vereniging te leven’. Nu goed, maar dan moest eerst wel worden onderzocht ‘om latere onaangenaamheden te voorkomen’, of ze wat de gereformeerde leer en kerkregering betrof, op dezelfde grondslag stonden als de overige classiskerken. Bleek dit wel het geval te zijn, dan kon men spreken over het verzoek van Hellendoorn om de twee maanden een classisbeurt te krijgen, waarin de ‘Bondszegelen (doop en Avondmaal) konden worden bediend. Vlot liep het echter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet. In de classis van juli '53 kwam dit punt opnieuw ter sprake. Kon om de twee maanden een classis-dominee naar Nijverdal (zo is nu soms de naam) gaan om daar te preken en de sacramanten te bedienen? Maar - werd hiertegen ingebracht - dan hadden ook de herderloze gemeenten Deventer en Vriezenveen het recht dit te vragen. Bovendien hadden de afgevaardigden van Enter er bezwaar tegen hun predikant Brunemeyer zo vaak op een zondag naar een vacante gemeente te laten gaan. Zo'n vacature-beurt moest maar op een avond in de week worden verzorgd. Dit gebeurde in Enter vroeger immers ook. Toen de kerkeraadsleden van Hellendoorn op hun beurt opmerkten, dat dit niet kon, omdat er in de weekdiensten veel minder kerkgangers verschenen dan op zondag, werd besloten deze zaak door te schuiven naar de Provinciale vergadering. Dan was er getalsmatig gezien tenminste een breder draagvlak.
In die dagen hielden de Afgescheiden kerken in het land zich met een uiterst belangrijke kwestie bezig. Moest men voor de opleiding van predikanten proberen te komen tot het oprichten van een algemene Theologische school, opdat ‘eens alle geschillen, die er noch in de kerk plaats vonden, mogten ophouden’. De verschillende lokale opleidingen zouden dan dienen te verdwijnen. Uiteraard kreeg ook de classis Holten hiermee te maken. In de vergadering van januari 1854 - het was een half jaar voordat het landelijk besluit genomen werd die opleidingsschool in Kampen te stichten - vroeg een afgevaardigde uit Hellendoorn (Wormser?) of het niet beter was, dat eerst de rechtzinnigheid of onrechtzinnigheid van het Seminarie in Amsterdam werd onderzocht. Daar had men al een opleiding, waar de studenten bovendien gratis onderwezen konden worden. Maar sommige classis-afgevaardigden vonden, dat dit overbodig was, want die school was immers niet ‘vereenigt’ met de Chr. Afgesch. Geref. kerk in Nederland. Wat zou men dus nog onderzoeken? Met dit Seminarie werd gedoeld op een theologisch seminarie, een opleidingsschool voor predikanten, bestemd voor de gereformeerde gezindte, al of niet-afgescheiden. Johan Adam Wormser te Amsterdam, de broer van ouderling Hendrik Wormser in Hellendoorn had zich zeer ingespannen voor het tot stand komen daarvan. Aanvankelijk had ook ds Brummelkamp sympathiek tegenover dit plan gestaan. Hij was zelfs al tot één van de docenten benoemd. Ook verscheidene Afgescheiden predikanten, onder wie ds De Moen van het dicht bij Hellendoorn gelegen Den Ham, hadden grote belangstelling voor het initiatief gehad. Ds Brummelkamp echter trok zich onverwachts terug, omdat hij, bij nader inzien, meende op het punt van de predikantsopleiding met niet-Afgescheiden gelovigen niet te kunnen samenwerken, behalve als hij hen telkens aan hun kerkelijke ontrouw mocht herinneren. En dat namen deze laatsten natuurlijk niet. Dat was in 1852. Het plan van de Amsterdamse Wormser viel dus in duigen. Op zoek naar een alternatief meende men dit gevonden te hebben door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oprichting in handen te geven van de Vrije Schotse kerk, in 1843 in Schotland onder leiding van Thomas Chalmers ontstaan, waarmee zowel Afgescheidenen als niet-Afgescheidenen in Nederland sympathiseerden. Zo werd in Amsterdam het Schotse seminarie gesticht met als doel de opleiding van colporteurs en evangelisten, en voor de zending onder de Joden, die de Schotse kerk in Nederland dreef.
Een bijzonder netelige zaak was verder het heftige verschil van mening, dat door het tweede huwelijk van ouderling Hendrik Wormser oplaaide. Deze had in maart 1854 zijn 42-jarige vrouw Magdalena Arends verloren en op 30 november 1855 was de toen 45-jarige weduwnaar hertrouwd met haar 29-jarige halfzuster Maria Arends.Ga naar eindnoot3. Nu werd in die jaren de opvatting wel vernomen, dat volgens Leviticus 18 een weduwnaar geen tweede huwelijk mocht aangaan met de zuster van zijn overleden vrouw. Een huwelijk tussen zwagers en schoonzusters achtte men verboden. In vele andere gemeenten - overal in het land - had die kwestie al gespeeld en de algemene synoden hadden zich al meermalen moeten bezig houden met die ‘bloedschandige’ huwelijken, zoals ze wel werden genoemd. Toch waren en bleven de meningen op dit punt sterk verdeeld. Dit bleek o.a. op de synode van Amsterdam (1840), die daarom in concreto geen beslissende uitspraak wilde doen. De algemene synode van 1849, eveneens in Amsterdam gehouden, moest zich weer met deze zaak bezig houden en was duidelijker. Ze sprak namelijk uit ‘zich vereenigende met de kantteekeningen op Lev. 18:16’, dat het ongeoorloofd was, als een man met de zuster van zijn overleden vrouw trouwde. De synode van Zwolle (1854) - drie maanden na de dood van Wormsers eerste vrouw gehouden - verklaarde zich ook tegen en noemde ter illustratie het geval, dat iemand een huwelijk aanging met de vrouw van zijn overleden broer. Verder trad de synode niet in details over ‘bloedschandige’ huwelijken, hoewel tussen de regels door wel viel op te maken, dat de situatie waarin Wormsers tweede huwelijk tot stand zou komen, ongetwijfeld zou worden veroordeeld. Wormser hertrouwde op 30 november 1855. In elk geval keurde de Provinciale vergadering van Overijssel dit huwelijk ten strengste af. Zo kon Wormser geen ouderling blijven. De vergadering raadde de classis Holten aan Wormser over te halen vrijwillig zijn ambt neer te leggen ‘om der ergernis wil’. Wormser op zijn beurt trachtte aan te tonen, dat diverse synoden geen ‘vast’ standpunt hadden ingenomen, waarin hij wel een beetje gelijk had. Maar wat voor hem het zwaarst woog: er was hem geen gebod uit Gods Woord voorgelegd. Daarom meende hij niet verplicht te zijn als ouderling af te treden. De september-classis van 1856 besloot, dat twee van haar predikanten hierover met hem zouden corresponderen. Wel mocht het zoontje - in augustus uit dit huwelijk voortgekomen - worden gedoopt, omdat de doop aan het lidmaatschap van de kerk en niet aan het ouderlingschap was ‘verbonden’.Ga naar eindnoot4. Vader Wormser is ouderling gebleven. Maar nog enige jaren lang bespeuren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we in de kerkeraadsnotulen het telkens opnieuw aan de orde komen van deze kwestie. Zelfs op de classisvergadering van maart 1860 - zo'n vier jaar later - kwam de zaak betreffende Wormsers tweede huwelijk weer naar voren.Ga naar eindnoot5. Enter wenste bij monde van ds Brunemeyer, dat deze kwestie afgehandeld werd in overeenstemming met het besluit van de synode en de beslissing van de provinciale vergadering. Maar in de vergadering gingen stemmen op, die zeiden dat deze zaak niet meer in geding was, nu Wormser oud-ouderling was geworden. Enter wilde hierin echter niet berusten. Nadat hierover nog lang was gediscussieerd, vooral door ds Brunemeyer ‘en den Heere Wormser zelven’, werd tenslotte een opening gevonden. Wormser deed afstand van de titel oud-ouderling, niet omdat hij overtuigd was, maar alleen om ds Brunemeyer ter wille te zijn. De Provinciale vergadering had in 1859 geadviseerd, dat elke kerkeraad ‘naar goedvinden’ moest handelen met huwelijken in de verboden graden van bloedverwantschap.
Dat de kerkeraden toezagen op het handhaven van een christelijke levensstijl en een ‘wereldse’ levenswijze probeerden tegen te gaan, daarvan kunnen we voorbeelden vinden in de kerkeraadsnotulen van nagenoeg elke Afgescheiden gemeente in die tijd. Voor Hellendoorn hebben we hiervan ook al enkele illustraties gegeven in voorafgaande pagina's. We voegen er hier nog een tekenende bijzonderheid aan toe. In de kerkeraadsvergadering van 19 juli 1858 waren klachten binnengekomen over een bruiloft die ‘volgens de land wij ze allerluidruchtigst was gevierd, tot groote oneer voor Christus en blaam voor de gemeente’. Bruiloften waren in de bijbel niet verboden, maar men diende erop toe te zien, dat ze zo ‘beperkt’ (sober) mogelijk werden gehouden. Meldde zich een bruidspaar, dan behoorden de ambtsdragers erop te wijzen, dat de bruiloft op christelijke wijze moest worden gevierd. Vaak bestond immers de mogelijkheid om dan beschonken te raken. Daarom raadde de kerkeraad de ‘mingegoeden’ aan zich tot de familiekring te beperken. Mochten in zo'n geval minder geschenken binnenkomen, dan kon men proberen een ‘vergoeding’ uit de kerkekas te krijgen. Als het er maar ingetogen bleef toegaan! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Pierre Benjamin BählerBijna 10 jaar na het emigreren van ds Seine Bolks met het grootste deel van zijn gemeente, had Hellendoorn (Nijverdal) wel weer een eigen nieuw kerkje gekregen, maar een eigen dominee had men nog steeds niet. Het lag ook heel moeilijk. De gemeente was arm en bovendien was ouderling Wormser van mening, dat geen dominee uit een andere plaats mocht worden beroepen. Dat was immers zonde tegen het 10e gebod: gij zult niet begeren iets dat van uw naaste is. Over deze opvatting hebben we in vorige bladzijden al uitgeweid. Toch bleef men in Hellendoorn-Nijverdal niet met een boekje in een hoekje zitten. Op de classisvergadering van april 1854 had de kerkeraad al eens de wenselijkheid van een eigen dominee uitgesproken, maar men kon die helaas niet betalen. Kon de classis helpen of raad geven? Sommige classisleden meenden in een neiging om deze zaak af te schuiven dat de gemeente Hellendoorn ‘haar eigen krachten daartoe maar zullen beproeven’. Enige maanden later luidde het advies: steun vragen aan de Provinciale vergadering, want de classiskerken hadden ook geen geld. Het werd voorlopig niets. Maar zie, enkele jaren later leek er een opening te zijn gevonden. In een vergadering van kerkeraad met gemeente werd op 20 januari 1858 beroepen Pierre Benjamin Bähler, toen wonende te Meppel. Bij die verkiezing waren 20 manslidmaten aanwezig geweest, en 15 absent. Deze notitie wijst er al op, dat lang niet allen vóór het plan waren. Het traktement zou ƒ 500,- plus vrij wonen bedragen met voor één keer ƒ 100,- ‘vestigingskosten’ erbij. Het duurde echter nog meer dan anderhalf jaar voordat Bähler officiëel dominee in Hellendoorn werd. Want hij was een wonderlijke figuur, die al allerlei beroepen bij de hand had gehad en kerkelijk nog niet eens tot de Afgescheiden kerk hoorde. Daarom ter verduidelijking eerst iets over zijn wisselvallige levensloop in Nederland en België. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele biografische bijzonderhedenPierre Benjamin Bählerq werd op 25 mei 1807 in Zwolle geboren, waar zijn vader Louis Henri Bähler Waals predikant was. Op 18-jarige leeftijd ging hij tegelijk met zijn iets oudere broer Christian Daniel Louis Bähler aan de universiteit van Leiden theologie studeren. Deze laatste heeft - wat weinig bekend is - de Afgescheiden gemeente van Heemse nog korte tijd als predikant gediend (zie hoofdstuk Heemse). De beide broers kwamen in Leiden in huis bij de 68-jarige Lucretia Sophia Egeling, een zuster van de confessioneel ingestelde Leidse hervormde predikant Lucas Egeling, die indertijd de bekeerde israëlieten Da Costa, Hanna Belmonte en Capadose had gedoopt. Pierre Benjamin zette zijn studie echter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet door en keerde naar Zwolle terug. Eind 1829 woonde hij in Amsterdam, waar hij misschien in een administratieve functie werkzaam was op een chocoladefabriek, daar gekomen op voorspraak van Willem de Clercq. Vier jaar later werd hij huisonderwijzer bij de elitaire families W. de Clercq en H. Gildemeester in Amsterdam onder voor waarde dat hij het onder wij zersdiploma moest halen, maar door zijn examenvrees slaagde hij niet. In Amsterdam nam hij deel aan activiteiten door Reveil-kringen ontplooid. Vooral toen in 1833 voor geestelijke en materiële hulp aan krijgsgevangenen in St. Omer, in Noord-Frankrijk gelegen, moest worden gezorgd (het was kort na de Belgische Opstand). Die activiteiten betekenden voor Bähler verschillende hernieuwde contacten met België, zoals met de ‘Société evangélique ou Eglise Chrétienne missionnaire Belge’, waarin W. Pascoe Tiddy een leidende figuur was. Op 21 mei 1835 trouwde Pierre Benjamin Bähler in Amsterdam met Charlotte Henriette Sames. Het huwelijk werd gezegend met een dochtertje (jong overleden) en 4 zoons. Een paar maanden later solliciteerde hij bij een protestantse gemeenschap in Antwerpen naar de vacante betrekking van koster en werd op voorspraak van de families De Clercq en Gildemeester ook benoemd tot voorzanger-onderwijzer d.w.z. tot voorzanger in de frans- en nederlandstalige diensten en tot onderwijzer van de arme gemeente-kinderen. Wegens ziekte was hij vaak absent. In mei 1837 kreeg hij ontslag en werd nu onderwijzer-evangelist in Brussel. Daar bleef hij maar kort; wat later vinden we hem in Mons (Bergen in Henegouwen) in een semi-kerkelijke functie van evangelist, een relatie die financieel niet lonend was. Want de Société Evangélique, die op papier Bählers gemeente steunde, had geen geld.Ga naar eindnoot1. Door bemiddeling van Tiddy werd hij corrector bij de drukker van bijbels, die de Société verspreidde. Vanuit Mons werkte hij als evangelist en bijbelcolporteur o.a. in Charleroi. In de zomer van '46 vertrokken de Bählers uit Mons en gingen nu wonen in Breda, vervolgens in Nijmegen. Als beroep van Bähler staat steeds opgegeven corrector. Vader en kinderen behoorden tot de Waals-hervormde gemeente, de moeder noemde zich Chr. Afgescheiden. In mei 1853 vertrok het gezin naar Meppel. Beroep van vader nog steeds corrector. Ook de kerkelijke samenstelling van het gezin was gelijk gebleven, dus de moeder Chr. Afgescheiden, de vader Waals-hervormd. Hij had een buitentje gekocht aan het Sluispad, ‘Op de Werf’ geheten en gelegen op het Bleekerseiland, waar de Meppeler wevers hun textielprodukten bleekten. In Meppel steeg de ondernemingsdrift van Bähler tot gevaarlijke hoogten. Al gauw werd hij compagnon in een drukkerij, die onder de firmanaam ‘Wilson en Co’ bestond. Maar we zien hem ook bezig - al of niet geassisteerd door anderen - in de grillige trits azijnfabrikant, sigarenfabrikant en... konijnenfokker. Helaas had Bähler geen kijk op geld. Mee daardoor liep ook in Meppel - financieel gezien - alles mis. Daar kwam nog iets onaangenaams bij. Toen Bähler in Breda woonde, had- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. P.B. Bähler. Predikant te Nijverdal 11 Sept. 1859. Vertrokken naar Deventer 10 Nov. 1861.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den zijn vrouw Charlotte Sames en haar broer elk ƒ 20.000,- geërfd. Toen voorwaar geen gering bedrag! Omdat Bählers zwager op het punt stond naar het buitenland te vertrekken, had deze aan Bähler verzocht dit kapitaal zolang te bewaken. Juist in de tijd dat de Bählers in Meppel woonden, kwam zwager Martin Sames uit Malakka (Singapore) terug en wilde nu zelf zijn geërfd kapitaal beheren. Er viel echter - door welke oorzaak dan ook - niet veel meer te beheren. Dat de verhouding tussen de beide zwagers nu - zacht gezegd - wat onplezierig werd, laat zich gemakkelijk indenken. Iets daarvan was natuurlijk bij geruchte naar buiten gewaaid. Welnu, deze Bähler, als het ware grossier in beroepen, ook ex-evangelist, probeerde predikant bij de Afgescheidenen te worden. Voor die functie was hij tenminste gevraagd door de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Hellendoorn. Zeer waarschijnlijk door toedoen van de dominante ouderling Hendrik Wormser in Hellendoorn (Nijverdal), die door zijn afkomt en geestelijke ligging heel goed op de hoogte was met het reilen en zeilen van Reveil-families en zelf ook sterk bepaalde Reveil-ideeën koesterde. In elk geval was hij in de kerkeraad een strijdlustig voorvechter van het plan om Bähler vanuit Meppel naar Hellendoorn te halen.Ga naar eindnoot2. We moeten nu eerst iets meer zeggen over de kerkelijke positie van het echtpaar Bähler tijdens hun Meppeler periode. Toen ze daar in 1853 waren komen wonen, vroeg Bählers vrouw aan de Afgescheiden predikant S. SijpkensGa naar eindnoot3. (1851-'54), of ze tot het avondmaal mocht worden toegelaten, met de mededeling dat ze zich in Utrecht ten tijde van ds Scholte (1837-'47) bij de Afgescheidenen had gevoegd.Ga naar eindnoot4. Haar verzoek werd ingewilligd onder voorwaarde dat ze een attest zou inleveren. Dit kwam in maart 1854 inderdaad binnen. Bähler zelf was geen lid. In de kerkeraadsvergadering van 6 maart 1854 werd gesproken ‘over het prediken van iemand niet tot de afgescheiden gemeenten behoorende, maar buiten ons Vaderland ook werkzaam zijnde onder de Heidenen’. Of hier gedoeld werd op Bähler of diens zwager Sames, is niet duidelijk, maar in elk geval besloot de kerkeraad zo iemand niet te laten preken, behalve als hij een verklaring aflegde dat hij ‘de afgescheiden Kerk erkent als de ware kerk’. Wanneer Bähler eenmaal in het blikveld van de Afgescheiden gemeente van Hellendoorn is gekomen (1857), duikt zijn naam ook weer in de notulen van de Afgescheiden gemeente van Meppel op. Bij de kerkeraad was namelijk een bezwaarschrift binnengekomen tegen het deelnemen van Bähler aan het Avondmaal, omdat hij geen lid was.Ga naar eindnoot5. De kerkeraad besloot hem een briefje te schrijven: ‘hem in bedenking gevende wat raadzaam ware dat tot stichting en wering van ergernis door hem werde gedaan of vermeden’. Als reactie hierop liet Bählers vrouw enige tijd later weten, dat zij zich afscheidde van de gemeente. Maar zie, in oktober 1857 vervoegde zij zich weer bij een ouderling en deelde hem mee, dat zij en haar man het voornemen hadden zich weer bij de gemeente aan te sluiten. De kerkeraad besloot echter leden die ‘zich schriftelijk van de gemeente hadden losgescheurd, niet zoo weder aan te nemen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In januari 1858 herhaalde mevrouw Bähler haar verzoek; bovendien toonde Bähler zelf een attest uit Brussel, getekend door de rechtzinnige ds Ed. Panchaud. In het voorbijgaan merken we hier op, dat Bähler op 20 januari '58 in Hellendoorn bij de Afgescheiden gemeente was beroepen. Bähler kreeg te horen, dat zijn attest was ‘verouderd’, maar zijn vrouw werd door de kerkeraad uitgenodigd voor een gesprek. Dit had tot resultaat, dat ze weer als lid werd aanvaard, mits de classis akkoord ging. Dit gebeurde.Ga naar eindnoot6. Het door de gemeente Hellendoorn op Bähler uitgebrachte beroep riep tegenkanting op; het werd een affaire, die meer dan anderhalf jaar bleef slepen. Laten we uit die lange periode enkele momenten belichten, waarbij we veel profijt hebben gehad van de kerkeraadsnotulen en van die van de classis Holten. Er zat weinig schot in de zaak. Pas drie maanden later werd aan de kerkeraad van Meppel een verzoek gericht zwart op wit een ‘getuigenis’ over Bähler af te geven.Ga naar eindnoot7. Inderdaad stuurde Meppel een brief met allerlei grieven tegen Bähler. Maar de kerkeraad van Hellendoorn tilde niet zwaar aan die ingebrachte bezwaren en vond het attest, indertijd afgegeven door ds Panchaud te Brussel, waar Bähler, zoals we zagen, onderwijzer (evangelist) was geweest, geldig en voldoende.Ga naar eindnoot8. Aan het einde van mei '58 nam de kerkeraad het protest van de classis tegen het beroepen van Bähler voor kennisgeving aan en besloot Bähler en zijn vrouw als lid in te schrijven. Uit de gemeente waren immers geen bezwaren gekomen! En een gemeente was baas in eigen huis. Weer een maand later had de kerkeraad een gesprek met de beide classisdominees Schuurman van Holten en Brunemeijer van Enter. Het ging over de moeilijkheid, dat op Bähler een beroep was uitgebracht, toen hij in Meppel nog niet als lid van de Afgescheiden kerk stond ingeschreven (hij was toen nog Waals-hervormd). Dus zou hij opnieuw moeten worden beroepen, onder leiding van de consulent.Ga naar eindnoot9. De kerkeraad besloot een vergadering met de manslidmaten te beleggen om hen in kennis te stellen met de bezwaren, die in de classis tegen het beroepen van Bähler leefden, en om hun te vragen of ze bij het op 20 januari uitgebrachte beroep wilden blijven. Op de vergadering met manslidmaten, 14 juli gehouden, werd het beroep ‘bekrachtigd’.Ga naar eindnoot10. Vijf dagen later kwam op de kerkeraad een voorstel van ds Schuurman en ds Brunemeijer in behandeling: Bähler zou eerst een attest van ‘leer en leven’ van de kerkeraad ontvangen en dan daarmee naar de classis gaan met het verzoek om ‘toelating tot de dienst’. Vervolgens moest hij de Provinciale vergadering vragen hem te examineren. Dan kon de classis erover oordelen of hij dadelijk beroepbaar kon worden gesteld.Ga naar eindnoot11. Weer enkele dagen later verzocht ds Schuurman Bähler op 12 augustus op de classisvergadering aanwezig te zijn en deze met een prediking te openen (zoals gebruikelijk was). En vooral moest hij niet vergeten zijn attest van de kerkeraad mee te nemen. Inderdaad was op de classis van 12 augustus '58, in Enter gehouden, Bähler present en liet aan het begin van de vergadering een ‘proeve van zijn ga- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven’ horen. Dat was dus de openingspreek. De bedoeling was duidelijk. Bähler wilde tot het examen ‘bevorderd’ worden en daarom aan het begin al dadelijk een goede indruk maken. Maar eerst moesten enige drempels worden verlaagd. Dus kwam de vraag aan de orde: Zijn de door de kerke - raad van Meppel en de classis Ruinerwold ingebrachte bezwaren tegen een eventuele toelating van Bähler als herder en leraar uit de weg geruimd? Zo niet, kon dit dan nu gebeuren? Er kwam beweging in de zaak. De kerkeraad van Hellendoorn ‘doet schulderkentenis over hun wanordelijke handeling’ en ook Bähler deed op bepaalde punten schuldbelijdenis: een plaatselijk bezwaar (in Meppel) was geen grond genoeg om op zichzelf te blijven staan. Ook erkende hij, dat hij zich tegenover de kerkeraad van Meppel ‘onbehoorlijk’ had gedragen. Het op hem uitgebrachte beroep werd nu ongedaan gemaakt, totdat het op wettige wijze opnieuw was uitgebracht. Verder zou hij positief classicaal attest betreffende art. 8 ontvangen (singuliere gaven) om op de Provinciale vergadering van 25 augustus '58 te Zwolle te worden geëxamineerd.Ga naar eindnoot12. Het ging dus de goede kant op. Bovendien waren ds De Moen van Den Ham en ds Te Bokkel van Ommen bereid zijn zaak te ‘bevorderen’ en zouden graag zien, dat Bähler en zijn kerkeraad met de leden van zijn classis op de Provinciale vergaderging present waren. Hoe ging het nu met het examen van Bähler op die Provinciale vergadering van 25 augustus '58? Het werd 3 maanden uitgesteld, want de classis Ruinerwold protesteerde ertegen, dat Bähler nog geen jaar als lid van de Afgescheiden kerk stond ingeschreven.Ga naar eindnoot13. Het was waar. Met het examen van Bähler werd het een hele lijdensweg. Weliswaar hadden de kerkeraad van Kampen en de classis Zwolle bezwaar tegen het uitstellen van een examen, maar ze hadden er begrip voor, dat Bähler eerst een jaar lid van een Chr. Afgescheiden gemeente moest zijn geweest. De kerkeraad van Hellendoorn verklaarde zich hierin ‘lijdelijk’ te zullen gedragen. Intussen ging Bähler wel geregeld in Hellendoorn voor! Op de classisvergadering vsn 18 mei '59 in Holten gehouden, zou het dan eindelijk gebeuren. Behalve Bähler was er nog een examinandus, H. Weenink, al in Holten beroepen. Het resultaat? Proponent Weenink werd toegelaten, maar Bählers examen werd opnieuw uitgesteld, nu wegens een bezwaar door ds Eising van Rouveen, provinciaal deputaat, naar voren gebracht. Bähler zou een ‘geschil’ hebben met zijn zwager ‘mijn heer Sjeems’ (Sames), aldus de kerkeraad van Meppel. Dus moest nu deze zaak eerst weer aan de kant. Daarvoor werden aangewezen de dominees Te Bokkel uit Ommen en L. Dijkstra te Steenwijk. Hellendoorns kerkeraad besloot nu zelf deze beschuldiging te bekijken. Op de volgende classis, waarop ook weer provinciale deputaten aanwezig waren, bleken de bezwaren tegen Bähler op onwaarheid te berusten. Hij slaagde nu voor zijn examen volgens art. 8 van de Dordtse kerkenorde. Eindelijk. Op 12 september '59 werd hij als predikant van de Afgescheiden gemeente te Hellendoorn bevestigd door ds De Moen van Den Ham, die toen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
preekte over 1 Petr. 5:1-4.Ga naar eindnoot14. Met 1 Cor. 3:9 deed Bähler zijn intree: ‘Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij’. En zo had Bähler eindelijk door een sterke branding heen het predikantschap bereikt. In de kerkeraadsvergadering - de volgende dag gehouden - las ds Bähler een brief voor van docent ds Brummelkamp te Kampen, waarin deze ‘zijn innige spijt’ te kennen gaf verhinderd te zijn geweest de bevestiging te verrichten en dat hij ds De Moen had gevraagd zijn plaats in te nemen. Bähler kon dus nu officieel met zijn velerlei werk als herder en leraar in de gemeente Hellendoorn-Nijverdal beginnen, waarmee hij in feite al bezig was geweest. Het was toen nog gewoonte ook op een avond in de week een kerkdienst te houden. De ervaring had echter geleerd, dat er dan maar weinig mensen kwamen. Daarom besloot de kerkeraad het anders aan te pakken. Voortaan zou men die samenkomsten op een avond midden in de week niet meer in het kerkgebouw houden, maar afwisselend in de verschillende buurtschappen bij gemeenteleden aan huis, zodat ook zij die het verst af woonden in de gelegenheid waren ‘onder de verkondiging van het Evangelie te komen’.Ga naar eindnoot15. Het waren dus in zekere zin veredelde conventikels. Als plaats van ontmoeting wordt o.a. een keer genoemd de woning van de familie Poorten in Rhaan.Ga naar eindnoot16. Afgescheidenen in de buurt kregen nu ook de kans van de nieuwe dominee in Hellendoorn te profiteren, zoals die te Vroomshoop, waar zich een veenkolonie begon te vormen en waar het enkele jaren later tot instituering van een Afgescheiden gemeente zou komen (1864). In oktober '59 kreeg ds Bähler van zijn kerkeraad toestemming daar een keer te gaan preken, mits hij met een rijtuig werd gehaald en teruggebracht. Op sommige punten pakte ds Bähler zijn werk wat anders aan, zoals van een Reveilman viel te verwachten. Elke laatste zondag van de maand zou het Avondmaal worden gevierd en even later werd besloten, dat niet elke keer het hele formulier werd gelezen. Dit was immers geen onmisbaar vereiste voor de stichtelijke viering van het Avondmaal en het lezen daarvan kon dus zonder bezwaar achterwege worden gelaten. En de gebruikelijke preek kon bij die gelegenheid wel vervangen worden door een toespraak, waarin de gemeente hartelijk werd uitgenodigd het sacrament te gebruiken. Een aangevraagde attestatie hoefde niet meer 3 zondagen achter elkaar te worden afgekondigd, maar twee maal op één zondag was voldoende. Deze wijziging werd aangebracht, nadat op 13 oktober '59 Wormsers dochter, de 22-jarige Magdalena, in Hellendoorn getrouwd was met de 40-jarige ds J. Schuurman van Deventer en dus naar die IJsselstad verhuisde. Terloops merken we hier op, dat als getuigen bij dit huwelijk o.a. optraden ouderling Frederik Staman, de 60-jarige schoenmaker, en de 52-jarige ds P.P. Bähler. Op de evangelisatie werd sterk de nadruk gelegd. Van de personen, die min of meer geregeld in de kerk kwamen zonder lid te zijn, werd een lijst gemaakt met de bedoeling hen te bezoeken en aan te spreken. Ook zou men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aantal godsdienstige traktaatjes laten komen om daarvan de bezochte personen een exemplaar te overhandigen. Eveneens werden enige Nieuwe Testamenten besteld met daarbij ingebonden de onberijmde psalmen, in zakformaat, om die bij bepaalde bezoeken aan te bieden. Van de zwager van ds Bähler, Sames, kocht men voor ƒ 2,95 250 traktaatjes om die te verspreiden, vooral onder de bewoners van de zogenaamde Verdeling in Nijverdal, een arbeiderswijk aan de straatweg (Grotestraat). En folders gericht tegen het gebruik van sterke drank werden ‘tot weering van dit kwaad’ onder de mensen verspreid. Al in 1839 had men een broeder, die ‘tapper’ was, verzocht met zijn beroep op te houden, omdat de ‘welvaart’ van een tapper ‘gebouwd was op de ondergang van den drinker en zijn huisgezin’, en aanleiding gaf tot het begaan van allerlei zonden.Ga naar eindnoot17. Ds Bähler, die als zo menig Reveilman het frans goed beheerste - wat iemand van goede stand in die tijd behoorde te doen - vroeg en kreeg toestemming van zijn kerke raad om apart catechetisch onderwijs in de franse taal aan de kinderen van burgemeester Campbell te geven. Ook hield men zondagsschool, geleid door Johannes en Andries Wormser, zoons van ouderling Wormser. Nu de gemeente weer een eigen dominee had, wilde vader Wormser het wat kalmer aan gaan doen, ook al vanwege zijn drukke dagelijkse bezigheden. Hij zou graag zien, dat het afleggen van ambtelijke huisbezoeken hem werd bespaard. Inderdaad was dit een zeer tijdrovend onderdeel van zijn ouderlingschap. Men denke zich de uitgestrektheid van de gemeente en de toestand van de wegen in die dagen maar eens in. Al ging het per rijtuig, het bleef een vermoeiende zaak. Om het kerke raadswerk doeltreffend te kunnen uitvoeren, kwamen er op aandrang van ds Bähler drie diakenen bij, die in december '59 ‘met oplegging der handen’ in hun ambt werden bevestigd. Het waren Hendrik Gierveld, Hendrik Hulsman en Hendrik Scholten (genoemd Logter). Ds Bähler stond nog maar enkele maanden in Hellendoorn of 4 hervormden gaven de wens te kennen zich bij de Afgescheiden kerk te voegen: Christiaan van Luit met zijn vrouw Johanna Frederika Seelenhorst, Jan Hendrik Gierveld en Tonia Reefman. Na afgelegde geloofsbelijdenis - bij het onderzoek werd als leidraad het Kort Begrip gebruikt - werden 9 personen ‘aangenomen’:
De eerste drie waren door geboorte en doop hervormd, de overigen waren kinderen van de Afgescheiden gemeente.Ga naar eindnoot18. In de kerkeraadsvergadering van 13 december 1859 deelde ds Bähler mee, dat de classispredikanten afgesproken hadden één maal per maand een dag in Holten bij elkaar te komen om de gang van zaken te bespreken in het koninkrijk Gods ‘zoowel in 't algemeen, als meer byzonder in 't belang der hun toevertrouwde gemeenten’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ouderlingen mochten ook meedoen ‘welke bereid zijn de hun geschonken gaven aan het voorgenomen doel ten dienste te stellen’. De eerste samenkomst - met een deftig latijns woord nu wel coetus genoemd - zou 5 januari '60 zijn. Zoiets was natuurlijk een kolfje naar de hand van ouderling Wormser. Dan kon hij in Holten ook nog eens ds J. Schuurman van Deventer ontmoeten, die enkele maanden eerder met zijn oudste dochter was getrouwd. Misschien was Magdalena er dan zelf ook wel bij.
Natuurlijk - zouden we haast zeggen - kende het gemeentelijk leven in Hellendoorn-Nijverdal ook zijn schaduwzijden: toenemende ‘wereldsgezindheid’ en onverschilligheid ten opzichte van de dienst des Heeren, uitkomend in - zoals de notulen het aangeven - het verwaarlozen van de middagkerkdienst, in het niet geregeld laten catechiseren van de kinderen of ‘dienstbaren’. De kerkeraad besloot het werk van de evangelisatie nu even opzij te zetten en de adressen in de gemeente één voor één te laten bezoeken door ds Bähler, vergezeld van één van de kerkeraadsleden. Ds Bähler en ouderling Staman zouden eerst de leden in 't Overwater, Notter en Kollenstaart opzoeken; de volgende keer ging ouderling Hoekje mee naar de gezinnen in Noetsele en Nijverdal, en vervolgens kregen de nog niet bezochte leden in Noetsele en Zuna een beurt. De gemeente had ook te kampen met financiële moeilijkheden, terwijl - zoals de notulen het enigszins bitter uitdrukken - wel veel geld werd uitgegeven ‘voor opschik en pronk’. De kerkeraad ging proberen de achterstallige bijdragen alsnog te innen.Ga naar eindnoot19. Dat een dominee ook wijsheid en mensenkennis moet bezitten om zijn werk goed te kunnen doen, is bekend genoeg. Hij krijgt immers in de praktijk met uiterst gevoelig liggende zaken te maken en moet die helpen oplossen, althans daarin adviseren. Laten we ter illustratie een geval uit Bählers pastoraat geven. In de kerkeraadsvergadering van 17 januari 1860 deelde ouderling Staman mee, dat hij een moeder bij zich had gehad, die allerminst te spreken was over het gedrag van haar zoon Jan. Wat had deze dan misdaan? De jongen had verkering met een meisje, Tonia. Ze was weliswaar lid van de kerk, maar de moeder van Jan had het niet begrepen op Jans keus. De avond van de tweede Kerstdag had het paartje bij Pluimers aan huis doorgebracht en was nota bene niet eens thuis geweest. Met alle macht verzette de moeder zich tegen die verkering en wilde nu de kerkeraad voor haar karretje spannen, wat ouderling Staman zich dom genoeg liet doen. Hij verzocht ds Bähler de jongen ernstig over zijn vrijerij te onderhouden en hem onder het oog te brengen, dat hij verplicht was zijn verkering uit te maken, omdat ze niet naar de zin van zijn ouders was. Maar ds Bähler antwoordde dit niet te zullen doen, omdat z.i. de motieven van de ouders van Jan ‘verre van geestelijk, maar integendeel ten eenenmale vleeschelijk’ waren. Op de verkering van de jongelui viel toch niets aan te merken; beiden vreesden de Heere en hadden elkaar oprecht lief. En wat dat zitten bij Pluimers aan huis betrof, dit gebeurde alleen maar om onderdak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zijn. De jongen mocht immers niet met zijn meisje thuiskomen en dus was hun uithuizigheid te wijten aan het onverstandig optreden van de ouders. Ds Bähler dàcht er niet aan te adviseren de verkering uit te maken. Dat zou in dit geval zelfs ongeoorloofd ja zondig zijn. De kerkeraad kon toch niet met zichzelf in tegenspraak komen door met de ene hand af te breken wat hij met de andere trachtte op te bouwen. Als jonge mensen in de gemeente verkering aanknoopten met iemand van buiten de kerk, dan werd dit betreurd en sterk afgekeurd. En als de kerkeraad dan ook nog ging proberen relaties tussen jonge gemeenteleden onderling ‘overeenkomstig Gods Woord aangegaan’, te verbreken, dan was dit besluit onjuist. ‘Dit kunnen noch mogen we’, staat er in de notulen. De kerkeraad was het met dit gevoelen eens, waarna ds Bähler meedeelde de betreffende jongelui eens te zullen opzoeken en hen aan te manen ‘tot voorzigtigheid en een wandelen naar Gods Woord, zoowel als tot toegeefelijkheid jegens en zooveel mogelijk tegemoetkoming en onderwerping aan des jongelings ouders’. Wijs gezien van ds Bähler! In de notulen van maart 1860 bespeuren we de eerste symptomen van een verandering in de verhouding tussen ds Bähler en zijn kerkeraad. Er werd aanmerking gemaakt op de manier, waarop de notulen waren gesteld. Ze zouden te subjectief gekleurd zijn. Het was ook niet goed, als daarin de één te veel werd verheerlijkt en de ander, de gemeente, in een onaangenaam daglicht gesteld. Ze behoorden beknopt te zijn en ‘zonder byzondere kleur’.Ga naar eindnoot20. Inderdaad maakte ds Bähler heel lange notulen. Voor de historievorser overigens een groot gemak! Ook blijkt ds Bähler telkens afwezig te zijn. Met zijn schriftelijke reacties hierop (de brief is niet meer aanwezig) kon de kerkeraad het niet eens zijn. Was zijn zwerfdrift hem weer de baas geworden? In de notulen van mei 1861 wordt bij de behandeling van het punt financiële toestand van de gemeente geconstateerd, dat er tussen gemeente en leraar een grote ‘verwijdering’ bestaat. Als gevolg van een traktements-kwestie? Om kort te gaan, op 10 november 1861 preekte hij zijn afscheid van Hellendoorn en vertrok naar Deventer, waar hij als afgescheiden predikant was beroepen. Twee jaar en twee maanden had hij de gemeente van Hellendoorn-Nijverdal gediend.Ga naar eindnoot21. Vanuit Deventer is hij in 1864 naar Amerika geëmigreerd, waar zijn kinderen toen al woonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. Ds H. Weenink (1864-'66)Ds H. Weenink 17 juli 1864-2 december 1866. Na Bählers vertrek uit Hellendoorn kwam als vanzelf ouderling Hendrik Wormser opnieuw naar voren. Hij ging de kerkdiensten weer leiden, terwijl om de twee maanden de dominees van Enter, Holten en Deventer elke keer naar Hellendoorn zouden komen om daar te preken en de sacramenten te bedienen. Ze kregen de reiskosten vergoed plus nog ƒ 5,- extra.Ga naar eindnoot1. Maar een half jaar later besloot men niet alle predikanten uit de classis steeds uit te nodigen, maar zich te beperken tot ds H. Weenink van Holten.Ga naar eindnoot2. Deze viel in Hellendoorn blijkbaar zo goed in de smaak, dat men hem daar in mei 1864 met algemene stemmen beriep. Op 17 juli 1864 deed hij zijn intreeGa naar eindnoot3., na bevestigd te zijn door ds W. van der Kleij van Almelo. Holten had nog tevergeefs tegen dit beroep geprotesteerd, omdat dit onwettig zou zijn. Er was niet met gesloten briefjes gestemd en ds Weenink had altijd ‘met vrede en zegen’ in Holten geleefd en gewerkt. In dit laatste horen we een weerklank van Wormsers vroegere opvatting. Inderdaad had Hellendoorn bij het beroepingswerk altijd op het standpunt gestaan, dat het ‘verroepen’ van dominees - het willekeurig weghalen uit een andere gemeente - in wezen zonde was tegen het 10e gebod: Gij zult niet begeren wat van uw naaste is. Het verroepen vloeide voort uit zelfzucht en hield kleine gemeenten in onrust. Een dominee was verplicht bij zijn ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. H. Weenink. Predikant te Nijverdal 17 Juli 1864. Overleden te Nijverdal 2 Dec. 1866.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meente te blijven, hoewel er omstandigheden vielen te bedenken, dat verplaatsing geoorloofd en zelfs wenselijk was, maar dan wel in onderling overleg en met wederzijdse toestemming. In het begin van ons hoofdstuk over Hellendoorn hebben we dit standpunt besproken. Hoe reageerden nu de Hellendoornse broeders (lees Wormser) op het herinnerd worden aan hun indertijd zo vurig verdedigde standpunt? Ze antwoordden aan de kerkeraad van Holten:
Maar met deze argumenten had Wormser wel aangetoond, dat zijn vroeger standpunt inzake het beroepen van dominees in de praktijk niet haalbaar was. Ds Weeninks traktement bedroeg ƒ 500,- per jaar. Bij zijn komst kreeg hij voor één keer ƒ 100,- erbij, voor laten we het noemen vestigingsonkosten. In de notulen staat het geformuleerd als: ‘ter nauwe samenbinding, als entree-geld en ter aanmoediging in het dienstwerk’. Ds Weenink was er heel blij mee en beloofde ‘al zijn krachten te zullen aanwenden’. Wat later werd zijn traktement opgetrokken tot ƒ 600,-. De reden voor deze verhoging was, dat de benoemde hoofdonderwijzer ook ƒ 600,- salaris kreeg. En mocht een predikant minder verdienen dan een meester? Bovendien was hij de afgelopen zomer langdurig ziek geweest, met als gevolg extra-uitgaven.Ga naar eindnoot4. Over de korte dienstperiode van ds Weenink in Hellendoorn-Nijverdal valt weinig bijzonders te melden. Daarom geven we hier slechts enkele notities door. Het feit, dat in oktober '64 dieven in de kerk bezig waren geweest, maakte bij het kerkvolk nogal wat emoties los. Hoe bestaat het? was de veel gehoorde verzuchting. Gestolen waren: 3 groene wollen glasgordijnen, 1 groot bankkussen voor vier personen, gevuld met veren en overtrokken met linnen blauw en wit geruite dobbelstenen, 1 éénmans groen wollen bankkussen en 6 koperen oliebakjes onder aan de lampen. Men kon weinig anders doen dan de diefstal aan de burgemeester te melden.Ga naar eindnoot5. Toen in het volgend voorjaar besloten werd gordijnen in de kerk aan te schaffen, zou men dit zo goedkoop mogelijk doen. In de notulen van januari '65 wordt gesproken over de dorre en wereldse toestand, waarin de gemeente verkeerde. De oorzaak hiervan lag bij de gezinnen, waarin te weinig ernst met de belangen van Gods koninkrijk werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt. Een gevolg hiervan was onder meer, dat de jongelingsvereniging kwijnde, omdat de ouders zich daaraan te weinig gelegen lieten liggen. Dit kon en mocht zo niet blijven. Om hierin verandering te brengen, zou de kerkeraad een ‘oproep’ laten uitgaan. Ds Weenink is slechts kort in de gemeente Hellendoorn-Nijverdal werkzaam geweest, want op 2 december '66 kwam het einde van zijn leven hier op aarde. In de kerkeraadsnotulen van 25 september '66 lezen we, dat zijn gezondheidstoestand zonder meer slecht was te noemen. Al meer dan een jaar was hij ‘zeer sukkelend’ geweest en onlangs had hij een hevige bloedspuwing gekregen. Het is wel zeker, dat hij in de komende winter onmogelijk aan het brengen van huisbezoek kon meedoen. De beide rustende ouderlingen boden aan die winter te assisteren. Een paar weken later beloofde men hem te helpen bij ‘het steken’ van zijn aardappels en te zorgen, dat hij turf genoeg had.Ga naar eindnoot6. Ook de classisnotulen van oktober '66 melden, dat ds Weenink doodziek was (zware bloedspuwingen en longtuberculose). Ds Van der Kleij van Almelo had hem tijdens zijn ziekte in Nijverdal opgezocht, tijdens welk bezoek ds Weenink hem had verzocht de groeten aan de broeders van de classis over te brengen, omdat ‘hij spoedig bij zijn Heer dacht te zijn’. Ook bedankte hij voor alle liefde en trouw hem geschonken. ‘Met diepe smart’ hoorde de vergadering het rapport van ds Van der Kleij aan.Ga naar eindnoot7. Ds Weenink was 36 jaar, toen hij op 2 december '66 als man van Adriana Liesveld overleed.Ga naar eindnoot8. Als tragische bijzonderheid voegen we hier nog aan toe, dat in het gezin Weenink op 17 februari van hetzelfde jaar (1866) een dochtertje Martina was gestorven, ruim één jaar oud. In De BazuinGa naar eindnoot9. verscheen een door ouderling H. Wormser namens de kerkeraad opgesteld overlijdensbericht, waaruit we het volgende in aangepaste spelling citeren: ‘Nijverdal, 3 december 1866 - kalm en zacht ontsliep in de avond van zondag 2 december H. Weenink, Leraar der Christelijk Afgescheiden gemeente te Hellendoorn. Hij werd op 36-jarige leeftijd afgelost van zijn arbeid, die hem zo lief was, en die hij met zoveel ijver verrichtte, omdat hij daarin zijn Heer diende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het verlies te groter is naarmate het verlorene dierbaarder was. Op de novemberclassis van 1867 stelde de kerkeraad van Hellendoorn voor de wed. Weenink met haar gezin door de Provinciale commissie voor weduwen en wezen te doen ondersteunen. Dan kon de gemeente weer gaan beroepen. In het voorbijgaan merken we hier op, dat de weduwe Weenink 94 jaar oud is geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F. Scheuring en verenigingHet volgend jaar (1868) deed zich in het kerkelijk leven van de Afgescheiden gemeente van Hellendoorn een ernstige complicatie voor. We moeten zelfs spreken van een scheuring: ze trad uit het kerkverband van de Afgescheiden kerken. Voor de insiders kwam deze slag niet uit de lucht vallen, want de overheersende, talentvolle figuur Wormser had o.a. over kerkenorden altijd al ideeën uitgedragen, die overdreven sterk de nadruk legden op de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente. We geven hier eerst een stukje voorgeschiedenis. Al veel vroeger, bij de vorming van de classis Rijssen, had hij namelijk duidelijk uitgesproken, dat hij niets moest hebben van het gezag en de werkzaamheden van een classis, zoals die in vroegere en hedendaagse kerkenorden stonden aangegeven, zolang de wettigheid daarvan ‘niet klaarlijk uit Gods Woord zal zijn aangetoond’. En dat men er voor moest waken, dat geen inbreuk werd gemaakt op de ‘onafhankelijkheid van de plaatselijke gemeente, die geen gezag behoorde te erkennen dan dat van Jezus Christus haar Heer.Ga naar eindnoot1. Tien jaar later (1848) kwam er weer een botsing met Wormsers min of meer independentistische opvattingen. In de classisnotulen heet het de zaak-Wormser. Na de emigratie van ds Bolks met het grootste deel van zijn gemeente was Wormser als vanzelf weer de man geworden, die in de gemeente Hellendoorn leiding ging geven. En hij deed dit op de hem eigen manier d.w.z. hij trad op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alsof hij predikant was. Hij verklaarde niet alleen de Schrift, maar doopte ook! In de omliggende gemeenten had dit veel irritatie en ‘beweging’ veroorzaakt. Ook ds De Moen van Zwolle - vroeger in het naburige Den Ham - had hem een brief geschreven om hem het verkeerde van zijn optreden onder ogen te brengen. Het mocht niet baten. Eigenzinnig verklaarde Wormser geen raad van andere broeders nodig te hebben, omdat men ‘genoegzaam licht’ had uit Gods Woord. Het punt waar het hier om ging, was of er tweeërlei soort ouderlingen waren: leer- en regeerouderlingen. Volgens Wormser was dit in de Schrift niet het geval. Er bestond slechts één soort ouderlingen, die alles moesten doen wat tot stichting en opbouw van de gemeente diende. Daarom had hij de vrijmoedigheid onder de gegeven omstandigheden als ouderling op te treden, zoals hij deed. Hij achtte dit zelfs zijn dure verplichting. Hij voegde er nog aan toe, dat hij het wel wilde nalaten, àls de gemeente dan maar bediend werd. En daar was kans op, wat er bestond gegronde hoop, dat ds De Moen uit Zwolle weer in de buurt kwam. Inderdaad gebeurde dit: hij ging voor de tweede maal naar Den Ham.Ga naar eindnoot2. Vervolgens kwam de zaak-Hellendoorn in 1850 weer eens aan de orde. Vooral de praeses ds De Moen trachtte aan te tonen uit Gods Woord en de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat Wormsers manier van doen - zich te gedragen alsof hij dominee was - niet schriftuurlijk mocht heten. De apostelen stelden immers opzieners aan, die eerst ‘beproefd’ moesten worden en pas daarna gingen dienen. Daarom mocht men niemand overhaast ‘de handen opleggen’. Maar noch Wormser noch de andere broeders uit Hellendoorn waren te overtuigen. ‘Ze staan in hun aangenomen beginsel onbewegelijk’, aldus de classisnotulen. Even ‘onbewegelijk’ bleven alle overige classisleden op hùn standpunt staan. En de Hellendoornse broeders zwegen verder. Ds De Moen wenste zijn protest tegen de opvattingen van Wormser c.s. officieel in de notulen te zien opgenomen, omdat hij deze zag als een schending van art. 30 en 31 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Volgens de Schrift waren er regeer- èn leerouderlingen, en ze waren van elkaar terdege onderscheiden (1 Tim. 5, 1 Cor. 12:28). Zondere nadere opleiding kon niemand predikant worden. Toch nam de classis geen ingrijpende maatregelen en jarenlang bleef de samenwerking in classicaal verband met Hellendoorn - al was het met horten en stoten - redelijk goed verlopen. Men ontzag Wormser - de man die zo veel goeds voor de gemeente had gedaan en nog deed - zoveel mogelijk. Maar nu, in 1868, sneden Wormser en de zijnen zelf het tafellaken door. Een breuk met het kerkverband was daarvan het onvermijdelijk gevolg. Wormser had dit er echter voor over. Hij was altijd vuurbang geweest voor de overheersing van de ene kerk door de andere via een kerkenorde. Het blijkt weer uit de classisnotulen van 9 december 1868. Hierin komt ook de zaak van het visitatierapport van Hellendoorn-Nijverdal voor. De broeders daar (Wormser) hadden verklaard het gezag van de classis niet meer te erkennen en dus ook geen antwoord te zullen geven op de vragen, die zo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als gebruikelijk door kerkvisitatoren werden gesteld. Als reden gaven ze op, dat de gemeente Hellendoorn vanaf haar ontstaan tegen de indeling in classes en provinciale synoden was geweest. Ze wenste slechts ‘broederlijke gemeenschap’ met de Chr. Afgescheiden gemeenten te oefenen en beschouwde zichzelf als een ‘afzonderlijke huishouding’. Aan het ‘toezicht’ van andere gemeenten had ze geen enkele behoefte. Verder sprak ze uit, dat ze de Dordtse kerkenorde niet ‘tot leidraad van kerkregering’ aannam en dit ook nooit had gedaan. De classis concludeerde daarom dat ze t.o.v. de gemeente Hellendoorn nu ook geen enkele verplichting meer had. De volgende classis - in maart 1869 gehoudenGa naar eindnoot3. - probeerde nog de breuk te lijmen. Daarom stelde ze voor aan de gemeente te Hellendoorn te vragen de verklaring niet meer tot het verband van de Chr. Afgescheiden kerken te behoren, in te trekken. Hellendoorn zou dan als kerk, die de Dordtse kerkenorde niet aannam, op de classis een prae-adviserende stem krijgen, maar ze mocht geen lid naar de Provinciale vergadering afvaardigen. Het voorstel werd aangenomen en de Provinciale vergadering van een week later ging ermee akkoord, daarbij uitdrukkelijk vaststellend, dat de gemeente Hellendoorn nu ‘geisoleerd’ t.o.v. de andere gemeenten stond. Dit buitenverband-staan heeft een jaar of 9 geduurd. We gaan nu deze kwestie en het einde daarvan vanuit de kerkeraadsnotulen nader detailleren. Maar vooraf moeten we iets meedelen over de komst en het werk van de evangelist Jacob van Houte in Nijverdal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacob van HouteIn 1868 was in Nijverdal komen wonen en werken een leerling van de bekende hervormde predikant H.W. Witteveen. Deze was door zijn synode afgezet en had een Zendingsgemeente gesticht. We citeren nu verder uit de in mei 1936 door J. van der Wal gehouden herdenkingsrede over ‘De Afscheiding te Nijverdal en haar geschiedenis’ (niet gepubliceerd).Ga naar eindnoot4. ‘Zelf ging hij (ds Witteveen) uit spreken op vele plaatsen in ons land, ook in Nijverdal, en leidde zendelingen op, niet alleen voor de binnenlandse, maar eveneens voor de buitenlandse zending. De jodenzending had zijn bijzondere liefde. Zo werden er zendelingen gezonden naar Suriname en Sumatra. In onze omgeving kwamen evangelisten uit Ermelo in Raalte, Almelo en ook in Nijverdal. Destijds zag het er met het overgrote deel van de fabrieksbevolking in ons dorp, vooral wat het godsdienstig en zedelijk leven betreft, treurig uit. Drinken, dobbelen en sabbatsontheiliging waren aan de orde van de dag. De evangelist Jacobs te Almelo spoorde nu de heer Jacob van Houte, die in mei 1867 juist uit Ermelo naar deze streken was gezonden, aan om in Nijverdal te komen werken.’ Inderdaad vestigde hij zich in Nijverdal en is daar 10 jaar werkzaam geweest, tot november 1877, toen hij als predikant naar Almelo vertrok. ‘In Nijverdal preekte hij in de huizen van zijn vrienden, maar paste tevens het woord van Jezus toe: “Dwing ze om in te komen”.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. van Houte. Evangelist te Nijverdal. Vertrokken naar Almelo 16 Dec. 1877.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo ging hij langs de wegen en sprak tot de mensen, die dobbelend langs de weg lagen, over de Heere Jezus. Door zijn krachtige overtuigende prediking werden velen van hun zondige weg afgebracht. Men luisterde naar hem en volgde hem. Vloekers werden bidders, dobbelaars werden bijbellezers, drinkers geheelonthouders. Er kwam een algehele ommekeer in Nijverdal. De oude heer Salomonson, groot industrieel alhier, getuigde dan ook eens openlijk bij een herdenkingsfeest: ‘Die ommekeer hebben we te danken aan dat kleine zwarte mannetje’, daarbij doelend op Van Houte (hij was half-jood). Men moest nu een vergaderplaats hebben om de heilbegerige mensen te kunnen bergen. Daartoe werd het oude huis van meester Fransen gekocht en dit werd veranderd in een kerkgebouw. Eén van de zendelingen van ds Witteveen, De Ruiter, collecteerde voor dit doel ƒ 3000,- in Duitsland en Zwitserland. De nieuwe kerk werd in 1873 in gebruik genomen ... De tegenwoordige Gereformeerde kerk staat op dezelfde plaats als deze oude kerk. Van Houte trok veel volk, niet alleen uit Nijverdal, maar uit de hele gemeente Hellendoorn. Onder oud en jong had er een geestelijke opwekking plaats. De leden van de jongedochtersvereniging begroetten elkaar op Paasmorgen met: De Heere is waarlijk opgestaan, en vertelden elkaar wat de Heere aan hun ziel gedaan had. Men steunde met alle macht de door de Gereformeerden opgerichte school.’ Tot zover J. van der Wal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scheuring 1868We gaan nu terug naar 1868, het jaar waarin Wormser de zijnen buiten het kerkverband bracht. In voorafgaande pagina's hebben we daarover al iets gezegd, nu treden we in bijzonderheden. In november 1868 was bij de kerkeraad het bericht binnengekomen, dat de predikanten W. van der Kley van Almelo en W. Doorn van Deventer van plan waren namens de classis in Nijverdal kerkvisitatie te komen houden. Wormser en zijn mede-ambtsdragers vonden dit geen prettig bericht. Maar goed, men zou de broeders ‘welwillend’ ontvangen in de ‘kerkeraadskamer’ bij de weduwe Weenink aan huis. De bezoekers moesten echter goed beseffen, dat ze over de gemeente te Nijverdal (Hellendoorn) niets te vertellen hadden, en dat ze niets mochten vragen over de gemeente, waartoe ze niet behoorden. Zo'n kerkvisitatie was in de grond van de zaak ‘op overheersing gegrond, welke strekking tegen Gods Woord strijdt’.Ga naar eindnoot5. In dezelfde vergadering deelde Wormser mee, dat de evangelist Van Houte hem zijdelings te kennen had gegeven van plan te zijn om voortaan zondags met zijn volgelingen godsdienstoefeningen te houden in het huis van de weduwe Fransen, dat hij wilde kopen of huren. Maar Wormser had daartegen ingebracht, dat dit op velen een onaangename indruk kon maken, want de twee vergaderplaatsen lagen nagenoeg naast elkaar. En dit leverde bezwaren op, als de aanvangsuren van de diensten ongeveer gelijk waren. Toen had Van Houte gevraagd of hij dan gedurende de winter het Afgescheiden kerk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebouw (Koersens kerkje) mocht huren, maar daar had Wormser niet van willen weten. Het zou immers ergernis geven aan de gemeenteleden, die bedenkingen tegen Van Houtes optreden hadden. De volgende dag meldden zich de kerkvisitatoren. Toen de vergadering begon, viel ds Van der Kleij maar dadelijk met de deur in huis door de aanwezige ouderlingen een vraag te stellen. Maar Wormser greep onmiddellijk in en vroeg welk ‘regt’ en welke ‘magt’ hij had om de zaken van een gemeente te onderzoeken, die de zijne niet was. Ds Van der Kleij antwoorde, dat de classis Holten hem dit had opgedragen, waarop Wormser repliceerde, dat dit recht uit Gods Woord moest worden aangetoond, maar dat dit onmogelijk was, want dit Woord verbood duidelijk elke ‘overheersing van elkander’. De gemeente Hellendoorn had trouwens nooit meegewerkt om de classis te machtigen een dergelijke opdracht te geven. Vanaf het begin van de Afscheiding had de gemeente van Hellendoorn altijd bekend gestaan als een Christelijk Afgescheidene gemeente, die geen Chr. Afgescheiden kerk erkende, maar wel ‘broederlijk’ wilde omgaan met andere Afgescheiden gemeenten. Na nog wat heen en weer gepraat stapten de visitatoren op.Ga naar eindnoot6. En zo was de gemeente van Hellendoorn buiten het verband van de Afgescheiden kerken geraakt. De onaangename gevolgen lieten zich al spoedig gevoelen. In januari '69 weigerde ds Van der Kleij een kind van ouders in Hellendoorn te dopen. Deze waren immers wel lid van de Afgescheiden gemeente in Hellendoorn, maar niet van de Afgescheiden kerken in Nederland, omdat in Hellendoorn de Dordtse kerkenorde niet werd gehanteerd als ‘regel van kerkbestuur’. Dus konden - aldus Van der Kleij - geen kinderen in de kerk worden gedoopt dan alleen zij, van wie de ouders leden van die kerk waren. Volgens de notulen had Wormser schriftelijk op deze ‘sofisterijen’ (spitsvondige redeneringen) geantwoord. Inmiddels bleek de evangelisatie van Van Houte wel een concurrent te worden voor de vrije, geïsoleerde gemeente van Wormser. De notulen van februari '69 meldden al dat verscheidene gemeenteleden niet meer in de kerk kwamen, maar de evangelist Van Houte - volgden’. D.J. Staman en J. Rientjes zouden daar zelfs al ouderlingen zijn. Maar dit laatste was niet waar, want na onderzoek bleek, dat Van Houte nog geen ‘geordende’ gemeente had en dus waren er ook geen ouderlingen.Ga naar eindnoot7. Toch kreeg Wormser ook in zijn eigen gemeente sterke oppositie te verduren, die zich uitte in de kerkeraadsvergadering van 15 april '69. Hierin waren 9 manslidmaten verschenen. Eén van hen verklaarde, dat ze gekomen waren om te proberen een vereniging tot stand te brengen met de genabuurde gemeenten van de Chr. Afgesch. kerk. Hierover hadden ze contact gehad met ds Van der Kleij van Almelo. Weliswaar had deze met veel achting gesproken over br Wormser, maar toch de volgende bezwaren tegen hem naar voren gebracht:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De weergave van bovengenoemde feiten rammelde echter aan alle kanten en daarom had Wormser enigszins wel gelijk, toen hij de ingebrachte beschuldigingen schandelijke ‘leugen en laster’ noemde. Als volgt verdedigde hij zich:
Een andere bezwaarde broeder had ds Doorn van Deventer nog om inlichtingen gevraagd over de wettigheid van de doop, door ouderling Wormser bediend. En had- volgens Wormser - als antwoord gekregen: Houd die doop voor onwettig of voor geen doop. Zulke kinderen moesten overgedoopt worden! Furieus reageerde Wormser met te zeggen, dat de doop door een anti-christelijke priester bediend dus hoger aangeslagen moest worden, dan het dopen door een wettig ouderling. En ds Doorn moest wel bedenken, dat ook zijn bedienen van de doop niets zou betekenen, als hij niet tevens ouderling was, want de ‘kracht van het ambt van predikant ligt in het ouderlingschap’. En teruggrijpend in de geschiedenis van de oud-christelijke kerk vervolgde hij: In de tijd van de apostelen werd de bediening van de sacramenten ver beneden de verkondiging van het Woord gesteld en zelfs door diakenen en lidmaten verricht. Dit heeft men in latere tijd ‘omgekeerd’. Men is toen veel meer waarde gaan hechten aan de prediking van het Woord dan aan de bediening van de sacramenten. Ook merkte Wormser nog op, dat ds Doorn in zijn uitgebreid schrijven zich niet éénmaal op Gods Woord beriep, maar alleen op de Formulieren van enigheid en de liturgie. De broeders lidmaten betuigden met de gegeven inlichtingen voldaan te zijn en verlieten de vergadering. In de notulen werd ook nog herinnerd aan de gemeente-avond van zondag 25 april '69, waarin al de aanwezige lidmaten van de gemeente - op 3 na - zich hadden verklaard vóór de bediening van de sacramenten ‘in ons midden’ door ouderlingen. Een week later had ouderling Wormser dan ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Avondmaal bediend. Toen is ook besloten, dat voortaan de bediening van het Avondmaal zou plaats vinden op de eerste zondag van elke maand.Ga naar eindnoot8. Wormser bevestigde nu ook de nieuwe ambtsdragers ‘met oplegging der handen’. Hij had in zijn kring gezegevierd op alle fronten. Als we hierbij enige kritische opmerkingen mogen maken, dan moeten we zeggen, dat de tijd van de eerste Christengemeente en van het toen nog niet genoeg georganiseerd kerkelijk leven niet normatief en maatgevend is. Bovendien wordt in het N. Testament de sacramentsbediening niet gesteld beneden de bediening van het Woord, maar nauw daarmee verbonden als bevestiging, als onderstreping van het Woord. Wormser devalueert de sacramentsbediening om zo zijn eigen indringen in deze dienst goed te praten. Dat de gemeente zich ervoor verklaard had, dat Wormser zou dopen en het Avondmaal bedienen, zegt niets. Die gemeente werd teveel door hemzelf overheerst. Dat de samenkomsten van Van Houte aantrekkingskracht uitoefenden op leden van Wormsers gemeente, blijkt ook uit de notulen van 11 februari 1870: Zij die belijdenis hadden afgelegd bij de evangelist Van Houte werden niet langer als leden van de gemeente beschouwd. De aanhang van de groep-Van Houte groeide, die van Wormsers alleenstaande gemeente liep terug. Blijkbaar voelden niet weinigen van zijn gemeente zich aangetrokken tot de gevoelvolle prediking van de jonge, vurige evangelist Van Houte. Nog meer verloop ontstond, toen deze het huis aankocht aan de Grotestraat te Nijverdal, waarin het hoofd van de school te Noetsele, Fransen, had gewoond, en dat verbouwde tot kerk.Ga naar eindnoot9.’ In 1875 besloot de kerkeraad Wormser - omdat het hem te zwaar werd - zo spoedig mogelijk te ontheffen van zijn taak de prediking te verzorgen, maar wel ‘op ons vrij standpunt te blijven staan, waarop de gemeente gestaan heeft van haar eerste vorming af’. Dat wilde dus zeggen: geen aparte kerkenorde, zich vrijblijvend opstellen t.o.v. besluiten van classis of synode, en een ouderling de bevoegdheid toekennen om de sacramenten te bedienen. Mocht er later behoefte aan vereniging met de Chr. Geref. kerk, zoals de Afgescheiden kerk vanaf 1869 heette, worden gevoeld, dan kon die vereniging wel worden gezocht, maar niet dan nadat er eerst een dominee was gekomen.Ga naar eindnoot10. Maar ja, een eigen dominee, hoe zou men die ooit kunnen betalen? Zelfs al zou de toelage van ‘juffr. Weenink’, de weduwe van de overleden predikant, met de helft worden verminderd, dan viel er nòg niet te denken aan het beroepen van een predikant als de gemeenteleden hun ‘maandelijkse bijdrage’ niet tot het ‘driedubbele bedrag’ optrokken. De wed. Weenink was wel genegen een winkeltje te beginnen.Ga naar eindnoot11. We merken hierbij op, dat de positie van predikantsweduwen en -wezen in die dagen bedroevend slecht was. In maart '76 handelde de kerkeraad weer over de ‘voorgenomen’ vereniging met de Chr. Geref. kerk; mocht deze tot stand komen, dan kwam er tenminste enig uitzicht om financiële hulp te krijgen voor het onderhoud van de weduwe Weenink met haar kinderen. In dat geval kon men er serieus over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denken een eigen dominee te beroepen.Ga naar eindnoot12. In mei van hetzelfde jaar (18767 handelde de kerkeraad weer over een eventuele vereniging met de Chr. Gereformeerden. Men zou daarover eens gaan praten met ds R.M. Polman van Almelo. De zaak leefde dus wel. En zie, op de classisvergadering van 12 juli '76 keerde de buiten het kerkverband staande Afgescheiden gemeente van Hellendoorn (Nijverdal) terug in de schoot van de Chr. Afgesch. kerk (nu Chr. Geref. kerken). Nu kon de kerkeraad plannen maken om een predikant te beroepen. Bij de bespreking daarover was in de kerkeraad van september 1876 ook aanwezig een in Amerika geordend predikant, niemand minder dan de 29-jarige Andries Wormser, die toen in Nijverdal bij zijn vader verbleef.Ga naar eindnoot13. Men zou bij ds Scheps van Deventer - classicaal correspondent - erop aandringen om haast te maken met de regeling van de financiële ondersteuning van de wed. Weenink. En de (Amerikaanse) ds Wormser had gezegd pas te kunnen antwoorden op de vraag of hij een beroep naar de gemeente van Hellendoorn zou aannemen, als dit beroep ook werkelijk was uitgebracht. Opeens nam de zaak echter een zeer verrassende wending. Al in september '76 ging het gerucht, dat de evangelist Jacob van Houte met zijn groep tot de Chr. Geref. kerk wilde overgaan. Er zat inderdaad waarheid in. Een jaar later (1877) werd hij op de classis geëxamineerd en volgens art. 8 van de kerkenorde toegelaten tot het ambt van predikant in de Chr. Geref. kerk. De weduwe Weenink zou bovendien voortaan van het predikantsweduwenfonds financiële steun ontvangen. Het grootste deel van de gemeente van Van Houte was bereid om hem te volgen, en op 16 december 1877 kwam de fusie met de Chr. Geref. gemeente van Hellendoorn-Nijverdal in principe tot stand. In zijn al enige malen genoemde herdenkingsrede (1936) gaf J. van der Wal deze zaak als volgt weer: ‘In de zomer van 1877 reisde de heer Van Houte naar Amsterdam om een zendingsbijeenkomst aldaar te bezoeken. In Kampen kreeg hij als medereiziger de professoren De Cock en Brummelkamp, die ook ter conferentie togen. Deze heren knoopten een gesprek aan met Van Houte en stelden hem voor zich te laten examineren als predikant op art. 8, echter onder voorwaarde, dat zijn gemeente zich dan zou verenigen met de Chr. Geref. kerk te Nijverdal (zo was toen de Afgescheiden kerk komen te heten). Dit werd door de heer Van Houte aangenomen’. Tot zover Van der Wal. Om precies te zijn laten we nu de notulen van de vergadering der classis Holten van 5 september 1877 spreken. Ds Diephuis van Rijssen was praeses, ds Van Apeldoorn van Holten scriba. Van de 9 classisgemeenten waren de volgende afgevaardigden aanwezig:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook was verschenen J. van Houte, ‘Leeraar der Zendingsgemeente te Nijverdal om zich te onderwerpen aan een onderzoek in de Gereformeerde leer’. Om na zijn eventueel slagen opgenomen te worden in de kring van predikanten der Chr. Geref. kerk. Namens de provincie Overijssel waren present de deputaten:
De praeses stelde voor dadelijk tot onderzoek van Van Houte over te gaan, maar daartegen hadden enkele classisleden toch bezwaar. Ze wilden graag eerst weten, hoe de zaak-Van Houte zo ineens kant en klaar op het agendum was gekomen, terwijl ze toch nog nooit op een classisvergadering was behandeld. Deze vraag leidde een langdurige discussie in. Vooral ds Gispen en ds Scheps gaven breedvoerig inlichtingen, die hoofdzakelijk op het volgende neerkwamen: Van Houte met zijn gemeente ‘het onkerkelijke leven moede’ en overtuigd van het bijbels standpunt van de Chr. Geref. kerk ‘kon de drang des harten naar vereniging met die kerk niet langer weerstand bieden. Vreemdeling als hij was in onze kerkelijke organisatie, meende hij niet beter te kunnen doen dan zich te vervoegen bij enige leraren der classis Holten. Dezen, het geheel buitengewone inziende, raadden de heer Van Houte zich bij de synodale commissie te vervoegen, die hem op haar beurt naar de Provinciale vergadering van Overijssel verwees. Deze vergadering gaf aan Van Houte de raad zich voor alle dingen in verbinding te stellen met de kerkeraad der reeds bestaande gemeente te Nijverdal, en verleende verder de classis volmacht om, bijgestaan door deputaten, hem te onderzoeken, en na voldoend examen als predikant van de Chr. Geref. kerk op te nemen. Van Houte had met de kerkeraad van de Chr. Geref. gem. te Nijverdal gesproken, maar dit had niet tot een resultaat geleid. Nu wendde hij zich overeenkomstig het advies van de Provinciale vergadering tot de classis en daarom was hij dus nu hier present. De hele vergadering ‘het buitengewone geval in aanmerking nemende’, kon nu in de zaak berusten en men besloot onmiddellijk met het onderzoek te beginnen. Van Houte werd binnengeroepen en door ds Te Bokkel en anderen in de leer van de Gereformeerde kerk geëxamineerd. De uitslag was, dat zijn rechtzinnigheid en kennis voldoende werden bevonden en dat hij met algemene stemmen werd toegelaten.Ga naar eindnoot15. Ds. Van Houte trad nu op als predikant. Maar hij bleef nog geen 2 maanden in de verenigde gemeente: hij ontving al dadelijk een beroep naar Almelo, dat hij aannam. Met 35 van de 62 stemmen beriep de gemeente van Hellendoorn-Nijverdal nu ds J. Slager van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vroomshoop, die van 1878-1908, bijna 30 jaar lang, de gemeente van Nijverdal heeft gediend. En hoe is het met de ‘vader’ van de Afgescheiden kerk in Hellendoorn-Nijverdal, met Hendrik Wormser, verder gegaan? Hij is in 1884 naar Leiden vertrokken en daar op 25 maart '87 overleden. In 1893 is hij herbegraven in Hellendoorn. Strikt genomen valt de inhoud van de laatste bladzijden buiten het bestek van onze studie, dat niet verder reikt dan ± 1870. Maar omdat in 1869 Wormser met de zijnen buiten het kerkverband waren komen te staan en er op wonderlijke wijze weer in terugkwamen, hebben we gemeend de beschrijving van deze gelukkige ontwikkeling niet achterwege te mogen laten. |
|