De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermdXVIII OldeboornEr is wel eens gezegd, dat Oldeboorn en Dokkum de oudste plaatsen in Friesland zijn. Zeker is in elk geval, dat Oldeboorn één van de oudste dorpen is. Het ligt in Utingeradeel, in het lage Midden van Friesland, en was vroeger de hoofdplaats van genoemde gemeente. Maar deze eerste plaats heeft het later moeten afstaan aan het wat westelijker gelegen Akkrum. Al vanuit de verte ziet men de fraaie hoge toren van de hervormde kerk in Oldeboorn - enigszins te vergelijken met die van Hindeloopen - in de wijdheid van het lege landschap oprijzen. Oorspronkelijk telde het streekdorp twee rijen huizen, aan elke kant van het riviertje de Boorn één. Wat het kerkelijk leven betreft, in Oldeboorn heeft heel lang als hervormd predikant gestaan Jodocus Heringa (1786-1837). Het is wel interessant hierbij te zeggen, dat hij de schoonvader was van Tamme Foppes de Haan, die in 1854 één van de vier eerste professoren aan de Theologische school in Kampen is geworden. Ds Heringa werd opgevolgd door Arjen Buwalda van Holkema (1838-'85), die theologisch de Groninger richting was toegedaan. In Oldeboorn fungeerde ook een doopsgezinde gemeente. Eigenlijk waren het er twee, die resp. een rekkelijke en strenge richting vertegenwoordigden. In 1886 is er tussen deze beide groeperingen een samensmelting tot stand gekomen. Daardoor hadden de doopsgezinden een kerkgebouw over, dat voor ƒ 4040,- is verkocht aan de Chr. Geref. kerk (later Geref. kerk). In de kerkeraadsnotulen van de ‘Vereenigde Doopsgezinde Gemeente’ te Oldeboorn is nog een interessante notitie over deze verkoop te vinden (5 oktober 1887). Van de Chr. Geref. kerk te Oldeboorn was een schrij- | |||
[pagina 401]
| |||
ven binnengekomen met het verzoek de leegstaande kerk met pastorie te mogen kopen. De reactie van de doopsgezinde kerkeraad was als volgt: ‘Waar de Christelijk Gereformeerde Gemeente hier nu éénmaal is, en zich althans onder de leiding van haar tegenwoordige Leeraar door verdraagzaamheid kenmerkt, is niemand hier tegen.’Ga naar eindnoot1 Het kerkgebouw, sterk verbouwd, doet nog steeds dienst als gereformeerde kerk. In de voorgevel prijkt het jaartal 1738.
We gaan ons nu bepalen tot het ontstaan van de Afgescheiden kerk in Oldeboorn en haar geschiedenis van de beginjaren. Nòg is in Oldeboorn de overlevering niet helemaal verdwenen, dat in het begin van de Afscheiding mensen uit Oldeboorn te voet door de weilanden naar het 8 km verder gelegen Tjalleberd trokken om daar bij de Afgescheidenen te kerken. Ook uit de archiefstukken blijkt, dat in Oldeboorn al vroeg enige Afgescheidenen of althans met de Afscheiding sympathiserenden hebben gewoond, die toen wel in Tjalleberd kerkten. Op een zondag in juli 1836 waren drie Oldeboornsters aanwezig geweest op een ‘verboden’ godsdienstoefening in Tjalleberd, waarin oefenaar H.J. Wind was voorgegaan. Deze drie personen waren Hendrik P. van der Werf, Sint Gerlofs, de smid, en Aaltje Reinders. En uit een verzoekschrift van september '36 vernemen we, dat ook Sietske Slottje en Feytjen Tuinema, beiden naaister te Oldenboorn, de godsdienstoefeningen in Tjalleberd wilden bijwonen (zie hoofdstuk Wolvega). Was in mei 1843 de gemeente in Tjalleberd officieel door de regering erkend, de Oldeboornsters wilden niet achterblijven. Ze dienden een jaar later - in mei 1844 - ook een verzoek bij de koning in om als zelfstandige gemeente te worden toegelaten.Ga naar eindnoot2 Het stuk was door 11 personen ondertekend, allen wonende in Oldeboorn. Het waren: Jacob Everts Feringa, en zijn vrouw Antje Thomas Boontje.Ga naar eindnoot3 Hij was een smid uit Niehove, gemeente Oldehove (Gr), afkomstig, in welke gemeente hij bij de Afscheiding in Kommerzijl een stormachtige rol had gespeeld. De 47-jarige Sint Gerlofs Smit, van beroep ‘grofsmid’ en zijn vrouw Tjitske Jans Prins (in 1801 geboren in Wanswerd). Hij overleed op tweede Kerstdag 1865, bijna 69 jaar oud. ‘Schoon veelal bekrompen voor zichzelven over zijn geloofsaandeel was zijn hoop gegrond op het bloed van Christus’, aldus de overlijdensadvertentie door zijn vrouw in De Bazuin geplaatst. Verder de 38-jarige schipper Lippe Hieltjes de Haan en de 41-jarige Sijke Hendriks Hofstra. Het vierde echtpaar was de 39-jarige timmerman Eize Alberts Haasdijk en de 44-jarige Boukjen Jacobs Eizinga. Tenslotte Sietske Sjoerds Slottje, een 37-jarige naaister, Pietje Fokkes de Jong, 49 jaar oud en getrouwd met de schippersknecht Jacob Martens Bakker, en Froukje Jacobs van der Zee. | |||
[pagina 402]
| |||
Deze elf ondertekenaars behoorden volgens grietman W.H. Lycklama à Nijeholt allen tot ‘de geringere stand’. Slechts drie van hen waren in de ‘Personeele dorpsomslag’ aangeslagen, van wie twee in de op één na laagste, en één in de laagste klasse. Financieel gezien stelde het groepje dus nauwelijks iets voor. Om het toch al kleine aantal ondertekenaars iets op te voeren, hadden ook vier getrouwde vrouwen hun naam bij die van hun mannen gezet. En dan kwam men toch nog maar uit op totaal elf ondertekenaars. In het dorp Oldeboorn - aldus de grietman - bestond een ‘aanzienlijke’ hervormde gemeente, maar slechts één van de ondertekenaars had zich daarvan officieel afgescheiden. Als nu een enigszins ‘aanmerkelijk getal’ het verzoekschrift had getekend, dan zou er reden zijn positief te reageren, maar nu adviseerde hij tot afwijzing van het verzoek.Ga naar eindnoot4 Terloops merken we hier op, dat de hervormde gemeente van Oldeboorn c.a. in 1836 ruim 550 zielen telde, van wie 185 belijdend lid waren (een hoog percentage voor die tijd). In heel de ring Lemmer lag dit percentage hoog, in tegenstelling met de kerken in menige andere ring in Friesland. De Gouverneur dacht er wat gunstiger over en schreef de minister van Eredienst, dat het verzoek toch eigenlijk moeilijk afgewezen kon worden, omdat de ondertekenaars aan alle voorwaarden hadden voldaan, en ook al in andere plaatsen aan een betrekkelijk klein aantal ingezetenen ‘de toelating als afzonderlijke Gemeente was verleend’.Ga naar eindnoot5 Maar de minister was weer van oordeel, dat de ondertekenaars van het verzoekschrift eerst officieel en schriftelijk een bericht van afscheiding bij de hervormde kerkeraad moesten indienen en een afschrift daarvan aan het grietenijbestuur overleggen. Inderdaad hebben 6 leden van de hervormde kerk te Oldeboorn zich gezamenlijk per brief tot hun kerkeraad gewend met de mededeling, dat ze zich bij de Chr. Afgescheiden Gereformeerde gemeente hadden gevoegd. Van hun schriftelijke onttrekking wilden ze van de hervormde kerkeraad graag een bevestiging ontvangen.Ga naar eindnoot6 Maar de hervormde kerkeraad werkte niet mee. Hij besloot de kennisgeving van onttrekking als zodanig niet aan te nemen, maar te eisen, dat ieder persoonlijk zich schriftelijk afscheidde.Ga naar eindnoot7 Dat dit toch te ver ging, zag de kerkeraad drie maanden later ook wel in, want toen accepteerde hij de brief van de 6 ondertekenaars met de mededeling van onttrekking wél, maar zou daarvan pas ‘een bewijs’ geven, wanneer dit opnieuw werd gevraagd.Ga naar eindnoot8 Blijkbaar is dit niet gebeurd, want een jaar later - mei 1845 - meldde de Gouverneur aan de minister dat de hervormde kerkeraad de gevraagde verklaring nog steeds niet had ontvangen. Hij voegde eraan toe, dat één van de 11 adressanten ‘naar elders’ was vertrokken, en een ander ‘wegens diefstal in de gevangenis zit’. Daarom adviseerde de Gouverneur het rekest ‘tot nader aanvrage buiten beschikking’ te houden. En zo is | |||
[pagina 403]
| |||
het gebeurd. Pas in 1860 kwam er van de Afgescheidenen in Oldeboorn een nieuw rekest om erkenning als zelfstandige gemeente.
We hebben al vermeld, dat omstreeks 1836 enkele Oldeboornsters in Tjalleberd kerkdiensten van de Afgescheidenen bezochten. Toen de Afgescheiden kerk van Tjalleberd werd opgeheven en opging in die van Heerenveen, kon op de kerkeraadsvergadering in april 1852 in Heerenveen gehouden, worden meegedeeld, dat enige leden te Oldeboorn zich bij de gemeente van Heerenveen hadden gevoegd. Af en toe kwam de dominee van Heerenveen voor de Afgescheidenen in Oldeboorn preken. Een bewijs daarvan is een notitie in een bewaard gebleven dagboek van Lieuwe Jans de Jong, boer te Oldeboorn, lid van de doopsgezinde gemeente aldaar.Ga naar eindnoot9 Op 20 december 1853 (een dinsdag) tekent hij in zijn dagboek aan, onder het hoofdje ‘Fijnpreek’: ‘Hedenavond hadden de Afgescheidenen hier hun Leeraar van Heerenveen om een godsdienstoefening te doen.’ Dit was ds E. Breitsma. ‘Zeer velen maakten hiervan gebruik om hem te horen. Sommigen uit geloof, sommigen uit nieuwsgierigheid, sommigen uit belangstelling, sommigen om stof tot spotten. Midden in de godsdienstoefening kwam de heer Burgemeester, secretaris en 3 politie-agenten in het vertrek en schreven de namen van alle aanwezigen op, die niet bijtijds gevlucht waren. De Leeraar stond pal en verkondigde Gods Woord alsof er niets gebeurde. Ook hij werd in vrede gelaten en (tegen hem) niets gezegd. Het was in een van particulieren gehuurde kamer. Men had geen vergunning gevraagd aan het bestuur (en was) onwillig om het te doen. Een vergadering van meer dan 20 man. Hier ongewoon!’ We voegen eraan toe: Inderdaad was zoiets ongewoon in het anders zo rustige Oldeboorn. Oldeboorn was geen Tjalleberd. In dat dichtbij gelegen dorp was op het gebied van het houden van verboden godsdienstoefeningen meer spektakel te beleven geweest. Dat nog steeds met gemengde gevoelens werd geconstateerd, dat iemand tot de Afgescheidenen, tot de ‘fijnen’ behoorde, blijkt uit een notitie in het dagboek, op 13 mei 1854: ‘Mijn broer Fokke krijgt een separatistische meid.’ Dit viel op. Uit de notulen van de classis Heerenveen van 14 mei 1856 blijkt, dat men in Oldeboorn een eigen gemeente wilde. Men was daar zelfs al bezig een eigen kerkgebouwtje in orde te maken. De classis besloot, dat onder toezicht van Heerenveen in Oldeboorn een ouderling en een diaken gekozen mochten worden en de classispredikanten om de 4 à 5 weken in Oldeboorn zouden preken. Maar voorlopig bleven de Oldeboornsters nog aan de gemeente Heerenveen verbonden. Anderhalf jaar later, op de classisvergadering van 26 november '57 kwam de officiële instituering van de gemeente ter sprake. Afgesproken werd, dat ds Van der Scheer van Lippenhuizen die plechtigheid zou leiden. Dit is kort daarop ook ge- | |||
[pagina 404]
| |||
beurd, want op de volgende classisvergadering was de nieuwe gemeente Oldeboorn vertegenwoordigd door ouderling Freerk Annes ElzingaGa naar eindnoot10, van beroep ‘huisverwer’, en diaken Karst Jacobs Greidanus,Ga naar eindnoot11 een ‘venter’. Het jaarboekje geeft dus terecht als jaar van instituering aan: 1857. Maar ongetwijfeld zijn er al vanaf 9 november 1856 geregeld samenkomsten in Oldeboorn gehouden, wat blijkt uit het kasboek van de kerk. De gemeente was maar klein, en arm wat het geld betreft. Dit valt af te leiden uit de opbrengst van de collecten in de drie diensten van 9 november '56: resp. slechts 42, 48 en 32½ cent. Alleen op zondagmiddag 16 november en 28 december werd boven een gulden gecollecteerd. Toch bedroeg het totaal bij het eind van 1856 nog ƒ 30,86½, welke afrekening goedgekeurd is door Sint Gerlofs Smit, Karst Jacobs Greidanus en Jan Langhout, een 39-jarige koopman.Ga naar eindnoot12 De eerste doopbediening te Oldeboorn vond plaats op 16 november 1856, toen ds Groenevelt van Mildam doopte Janke, dochter van ouderling Freerk A. Elzinga en Bontje Winters. Dit wijst er weer op, dat al in 1856 in Oldeboorn geregeld diensten zijn gehouden. | |||
De eerste AfgescheidenenIn het lidmatenboek zijn de namen van de eerste leden van de gemeente te vinden:
Verder Sint Gerlofs Smit (een smid, in 1797 in Lippenhuizen geboren) en zijn vrouw Tjitske Jans Prins, met hun zoon Gerlof Sints Smit; achter diens naam staat: overleden te Oldeboorn, 1871; ouderling der gemeente en in het geloof gestorven. Tenslotte nog Geeske Hedzerds Blijsma, Korneliske Poorte, Sjoerd Durks Albertsma, Lieuwe Durks Albertsma (scheepstimmerknecht, getrouwd met Doetje van der Vegt), Freerk Annes Elzinga, de eerste ouderling, en zijn vrouw Bontje Jannes Winters. De personen met de hierboven gecursiveerde namen waren allen al lid vóór de gemeente te Oldeboorn zelfstandig werd. Voor vier personen is ‘de tijd van aankomst’, zoals het genoemd wordt, 20 november 1856 nl. voor Antje Sjoerds Slottje, voor timmerman Eize Alberts Haasdijk en zijn vrouw Boukje Jacobs Eizinga, en voor Stijntje Geerts Kalsbeek, een ‘breischoolhoudster’. In 1857 voegden zich nog 5 leden door belijdenis bij de Afgescheiden kerk van Oldeboorn. Het waren Lippe Hieltjes de Haan, een schipper, en zijn vrouw Sijke Hendriks Hofstra, Trijntje Annes van Dijk, Hen- | |||
[pagina 405]
| |||
drik Attes Aarts, een zeilmaker, en Tjitske Douwes Talman. Een enkele keer kwam met attestatie een lid uit een andere plaats over, zoals in 1859 Oene Annes Veenbaas van de gemeente Mildam, die in Nes onder Akkrum woonde. Ze woonden bijna allen in Oldeboorn; pas sedert 1867 vinden we een enkel lid te Haskerdijken, Terhorne en Rauwerd. De oudste aanwezige notulen dateren van woensdag 16 december 1857, toen de kerkeraad vergaderde onder leiding van de consulent, R.L. van der Scheer van Lippenhuizen. Deze vergadering - aldus ds J. Douma - is er blijkbaar één geweest van kerkeraad en stemhebbende leden, want toen zijn gekozen tot ouderlingen Karel Greidanus met 9 stemmen en Freerk Elzinga met 7 stemmen; en tot diaken Jan Langhout met 9 stemmen en Gerlof Smit met 7 stemmen. Op voorstel van de consulent werd niet weer een kerkvoogd benoemd, maar tot boekhouder gekozen Jan Langhout, terwijl tot preeklezers werden benoemd: Jan Langhout, die in de morgen- en avonddienst zou preeklezen, en Karel Greidanus en Freerk Elzinga; zij zouden het in de middagdienst doen. Jan Langhout hoefde niet naar kerkelijk werk te zoeken; hij was tegelijk diaken, scriba, boekhouder en voornaamste preeklezer in de vacante gemeente. Al een half jaar later verhuisde hij naar Heerenveen. Eize A. Haasdijk werd als diaken zijn opvolger. Twee dagen later werd opnieuw kerkeraadsvergadering gehouden, het kerkvoogdij boek van Sint Smit overgenomen met een batig saldo van ऒ 8,60½, terwijl in de daarop volgende dienst de ambtsdragers door ds Van der Scheer van Lippenhuizen zijn bevestigd. Deze 18e december 1857 is dus de dag geweest van de officiële instituering van de Afgescheiden gemeente te Oldeboorn. Uit het boek van de ontvangsten en uitgaven valt op te maken, dat sedert 24 april '57 de diaconale onderstand is begonnen, toen twee korf aardappels à ƒ 1,25, één paar nieuwe kousen voor ƒ 1,40 en één paar hemden voor ƒ 1,64 aan arme gemeenteleden zijn verstrekt. Verder staan nog als giften opgetekend: een laken, een nieuwe bedzak, korven turf, en ƒ 7,- aan iemand gegeven voor het ‘timmeren van 't schip’. Er behoorden nogal wat schippers tot de gemeente. Ds J. Douma vervolgt: De notulen zijn verder goed bijgehouden. Zo vinden we in die van 4 januari 1858 een ‘budelontvangst’ genoteerd van ऒ 27,- terwijl het voorstel van Freerk Elzinga om een tweede boekhouder te benoemen, werd afgewezen en ‘tegengesproken en dus als overtollig beschouwd’. In een volgende vergadering heeft Elzinga over zijn snood voorstel zelfs ‘schuld beleden... doch meende in dezen een goede bedoeling te hebben’. We nemen het graag aan. Toen de gemeente te Oldeboorn zelfstandig was geworden, wilde ze natuurlijk ook graag een eigen predikant hebben. Weliswaar werd er in de weekdiensten gedurende de wintermaanden door dominees uit de classis Heerenveen gepreekt, maar zondags kon men slechts om de 8 weken op | |||
[pagina 406]
| |||
een predikant rekenen; voor de rest waren het leesdiensten, waarin een preek werd voorgelezen. Begrijpelijk genoeg, dat de Oldeboornsters hun best deden een eigen dominee naar hun dorp te halen. Nadat de classis Heerenveen daarvoor toestemming had gegeven, als Oldeboorn hem zelf geheel kon onderhouden, werd in augustus 1858 een drietal gemaakt, waaruit M. Brouwer, ‘proponent aan de Hoogeschool te Kampen’ werd gekozen. Hij bedankte echter en ging naar Enumatil. Nu verloren de Oldeboornsters de moed en zagen van verder beroepen af. Er zat dus niets anders op dan zich verder grotendeels met preeklezen te behelpen. Tussen de preeklezers, ouderling Freerk Elzinga en diaken Gerlof Smit boterde het niet. Laten we maar dadelijk zeggen, dat de schuld bij Elzinga lag. Deze beschuldigde op de classis diaken Smit, die ook recht van preeklezen had, ervan, dat deze op eigen houtje preken uitzocht en dat opzettelijk over verzen, die hem, Elzinga, moesten pijn doen. De consulent, ds Van der Scheer, probeerde met de andere kerkeraadsleden in een samenspreking bij Elzinga aan huis, de kwestie op te lossen. Het liep daar fout, omdat Elzinga, driftig geworden, riep: ‘Er uit kerels, er uit, mijn deur uit.’ De volgende dag vond o.l.v. ds Uitterdijk van Joure een nieuw gesprek plaats. Nog lukte het niet. De dag daarop werd opnieuw een vergadering gehouden, waarbij ook de manslidmaten van Oldeboorn aanwezig mochten zijn. Nu besliste men, dat diaken Smit kon blijven preeklezen, mits hij in de keuze van de preek overleg pleegde met de ouderlingen ‘zoals het tot nog toe gegaan is’. Elzinga bleef weigeren mee te werken en daarom werd besloten, dat hij zo niet langer kon voorgaan met lezen, bidden en catechiseren, zolang hij zijn schuld niet erkende en zich niet met de kerkeraad verzoende, omdat hij nu al een tijdlang te ‘drijvig’ was. In de vergadering van de mei-classis '59 wees een commissie Elzinga aan als de oorzaak van alle onvrede. Hij was ‘opgewonden, meesterachtig, onverstandig en zeer partijdig’. Vermaningen en terecht wijzigingen legde hij naast zich neer. Daarom werd hij voor drie maanden als ouderling geschorst. Maar zie, drie maanden later verscheen Elzinga toch weer op de classisvergadering als afgevaardigde van Oldeboorn.Ga naar eindnoot13 Hij vertelde zich in aanwezigheid van kerkvisitatoren met de kerkeraad te hebben verzoend. Dat was waar. In de kerkeraadsnotulen van 30 juni '59 lezen we, dat de visitatoren van de classis Heerenveen (ds Van der Scheer van Lippenhuizen en ds T.H. Uitterdijk van Joure) de ‘twist hebben uitgedoofd’, die was ontstaan tussen br Elzinga en andere kerkeraadsleden. Sommige classisafgevaardigden vonden terecht, dat de kerkeraad van Oldeboorn de afloop van deze zaak eerst op de classis had moeten brengen, alvorens Elzinga weer af te vaardigden. Na een onderhoud met hem te hebben gehad, keurde de classis Elzinga's ‘wederherstelling’ toch goed. | |||
[pagina 407]
| |||
ErkenningHet jaar 1860 is voor de gemeente van Oldeboorn een belangrijk jaar geweest, want in de loop hiervan is ze door de regering erkend. Het was zo gegaan: Op 23 april 1860 hadden Freerk Annes Elzinga c.s. een rekest aan de koning gestuurd om erkenning als Christelijke Afgescheidene Gereformeerde gemeente te Oldeboorn. Het stuk was door 36 personen ondertekend. Dit was dus niet weinig. We hebben het stuk met de handtekeningen onder ogen gehad.Ga naar eindnoot14 Als reden van afscheiding van het Hervormd kerkgenootschap gaf men op, dat de drie met Gods Woord overeenkomende formulieren van enigheid, vastgesteld op de synode van Dordrecht 1618/19, door het genoemd kerkgenootschap werden verloochend. (Dit waren de Nederlandse geloofsbelijdenis, de Heidelbergse catechismus en de Vijf artikelen tegen de Remonstranten, de zogenaamde Dordtse Leerregels). Als ‘huishoudelijk reglement’ was dat van de al erkende Afgescheiden gemeente te Joure aangenomen. Ds T.H. Uitterdijk van Joure zou de sacramenten bedienen en de bedoeling was de kerkdiensten te houden in een gebouw staande op de Waeze te Oldeboorn ‘plaatselijk no. 251a’. Zoals blijkt uit een schrijven van de burgermeester aan de commissaris des Konings was dit een gedeelte van een pakhuis, dat stond ‘op het einde van het dorp’,Ga naar eindnoot15 d.i. nu Waeze oosteinde no. 3. Aan de achterkant is nog te zien, dat het een kerkgebouw is geweest. De commissaris van de provincie kon weinig anders doen, dan adviseren tot toelating, omdat al in 1844 gunstig was beschikt op een soortgelijk verzoekschrift, door veel minder personen ondertekend, en omdat het kerkgebouw ver genoeg van andere kerken aflag. We hebben dit verzoekschrift van 1844 al op een vorige pagina behandeld. Bij K.B. van 4 juni 1860 no. 22 is de Afgescheiden gemeente van Oldeboorn dan ook door de regering erkend. Van de 36 ondertekenaars hadden er 8 ook het verzoekschrift van 1844 getekend.Ga naar eindnoot16 We hebben ze al genoemd. De namen van de resterende 28 personen hebben we in de aantekeningen geplaatst.Ga naar eindnoot17 Het was - aldus ds J. Douma - een versterking voor de gemeente, dat in november 1861 Willem Geerts Visser en Jantje Rients van der Stal met attestatie óverkwamen van Sneek. Omdat hij uitnemende gaven bezat, werd aan de gemeente voorgesteld hem te nemen als derde ouderling. Dit werd goedgevonden. Ook viel in goede aarde het verzoek van Visser zelf, gedaan 2 december 1861: Of hij naar de gave door God hem gegeven, mocht voorgaan in het openbaar om tot stichting van de gemeente te spreken. Alle kerkeraadsleden waren van oordeel, dat dit ‘voor de goede zaak des Heeren’ zeer wenselijk zou zijn. Uit het onderzoek, op 10 december door ds H.J. van Lokhorst ingesteld, kreeg de kerkeraad van Visser een geweldig goede indruk. Op de vraag van ds Van Lokhorst, of er ook enige finan- | |||
[pagina 408]
| |||
ciële regeling was - oefenen mocht niet gesalarieerd worden - werd ontkennend geantwoord. Verder werd op voorstel van ds Van Lokhorst goedgevonden, dat Visser voorlopig eerst alleen in de eigen kerk zou voorgaan. En zo kon Visser als lerend ouderling zijn werk aanvaarden. Een financiële regeling mag dan niet getroffen zijn, maar het boek van de kerkelijke uitgaven laat wel zien, dat hem vrij geregeld wekelijks ƒ 6,- werd uitbetaald. Ouderling Visser had zeker gaven. Telkens weer verschijnen op de kerkeraadsvergadering, bij hem aan huis gehouden, mannen en vrouwen, die belijdenis van hun geloof wensen af te leggen.Ga naar eindnoot18 Het werd dan ook als een verlies gevoeld, dat Visser in maart 1863 naar Medemblik vertrok, waar hij ook voorganger van de gemeente werd. Later is hij nog dominee ‘op artikel 8’ geworden en heeft o.a. lang in Urk gestaan. De bekende prof T. Hoekstra van Kampen was zijn schoonzoon. Visser was befaamd om zijn redenaarsgaven en helder oordeel. Door zijn vertrek werd - we volgen weer hoofdzakelijk een artikel van ds Douma - in Oldeboorn de behoefte aan een eigen predikant des te levendiger. Na verkregen handopening werd beroepen S. Kalma, kandidaat te Kampen, op een traktement van ƒ 200,- per jaar. Minder kon het haast niet! Wel werd beloofd ‘dit te vermeerderen indien de Heere ons mocht zegenen’. Hij bedankte echter. Ongedacht en overwacht kwam er toch nog uitkomst, omdat ds J. ter Borg, die op 11 december 1864 uit zijn gemeente Minnertsga vertrokken was en buiten dienst was, zijn intrek had genomen bij de weduwe J.M. Bakker-de Jong in Oldeboorn. We herinneren ons nog haar naam en die van haar kinderen als ondertekenaars van de aanvraag om erkenning. De provinciale commissie had aanbevolen ‘om Zijn Eerw. hier als leeraar te plaatsen’. Hoewel de classis eerst geen handopening verleende, besloot men toch hem te beroepen, temeer omdat de provinciale commissie de toezegging deed, de ƒ 200,- die de gemeente van Oldeboorn kon opbrengen, aan te vullen.Ga naar eindnoot19 Zo kwam dan op 18 augustus '65 de 45-jarige ds Ter Borg, met zijn vrouw Cornelia ter Borg-Mennes en hun 5 zoons, over met attestatie van Beetgum, waar hij toen woonde, en werd op 20 augustus '65 als eerste predikant van de Chr. Afgescheiden gemeente van Oldeboorn door de consulent ds J.H. Vos van Heerenveen bevestigd. Ds J. ter Borg heeft niet ongezegend in Oldeboorn gewerkt. De kerkeraadsvergaderingen werden niet alleen bij hem in de pastorie, maar ook wel bij de ouderlingen Hendrik Aarts en Karst Greidanus aan huis gehouden. Verschillende personen kwamen tot het doen van belijdenis o.a. Wiebe van der Ploeg, vroeger diaken in de hervormde kerk, later ouderling in de Chr. Afgescheiden gemeente geworden. Ook voegden zich verscheidene Mennisten (doopsgezinden) door belijdenis bij de Afgescheiden kerk.Ga naar eindnoot20 Veel moeilijkheden ondervond ds Ter Borg in Oldeboorn niet. Gelukkig maar. In Dokkum had hij het al zwaar genoeg gehad. Een lastige broe- | |||
[pagina 409]
| |||
der bleef F. Elzinga. Hij was nu verontwaardigd, omdat mannen en vrouwen tegelijk aan de Avondmaalstafel kwamen, ‘menende dat zulks in strijd met Gods Woord en het gebruik der kerken is’. De kerkeraad noemde hem ‘een onhandelbaar mensch’. Men besloot de kwestie aan de kerkvisitatoren voor te leggen. Financieel werd de gemeente blijkbaar ook wat minder zwak, zodat 1 oktober 1867 niet alleen besloten kon worden, op verzoek van Lippenhuizen, een collecte te houden voor een hulpkerkje ‘in de Kompenije of Hoornsterzwaag’, maar zelfs voor ƒ 1521,- een huis kon worden gekocht in het Oosteinde naast het kerkgebouw. Auke Boersma schoot het geld voor. Het huis zal wel tot pastorie zijn ingericht. In één van de eerste dagen van januari 1868 trof de kerkeraad een zware slag: diaken Hendrik Attes Aarts (de zeilmaker) ‘zagen wij ons tot onzen rouw... door den dood ontrukt’ (3 jan. 1868). Hij was nog maar 50 jaar. De mensen werden toen niet zo oud als tegenwoordig in het algemeen het geval is. Een goed jaar later was er weer rouw in kerkeraad en gemeente. Heel onverwacht kwam er een eind aan het werk van ds Ter Borg. Op dinsdagavond 23 februari 1869, van de classis terugkerend, voelde hij zich onwel en overleed al drie dagen later 's morgens om half 11. Onder leiding van ds M. Noordtzij van Heerenveen vond op maandag 1 maart zijn begrafenis plaats. 's Avonds hield ds Noordtzij een ‘treffende’ predikatie n.a.v. Jesaja 40: 6, 7 en 8: ‘Een stem zegt: Roep; en hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des Heeren daarin blaast; voorwaar het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af; maar het woord onzes Gods bestaat in eeuwigheid.’ Treurende was men bijeen, treurende ‘met zijn bedroefde weduwe en haar vijf nog jonge kinderen, die hij in zeer behoeftige toestand heeft agter gelaten’. Maar men treurde niet als zij, die geen hoop hebben. Stervende had ds Ter Borg gestameld: ‘...ik heb de goede strijd gestreden.’ Hij was 49 jaar. In De BazuinGa naar eindnoot21 vonden we nog een breed overlijdensbericht, namens de kerkeraad getekend door de ouderlingen G.S. Smit en W. v.d. Ploeg, en door diaken G. de Jong. Nog na zijn dood kwamen vruchten van zijn werk aan het licht. Zo kwamen o.a. op 6 april vijf personen tegelijk hun geloofsbelijdenis afleggen.Ga naar eindnoot22 Omdat de gemeente van Oldeboorn alles bij elkaar genomen nog allerminst financieel krachtig was en de kerk van Terwispel nog minder, kwam het 30 augustus 1869 tot een combinatie tussen beide gemeenten onder de volgende voorwaarden: elk betaalde de helft van het traktement en kreeg ook de helft van de ‘dienst’ van de nog te beroepen predikant. De pastorie was voor rekening van Oldeboorn en Terwispel zorgde voor de winterturf. Op deze voorwaarden werd eerst tevergeefs beroepen ds J. Beijer uit | |||
[pagina 410]
| |||
Zuid-Afrika, die tijdelijk in Leeuwarden vertoefde, in welke stad hij bijna 9 jaar predikant was geweest. Vervolgens ging een beroep naar kandidaat J. Miedema, die op 9 januari 1870 als eerste predikant van de gecombineerde gemeenten Oldeboorn en Terwispel (nu de kerk van Tijnje), werd bevestigd. Er werd van hem gezegd, dat hij een enorme Schriftkennis bezat. Merkwaardig vonden we de notitie, die we in de kerkeraadsnotulen aantroffen: Besloten met de kerkeraad van Terwispel een vaartuig aan te schaffen, ‘opdat de leeraar des te ongehinderd van de ééne gemeente naar de andere kan komen.’ (25 sept. 1870). Het is ons niet duidelijk, hoe en waarlangs dat bootje dan voer (via de Boorn en Opsterlandse Compagnonsvaart?). De afstand tussen beide dorpen is niet gering, zeker zo'n 12 km. 't Is waar, dat de wegen in die tijd in de regel slecht begaanbaar en soms zelfs onbegaanbaar waren. Daarom kon men vaak beter zijn doel over water bereiken. Van de gemeente te Oldeboorn heeft ds Miedema meer plezier beleefd dan van die te Terwispel. In Oldeboorn bloeide de gemeente, al was er wel eens moeite. Vooral in de jaren 1871 en 1872 kwam het voor, dat leden tevergeefs werden vermaand en, na begonnen tuchtoefening zich per brief aan de gemeente onttrokken. Maar daartegenover stond, dat velen in Oldeboorn belijdenis van hun geloof aflegden o.a. op 20 oktober 1873 J.R. Dijkstra, de latere predikant van Joure, en op 12 april 1875 tegelijk met nog drie andere jonge mensen Lieuwe Bouma, die later, het langst nog te Middelburg, met zoveel zegen de kerken heeft gediend. Tot zover ds J. Douma. We eindigen het hoofdstuk over Oldeboorn met een weergeven van een notitie in de notulen van de kerkeraad, gedateerd 20 november 1871, toen één van de mannen van het eerste uur van de Afscheiding in Oldeboorn was overleden: ‘Een treurige gebeurtenis hebben we thans in te boeken, nl. het overlijden van onze ouderling Gerlof S. Smit aan de thans alhier heersende pokziekte, verergerd door zware koortsen. Treurig en smartelijk is het verlies voor zijn diepbedroefde vrouw en drie achtergelaten kinderen. De gemeente verliest in hem een waardig ouderling, omdat hij al de tijd van zijn bediening met onvermoeide ijver de gemeente gediend heeft, maar wij allen kunnen met volle vrijmoedigheid geloven, dat hij de strijd gestreden, het geloof behouden heeft en ingegaan is in heerlijkheid.’ Hij was 41 jaar. |
|