De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermdXVII HoornsterzwaagOmstreeks 1860 speelden ds Van Lokhorst en zijn kerkeraad van Lippenhuizen met de gedachte in Hoornsterzwaag - één van de buitengewesten van de Afgescheiden kerk van Lippenhuizen - eveneens een hulpkerk te stichten. In zijn al geciteerd bericht over de ingebruikneming van het kerkje in Terwispel, schrijft ds Van Lokhorst ook: ‘O, zo gaarne zouden wij ook een station willen oprichten in Hoornsterzwaag, 1½ uur zuidoostelijk, zoals de hulpkerk (van Terwispel) noordwestelijk van ons gelegen is. Waarom dadelijk bouwen? vraagt iemand. Neem wat tonnetjes enz. met planken erop en gij hebt een kerk. Dit zou waar zijn, als wij maar eerst huisdak hadden. In de winter gingen we daar steeds catechiseren, maar soms moest een winter voorbijgaan, omdat we niet onder dak konden komen. Graag zouden we er ook preken, de velden zijn wit om te oogsten. Tot ons leedwezen - omdat wij niets doen konden - werd er voor twee jaren een hulpkerkje gebouwd door de Hervormden, die niet aan het doel beantwoordt. De moderne leer vindt geen aanrakingspunt in 't geweten. | |
[pagina 398]
| |
Maar we zijn te machteloos om voor 4 à 500 gulden dáár een onderdak te krijgen. Dus zal dat veld wel woest blijven liggen, niet waar? Met de kerk te Terwispel zijn we op de helft. Ongeveer nog ƒ 350,- ontbreken ons. De Heere bewege nog vele Hem liefhebbende harten, om bij hun bede ‘Uw koninkrijk kome’ ons de helpende hand te reiken.’Ga naar eindnoot1 Bijna een jaar later schreef ds Van Lokhorst namens de kerkeraad van Lippenhuizen aan de Bazuin, na eerst bedankt te hebben voor enkele giften, ontvangen voor het hulpkerkje te Terwispel: ‘Nu zou het ons echter leed doen, als wij Hoornsterzwaag, dat op ruim 1½ uur afstand aan de andere kant van ons gelegen is, onbearbeid moesten laten liggen. Nog enige vonken zijn daar aanwezig van de prediking door wijlen ds H. de Cock eerste Afgescheiden leraar, aldaar verricht. Mocht het de Heere behagen, die rijk is in barmhartigheid, om door de prediking van het evangelie en de werking van zijn H. Geest die vonken nog tot een vlammend en lichtend vuur aan te blazen. Om daar echter geregeld in de prediking van het evangelie te kunnen werkzaam zijn, moeten we daar eerst een schuur of zo iets hebben om daarin regelmatig te kunnen vergaderen. Hebben we in Terwispel enigermate mogen slagen, gaarne zouden we ook de streek van Hoornsterzwaag willen annexeren, die nog veel volkrijker, nog veel heidenser, maar ook nog veel armer is dan de eerste.’ Na gezegd te hebben dat er 3 à 400 gulden nodig is, besluit hij met de woorden: ‘Broeders! Vrienden van het Godsrijk! Zullen wij ons vaderland met de vale sluier der moderne leer laten overdekken, en zullen wij geen krachten inspannen om zoveel mogelijk een overblijfsel te redden, dat als getuige van de waarheid daar tegenover staat? Of zullen wij dat overblijfsel prijsgeven aan de dubbelzinnigheid van een onkerkelijk kerkisme en laten wegzinken in de bajert van een onevangelische evangelisatie?’Ga naar eindnoot2 En in De Bazuin van 20 september ' 67 lezen we van de hand van ds Van Lokhorst: ‘Gaarne zouden we ook in de Compagnijen bij Hoornsterzwaag een predikplaats hebben om ook daar geregeld te kunnen arbeiden; tien gulden ontvingen we reeds voor dat doel van de jongelingsvereniging te Ferwerd, wat we hierbij met dankzegging vermelden in de hoop, dat ook andere jongelingsverenigingen daardoor zullen opgewekt en aangemoedigd worden om dat voorbeeld te volgen en zo mee aan de inwendige zending bevorderlijk te zijn. Neige de Heere daartoe veler harten!’ In Hoornsterzwaag kreeg de kerkeraad van Lippenhuizen niet zo gemakkelijk vaste voet als in Terwispel. Men probeerde een plekje grond aan te kopen ‘bij de sluis in de Comp.ie’. Toen dit niet lukte, vroeg men de bemiddelde ds J. Nederhoed in Heerenveen in de Compagnie een huis te kopen ‘ten einde ons daarvan een stukje grond tegen waarde over te doen’ om er een kerkje op te bouwen. Het resultaat van alles was, dat men zich voorlopig in Hoornsterzwaag bleef behelpen met een schuur van S. van der Hoek. Tot 1890 hebben de Hoornsterzwaagsters tot de | |
[pagina 399]
| |
gemeente van Lippenhuizen behoord. Naar dit dorp moesten ze dus voor hun kerkgang. Dit was geen hanestapje. In 1940 - bij het 50-jarig bestaan van de Gereformeerde kerk te Hoornsterzwaag - schreef de plaatselijke scriba J. Faber hierover in een gedenkschrift: Het was ‘lang niet gemakkelijk voor het voorgeslacht om de kerkdiensten te bezoeken. Langs vaak glibberige paden, over wijken met slechts zeer primitieve bruggetjes, werd via ‘Welgelegen’ (een streekje ten noorden van de Schoterlandse Compagnonsvaart) iedere zondagmorgen koers gezet naar Lippenhuizen. Het kerkgebouw stond even ten westen van de Driehoek (d.i. de driesprong ten westen van Lippenhuizen). Nauwelijks was in de winter het daglicht doorgebroken of de tocht werd aanvaard. Natuurlijk lopende; fietsen waren er nog niet. Men had een pakje met proviand bij zich, want er viel niet aan te denken om tussen de diensten naar huis te gaan. Uiteraard zocht men eikaars gezelschap. Wie denkt hier niet aan Ps 122? In de pauze tussen de beide diensten werden bij een kop koffie, tegen een kleine vergoeding door de koster gezet, in de koffiekamer op de gaanderij van de kerk, de boterhammen genuttigd. Eén van de broeders leidde de tafel. Druk werd er dan nagepraat over de morgenpreek, tot onderlinge opbouw en stichting. Na het beëindigen van de tweede dienst werd de terugreis weer gezamenlijk afgelegd. Het was donker, als men 's avonds, soms bespat en bemodderd thuiskwam.’ En de scriba stelt dan de vraag: ‘Zouden wij het nog zo kunnen; zouden wij, als het moest het nòg zo willen?’ Ds Van Lokhorst had dus eigenlijk drie preekplaatsen: Lippenhuizen, Terwispel en Hoornsterzwaag, maar hoe ijverig hij ook was, het steeds heen en weer lopen naar Terwispel of Hoornsterzwaag werd hem toch te veel. Er moest dus wat in het preekbeurtenrooster gesnoeid worden. Verschillende regelingen kwamen uit de bus. In de kerkeraadsvergadering van juni 1868 werd besloten, dat de predikant om de derde zondag in Terwispel zou preken. Ds Van Lokhorst was bereid dan altijd te lopen en zou zelf de onkosten van stalling voor zijn rekening nemen als een boer hem soms met paard en rijtuig haalde en bracht! De belangeloosheid van ds Van Lokhorst valt hier op. Toch bleef deze regeling maar kort bestaan, omdat Hoornsterzwaag er wat bekaaid afkwam. Goed, het deel van de gemeente in Hoornsterzwaag kon om de derde zondag een middagdienst krijgen, onder voorwaarde dat de leden daar dan maandelijks ƒ 12,- in het traktement zouden bijdragen, éénmaal per jaar de classiskosten zouden betalen, de leraar 10 korf aardappelen zouden geven en zouden instaan voor ƒ 10,- ‘tot de slagt voor den Leeraar’. Bovendien zou er ook op een dag in de week in Hoornsterzwaag een dienst zijn d.w.z. van half augustus tot half mei en 's winters alleen bij lichte maan. Er kwam nog iets bij: ‘Ook geniet de Leeraar vrijheid om zonder driekanten hoed (dus zonder steek) te mogen komen en zal hij bij | |
[pagina 400]
| |
avond thuis gebracht worden.’ Erheen moest hij dus de 8 km maar lopen. En een deel van zijn ambtsgewaad - de driekanten steek - mocht hij thuis laten. Was het - we vragen het maar - omdat hij dan bij de onkerkelijken teveel de aandacht trok en zo vijandschap en lachlust opwekte? Toch is van een zorgvuldige ambtelijke bearbeiding van Hoornsterzwaag toen niet veel terecht gekomen. Gezien de afstand en de middelen van vervoer van die dagen kon het ook haast niet anders. Pas in 1890 - we hebben het al gezegd - is Hoornsterzwaag een zelfstandige gemeente geworden. |