De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |||||||||||||
XV LippenhuizenLippenhuizen, in de gemeente Opsterland gelegen, 15 km ten noordoosten van Heerenveen, was omstreeks 1840 een dorp met 1000 inwoners, die grotendeels hun bestaan vonden in de landbouw en veeteelt. De hervormden behoorden tot de gemeente Lippenhuizen-Hemrik-Terwispel met in elk van deze drie dorpen een kerkgebouw. Hemrik, één van de oudste dorpen in de gemeente Opsterland, ligt 5 km ten zuidoosten van Beetsterzwaag, in een bosrijke streek aan de vroegere grote weg naar Drenthe. Het was ± 1840 maar klein, slechts 400 inwoners. Terwispel, eveneens in Opsterland, ligt 12 km ten noordoosten van Heerenveen en heette in 1848 ‘een zeer vruchtbaar dorp’, dat met enkele buurtschapjes erbij gerekend, 540 inwoners telde.
De precieze datum van instituering van de Afgescheiden kerk van Lippenhuizen kunnen we niet vaststellen. De kerkeraadsnotulen van de begintijd ontbreken. Pas per 10 januari 1850 beginnen ze. Wél kunnen we voor enkele gegevens wat eerder terecht, nl. in de notulen van de classis Tjalleberd (Heerenveen), maar toch ook pas vanaf 21 mei 1844; overi- | |||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||
gens een belangrijk jaar in de geschiedenis van de Afgescheiden kerk van Lippenhuizen, want in dit jaar werd ze als zelfstandige kerk door de regering erkend. In de vergadering van de classis Tjalleberd in mei 1844 gehouden, is ze vertegenwoordigd door de ouderling J.K. Bergsma en diaken Wobbe Bruins Veenstra, een 38-jarige arbeider uit Lippenhuizen.Ga naar eindnoot1 Maar we herhalen de vraag: wanneer is de gemeente geïnstitueerd? De hervormde kerkeraadsnotulen van Lippenhuizen-Hemrik geven op dit punt ook al geen enkel houvast, wat viel te verwachten. Wel doen de notulen van de Afgescheiden classis Assen dit enigszins. Op de vergadering van 10 februari 1843 komt een schriftelijk verzoek aan de orde de Friese gemeenten Appelscha, Haulerwijk en de Companij voortaan kerkelijk bij de Provinciale kerkvergadering van Friesland te laten horen en niet meer bij die van Drenthe. Het verzoek wordt echter afgewezen, omdat er geen naburige gemeenten zijn om samen een classis te vormen. Maar een jaar later gaat de Afgescheiden classis Assen toch akkoord met het besluit van de Provinciale vergadering te Leeuwarden gehouden, om de gemeenten de Companij en Haulerwijk als Friese gemeenten te beschouwen. Appelscha zal echter kerkelijk bij Drenthe blijven.Ga naar eindnoot2 We noemden zo juist een paar keer de naam de Companij. Wie een geografische kaart van Friesland raadpleegt, zal constateren, dat er in veengebieden heel wat ‘compagnieën’ zijn aan te wijzen. Het bekendste is wel Drachtster Compagnie. Het waren jonge dorpsgedeelten, ontstaan door het vergraven van het hoogveen langs vaarten en wijken. De naam herinnert aan de Compagnieën, d.w.z. de ondernemingen die zich bezig hielden met de exploitatie van de venen. De nieuwe bewoners van dergelijke gebieden waren vaak arm, en soms woest volk, zodat de woorden Companije en Companijster wegens de sociale achterstand lang een minder gunstige gevoelswaarde hebben gehad. Maar welke gemeente wordt nu hier bedoeld met de naam de Companij? In het eerste lidmatenboek van de Afgescheiden gemeente Lippenhuizen staan heel wat namen genoemd van leden, die woonden ‘in de Kompenij’. Dat moet dus dicht bij Lippenhuizen en Hemrik zijn. Welnu, nagenoeg evenwijdig aan de weg tussen beide dorpen en een paar kilometer ten zuiden daarvan, vinden we de veenvaart de Schoterlandse Compagnonsvaart. Deze begint in Heerenveen en loopt oostwaarts langs de noordrand van de grietenij Schoterland tot in Hoornsterzwaag. In deze vaart zijn vier schutsluizen of verlaten aangelegd om het water te keren en het in het belang van de scheepvaart op een bepaalde hoogte te houden. In de 18e eeuw ontstond in het verveende gebied van het dubbeldorp Jubbega-Schurega de zogenaamde Kompanije’, waarvan de bebouwing bij de derde sluis nu tot een kern is uitgegroeid.Ga naar eindnoot3 In 1867 sprak ds Van Lokhorst, toen hij het had over evangelisatie in Hoornsterzwaag, over ‘de Compagnijen bij Hoornsterzwaag’. Met de | |||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||
‘Kompanij’ werd dus bedoeld het gebied van de Hoornsterzwaagster en de Jubbegaaster Compagnie. Het blijkt ook uit een reactie van de grietman van Opsterland, toen hij in 1844 advies moest geven op de aanvraag om erkenning, door de Afgescheidenen in Lippenhuizen en omgeving ingediend. Omdat in Lippenhuizen slechts vier ondertekenaars woonden, en ‘in de Compagnie van Jubbega Schurega’ acht, zou hij het juister gevonden hebben, wanneer de aanvragers zich hadden ‘betiteld als te zijn ingezetenen van de Compagnie Jubbega Schurega en omliggende dorpen’.Ga naar eindnoot4 En in het lidmatenboek staat als één van de vroegste leden aangegeven Engbert Martens de Vries wonende in ‘Hoornsterzwaag Comp.’ De later dominee geworden Sietse Baron woonde in 1843 in het dorpsgebied van Jubbega Schurega en was daar oefenaar ‘in de Kompanie’, zoals hij het zelf uit drukt.Ga naar eindnoot5 We mogen aannemen, dat de Afgescheiden gemeente in de Companije is verplaatst naar Lippenhuizen, waar in 1844 een kerkje is gebouwd ‘op het perceel grond, kadastraal bekend sectie B no 660’. Deze plek ligt bij de tegenwoordige Driehoek, die even ten oosten van Lippenhuizen is gelegen. De Driehoek is de driesprong, waar de wegen naar Beetsterzwaag en Lippenhuizen en Gorredijk elkaar ontmoeten. Aan de weg naar Gorredijk, tegenwoordig de Stationsweg geheten, een paar honderd meter van de driesprong vandaan, naar het westen toe, heeft het eerste Afgescheiden kerkje gestaan. De oude pastorie is er nog steeds (Stationsweg 18). Er tegenaan stond het kerkje. | |||||||||||||
ErkenningBij K.B. van 22 november 1844 no 73 is de erkenning als gemeente verkregen als gevolg van een verzoekschrift door 17 personen ondertekend, terwijl men het ‘Reglement van Tjalleberd’ zou gebruiken. Niet zonder slag of stoot is die erkenning er gekomen. We hebben het verzoekschrift aan de Koning gedateerd 28 februari/2 maart 1844 en de daarover gevoerde correspondentie onder ogen gehad. In het rekest waren sommige handtekeningen heel onbeholpen neergepend; ook stonden er drie kruisjes als ‘handmerk’ van de naam van een analfabeet. Het viel ons op, dat de twee ouderlingen (hun functie staat achter de naam) in de Kompanije woonden, in Hoornsterzwaag nl. Willem Annes Bosma en Jan Karels Bergsma. Ze waren beiden arbeider. De twee diakenen Wobbe Bruins Veenstra en Tjeerd Siebes de Haan, ook arbeiders, woonden resp. in Lippenhuizen en Hemrik. De kerkvoogd heette Lucas Tjerks Ysbrandi; een koopman uit Gorredijk.Ga naar eindnoot6 Het grietenij bestuur van Opsterland meende afwijzend op het verzoekschrift te moeten reageren, want in Lippenhuizen, waar de gemeente zou worden ‘gesticht’, woonden immers maar vier ondertekenaars en in de compagnie Jubbega Schurega het dubbele aantal. Daarom behoorde - aldus de grietman - dáár de Afgescheiden gemeente haar domicilie te | |||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||
hebben. Dat was dus in de aangrenzende gemeente Schoterland (nu Heerenveen). Misschien heeft hij er wel bij gedacht: dan blijft Opsterland ervan verschoond! De grietman had nog een bezwaar tegen de ‘vestiging’ van de Afgescheiden gemeente in Lippenhuizen: er was immers geen sprake van ‘een enigszins aanmerkelijk aantal personen’, dat het verzoekschrift moest hebben getekend. Maar de Gouverneur antwoordde, dat op het ‘adres’ toch moeilijk afwijzend kon worden beschikt, omdat de adressanten de bij het K.B. van 9 januari 1841 voorgeschreven formaliteiten alle hadden vervuld.Ga naar eindnoot7 De beslissing over de erkenning bleef lang uit. Voor de Afgescheidenen was dit aanleiding om een nadere toelichting op hun ‘adres’ van 28 februari/2 maart 1844 te geven. Daarin schreven ze, dat ze weliswaar een schrijven van het grietenijbestuur van Opsterland hadden ontvangen. Maar het was toch hoogst onbillijk als een Christelijk Afgescheiden gemeente alleen zou mogen worden opgericht ‘in de plaats waar de meeste adressanten wonen’. Want dan zou de meest geschikte plaats wel kunnen worden ‘uitgesloten’. En dat zou nu het geval zijn, want al was het dan waar, dat de meeste Afgescheidenen niet in Lippenhuizen woonden, dit dorp was toch ‘ontegenzeggelijk voor allen de geschiktste plaats ter zamenkomst, als liggende tusschen en direct bij de overige dorpen’. Het was waar, Lippenhuizen lag centraal. En wat het bezwaar betreft, dat er in Lippenhuizen maar vier ondertekenaars woonden, in dit aantal was verandering gekomen, want er hadden zich inmiddels nog 4 adressanten aangemeld, zodat er nu 7 in Lippenhuizen woonden, 4 in Hemrik (‘dat kerkelijk en kadastraal met Lippenhuizen is verenigd’), 5 in Hoornsterzwaag, 3 in Schurega en 2 in Gorredijk. De meesten dus in Lippenhuizen! Daarom hoopten de Afgescheidenen nu op een zo spoedig mogelijke toelating. Aan het slot van hun schrijven deelden ze nog mee, dat hun kerkgebouw al bijna voltooid was op de plaats, waarvoor het grietenijbestuur een certificaat van geschiktheid had afgegeven.Ga naar eindnoot8 Ook uit de hoek van een aantal personen ‘behorende tot de aanzienlij kste ingezetenen der gemeente Lippenhuizen c.a.’, was verzet gekomen tegen de oprichting van een Afgescheiden kerk aldaar. Ze hadden hun bezwaren schriftelijk aan de Gouverneur meegedeeld. ‘Met innig leedwezen’ hadden ze vernomen, dat enige afgescheidenen van het Hervormd kerkgenootschap ‘zich in het geheim door aankoop eigenaar hebben gemaakt van een stuk gronds in deze gemeente gelegen’, met het doel daarop een kerk te bouwen en zo in deze gemeente een Christelijke afgescheidene gemeente te ‘vestigen’. Ze zouden al om toelating en erkenning hebben gevraagd. De ondertekenaars schreven verder niet ‘met den geest van onverdraagzaamheid bezield te zijn’ en hun ‘mede Christenen, tot welke gezindte dan ook behoorende, de gelegenheid om openbare Godsdienstoefening | |||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||
te kunnen houden’, niet te misgunnen. Maar toch meenden ze, dat het verzoek om erkenning in strijd was met het K.B. van 5 juli 1836,Ga naar eindnoot9 nl. dat het aan ingezetenen van andere plaatsen niet vrij stond om op een plaats waar ze zelf niet woonden, een afgescheiden gemeente te stichten. Hier wilden ze de Gouverneur toch opmerkzaam op maken. We merken hierbij op: een merkwaardige exegese van het artikel! Verder waren ze van oordeel, dat er in Lippenhuizen volstrekt geen behoefte bestond aan het bouwen van een kerk voor afgescheidenen, omdat er in deze gemeente - die meer dan 2000 zielen telde, zich slechts in feite één lid van de Hervormde kerk had afgescheiden, en geen 20 mensen sympathiseerden met die afgescheidenen. Het bleek ook wel uit het ingediende verzoekschrift om erkenning. Van de 22 ondertekenaars behoorden er maar 7 tot de gemeente Lippenhuizen; van de 15 overigen woonden er 2 in Gorredijk en 13 zelfs in een heel andere grietenij (Schoterland, nu Heerenveen). Daarom beschouwden ze het verzoekschrift als een poging tot ‘indringen’ met de bedoeling anderen ‘tot hunne partij te lokken’. Mochten de afgescheidenen wel hun gevraagde erkenning krijgen, dan zagen de indieners van het protest ‘niets dan stoornis tegemoet’ in een gemeente, waarin tot nu toe ‘de grootste eensgezindheid en eenstemmigheid ook in het Godsdienstige gevonden wordt’. Tenslotte kwamen de ondertekenaars nog met een ander flauw argument om de erkenning te weigeren, al even zwak als het vorige: De plek waar de nieuwe kerk van de Afgescheidenen zou worden gebouwd, lag ‘onmiddellijk aan het algemene kerkepad’. Wanneer men elkaar dan op zondag op weg naar de kerk passeerde, was het gevaar groot voor het ontstaan van ‘wederzijdse aanstoot en stoornis’. Het stuk van hen, die zichzelf met een niet te klein gevoel van eigenwaarde rekenden tot de ‘aanzienlijkste ingezetenen van Lippenhuizen c.a.’, was getekend door 16 personen. We hebben hun namen eens opgezocht in het bevolkingsregister van 1839, te vinden in het gemeentehuis van Opsterland in Beetsterzwaag, met de bedoeling ze wat doorzichtiger te maken. We vonden dat de ondertekenaars in Lippenhuizen, Hemrik of Terwispel woonden, uit welke drie dorpen de hervormde gemeente van Lippenhuizen-Hemrik-Terwispel haar leden trok. Bij het aanbrengen van een onderverdeling constateerden we, dat de groep van 16 ondertekenaars bestond - wat hun beroep betreft - uit 10 boeren, 2 ‘koopmannen’, 2 schoenmakers, 1 bakker en 1 timmerknecht. Om nog preciezer te zijn, geven we hier ook de voornamen voluit. Zeven woonden in Lippenhuizen, vier in Hemrik en vijf in Terwispel.
| |||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||
Op 1 oktober drongen de Afgescheidenen nog eens aan op antwoord op hun verzoek om erkenning. Dat deze toelating als officieel door de regering erkende gemeente op 22 november 1844 afkwam, hebben we al vermeld.
Het oudste bewaard gebleven ‘Kerk Boek’ van de Chr. Afgesch. Geref. gemeente te Lippenhuizen is ‘aangelegd’ door kerkvoogd Lucas Tjerks Ysbrandi. Pas met 10 december 1850 beginnen de notulen van de kerkeraadsvergadering op die dag gehouden bij ds R. Duiker aan huis. Voorin dit kerkelijk archiefstuk heeft Ysbrandi met forse hand nog een 7 pagina's tellende inleiding geschreven met enige informatie over de direct aan 1850 voorafgaande jaren. Hoofdzakelijk gaat het over financiële zaken i.v.m. de kerkbouw. Eerst wordt meegedeeld, dat de kerk gebouwd is in 1844 toen gecommitteerden (‘kommenteerders’) voor de kerkbouw waren Gepke Borias Stegenga en Lucas Tjerks Ysbrandi, beiden koopman in Gorredijk; verder Wobbe Bruins Veenstra, arbeider in Lippenhuizen en Melle Sietses van der Wal, een boer uit (Oud) Beets.Ga naar eindnoot10 Wanneer en door wie de gemeente is geïnstitueerd, wordt niet vermeld. Wel dat in januari 1844 voor ƒ 90,- grond voor kerkbouw is gekocht van Jelke Oeges van der Wagen, een boer in Lippenhuizen. Nog in hetzelfde jaar is de kerk in gebruik genomen. De kosten van de bouw waren gedeeltelijk betaald uit vrijwillige bijdragen, terwijl voor het ontbrekende het nodige geld werd geleend nl. ƒ 600,- van de weduwe L. de Boer, eerst te Heerenveen en later te Drachten woonachtig; verder van Ysbrandi en Veenstra elk ƒ 100,- en van Jelke O. van der Wagen f 90,-, de voorgeschoten koopsom van het bouwterrein, dit alles tegen 5% rente. De Afgescheiden kerk van Lippenhuizen kon dus nu beschikken over een eenvoudig kerkje, dat ‘even ten westen van de Driehoek’ stond. Omdat voor de jaren 1844-'50 de kerkeraadsnotulen ontbreken, | |||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||
moesten we ons voor het verzamelen van gegevens behelpen met de notulen van de classis Tjalleberd (Heerenveen). Zo konden we nog enkele onbekende bijzonderheden over de Afgescheiden gemeente van Lippenhuizen achterhalen. Als afgevaardigden waren in de jaren 1844-'47 op de classis herhaaldelijk aanwezig ouderling Jan Karels BergsmaGa naar eindnoot11, diaken Wobbe Bruins Veenstra en vooral Gepke Borias StegengaGa naar eindnoot12 uit Gorredijk. Deze koopman was toen een vooraanstaand man in het kerkelijk leven. In 1846 was hij drie keer achter elkaar scriba van een classisvergadering en in 1845 en '46 ook enkele malen afgevaardigde naar de Provinciale vergadering van Friesland. | |||||||||||||
Ds R.H. Smit, 1846-'47In de loop van 1846 blijkt de gemeente Lippenhuizen een eigen dominee te hebben gekregen. Het was de 31-jarige R.H. SmitGa naar eindnoot13. Op de classisvergadering van 9 juli '46 was hij voor 't eerst aanwezig. Helaas liep het al spoedig mis met hem in Lippenhuizen, want nog geen 9 maanden later werd hij op zijn eigen verzoek door de classis van de gemeente Lippenhuizen ‘losgemaakt’.Ga naar eindnoot14 Hij wilde naar Noord-Amerika vertrekken. Een maand later echter vernietigde de Provinciale vergadering dit besluit.Ga naar eindnoot15 Ze moest constateren, dat ds Smit zijn gemeente al een poosje geleden had verlaten ‘tegen regt en pligt’, maar ook dat van weerskanten zonden waren begaan. Wanneer ds Smit echter voor de gemeente en classis oprecht berouw betoonde, dan mocht en moest hij ‘onder beproeving’ in zijn gemeente ‘hersteld’ worden. Ook mocht hij niet naar Amerika emigreren, als hij vandaar niet een wettig beroep kreeg of met zijn hele gemeente daar heen verhuisde. Wat was nu de oorzaak van Smits wens om te vertrekken? Het was voornamelijk de kapotte verhouding tussen hem en ouderling G.B. Stegenga. Deze had ds Smit ervan beschuldigd na terugkeer van de classisvergadering van 1 oktober '46 het preken op genoemde classis te hebben vervloekt. Vroeger werd nog in het begin van iedere classisvergadering een preek gehouden. Wat die beschuldiging precies inhield, is ons niet duidelijk. In elk geval ontkende ds Smit dat vervloeken, maar Stegenga handhaafde zijn beschuldiging. Beide partijen bleven tegenover elkaar staan; geen van beiden wilde toegeven. Nu besloot de classis na aanroeping van de naam des Heren de kwestie door het lot te laten beslissen! Met als uitslag: Stegenga had onwaarheid gesproken.Ga naar eindnoot16 Op de volgende classisGa naar eindnoot17 kwam de zaak-ds Smit ‘om terug te keeren tot de gemeente Lippenhuizen’ weer aan de orde. Een brede discussie volgde met als resultaat, dat ds Smit zich eindelijk door de classisbroeders liet overreden om met een boetpredikatie in de gemeente Lippenhuizen terug te keren. Nog diezelfde avond hield hij die in de kerk voor de gemeente en in aanwezigheid van ‘classisbroeders’ als getuigen. Deze hadden trouwens de hele dag in Lippenhuizen doorgebracht, want daar kwam in de regel de classis samen. | |||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||
Kort daarop is ds Smit uit Lippenhuizen vertrokken. Hij duikt weer op in Nieuwleusen (Ov.) en emigreert later naar N-Amerika. Dat hij het in Lippenhuizen zwaar heeft gehad, blijkt ook uit een brief door ds T.H. Uitterdijk van Franeker in april 1847 geschreven aan zijn vriend ds H.J. Wind te Leens.Ga naar eindnoot18 Na eerst te hebben geconstateerd: ‘Hier in Vriesland staat het met de Kerk Gods voor het uitwendige vrij slecht,’ illustreert hij dit o.a. met de woorden: ‘Te Lippenhuizen hebben deze en gene dom. Smit zoo lang geplaagt, vooral zoo mij gezegt is, G. Steginga, dat hij voor zijn gemeente heeft bedankt en is weg gegaan. O wat al moeyelijke tijdingen uit Sion.’ Inderdaad blijkt kerkvoogd Gepke B. Stegenga geen soepele broeder te zijn, integendeel, hij gaat steeds moeilijker doen. Als kerkvoogd had hij alle financiële gegevens van de kerk onder zijn beheer. Daarmee deed hij nog al geheimzinnig. Niemand mocht ze inzien. Toen in 1849 schoenmaker Hendrik Jeens Nijhof kerkvoogd was geworden, weigerde Stegenga zelfs de boeken en bescheiden af te staan! De kerkeraad - ten einde raad - stuurde deurwaarder W. Bolman op hem af om hem te verzoeken dan tenminste een getekend afschrift van de laatste jaarrekening over te geven. Stegenga weigerde. Niemand wist dus hoeveel schuld de kerk had en hoe de vrijwillige bijdragen waren besteed. De deurwaarder, opnieuw geraadpleegd, adviseerde er een rechtszaak van te maken; dan trok Stegenga ongetwijfeld aan het kortste eind. Maar de kerkeraad volgde het advies niet op, omdat het ‘kerkelijke zaaken’ waren. Daar wilden de broeders de wereldlijke rechter niet bijhalen! Toch moest er iets gebeuren. Men besloot een oproep in de Leeuwarder Courant van 9 januari 1850 te plaatsen om aan de weet te komen, wie de schuldeisers waren en hoeveel ze nog van de Chr. Afgescheiden gemeente te Lippenhuizen hadden te vorderen. Het bleek dat er ƒ 100,- meer schuld was dan men had verwacht. De totale schuld van de kerk bedroeg ƒ 890,-. Door al deze troebelen kwam Stegenga ook al weinig meer in de kerk. Het ene brengt soms het andere met zich mee. Toen hij hierover werd vermaand, gaf hij als één van de redenen van zijn gedrag op, dat ouderling R. Duiker in het gebed op hèm zinspeelde, als er gebeden werd voor een ‘ongehinderd samenzijn’. Dit lijkt ons nog al kinderachtig toe en het was bij Stegenga ook nog maar het topje van de ijsberg van bezwaren. Uiteraard kwam de zaak op de classis.Ga naar eindnoot19 Daar bleek, dat Stegenga ‘ontevreden’ was over ‘provinciale, classicale en gemeentelijke daden jegens hem’ en dat hij niet naar vermaan wilde luisteren. De classis besloot een commissie - bestaande uit ds J. Talsma en ouderling K.J. Pieters - naar hem toe te sturen om hem vriendelijk terecht te wijzen. Het mocht niet baten. In de eerste bewaard gebleven notulen van de kerkeraad van 10 december 1850 lezen we, dat er niets anders op zat dan Stegenga onder censuur te zetten, als hij geen schuld wilde belijden. Als | |||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||
redenen van dit besluit staan genotuleerd: 1) ‘nalatigheid in den openbaren Godsdienst’; hij bezocht dus niet meer de kerkdiensten. 2) nalatigheid in het bijdragen van ondersteuning. 3) ‘niet vlak liggend met de kerkeraad’. 4) ‘niet overgeven willende de kerkboeken’. De kerkeraad die dit besluit nam, bestond uit de volgende leden: ‘Leeraar’ R. Duiker, die van ouderling dominee was geworden,Ga naar eindnoot20 de ouderlingen Wobbe Veenstra, Jacob Sikkema en Hendrik Nijhof; en de diakenen Roel Hendriks de Boer, een boer uit Hemrik, en Melle S. van der Wal, terwijl kerkvoogden waren Lucas Ysbrandi en Sietse Joukes Schaap, een slager uit Jubbega. Het wordt met Stegenga een slepende kwestie. In mei 1851 bepaalt de classis, dat de censuur van Stegenga moet worden ‘voortgezet’. In dezelfde maand vertrekt ds R. Duiker al uit Lippenhuizen en gaat naar Oudega (Sm.) Van 1850-11 mei '51 heeft hij in Lippenhuizen gestaan, voorwaar een korte periode. Het kwam trouwens in die tijd meer voor, dat predikanten nauwelijks een jaar of zelfs nog minder in hun gemeente stonden. Meestal was een te smalle financiële basis daarvan de oorzaak. In de kleine gemeente van Lippenhuizen moest de kerkeraad dus weer uitzien naar een opvolger van ds Duiker. Nadat ds Amsing van Boksum tweemaal tevergeefs was beroepen, lieten kerkeraad en gemeente in oktober 1851 hun oog vallen op proponent H. Schoenmaker. Hij diende op zondag tweemaal te preken, in Lippenhuizen en in de Compagnie te catechiseren en zou ƒ 200,- per jaar verdienen plus vrij wonen plus 80 ton turf (de verveningen in de directe omgeving van Lippenhuizen waren volop aan de gang). Als traktement dus ƒ 200,- per jaar; minder kon het haast niet. Maar we moeten bedenken, dat Lippenhuizen toen - stoffelijk gezien - een doodarme gemeente was. Schoenmaker bedankte (en ging naar Mildam bij Heerenveen). Na hem werd Frederikus Hulst beroepen. Deze is enkele keren op een kerkeraadsvergadering aanwezig geweest, maar predikant van Lippenhuizen is hij niet geworden. De kerkvisitatoren spreken in juni 1851 over de ‘herderlooze’ toestand van de gemeente. Ze konden toen nog niet weten, dat die situatie 5 (!) jaar zou duren. Op zondag was het dus heel vaak ‘preeklezen’. Eén van de preeklezers was kerkvoogd Lucas Ysbrandi van Gorredijk. Hij kreeg kritiek te horen, die niet gericht was tegen zijn leestechniek, maar tegen zijn keuze van de preken die hij in de kerkdienst voorlas. Dit waren niet meer de ‘oude schrijvers’, ook niet ‘de preken onder redaktie van ds van Goor’, maar hij maakte gebruik van preken van nieuwere schrijvers en zelfs van niet-afgescheiden predikanten! Waarom? Ysbrandi vond die ‘meer voldoende en nuttiger’, wat de kerkeraad niet kon toestemmen. De zaak kwam op de classis; deze adviseerde Ysbrandi met zachtmoedigheid te behandelen om hem te winnen ‘en ten minsten den goeden vrede te behouden, door eene niet te groote strengheid’.Ga naar eindnoot21 | |||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||
De vacature bleef voortduren. Wel bracht de kerkeraad af en toe een beroep uit, maar steeds weer was het resultaat negatief. Daarom was het des te mooier, dat er aan de conflict-situatie met Stegenga een eind kwam. Hij was persoonlijk in de kerkeraadsvergadering gekomen om zich met de gemeente te verzoenen, ‘wat toen ook dadelijk is geschied!’ Bij deze gelegenheid betuigde hij impulsief, dat hij ‘daar niet alleen zijn hand op gaf, maar zijn hart en hand!’ Het was prachtig, maar nog hetzelfde jaar kwamen er bij de kerkeraad weer klachten over koopman Stegenga binnen: hij zou dronken zijn geweest en ook was hij lid van de ‘sociëteit’ op de Gorredijk. Tussen beide feiten zal wel verband hebben bestaan. Ouderling Jacob Sikkema kreeg opdracht hem te vermanen. Bij het doorlezen van de kerkeraadsnotulen komen we - het spreekt haast vanzelf - meer tuchtzaken tegen: het gaan van lidmaten naar de ‘valsche kerk’, zondagsontheiliging, dronkenschap en het verboden maaien van de heide. Aan dit laatste had een gemeentelid zich schuldig gemaakt. Hij werd daarvoor veroordeeld tot 24 uur gevangenisstraf, voor welke periode hij de zondag wenste te gebruiken!Ga naar eindnoot22 Op de schouders van de ouderlingen Jacob Sikkema en Jan Karels Bergsma rustte in de vacature-periode een zware taak. Ze deden wat ze konden en met Stegenga kwam het later zo in orde, dat hij zelfs weer als ouderling dienst kon doen. Intussen ging de kerkeraad door met beroepen. In de kerkeraadsnotulen is nogal wat te doen over het beroep op proponent J.F. Bulens, die met C. van Proosdij door de Provinciale kerkvergadering van Gelderland was geëxamineerd. Bulens schreef aan de kerkeraad, dat hij bij de overweging van het beroep vooraf graag twee vragen zag beantwoord:
Over de beantwoording van deze vragen bestond in de gemeente verschil van mening. Het is duidelijk, dat Bulens een vertegenwoordiger van de Brummelkamp-groep was. De kerkeraad bracht nu de zaak op de classis en deze stuurde in augustus 1854 een commissie naar Lippenhuizen om daar ‘gemoedelijk en verstandig’ over het strijdpunt te spreken. De commissie was vier man sterk en bestond uit de predikanten J. Talsma van Donkerbroek-Haulerwijk, E. Breitsma van Heerenveen en H. Schoenmaker van Mildam, en de ouderling F.M. Klooster te Donkerbroek. Kerkeraad en commissie kwamen na overleg tot het volgende besluit: | |||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
Ds R.L. v.d. Scheer, 13 mei 1855-12 september '59Nieuwe ‘uitzettingen’ of talstellingen werden dus nodig. Uit een drietal nl. R.L. v.d. Scheer van Appelscha, W.H. v.d. Bosch van Teuge (Gld.) en B. Amsing van Sexbierum, werd de eerste beroepen. Hij nam het aan en werd op 13 mei 1855 bevestigd als dominee in Lippenhuizen. De dag na zijn bevestiging was hij voor 't eerst op de kerkeraad en hoorde daar, dat hem zijn traktement in maandelijkse termijnen van ƒ 32,- zou worden uitbetaald. Hij vond er een goede gemeente.Ga naar eindnoot24 Na de kerkvisitatie van 21 juni 1855 kon worden genotuleerd, dat ‘alles in goede orde en harmonie was en de Gemeente alzoo stof heeft om den Heere te danken’. Om het de kerkgangers - van wie velen lopende van ver weg kwamen - wat gemakkelijker te maken, besloot de kerkeraad op 9 augustus achter de pastorie een kamer te bouwen en deze in te richten als koffiekamer voor hen, die tussen de beide kerkdiensten wilden overblijven. Ds Van der Scheer, die vroeger allicht in het bouwvak was geweest, zou dan een bestek maken en zien, hoe goedkoop het zou kunnen aanbesteed worden. Want zuinigheid bleef geboden: ‘de kerkvoogdenbus’ leverde per maand slechts ongeveer ƒ 8,- op en de ‘diakenkist zo'n ƒ 7,-. In de kerk zou dan nog een deur worden gemaakt om in de koffiekamer te komen. Dan had men alles mooi bij elkaar. Een maand later was de kamer ‘aanbesteed voor ƒ 300,-’ al ‘onder dak’. Dat was maar goed ook, want het winterseizoen stond voor de deur. Of het nu mee van het geopende koffiehuis kwam, kunnen we niet uitmaken, maar er viel een duidelijke stijging van de inkomsten voor kerk en armen tot ongeveer ƒ 10,- per maand te constateren. Dit was uiteraard veel te weinig om daarvan het traktement te betalen, maar er waren ook vaste kerkelijke bijdragen en ook werd steun in natura verstrekt. In oktober werd daarom een lijst opgemaakt om de 30 korven aardappels, die ds Van der Scheer bij zijn traktement waren beloofd, bij elkaar te krijgen. Wat de doop betreft, werd besloten, dat, wanneer één van de ouders | |||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||
belijdend lid van de gemeente was, het kind kon worden gedoopt. Wie nog geen lidmaat was, maar wenste ‘om uitwendig aangesloten te worden’, kreeg daarvoor toestemming. Wat ook wees op een goede toestand in de gemeente, was, dat op een lijst voor ƒ 800,- werd ingetekend ter aflossing van de schulden op kerk en pastorie. L. Ysbrandi werd gekozen tot ‘inbeurder en uitgever’, tot boekhouder van de kerk, zouden we nu zeggen. Moeilijkheden ontbraken echter ook niet. Zo kreeg de kerkeraad herhaaldelijk te maken met een echtpaar, dat zeer weerspannig was en tegen alle vermaningen in ‘gruwelijk en goddeloos spreken en zwetsen’ durfde. Nijhof, die in het financiële vlak met deze man en vrouw moeite had, verloor tenslotte zijn geduld en wilde er de wereldlijke rechter bijhalen. Maar voor de volle kerkeraad heeft hij ‘belijdenis van de zonde gedaan, dat hij tot de ongeloovige overheid gegaan is’. Al spoedig lezen we in de notulen van de classis, dat aan het echtpaar schriftelijk de afsnijding van de gemeente zal worden meegedeeld, want een mondeling gesprek bleek onmogelijk. Gelukkig werden twee jaar later beiden na gebleken berouw weer in de gemeente opgenomen.Ga naar eindnoot25 In de notulen viel ons nog een ander tuchtgeval op. Een jonge vrouw, wonende in de Companije, werd van het Avondmaal afgehouden, omdat ze niet wilde beloven ‘eerlijk’ met haar vriend te leven. ‘Ja, stout zeide zij, dat zij geen andere voornemens had, dan als man en vrouw te leven, al konde zij niet trouwen.’ Het doet haast modern aan. Gelukkig kunnen we ook wijzen op verblijdende feiten in het kerkelijk leven van 1856. Willem Krijthe uit Gorredijk, Trientje Harms Bronswijk uit de Companije, de vrouw van Age van der Wijk, en Marrigje Klazes Knobbe, vrouw van Jeen Lageveen, wonende in het Langerak (bij Tijnje), verbonden zich door het doen van geloofsbelijdenis aan de gemeente. Het jaar 1857 was ook niet van moeiten vrij. Trouwens, welk jaar was en is dit wel? Financieel gezien mocht men niet klagen, al bleef de grootste zuinigheid geboden.Ga naar eindnoot26 Maar op een vergadering van de kerkeraad met de gemeente brak een bui los. Het was toen ds R.L. van der Scheer de rondvraag aan de orde stelde. In de regel een heerlijke gelegenheid voor twistige of opgekropte gemoederen om spanningen eens af te reageren. Hier was het de nieuw gekozen ouderling Lenze Pieters de Jong, een schipper, die zich duchtig liet gelden en met een hele serie kritische vragen voor de dag kwam. Enkele maanden geleden was er een nieuw hek om de tuin van de pastorie geplaatst en ook had men voor dominee een geitenhok getimmerd. De argeloze lezer zal denken: hiertegen kan toch geen enkel bezwaar bestaan! Maar zo dacht De Jong er niet over. Hij vond dat ds Van der Scheer het geitenhok zelf moest betalen. De opbrengst van de geit was immers voor hem en zijn gezin. In de tweede plaats vond De Jong het maar niets, dat alleen dominee wat verdiende aan het schoonmaken van de kerk (‘het kerk uitvegen’). | |||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||
De kerkeraadsleden konden immers ook best ingeschakeld worden, ieder op zijn beurt zes weken. Hij stelde alvast een rooster voor en begon bij zichzelf. Ten derde ergerde het hem, dat dominee op de dag van een classisvergadering op kosten van de gemeente de maaltijd gebruikte. Hij moest die maar zelf betalen. In de vierde plaats keurde hij het af, dat bij het Avondmaal eerst de mannen aan tafel mochten komen en daarna pas de vrouwen, waardoor zijns inziens ‘de vrouwen te kort geschiedde’. We zeggen alweer: 't is haast modern. Tenslotte meende hij, dat hijzelf of een ander het koffiehuis moest beheren, of dat dominee, die blijkbaar als koffiehuishouder zijn traktement wat versterkte, van zijn voordeeltjes wat afstaan zou. Alle vijf hierboven genoemde punten werden in stemming gebracht en verworpen. De Jong bleef dus met lege handen staan. Ds Van der Scheer was blijkbaar niet verbitterd, want aan het eind van de vergadering verzocht hij aan De Jong een psalmvers op te geven en dan met gebed te eindigen. Deze deed het en gaf op te zingen Ps 142: 7: ‘Voer mij uit mijn gevangenis
Tot roem Uws naams, die heerlijk is.
Dat mij 't rechtvaardig volk omring’
En vrolijk van Uw weldaan zing.’
Maar ds Van der Scheer meende in de psalmkeuze een correctie te moeten aanbrengen ‘wegens de onaangenaamheden, die er voorgevallen waren’, en stelde voor te zingen Ps 51: 6 ‘Verwerp mij van uw aangezicht toch niet’ enz., wat gebeurde. Het was tenslotte toch De Jong, die met dankzegging eindigde.Ga naar eindnoot27 Het werd echter met deze schipper een hele lijdensweg. In vele notulen komen we de naam van deze kritiekzuchtige broeder tegen; we zullen er niet verder over uitweiden. Het eind was, dat hij in 1864 zijn lidmaatschap opzei, terwijl zijn vrouw zich in 1867 bij de Waarheidsvrienden voegde (dus weer hervormd werd).Ga naar eindnoot28 Hoewel zulke gemeentevergaderingen - aldus ds J. Douma - weinig bevorderlijk zijn voor de opbouw van de gemeente, ging Gods weg verder, zoals o.a. hieruit bleek, dat Hiske, dochter van Jeen Lageveen geloofsbelijdenis aflegde, en dat een twist tussen broeders, die op de kerkeraadsvergadering kwamen, ‘door Reden en beleid aanstonds geblust is’. In maart 1858 deden nog twee meisjes belijdenis van hun geloof nl. Sjoekje H. de Jong en Geertje Piers van der Hoek; en in april Tjeerd Langholt, Hendrikje Alberts Knol en Wietske Roelofs Drijfhout; in mei Ate Kalsbeek en Bouke Jeeninga. De laatste twee, beiden wonend in het Langerak (bij Tijnje) zijn de volgende zondag gedoopt. Ds Van der Scheer zou niet lang meer in Lippenhuizen blijven. In de kerkeraadsvergadering van 8 augustus '59 werd een ‘volledig attest’ voor hem klaargemaakt, omdat hij een beroep van de gemeente Gees in | |||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||
Drenthe had aangenomen. En op 12 september heeft hij van Lippenhuizen afscheid genomen. Ruim vier jaar had hij die gemeente gediend.
Op Tweede Kerstdag werd o.l.v. de consulent ds J. Talsma van Donkerbroek een vergadering gehouden van kerkeraad en manslidmaten. De kerkeraad bestond toen uit de ouderlingen Sietske Joukes Schaap, Jacob Sikkema en Jan Geugjens LuikGa naar eindnoot29 (een arbeider in Terwispel); en uit de diakenen Jacob Pieters ZwerverGa naar eindnoot30 (veenbaas in Terwispel) en Hendrik Jeens Nijhof, terwijl de volgende manslidmaten aanwezig waren: Evert Fokkema, Lambert van der Werf, Age van der Wijk, Hendrik Sjoerds Hiemstra, Lenze Pieters de Jong, Jeen Lageveen en L. Sloterwijk. Men was bij elkaar om een zestal op te maken ter voorziening in de vacature ds Van der Scheer. Via een drietal werd hieruit half januari '60 gekozen kandidaat H. van Lokhorst. Deze had 21 stemmen gekregen, tegen 1 stem op ds Westrik van Staphorst en 11 stemmen op ds Schoenmaker van Aalden (Dr.). | |||||||||||||
Ds H. van Lokhorst, 27 mei 1860-10 mei '69Goed nieuws was het, toen op 6 februari het bericht van aanneming binnenkwam. Op 27 mei is hij bevestigd. In de notulen van de eerste door hem gepraesideerde kerkeraadsvergadering noemt hij de namen van de aanwezige ambtsdragers met hun woonplaatsen erbij. Het waren de ouderling Abraham Willems BosmaGa naar eindnoot31, arbeider te Hoornsterzwaag, Tjeerd Siebes de Haan,Ga naar eindnoot32 arbeider te Hemrik, en Jan Geugjens Luik, arbeider te Terwispel (Langerak). Verder de diakenen Hendrik Hiemstra te Hemrik, Hendrik Jeens Nijhof, schoenmaker te Beetsterzwaag en Jeen Ynzes Lageveen,Ga naar eindnoot33 arbeider te Terwispel. De lezer ziet het, de kerkeraad bestond bijna helemaal uit arbeiders. Ds Van Lokhorst en zijn gezin waren van Arnhem overgekomen. Zijn vrouw droeg de goed Afgescheiden naam C.H. de Koek. De 39-jarige dominee was nog maar amper in Lippenhuizen - het was zelfs nog drie dagen voor zijn bevestiging als dominee - of hij en zijn vrouw werden verblijd met de geboorte van een dochtertje.Ga naar eindnoot34 Het traktement zou ƒ 400,- per jaar bedragen plus ƒ 20,- voor turf en 30 korf aardappelen ‘en wordt onder den zegen des Heeren hierin vermeerdering beloofd’. Dominees dienstbode zou voor / 3,- per jaar de kerk wekelijks in orde houden. Bij zijn komst in Lippenhuizen kreeg ds Van Lokhorst al dadelijk te maken met de activiteiten van de zogenoemde Vrienden der Waarheid, die zich in een vereniging met een maandblad (later weekblad) hadden georganiseerd. Het waren hervormden, die alleen de hervormde kerkdiensten bezochten als daarin een rechtzinnig predikant voorging, maar die zich niet wilden afscheiden. Volgens hun opvatting moest de hervormde kerk van binnen uit worden gereformeerd. Al enkele keren had de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te | |||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||
Lippenhuizen het kerkgebouw voor een bidstond van de Vrienden der Waarheid uit het ressort Gorredijk afgestaan. Maar er rees verzet tegen deze toestemming. De zaak leefde in meer gemeenten en kwam op de april-classis van 1860. Deze sprak uit, dat het moest worden tegengegaan, dat personen uit de Hervormde kerk in de kerkgebouwen van Afgescheidenen het woord voerden, vooral als die personen de Afscheiding direct of indirect wilden tegenwerken. Sympathisanten met Waarheidsvrienden kregen nu in Lippenhuizen bij de Afgescheidenen geen of weinig speelruimte meer. In december 1867 werden zelfs twee leden afgesneden wegens ‘trouweloze verwijdering naar de Waarheidsvrienden’. Het waren Lambert van der Werf en de vrouw van de al eerder genoemde criticus De Jong, die het Van der Scheer en diens kerkeraad al moeilijk had gemaakt. Met lust en ijver werkte ds Van Lokhorst - een accuraat man - in zijn gemeente. Hij lette op alles en regelde alles. En er viel heel wat te regelen, zaken van de meest verschillende aard. Op de catechisaties voerde hij leerboekjes in van Jacobus Borstius (1612-'80), een in de 17e eeuw bekend predikant in Rotterdam. Diens Onderwijs-boekje in de Christelijke Godsdienst werd tot in de 19e eeuw veelvuldig op scholen en catechisaties gebruikt. Ook zijn Kort Begrip der Christ. leere was in ons land zeer gewild. Nog in 1864 verscheen het te Stadskanaal als Vraagboekje voor kleine kinderen en in 1867 te Kampen als: Eenige korte vragen voor kleine kinderen (22e druk!).Ga naar eindnoot35 Op voorstel van ds Van Lokhorst werd ook besloten in de zomer van 3-4 uur, na de kerkdienst, catechisaties te houden ‘met de belanghebbende’. Was dit een catechisatie voor hen, die belijdenis van hun geloof wilden doen en zo tot lid van de kerk aangenomen worden? Dat de vijandige gezindheid tegen de Afgescheidenen nog niet was verdwenen, blijkt hieruit, dat men een paar bij de deur zittende broeders zal verzoeken ‘om bij voorkomende ongeregeldheden het oog op de deur te houden’. Blijkbaar werd deze tijdens de dienst van buiten wel eens opengesmeten. Misschien was het alleen maar baldadigheid, maar op vijandschap van de kant van dorpelingen wijst wel het besluit van de kerkeraad om de luiken van de pastorie aan de buitenkant te plaatsen ‘tegen 't verder ingooien van de glazen’. Jarenlang bleef ds Van Lokhorst veel last houden van deze grappen, zodat zelfs ernstig overwogen is, de pastorie maar te verhuren en de predikant in Gorredijk te doen wonen. Dan woonde hij tenminste niet eenzaam aan de weg. Niet alleen werd geregeld voor armen en kerk gecollecteerd, maar er kwamen ook wel extra-collecten b.v. voor drie beproefde Urker gezinnen, die in een storm op de Zuiderzee hun scheepjes hadden verloren, waarbij een vader van een groot gezin was omgekomen. Ook werd aandacht geschonken aan het ordelijk collecteren: voortaan zou de uitgang naar de koffiekamer gesloten zijn en bij de uitgang van de | |||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||
grote kerkdeuren werden twee diakenen geposteerd ‘met schalen of kommen’. Ds Van Lokhorst hield van orde. In januari 1861 werd besloten voor de verstrooide leden te Terwispel een ouderling te kiezen. Het werd Albert Harmens KnolGa naar eindnoot36, een arbeider. Met de kerkelijke financiën - aldus ds J. Douma - was het meestal tobben. De offervaardigheid was niet groot genoeg en tot schade van de gemeente moest de predikant zijn werk vaak zuchtende verrichten. Van verhoging van traktement kon voorlopig ook niets komen. Daarom was het een sympathiek gebaar, dat enkele gemeenteleden voor ds Van Lokhorst een vet varken kochten. In de nieuwjaarspreek van 1863 maakte hij er met dankbaarheid melding van. In lief en leed zette ds Van Lokhorst zijn arbeid voort. Het was een uitgestrekt gebied, dat hij had te bewerken. Hij preekte en catechiseerde, deed huisbezoek in Terwispel (Langerak), West-Compagnie, Hoornsterzwaag, Hemrik, Beetsterzwaag en in Lippenhuizen zelf. De notulen maken melding van Antje-meu en Jeltje-meu en Kekke-meu en andere gemeenteleden, die troost en steun of ook wel bestraffing nodig hadden. Met toestemming van de kerkeraad mocht de predikant eind 1864 een stukje in het kerkelijk weekblad De Bazuin plaatsen ‘over de ellende en blijdschap der gemeente wegens beproevingen en 't aansluiten van verschillende lidmaten’. Tot zover ds J. Douma. We hebben het stukje eens opgezocht. ‘Het einde is beter dan zijn begin,’ luidt de titel van het artikel,Ga naar eindnoot37 waarin hij terugziet op het jaar 1864 in zijn gemeente (we voegen er tussen haakjes een enkele verduidelijking aan toe). ‘Bij de aanvang woedden typhuskoortsen om ons heen; velen werden aangetast, sommigen door de dood weggenomen. Een aandoénlijk gezicht was het, toen wij man en vrouw op twee wagens achter elkaar tegelijk naar het graf brachten. (Lokhorst doelt hier op de 70-jarige ouddiaken Jacob P. Zwerver en diens vrouw Antje Jacobs Meijer, wonende bij Tijnje in het Langerak. De vrouw was 20 mei en de man twee dagen later overleden)Ga naar eindnoot38. Korte weken tevoren waren zij nog op de begrafenis van hun schoondochter tegenwoordig geweest (dit was Tietje Anninga, vrouw van P. Zwerver. Ze was 6 mei overleden). Ook zij woonde in Terwispel (Langerak) en nu bleef hun woning leeg achter! (Het Langerak is tegenwoordig een vaart van Tijnje naar het gehucht Ulesprong). De lege plaatsen in ons bedehuis verkondigen ons nadrukkelijk, dat de Heere ons wat te zeggen had; terwijl hier nog bij kwam, dat bij een ander deel van onze gemeente, door ontijdige nachtvorst grote schade aan de boekweit werd toegebracht, en dus de verslagenheid algemeen werd.’ (In die streek was Gorredijk de marktplaats voor boekweit). Er werd gebeden om verlossing uit al die ‘tegenheden’. ‘En de Heere hoorde en wendde genadig Zijn hand ten goede. De koortsen werden bestraft en weggenomen. Het overige van het gewas werd verschoond, en de lege plaatsen in ons bedehuis met nieuwe belijders rijkelijk aange- | |||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||
vuld, zodat behalve anderen de 20e november laatstleden nog een zevental tegelijk belijdenis van hun geloof deden, en als met hun hand schreven: wij zijn des Heeren; waarbij zelfs een vrouw van gevorderde leeftijd door het teken en zegel van de H. Doop van de rijkdom van Gods genade, en vergevende liefde in Christus Jezus onze Heer verzegeld werd.’ En ook werd nog de afgelopen zondag ‘een oude grijsaard van 65 jaar, die van hevige koortsen weer opgericht was, insgelijks door de doop den Heere geheiligd en bij de gemeente ingelijfd. Looft de Heere onze ziel, en vergeet geen van zijn weldaden.’ De tucht in de gemeente werd in voorkomende gevallen zonder aanzien des persoons toegepast. In de notulen lezen we, dat een viertal personen, die op zondag (!) ‘met de plezier-Trijn’ naar Arnhem waren geweest, in het openbaar schuld moesten belijden, wat ze evenwel weigerden te doen! En toen een zuster uit de gemeente, de vrouw van een ouderling nog wel, op zondag melk had verkocht, sprak de classis, om advies gevraagd, uit, dat dit ongeoorloofd was. Als de ouderling daaraan zelf geen eind maken kon, dan moest hij, als kunnende zijn eigen huis niet regeren, aftreden. De man beloofde zijn best te doen, de melkverkoop door zijn vrouw op zondag te laten beëindigen. Ds Van Lokhorst zou niet lang meer in Lippenhuizen blijven. Op 10 mei '69 nam hij wegens vertrek naar Minnertsga afscheid van zijn gemeente, die haar leden aan beide kanten van de grens Opsterland-Schoterland had wonen. Hij had er 9 jaar in veel zorg en armoede toegewijd gewerkt. De gemeenten Tijnje (voorheen Terwispel), Hoornsterzwaag (1890), Gorredijk (1915) en in zekere zin ook Beetsterzwaag (1922) zouden we dochterkerken van Lippenhuizen kunnen noemen. |
|