De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII IdskenhuizenIdskenhuizen - niet te verwarren met Idsegahuizum bij Makkum - was in de dagen van de Afscheiding een afgelegen dorpje, te vinden in de gemeente (grietenij) Doniawerstal, een paar km ten westen van de roomskatholieke enclave St. Nicolaasga. Het telde in 1840 slechts 296 inwoners en is trouwens nog klein. De hervormden van Idskenhuizen-en-Legemeer werden van 1821-'71 bediend door de niet-orthodoxe ds Albert Beekhuis te Tjerkgaast, die ook de zorg had voor de kerkleden in Doniaga en St. Nicolaasga. Idskenhuizen bezat een eigen hervormd kerkje. De Afgescheidenen van Idskenhuizen en directe omgeving ressorteerden in het begin onder de Afgescheiden gemeente van Joure, die in 1836 was ontstaan. Een aantal jaren later - op 7 januari 1844 - werd in Idskenhuizen een zelfstandige Chr. Afgescheiden gemeente gesticht. Helaas ontbreken de kerkeraadsnotulen uit de begintijd. Ze beginnen pas met 1870. Voor het tijdvak 1836-'44 moeten we dus - wat Idskenhuizen betreft - naar de Jouster notulen en voor de beschrijving van de eerstvolgende decennia moeten we ons behelpen met enkele sprokkelingen uit notulen zowel van de Afgescheiden classis en Provinciale vergadering als uit die van het kerkverband van de gemeenten onder het Kruis (Idskenhuizen heeft een tijd lang tot de kruisgezinde gemeenten behoord). Enkele belangrijke stukken vonden we ook in het archief van de plaatselijke en landelijke overheid (departement van Hervormde eredienst in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Haag!), zoals het aanvragen van erkenning als officiele kerk. We hebben eveneens profijt gehad van enkele op schrift gestelde herdenkingsredevoeringen, gehouden bij het 100-jarig en 125-jarig bestaan van de gemeente te Idskenhuizen, gehouden door resp. Tj. Semplonius van Langweer en J.K. Post van Idskenhuizen. Maar het meeste nieuws geeft ons het boek van dr F.L. Bos, getiteld Kruisdominees, waarin een heel hoofdstuk wordt gewijd aan de turbulente begintijd van de Afgescheiden gemeente te Idskenhuizen. We hebben er veel uit geciteerd.
Uiteraard vinden we in de notulen van Joure de neerslag van de plannen in Idskenhuizen een eigen gemeente te ‘vestigen’. In die van 17 februari 1843 wordt hierover gesproken. In Idskenhuizen zou men graag zien, dat de dominee van Joure om de drie weken kwam preken. Op voorstel van ouderling Walma besloot men toen, dat er eerst in Idskenhuizen een kerk moest zijn en dat men dan wel eens verder zou zien. Op 7 oktober 1843 evenwel, toen weer de kwestie ter sprake kwam, is het voorstel tot afsplitsing van Joure ‘aangenomen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ErkenningDe Idskenhuisters gingen nu spijkers met koppen slaan. Ze zonden de koning een verzoekschrift, door 21 personen ondertekend, om als kerkelijke gemeente te worden ‘toegelaten’. Als reeds gekozen ouderlingen gaven ze op Klaas Joukes Wielinga, terwijl als diakenen dienst zouden doen Wouter Kornelis Nop en Sikke Gerrits Mink; ds T.H. Uitterdijk te Franeker (tot voor kort in Joure) zou de sacramenten bedienen. We hebben het verzoekschrift, met de ondertekeningen, gedateerd 23 december 1843, teruggevonden. Omdat de vermelding van de namen van de ondertekenaars (met enkele door ons toegevoegde gegevens) voor het nageslacht niet oninteressant kan zijn, geven we ze hier door.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het antwoord op het verzoekschrift was verblijdend. Bij K.B. van 21 februari 1844 no 65 werd de Christelijke Afgescheidene gemeente te Ids- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kenhuizen, grietenij Doniawerstal, provincie Vriesland, door de regering erkend. Ze kerkte ‘in het te dien einde nieuw opgerigte gebouw te Idskenhuizen’. Nu was voor de Afgescheidenen in Idskenhuizen de baan vrij gekomen voor het ongehinderd houden van hun kerkdiensten. Geen grietman of welke autoriteit ook kon hun nu nog een verhindering in de weg leggen. In formele zin was hiervoor de mogelijkheid wel aanwezig geweest, toen K.J. Wielinga, K.Y. Donker en S.G. Mink op 23 december 1843 de grietman van Doniawerstal toestemming hadden gevraagd godsdienstoefeningen in de kerk van de Afgescheidenen in Idskenhuizen te mogen houden en een afwijzend antwoord hadden ontvangen. Toch was de grietman de kwaadste niet, want hij had n.a.v. dit verzoek aan de Gouverneur geschreven, dat het helemaal zijn bedoeling niet was ‘om het oprichten van een afgescheiden kerkelijke gemeente te Idskenhuizen tegen te gaan, daar het ons altijd van belang is voorgekomen om in het godsdienstige aan een ieder zijn denkwijze vrij te laten’. Maar dan moest er wel de zekerheid zijn, dat de Afgescheidenen in de kosten van hun eigen eredienst en in het onderhoud van hun armen konden voorzien en aan de wetten van de Staat zouden gehoorzamen. Terwijl het verzoekschrift om erkenning nog bij de koning in behandeling was, waren de Afgescheidenen al begonnen een kerkgebouwtje voor gebruik gereed te maken. Het zou eerst komen op een plek ‘tussen de oude herberg en de woning van Douwe de Boer’, maar deze plek werd door het gemeentebestuur afgekeurd. Nu liet men het oog vallen op een stukje grond van Klaas Joukes Wielinga achter de oude herberg, te bereiken door een steeg.Ga naar eindnoot3 We hebben de plek eens opgezocht. Het oude steegje is er nog, de herberg is verdwenen. Op de plaats van het kerkje staat nu in de tegenwoordige Bramerstraat een huis met aan de zijkant in de steeg enkele boogramen, die aan het oude kerkje herinneren. Klaas Joukes Wielinga woonde in het huis, nu genummerd Lytse Buorren 18, waarin nog een nazaat van hem woont. Toen het kerkje klaar was, ging men er alvast maar in vergaderen, hoewel de erkenning als gemeente door de regering nog niet binnen was. Op 7 januari 1844 vond de officiele instituering door ds T.H. Uitterdijk van Franeker (kort geleden nog dominee in Joure) plaats. Weliswaar gaf de grietman dit informele optreden door aan de Gouverneur, maar toen de koninklijke toelating in februari was ontvangen, waren op dit punt alle zwarigheden uit de weg geruimd. We zeiden ‘op dit punt’. Helaas ontstonden in de gemeente te Idskenhuizen in de eerste jaren na het zelfstandig worden op allerlei andere punten nare kwesties, waardoor het kerkelijk leven zwaar werd geschokt. Het kwam zelfs tot een scheur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De moeilijke beginjarenEerst ging het om timmerman Klaas Joukes Wielinga op wiens grond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en van wiens geld het kerkje was gebouwd.Ga naar eindnoot4 Hij was blijkbaar geen gemakkelijk heer. Al op de classisvergadering van 21 mei 1844 is er van hem een brief met allerlei bezwaren o.a. dat het volgens hem tegen de kerkenorde is om in gewichtige zaken predikanten van buiten de classis te hulp te roepen. Ook de 56-jarige ds F. Redeker, in hetzelfde jaar (1844) in Idskenhuizen gekomen, heeft veel met hem te stellen. Het volgende jaar (1845) is er herrie met Joure over het onderhoud van de armen. Wielinga gaat steeds moeilijker doen. Blijkbaar is er ook een financiële kwestie in het spel. Wielinga heeft namelijk veel geld aan de kerk voorgeschoten. Wel stelt de classis een regeling voor de afbetaling van de geleende gelden vast, maar Wielinga gaat daarmee niet akkoord en staakt zijn werk als ouderling. Hij is ‘trouweloos in de dienst’ zegt de classis. Dit mag natuurlijk niet en een jaar later (1846) moet de classis met droefheid vaststellen, dat Wielinga niet meer als kerklid kan worden erkend, omdat hij ‘zich geheel van de gemeente heeft afgescheiden’. De verwarring in de gemeente Idskenhuizen neemt hand over hand toe. Op de classisvergadering van 9 april 1846 is er van ds Redeker een brief, waarin hij met pijn in het hart schrijft, dat de gemeente ‘over 't geheel ganselijk handelt tegen de ordening van Gods Woords’. Het volgend jaar sterft hij, 58 jaar oud (1847). Kon deze voormalige ouderling van ds De Cock in Groningen, er niet meer tegenop?Ga naar eindnoot5 Na de dood van ds Redeker gaat het nu helemaal mis in Idskenhuizen. Uit de classisnotulen van 13 januari 1848 blijkt, dat het Avondmaal al een paar keer niet is gevierd. Idskenhuizen komt ook niet meer op de classis. Een volgende vergadering constateert, dat in de gemeenten van de classis alles ‘wel’ is, behalve in Idskenhuizen. Ds R.S. ten Have van Joure wordt opgedragen de kerkeraad daar te vermanen. In zijn verslag over zijn bezoek aan Idskenhuizen moet hij helaas melden, dat ‘alles vrugteloos is afgeloopen’. Nu krijgen ds C. Kok van Haulerwijk en ouderling O. Faber van Katlijk opdracht nog eens naar Idskenhuizen te gaan ‘om het te vermanen en het terecht te brengen’. Ook zij bereiken niets. Intussen had men in Idskenhuizen wel zijn best gedaan voor ds Redeker een opvolger te vinden. De eerste poging mislukte. Men had het oog laten vallen op ouderling Ruiter te Tjalleberd, maar deze zakte voor zijn examen en onttrok zich aan de Afgescheiden kerk. Onder druk van de classis trekt de kerkeraad van Idskenhuizen dit beroep in. Al spoedig hierna richten de Idskenhuisters hun aandacht op een zekere Harm R. de Vries. Deze komt alvast in Idskenhuizen wonen, maar ook hij slaagt niet voor zijn examen, op 3 mei '48 in Dwingelo afgenomen. Hij moet nog enige tijd les gaan nemen bij ds Ten Have in het dichtbij gelegen Joure. Zowel voor hem als voor de gemeente in Idskenhuizen is de uitslag een pijnlijke tegenvaller. Ze nemen het niet, ze zùllen De Vries als dominee hebben. Omdat het wel zeker is, dat hun eigen kerkverband dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nooit zo maar kan laten passeren, zoekt de hele gemeente met haar al beroepen predikant haar heil bij de Kruisgezinden, ook wel de Gereformeerden onder het Kruis genoemd, een kerkelijke formatie in Overijssel ontstaan met al spoedig vertakkingen in andere provincies. Terloops merken we hier op, dat de Kruisgezinden in Friesland slechts korte tijd één gemeente hebben gehad nl. Idskenhuizen en dat nog met een onderbreking. In het verdere van dit verhaal zal het vanzelf duidelijk worden. In het laatst van januari 1849 vragen de Idskenhuisters aan ds C. van den Oever te Rotterdam - wel eens ‘de paus van de Kruisgezinden’ genoemd - om in het verband van de Kruisgemeenten te mogen worden opgenomen. Het mag. Maar wèl moet de gemeente zich eerst ontbinden en vervolgens uit op zichzelf staande personen een nieuwe kerk vormen. Dus komt ds C. van den Oever naar Idskenhuizen om daar op 4 maart '49 een nieuwe Kruisgemeente in het leven te roepen en vervolgens De Vries als haar predikant te bevestigen. Ruim een maand later zijn op de ‘Algemeene Kerkvergadering’, op 25 april 1849 en volgende dagen te Zwartsluis gehouden, ook afgevaardigden van de gemeente Idskenhuizen aanwezig, o.a. Harm de Vries, ‘beroepen en bevestigd Leeraar van de Gemeente J.C. te Idskenhuizen, prov. Vriesland.’ De vreugde in Idskenhuizen is echter maar van korte duur. In de herfst van hetzelfde jaar (1849) vertrekt ds De Vries al naar een andere gemeenten (Naarden-Muiden). Door deze aftocht krijgt de gemeente zo'n schok, dat haar liefde voor het pas veroverde nieuwe kerkverband spoedig is verdwenen. Ondanks ernstige vermaningen tot standvastigheid onttrekken de broeders zich weer aan de Kruisgezinden en zoeken opnieuw contact met de Afgescheidenen. Al in januari 1850 zijn ze daarmee bezig en een paar maanden later is ‘de wedergekeerde Gemeente te Idskenhuizen’ op de classisvergadering van 25 april '50 vertegenwoordigd door Jan Tjerks Grevelink ‘voorganger’ en ouderling K.Y. Donker met kerkvoogd Sikke G. Mink. Er was blijdschap op de classis: Idskenhuizen was terug! Zou het nu beter gaan? Nee, het ging niet beter. Weliswaar was er nu in de persoon van Grevelink, een veehouder,Ga naar eindnoot6 een nieuwe voorganger gekomen, maar ook hèm gelukte het niet de preekstoel te bereiken. Hij zakt voor het examen en wordt dan erg kwaad. En wat nog erger is: de gemeente raakt hem beu. In de zomer van 1851 kan de meerderheid van kerkeraad en gemeente het niet meer opbrengen zijn oefeningen nog langer aan te horen en wil met hem breken. Maar Grevelink weigert ermee op te houden. Ook de classis laat hem echter vallen. De verwarring wordt nog groter, als de meerderheid een nieuwe ster heeft ontdekt om het werk van Grevelink over te nemen. Het is een zekere Dijkstra. Maar met hèm loopt het eveneens fout: ook hij mag van de classis niet meer in Idskenhuizen oefenen, in de hoop dat ‘de ellenden in Idskenhuizen’ zullen beteren. De zaak wordt naar de Provinciale verga- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dering verwezen. Deze meent ‘de gansch afgewekenen (in Idskenhuizen) te moeten laten varen’, terwijl de broeders van de genabuurde kerk Joure verzocht wordt ‘om te Idskenhuizen zoo veel terecht te wijzen en te winnen tegen de e.k. classis, als mogelijk wezen zal’.Ga naar eindnoot7 Intussen volgt de ‘afgekeerde’ meerderheid in Idskenhuizen een heenen- weer koers en klopt opnieuw bij het kerkverband van de Kruisgezinden aan. Terecht zijn deze wat wantrouwig: de adspirant-leden hebben duidelijk blijken gegeven ‘van onvastheid in het kerkelijk standpunt’. Alleen na een proeftijd kunnen ze weer worden opgenomen. Ze gaan ermee akkoord en op de ‘Algemene Vergadering’ van de Kruisgezinden te Zwolle gehouden op 7 en 8 september 1853, zijn weer afgevaardigden van Idskenhuizen aanwezig. De leden van de gemeente Idskenhuizen, die zich niet opnieuw bij de Kruisgezinden willen aansluiten, komen onder de hoede van de kerkeraad van Joure. Dat was in 1852. Niet dat het allemaal zulke beste Afgescheidenen waren, integendeel. De classisnotulen leren het ons wel anders. In die van 3 mei '53 lezen we, dat ‘de getrouw aan de kerk geblevenen van Idskenhuizen’ heel verschillend van soort zijn: ‘eenigen handelen opregt, anderen wijken volstandig af tot een ongebonden toestand, waaraan niet veel te doen is, naar het schijnt; ja, sommigen zijn zelfs voor de kerk gevaarlijk van wege heimelijke, schadelijke gevoelens.’ En in de classisnotulen van drie maanden later wordt opgemerkt, dat de overgebleven rest in Idskenhuizen voorzichtig moet worden behandeld. Maar er dient wel op te worden toegezien, dat ze alleen kerkelijke ‘voorrechten’ mogen genieten, als deze niet in strijd zijn met Gods Woord en de kerkenorde. Verder behoort de gemeente te Joure, ‘zoo mogelijk broederlijk’ met hen om te gaan, opdat ‘zij nog weder éénmaal als goede leden mogen worden erkend’.Ga naar eindnoot8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Kruisgezind intermezzoWe richten nu onze aandacht op de weer naar het kerkverband van de Kruisgezinden overgestapte gemeente van Idskenhuizen. Ook oefenaar Dijkstra - al genoemd - zoekt zijn geluk bij de gemeenten onder het Kruis en probeert daar dominee te worden. Het lukt hem niet. Op de vergadering van de classis Zwolle van de Kruisgezinden, op 14 april 1853 in Zwartsluis gehouden, worden Dijkstra's bekwaamheden als voorganger onderzocht. Maar zijn preekvoorstel - aldus dr F.L. Bos in ‘Kruisdominees’ - wordt onvoldoende bevonden, omdat er geen verband, verdeling noch samenhang der waarheden in is opengelegd’.Ga naar eindnoot9 Ook het ‘onderzoek in de waarheden’ verloopt ‘onbevredigend’. Een acte van toelating zit er dus voor Dijkstra niet in en hij krijgt de opwekking mee zich eerst maar eens behoorlijk te laten opleiden. Dit keer verwerkt de gemeente te Idskenhuizen de teleurstelling zonder bitterheid, te meer daar er toch kans is spoedig een eigen kruisgezinde dominee te krijgen. Het is ds Rut Gerret Kamans senior van Apeldoorn, die als oefenaar en predikant al een merkwaardige staat van dienst achter de rug heeft, waarover | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we hier natuurlijk niet kunnen uitweiden.Ga naar eindnoot10 Op 8 januari 1854 doet hij zijn intree in Idskenhuizen. Het blijft dan enige jaren rustig in Idskenhuizen. We hebben tenminste geen reden het tegendeel aan te nemen. Ruim drie jaar later (1857) blijkt Kamans sr. een beroep te hebben aangenomen naar Emden in Oost-Friesland, waar ds C. van den Oever een jaar eerder een gemeente had gesticht. Tengevolge van een, door een regeringsinstantie van het koninkrijk Hannover opgeworpen, obstakel kan hij echter toch niet in Emden worden toegelaten. Medemblik wordt uiteindelijk zijn nieuwe standplaats; in augustus 1858 vertrekt hij uit Idskenhuizen naar het Noord-Hollandse land. Terloops merken we hier nog op, dat hij in zijn Idskenhuister tijd een geschriftje van 16 pagina's heeft gepubliceerd: Roepstem Gods aan de inwoners van Nederland (Te Sneek bij F. Holtkamp 1857).Ga naar eindnoot11 Idskenhuizen is dus weer vacant. De kerkeraad laat nu het oog vallen op Rut Gerret Kamans junior (in 1835 in Amsterdam geboren). Maar hij moest nog afstuderen. Toch gaat hij in 1858 al in de gemeente Idskenhuizen oefenen en catechiseren. Dit was natuurlijk vragen om moeilijkheden, die dan ook niet uitblijven. Het einde van het lied is, dat hij door de Kruisgemeenten van zijn lidmaatschap vervallen wordt verklaard. In april 1861 preekt hij nog af en toe in de gemeente Idskenhuizen en dan verdwijnt hij definitief bij de Kruisgezinden. Hij wordt hervormd, gaat later met de Doleantie mee en wordt predikant in Oostermeer (Fr), waar hij in 1908 zijn emeritaat krijgt. Na het vertrek van Kamans jr. sukkelt de gemeente nog een poosje met de lerend ouderling Poppe Siebrens Reijenga van Woudsend, bij zijn huwelijk in 1839 schipper van beroep.Ga naar eindnoot12 Deze valt echter niet in de smaak. Daarom laat men zonder blikken of blozen de hervormde Bernardus Cornelis Felix, kandidaat in de theologie aan de rijksuniversiteit van Utrecht, af en toe optreden. Hij was in 1860 in het vlakbij gelegen St. Nicolaasga komen wonen en een broer van ds J.W. Felix, die de Friese ‘Waarheidsvrienden’ heeft georganiseerd. Reijenga protesteert terecht, met als gevolg dat de zaak op de classisvergadering van de Kruisgezinden komt, in maart 1861 in Zwolle gehouden. Deze spreekt uit, dat de kerkeraad in Idskenhuizen in strijd met de gereformeerde kerkregering heeft gehandeld. Ook mag Felix niet voorgaan, als hij niet eerst lid van de gemeente is geworden en kerkelijk is onderzocht. Maar kerkeraad en gemeente in Idskenhuizen gaan hun eigen gang, hoe Reijenga ook probeert het roer recht te houden. In juni 1861 sluit men met Felix zelfs een formele overeenkomst. De classisvergadering op 30 april 1862 in Zwolle gehouden moet dan constateren, dat de gemeente van Idskenhuizen zich aan de kruisgezinde gemeenschap heeft onttrokken.
De Idskenhuisters zoeken nu hun heil maar weer bij de Christelijke Afgescheidenen, die zich - geen wonder - eerst wat gereserveerd opstellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hervormde Felix - we citeren nu uit ‘Kruisdominees’ - is de eerste die contact zoekt. Op 12 juli 1862 wendt hij zich tot het curatorium van de Theologische school te Kampen met de vraag, hoe hij op geordende wijze predikant kan worden in de Christelijke Afgescheiden kerk. Hij krijgt als antwoord, dat hij eerst lidmaat moet worden. Over een jaar zal men wel eens verder zien. Zo wordt Felix al vast lid van de kerk te Joure. En door hem wordt dan bemiddeld in het verzoek ‘van enige lieden te Idskenhuizen om tot een gemeente gevormd en in de classis Heerenveen opgenomen te worden’. Als dit verzoek door de afgevaardigden van Joure op 6 november 1862 op de classicale vergadering wordt gebracht, wordt een commissie benoemd, bestaande uit de predikanten W.U. Bakker van Joure en J.H. Vos van Heerenveen en de ouderlingen Heida en Praamsma van Mildam en Joure. De broeders krijgen opdracht in loco onderzoek te doen en ‘naar bevind van zaken en omstandigheden te handelen’. De commissie vergadert op 4 december '62 te Idskenhuizen met Felix en de gewezen ouderlingen, diakenen en kerkvoogden van de ‘reeds ontbonden gemeente onder het kruis’. De zes laatstgenoemden worden dan aan de tand gevoeld, en geven al spoedig aan de commissie de verlangde voldoening. Ze verklaren openlijk, dat ‘het standpunt der kruisgemeente het ware niet kan zijn’ en dat ze daarom met volle bereidwilligheid tot de Christelijke Afgescheiden gemeente zouden overgaan. 's Middags worden in de kerk de overige oud-leden van de kruisgemeente onderzocht. Daarbij zijn ook enkele anderen - blijkbaar hervormden - die de wens te kennen geven mee te mogen doen. Van de laat sten wordt een korte belijdenis gevraagd. Een moeilijkheid doet zich nog voor als twee oud-kerkeraadsleden erop staan, dat de nieuw te vormen gemeente de voorgeschoten gelden, die de kruisgemeente hun nog schuldig was, zal garanderen. Maar daar komt niets van in. Gevolg is, dat één van hen, Cornelis Nop, zich terugtrekt. Het einde is, dat in totaal 36 lidmaten ‘door het beantwoorden van enige vragen plechtig tot een gemeente worden bevestigd’, waarna onmiddellijk weer twee ouderlingen, twee diakenen en twee kerkvoogden worden gekozen. Twee ouderlingen en een diaken worden ook op staande voet weer in hun ambt bevestigd; de tweede diaken een paar weken later, in welke dienst ds Bakker ook de doop en het Avondmaal bedient. De classisvergadering van 26 februari '63 geeft haar fiat. Tenslotte wordt nog de financiële kwestie - waarvan hierboven sprake was - als volgt geregeld: Cornelis Joukes Donker ‘houdt’ ƒ 1000,- onder de kerk en Klaas Joukes Wielinga ƒ 900,- tegen 3½% rente en een vrije zitplaats in de kerk, met ƒ 50,- jaarlijkse aflossing. Deze schuld dateerde al van 31 oktober 1845; we mogen uit het bovenstaande opmaken, dat Klaas Joukes Wielinga, de ouderling uit de begintijd, die in 1846 zich onder meer om een geldelijke kwestie aan de gemeente had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onttrokken, weer is teruggekomen. De gemeente van Idskenhuizen heeft dus tweemaal tot het kerkverband van de Kruisgezinden behoord nl. van 1849-'50 en van 1852-'62.
Had Felix bij het opnieuw opnemen van de ontbonden kruisgemeente van Idskenhuizen in het kerkverband van de Christelijk Afgescheiden gemeenten bemiddeld, als alles voor elkaar is, is hij al weer uit Idskenhuizen verdwenen. Op 2 januari 1863 - aldus dr F.L. Bos - bevindt hij zich al in Donkerbroek, waar hij in de combinatie met Haulerwijk zondags in de dienst voorgaat. De kerkelijke vergaderingen hebben daartegen geen bezwaar, als het maar tijdelijk is en hij zich zo spoedig mogelijk in Kampen laat examineren. Na in juli '64 een vergeefse poging te hebben gedaan, slaagt hij op 24 juli 1865.Ga naar eindnoot13 De gemeente te Idskenhuizen krijgt op 20 november 1864 weer een eigen predikant in de 55-jarige R.L. van der Scheer, die nog geen jaar later plotseling aan de pokken sterft. |
|