De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X WolvegaA. Het roerige jaar 1836In de zuidoosthoek van Friesland was in het eerste begin van de Afscheiding alleen in Wolvega een gemeente ontstaan. Zij besloeg een zeer uitgestrekt gebied, zo uitgestrekt dat ze haast niet te bewerken viel. Daarom werd ze in 1839 dan ook gesplitst in vier gemeenten: Wolvega, Tjalleberd, Rottum en Joure. Wie op de kaart kijkt ziet dadelijk hoe ver deze plaatsen uit elkaar liggen. Wat later vinden er enkele verschuivingen plaats: Wolvega wordt opgeheven, Tjalleberd gaat op in het groeiende Heerenveen, en Rottum via Katlijk in Mildam. Al deze gemeenten, die voor een deel maar korte tijd hebben bestaan, gaan we nu behandelen, voorzover het de Afscheiding en de eerste jaren daarna betreft. Uiteraard beginnen we met Wolvega, de hoofdplaats van Weststellingwerf. In het eerste notulenboek is vóórin een verhaal te vinden over de ‘Stichting der Gemeente te Wolvega’. Daaruit putten we het volgende: Ook in Wolvega en in bijna alle omliggende plaatsen werd in het Hervormd kerkgenootschap een leer gepreekt, die helemaal in strijd was met Gods Woord en de Gereformeerde geloofsformulieren, zodat ‘de Godzaligen treurden’ en in alle opzichten een grote ‘verbastering’ viel waar te nemen. Werkelijk gereformeerde mensen moesten verre reizen maken om de zuivere leer nog te horen verkondigen. De bediening van de sacramenten werd ontheiligd en de kerkelijke tucht verwaarloosd. De hele situatie scheen uitzichtloos, totdat men in 1834 plotseling hoorde dat ds H. de Cock te Ulrum zich met een groot deel van zijn gemeente had afgescheiden van ‘het Hervormd Kerkgenootschap’. En dat ook in Friesland kort daarop enige Afgescheiden gemeenten waren gesticht. ‘Al ras na de tijding dier afscheiding zijn ook enkele personen uit deze en omliggende plaatsen bij de Herstelde Gereformeerde Kerk aangesloten.’ Omdat ze als gemeente bij elkaar wilden blijven, werd ds Van Velzen uitgenodigd naar Wolvega te komen. Deze had zich ‘met een aantal personen te Drogeham van het verbasterd Hervormd Kerkgenootschap afgescheiden’. Inderdaad arriveerde hij op zaterdag 27 februari 1836 in Wolvega om bij Pieter Ottes de Jong aan huis een gemeente te ‘stichten’. Zonder meer ging dit nu bepaald niet, want de volkshaat tegen de Afgescheidenen begon overal op te vlammen, in Wolvega niet het minst. Daar was de komst van ds Van Velzen niet onopgemerkt gebleven! Daarom begon de godsdienstoefening pas tegen middernacht, in de diepste stilte. Zo moest het wel, wegens ‘de groote Godsdiensthaat van het meerendeel der inwoners,’ zoals het verhaal in het eerste notulenboek het uitdrukt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe het in die nachtelijke godsdienstoefening toeging, lezen we ook in het verhaal. Van Velzen kondigde af, dat ieder die zich bij de nieuw te vormen gemeente wilde aansluiten, ‘zich moest verbinden aan de Gereformeerde leer en tucht, wijl de afscheiding ene bevestiging inhield, ene verlating der valsche Godsdienst en kerk, en het opnemen van het ambt der gelovigen gelijk dit in het 28ste artikel der Geloofsbelijdenis der Gereformeerde kerken in Nederland beschreven wordt, zoodat een iegelijk, die zich bij de gemeente aansloot daardoor zijne opregte keuze te kennen gaf om in de Mogendheid des Heeren de Gereformeerde Godsdienst in waarheid uit te oefenen.’ Confessionele klanken! Hierop verzocht ds Van Velzen hen, die lidmaat wilden worden, op te staan ‘om eenige vragen in opregtheid voor Gods aangezicht te antwoorden. Deze vragen behelsden in het kort de voorname stukken die noodig gekend moesten worden om zalig te leven en te sterven.’ Zeventien personen gaven hierop hun toestemmend antwoord, ‘verklarende tevens bereid te zijn om liever met Gods volk kwalijk behandeld te worden als de genietingen der zonde te hebben, waarna de leeraar hen in de naam des Heeren zegende, en de genade en kracht Gods tot getrouwheid en volstandigheid toewenschte.’ Deze 17 personen werden nu als belijdende leden van de gemeente beschouwd. Vervolgens vroeg ds Van Velzen op te staan, wie zich als ‘bijwoners’ bij de gemeente wilden voegen. Ze kregen de vraag te beantwoorden of zij de Gereformeerde leer als de ware erkenden en of zij zich wilden onderwerpen aan de kerkelijke tucht. Nadat ze hierop een bevestigend antwoord hadden gegeven, ‘zegende’ ds Van Velzen ook hen. We merken hierbij op, dat bijwoners niet golden als leden in volle rechten. Soms bleven ze op papier nog lid van de hervormde kerk, maar ze leefden kerkelijk en financieel wel met de Afgescheidenen mee. In het notulenboek volgen dan de namen van 19 personen, die zich in de nacht van 27 op 28 februari 1836 bij de Afgescheiden kerk van Wolvega hebben aangesloten. We nemen hier de namen over, maar groeperen ze enigszins anders en voegen er enkele persoonsgegevens aan toe:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In totaal dus 13 mannen en 6 vrouwen. Nadat zo in deze nachtelijke dienst was vastgesteld, wie leden van de gemeente waren, werd overgegaan tot het kiezen van een kerkeraad, nl. van twee ouderlingen en vier diakenen. Na de verkiezing werden ze ook dadelijk in hun ambt bevestigd. Het waren de ouderlingen Pieter Ottes de Jong (Wolvega) en Hendrik Jans Wind (Rottum). Deze laatste was getrouwd met Klaaske Haayes de Jong. We vinden hem later als Afgescheiden predikant terug in Leens (Gr). Voor zijn afscheiding had hij enige kinderen laten dopen in de Hervormde kerk van Oudeschoot, waar toen ds A. van Ossenbruggen stond. De nieuwe diakenen waren Jan Libbes Bouma (Rottum), Durk Roelofs Bestevaar (Haskerdijken), Jan Bonnes de Jong (Wolvega) en Ysbrand Jans Veenstra (Joure). Samen vormden deze mannen de eerste kerkeraad van de Afgescheiden kerk te Wolvega. Uit de woonplaatsen van de ambtsdragers blijkt wel hoe uitgestrekt de gemeente was, wat natuurlijk grote bezwaren opleverde. Drie jaar later - we schreven het al - is ze gesplitst in vier gemeenten: Wolvega, Tjalleberd, Rottum en Joure. Had dus de instituering van de gemeente te Wolvega wegens gevreesde uitbarstingen van volkswoede in het donker van de nacht plaats moeten vinden, toen de zon weer was opgegaan, liep het inderdaad mis. Het was zondag 28 februari 1836 geworden. Uiteraard ging de prille Afgescheiden gemeente die dag haar kerkdiensten houden, al zal een groot deel van de leden die nacht weinig of niet hebben geslapen. De schuur van ouderling De Jong deed dienst als kerk. Preeklezen was die dag niet nodig: ds Van Velzen was immers bij de hand. 's Morgens preekte hij over Lucas 13: 32, een tekstkeuze, die de hoorders in de gegeven omstandigheden wel zal hebben aangesproken. Herodes had gedreigd Jezus te zullen doden. De Farizeeën deelden dit dreigement aan Jezus mee met de waarschuwing erbij: Ga heen en vertrek van hier, want Herodes wil U doden; waarop Jezus antwoorrdde: ‘Gaat heen, en zegt die vos: Zie, ik werp duivelen uit en maak gezond, heden en morgen, en ten derden dage word ik voleindigd.’ De kerkeraadsnotulen vertellen ons, dat er zich die zondagmorgen nog eens 9 nieuwe leden bij de gemeente aansloten. Het was prachtig, maar 's middags werd de zaak danig in de war gestuurd, volgens het bekende recept. Uiteraard waren de ‘kerkdiensten’ bij P.O. de Jong de bevol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
king niet ontgaan. Als er in een rustig dorp iets bijzonders gebeurt, dan vlamt de nieuwsgierigheid snel op. En o wee, als men de dorpsgeest trotseert. Dan laat deze zich zeer zeker ten opzichte van de betrokkenen negatief en desnoods agressief gelden. Zo ging het ook in Wolvega op die winterse zondag in februari tijdens de middagdienst, gehouden in de schuur achter het huis van ouderling Pieter Ottes de Jong. Hoewel er in Wolvega zelf maar 8 Afgescheidenen woonden, waren de beide samenkomsten toch zeer druk bezocht (‘zeer talrijk’). Uit de hele omgeving waren hoorders komen toestromen, want de veel besproken ds Van Velzen preekte. Het verhaal van de ‘Stichting der Gemeente te Wolvega’ vóórin het vergeelde perkamenten notulenboek geeft bijzonderheden over de verstoorde middagsamenkomst. Ds Van Velzen was bezig te preken over Lucas 8: 22-25, over de storm op het meer, die Jezus stilde. Buiten de schuur stak figuurlijk gesproken ook een storm op. Een in aantal steeds toenemende vijandig gezinde menigte stond en liep eerst een poos voor en achter huis en schuur van De Jong te schelden en te tieren en op deuren en ramen te bonzen, tonende - aldus het verhaal - ‘hunne haat tegen de waarachtige Godsdienst’. De spanningen liepen tenslotte zo op, dat bij De Jong de ramen met stenen werden ingegooid; het kon niet uitblijven. Politie was nergens te bekennen. Toen ‘bij het Burgerlijk Bestuur’ om bescherming werd gevraagd, weigerde dit niet alleen die te geven, maar het ‘maakte ons bovendien nog uit voor oproermakers’. Dit was natuurlijk de zaak op de kop gezet. In één van de diensten had ds Van Velzen ook nog een kind van J. Bootsma uit Sonnega gedoopt. Het zou niet de laatste keer zijn, dat ds Van Velzen c.s. in Wolvega werden gemolesteerd. Geen maand later was het al weer zo ver. Op dinsdag 22 maart '36 was Van Velzen op doorreis weer in Wolvega. Hij had de synode van Amsterdam bijgewoond en was met vrouw en kind op terugreis naar huis, naar Huizum bij Leeuwarden. In Wolvega onderbrak hij zijn reis en stapte uit bij P.O. de Jong, van plan daar een uur te pauzeren en dan zijn reis naar Heerenveen te vervolgen. Maar dit kon niet doorgaan, doordat hij met modder en stenen werd bekogeld en bij De Jong de ruiten weer eens werden ingegooid. Toen De Jong hierover op het gemeentehuis zijn beklag deed, kreeg hij ‘weder scheldnamen tot antwoord’. Wat deed hij ook Van Velzen in huis te nemen, voegde men hem toe. Pas de volgende morgen kon het gezinnetje Van Velzen de reis voortzetten. Maar zelfs toen nog kreeg het rijtuig een ‘hagelbui’ van stenen achterna gegooid. Zo fel was de publieke opinie in Wolvega tegen de Afgescheidenen gekant. En niet alleen in Wolvega.
In Tjalleberd was het echt niet beter. Dat bewijst wel het volgende:Ga naar eindnoot1 Op woensdag 30 maart '36 waren 's avonds om 11 uur Klaas de Jong, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wonende te Gersloot en Hendrik Willems de Oude te Luinjeberd, beiden leden van de raad der grietenij Aengwirden, met de politie-agent Roelof Hendriks Baas te Tjalleberd, naar het huis gegaan van Wijtze Tjabeles Kamp, arbeider te Tjalleberd. De grietman zelf was ‘wegens ontstentenis’ niet meegekomen en wegens ‘onpasselijkheid’ ook assessor Roelof Harms Dam niet. Bij Kamp aangekomen, constateerden de controlerende overheidspersonen, dat de godsdienstoefening, die daar werd gehouden, door 34 personen was bezocht (exclusief de bewoners van het huis). Dat waren er dus meer dan 20 en dat mocht niet!
Het proces-verhaal noemt de namen van al die 34 personen op. Omdat we zo een groot aantal Afgescheidenen en de met hen sympathiserenden in Tjalleberd en onmiddellijke omgeving leren kennen, geven we die namen met daarachter geplaatst de beroepen en woonplaatsen hier door:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In totaal dus 24 personen uit Tjalleberd, 3 uit Luinjeberd, 2 uit Gersloot, 1 uit Terband, 1 van Het Meer (bij Heerenveen), 2 uit Langezwaag en 1 uit Workum (de oefenaar). Het waren 20 mannen en 14 vrouwen. De komst van de grietenij-bestuurders met de politieman had wel consternatie verwekt, want bij de verschijning van de autoriteiten bleken Pieter Arends Lok, Roelof Hendriks Bos en Rein Wiegers Ruiter (allen vooraanstaande Afgescheidenen) ineens verdwenen. Ook waren 7 vrouwen (alle met name genoemd) ‘uit de kamer geslopen’ en hadden zich ‘in een donker hok in het huis verschuild’. Dat het hier om een godsdienstoefening ging, was wel duidelijk, want bijna alle bezoekers hadden ‘gewone Kerkboeken’ bij zich. Het opschrijven van al die namen nam heel wat tijd in beslag en in die tijd maakten verscheidene personen van het gezelschap wrevelig ‘bittere aanmerkingen, zich beklagende dat de pogingen tot bevordering van het goede wierden tegengegaan, en bijeenkomsten van Leesgezelschappen, Sociëteiten, Comedies en al waar de Duivel op de troon zit, worden bevorderd en toegestaan’. Toen eindelijk alle namen waren genoteerd, kregen de bezoekers te horen, dat ze binnen een half uur weg moesten wezen. Dit was schappelijk gesteld. En inderdaad waren allen binnen de gestelde termijn verdwenen. Toch vroegen de raadsleden zich argwanend af: Zouden ze ook wèrkelijk naar huis zijn gegaan? Of zouden ze in de loop van de nacht op een ander adres toch weer in gezelschap bij elkaar komen? Daarom besloten de beide leden van de raad nog was in Tjalleberd te blijven en de tijd van wachten door te brengen bij Wolter Klaren, de herbergier. Ze hadden een minder plekje kunnen uitzoeken. In donker en kou op de dijk heen en weer te wandelen was ook niet alles. En ja, omstreeks 2 uur 's nachts kregen ze een tip, dat er bij Barteld Jacob Pijlman, de winkelier, weer een gezelschap bij elkaar was; het was maar klein. Dus naar Pijlman toe. Behalve de gastheer en diens vrouw Femmigje Steenbergen waren daar ook:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In totaal 10 personen. Het optekenen van de namen was weer gepaard gegaan ‘met zeer onvriendelijke bejegeningen’, vooral van de kant van de vrouw des huizes. Maar daar trokken beide raadsleden zich niet te veel van aan. Ze deden immers hun plicht. Wel besloten ze één van de zojuist opgeschreven aanwezigen, ‘de ons onbekende, zich daar bevindende persoon van Pier Johannes Schaap’ wat nader te ondervragen. Want ze hadden wel begrepen, dat hij één van de hoofdpersonen was. Schaap antwoordde, dat hij in Workum woonde en van tijd tot tijd een oefening hield. Hij logeerde nu bij Martinus Wagenaar, boer in Het Meer bij Heerenveen, en was met hem naar het huis van Wytze Tjabeles Kamp gegaan om daar een oefening te houden. Daarvan had hij echter afgezien, omdat het gezelschap te groot was geworden. Hier vragen we terloops: zou Schaap ook van het oefenen hebben afgezien, als Klaas de Jong en Hendrik de Oude met hun politie-agent die avond niet waren komen controleren? De beide raadsleden adviseerden nu de aanwezigen te vertrekken. Het gebeurde. Wagenaar en zijn gast Pier Schaap kregen zelfs een geleide mee in de persoon van de politie-agent van Tjalleberd, Roelof Baas. Nee, onwelwillend waren de twee grietenij-bestuurders niet opgetreden. Van een veroordeling door de rechtbank hebben we niet gelezen. Wel willen we opmerken, dat het toch wel wat betekende, als de Afgescheidenen hun godsdiensoefeningen noodgedwongen in het donker van de late avond of zelfs van de nacht moesten houden.
We gaan nu weer naar Wolvega. Zoals we al zagen, had de plaatselijke bevolking op het stichten van een Afgescheiden gemeente in Wolvega met gevoelens van haat en af keer gereageerd. Wanneer we nu het eerste notulenboek doorlezen, dan blijkt dat de haat en antipathie tegen de Afgescheidenen groot was en voorlopig ook bleef. De eerste kerkeraadsvergadering werd op woensdag 11 april '36 bij ouderling P.O. de Jong thuis gehouden. De jonge Afgescheiden gemeente had het moeilijk. De zo juist genoemde eerste kerkeraadsvergadering werd al weer in de war geschopt: één van de huisgenoten van De Jong, bij wie de vergadering werd gehouden, werd met een gebroken arm thuisgebracht en vlak daarop kletterden de stenen weer door de ruiten. Dit was binnen zes weken al de derde keer! Het gezin De Jong (met vijf kinderen, van wie de oudste 11 jaar was, en een dienstmeisje) moest wel over sterke zenuwen beschikken! Toen men zich de volgende dag bij de burgerlijke overheid beklaagde over de vernielingen, was - het wordt eentonig - ‘een smadelijk bescheid’ het antwoord. Op zaterdag 4 juni '36 was er weer een kerkeraadsvergadering, nu bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boer Hendrik Wind in Rottum aan huis. Ze stond onder leiding van ds Van Velzen. Deze preekte 's middags voor ‘eene groote schare’ en doopte niet minder dan 8 kinderen onder wie Elske, dochter van Ysbrand J. Veenstra en Janke Brouwer te Joure. Gelukkig liep alles nu zonder ‘stoornis’ af. Maar zo ging het niet altijd. Ruim drie maanden later - op zondag 10 juli 1836, liep het weer fout in Tjalleberd. Er kwam opnieuw een proces-verbaal. Nu zou uiteindelijk wel een boete het gevolg zijn. Omstreeks half 11 in de morgen van die dag begaven zich twee ‘policiebeambten’ naar het huis van Rein Wiegers Ruiter, veenbaas te Tjalleberd. Het waren Marcus Lykeles van Terwisga en Roelof Hendriks Baas, politie-agent resp. te Terband en Tjalleberd. Ze hadden gehoord, dat bij Ruiter een godsdienstoefening werd gehouden. Toen ze net de voordeur wilden openen, merkten ze, dat deze op hetzelfde ogenblik van binnen op slot werd gedaan. Ze probeerden nu via de achterdeur binnen te komen, en na enig tegengestribbel van Ruiter en zijn vrouw gelukte dit. In de kamer was Hendrik Jans Wind, boer te Rottum, net bezig met preken. Zijn gehoor bestond voor een deel uit andere personen dan bij de godsdienstoefening van 30 maart '36 (hierboven beschreven) het geval was. Daarom nemen we de hele serie namen hier weer op. Allicht herkennen lezers er nog één van hun voorouders in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlak achter de rij namen lezen we in het proces-verbaal: ‘allen grootendeels van Kerkboeken voorzien.’ De rechtbank te Heerenveen sprak Wind en Ruiter vrij, maar in Leeuwarden kregen beiden, via een appèl-vonnis, toch elk ƒ 10,- boete.Ga naar eindnoot2 In het boze Wolvega werd de op woensdag 7 september 1836 gehouden kerkeraadsvergadering weer eens op schandelijke wijze verstoord. Behalve de kerkeraadsleden waren bij De Jong ook enige personen aanwezig, die zich bij de gemeenten wilden aansluiten; in totaal slechts 14 mensen, dus minder dan het toegestane 20-tal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het huis had zich een grote troep mensen verzameld, die vreselijk vloekten, scholden en dreigden. En daar ging het weer. Ze sloegen enige ruiten in en stonden klaar om ieder die de deur uitkwam met stokslagen te bewerken. Natuurlijk durfde zo niemand naar buiten te komen. De relschoppers hadden bovendien de deur vastgebonden. Drie uur lang hielden de ‘vijanden’ de Afgescheidenen zo in huis opgesloten. Dezen konden pas wegkomen toen de vijanden afgetrokken waren en er iemand door het raam naar buiten had durven klimmen om de deur los te maken.Ga naar eindnoot3. Het was geen pretje om Afgescheidene te zijn. Wel heel schandelijk was wat zich op zondag 25 september 1836 afspeelde in Tjalleberd, een dorp van veenarbeiders, dat toen ook tot het grondgebied van de Afgescheiden gemeente van Wolvega behoorde. Van Velzen, die er zeer nauw bij betrokken was, heeft het zelf uitvoerig verteld;Ga naar eindnoot4 ook de notulen vermelden het verhaal, verder beschikken we over een officieel proces-verbaal,Ga naar eindnoot5 en over een particuliere brief van de hervormde predikant van Tjalleberd, de 32-jarige J. Th. H. Huguenin (die van 1833-'42 in Tjalleberd heeft gestaan).Ga naar eindnoot6 Van te voren was het bij het grietenij bestuur van Aengwirden al bekend, dat ds S. van Velzen op zondag 25 septemer '36 in Tjalleberd zou komen preken. Een kerkeraadslid had het zelf te goeder trouw op het gemeentehuis verteld. Maar de grietman W.H. Bouricius van Idema, oorspronkelijk een militair, reageerde heel anders dan de berichtgever had verwacht. Hij stelde zich met de Officier van Justitie in verbinding om de bedoelde godsdienstoefeningen te kunnen voorkomen of uit elkaar te jagen. Beiden vonden het noodzakelijk - in overleg met de Gouverneur - dat in het geheim de komst van een detachement militairen werd georganiseerd, die op de bedoelde zondag om 9 uur 's morgens bij ‘de Nieuwe brug onder Terband’ (3 km ten noorden van Heerenveen) paraat moesten staan om, zo nodig, onmiddellijk naar Tjalleberd te marcheren. Zo gebeurde. We putten nu eerst uit het officiele proces-verbaal van de gebeurtenissen, opgemaakt door de grietman: Op zondag 25 september '36 was hij met zijn secretaris (S.P. van Goïnga) naar de nieuwe brug onder Terband gegaan. Daar hadden beide mannen om half 9 een zo juist gearriveerd detachement militairen begroet, bestaande uit 1 officier, 36 manschappen, 3 onderofficieren en 1 tamboer, totaal 41 man. Na het één en ander met de officier te hebben geregeld, waren de soldaten met de beide burgerlijke autoriteiten naar het dorp Tjalleberd gemarcheerd, grietman en officier te paard voorop. Daar werd halt gehouden, waarop de grietman zich met de secretaris en nog 6 politiemensen naar de schuur begaf, waarin de separatisten - wel 300 - hun godsdienstoefening al waren begonnen. Het was de schuur van Hendrik Johannes Abel, van beroep bokmaker of scheepstimmerman te Tjalleberd. Met moeite drong de grietman zich naar voren tot in de buurt van ds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Velzen, die net stond te bidden, maar daarmee toen dadelijk ophield. De grietman vroeg hem nu wie hij was en kreeg als antwoord: ‘Van Velzen, wonende te Leeuwarden, houdende op verzoek van aanwezigen een godsdienstige vergadering.’ Toen de grietman verder informeerde of er zich onder de aanwezigen ook ouderlingen en diakenen bevonden, zeiden Pieter Ottes de Jong, koopman te Wolvega, en Hendrik Jans Wind, boer te Rottum: ‘Wij zijn ouderlingen.’ En Jan Libbes Bouma, boer te Rottum, Jan Bonnes de Jong, timmerman te Wolvega en Ysbrand Jans Veenstra, ‘verwer’ te Joure, getuigden van zichzelf ‘Wij zijn diakenen’. Van Velzen voegde er nog aan toe niet te weten, dat hij met een ongeoorloofde vergadering bezig was. Hierop verzocht de grietman de aanwezigen tot driemaal toe weg te gaan, maar zijn woorden bleven zonder resultaat. Nu liet hij, om indruk te maken ‘het detachement, aanwezig op een afstand van nagenoeg drie minuten, met slaande trom aanrukken’. Inmiddels had zich voor de schuur een grote menigte nieuwsgierigen verzameld. Twaalf soldaten werden bij de achterdeur van de schuur geplaatst en 6 politie-agenten bij de openstaande voordeur. De grietman en bevelvoerende officier stapten naar binnen en verzochten de vergadering plechtig uiteen te gaan. Er gebeurde niets. Met de woorden ‘pak aan!’ kregen nu de politie-agenten en soldaten het bevel in te grijpen. Dit had succes ‘daar allen zich nu met spoed, ja zelfs met overhaasting’ door verscheidene uitgangen naar buiten repten. Tot zover een gedeelte van het proces-verbaal. We schakelen vervolgens over op Van Velzens eigen verhaal:Ga naar eindnoot7 De grietman vroeg aan Van Velzen, waar deze dacht te overnachten. ‘Ik antwoordde, dat ik meende op het dorp te overnachten en de volgende morgen te vertrekken. Met enige aandrang, die mij op dat ogenblik bevreemdde, maar later begrijpelijk werd, gaf hij mij de raad diezelfde dag te vertrekken. Zonder enig vermoeden te hebben, antwoordde ik, ‘dat mijn woning te ver verwijderd was om naar huis te gaan, omdat ik, zonder noodzaak op zondag niet wenste te reizen.’ Hierop verliet ik de schuur. Daar buiten vond ik de officier in een wijde kring staan. Reeds was de kerkdienst der Hervormden geëindigd, en verlustigde zich een groot gedeelte van die kerkgangers in de aanblik van een door soldaten uiteengedreven menigte. Een (hervormd) diaken liep met een vlag rond.’ Enige leden van de gemeente brachten Van Velzen naar het huis van Rein Wiegers Ruiter, waar hij het Avondmaal wilde bedienen. Maar dit kon niet doorgaan, omdat brood en wijn nog in de zo pas verlaten, nu door soldaten bewaakte schuur waren. Hoewel men met niet meer dan 20 personen mocht vergaderen, vond Van Velzen, dat de doopsbediening, de bevestiging van een ambtsdrager en de kerkelijke bevestiging van een huwelijk toch wel konden plaats vinden. Daarvoor begaf men zich naar het huis van Pieter Arends Lok. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Terwijl de maatregelen genomen werden om dit voornemen te volvoeren, kwamen sommige leden van de gemeente te Sneek, die zich met een schip naar Tjalleberd hadden laten brengen om de prediking bij te wonen, mij verzoeken met hen te gaan en in het schip te prediken.’ Van Velzen zei echter hiervoor nu geen tijd te hebben, waarop de Snekers met het schip weer vertrokken. Eigenlijk waren hei geen Snekers, maar mannen uit Scharnegoutum en directe omgeving (dicht bij Sneek), waar zich een concentratie van Afgescheidenen bevond, al kan de schipper best de actieve ouderling Nicolaas Borneman uit Sneek zijn geweest, een befaamd zeiler. Toch keerden de schepelingen niet met lege handen terug; blijkbaar hadden ze de toezegging van Van Velzen gekregen, dat hij de eerstkomende zondag in Lutkewierum (dicht bij Scharnegoutum) zou preken d.w.z. op de nog steeds bestaande boerderij De Heide, gelegen in het land aan de weg van Scharnegoutum naar Bozum. Twee zondagen later (16 oktober) was Van Velzen daar weer. En toen kwamen ook daar de militairen en de inkwartiering.Ga naar eindnoot8 Maar we keren nu naar Tjalleberd terug. Van Velzen vervolgt zijn verhaal: ‘Weldra kwamen thans de ouders met hun kinderen, die gedoopt moesten worden. Terwijl ik met de bediening bezig was, gingen de soldaten, die zich in huis bevonden, naar buiten. En toen de aanwezigen na het dopen heengingen,Ga naar eindnoot9 kwamen enige gewapende soldaten binnen om ons te verdrijven. We gingen naar een ander huis, waar ik de gekozen diaken (d.i. P.A. Lok) bevestigde. Aan het eind daarvan kwamen weer gewapende mannen toelopen en we gingen weer naar een ander huis. Hier had de inzegening van het huwelijk plaatsGa naar eindnoot10 en toen ook die was afgelopen, kwamen gewapende militairen ons voor de derde keer verdrijven!’ Van Velzen had nu zijn taak volbracht en ging met zijn gastheer, de pas bevestigde diaken P.A. Lok naar diens huis om daar het overige van de dag, en de nacht door te brengen. In het huis van deze veenbaas waren een sergeant met 4 soldaten onder wie een tamboer ingekwartierd. ‘Toen het licht reeds enige tijd opgestoken was, kwamen die mannen ongenodigd de kamer in, waar ik mij met de huisgenoten bevond. “Moet ik dit toelaten?” vroeg mij de vrouw des huizes. “Zij hebben geen recht”, zei ik, “om hier ongeroepen te komen; maar wellicht kunnen wij een nuttig gesprek met hen voeren; ik zou hen dus laten blijven.”’ Van Velzen wilde dus de gelegenheid gebruiken om met deze soldaten over de dienst van God te praten. Hij pakte het tactisch aan en begon eerst met hen te spreken over zijn eigen militaire diensttijd, toen hij in de dagen van de Belgische opstand (1830) zijn theologische studie aan de Leidse hogeschool had onderbroken en met andere vrijwilligers ten strijde was getrokken tegen de (toen) gehate Belgen. Naar dit verhaal van Van Velzen wilden de ruwe soldaten nog wel luisteren, maar toen hij ‘de dienst van de Koning der Koningen’ begon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan te prijzen, was het mis. Ze begonnen zo te vloeken, dat Van Velzen hun verzocht de kamer te verlaten. Ze weigerden botweg: ‘zij alleen en niemand anders waren meester in huis.’ Intussen was er op de weg voor het huis een samenscholing ontstaan. Het ging er steeds luidruchtiger toe. ‘Zo naderde de tijd, waarop de taptoe moest geslagen worden. Toen de tamboer dit wilde gaan doen, verzocht hem de vrouw des huizes uit zorg voor haar kind, dat met koorts op bed lag, om niet op het terrein tussen haar woning en de openbare weg de trom te roeren. Hij beloofde het. Heengaande hield hij zijn belofte, maar bij de terugkeer sloeg hij met zó. groot geweld, dat het zieke kind gillende van het bed opsprong. ‘Dit zal een nacht geven’, riep de tamboer uit, toen hij de kamer binnenkwam, ‘ik kon zoveel jenever krijgen als ik maar wilde.’ Toen hij zich daarop fluisterend met zijn kameraden onderhield, en het getier van het volk, dat al van de weg af op het terrein voor het huis kwam, steeds toenam, rees het vermoeden bij mij, dat men gewelddadige voornemens tegen mij had. Terwijl ik hierover dacht, werd de vrouw des huizes geroepen. Teruggekeerd, wenkte ze mij om in het achterhuis te komen, waar ze mij vertelde, dat een buurvrouw met tranen in de ogen, haar was komen waarschuwen, dat men van plan was mij te vermoorden. Ze had er de raad bij gevoegd, dat ik dadelijk het huis via de achterdeur moest ontvluchten. Mijn gastvrouw stemde met deze raad in en meende, dat ik naar de veenderijen op enige afstand achter het huis moest vluchten, vanwaar een knecht, die ze mij zou nasturen, mij verder in veiligheid zou brengen. Na kort beraad begreep ik, mij niet naar buiten te moeten begeven. De maan scheen helder; de landstreek was mij onbekend, en zij, die tegen mij samenspanden, zouden mij wellicht ontdekken, wanneer ik mij in het veld begaf. Was dit het geval, dan zou de moedwil zich ten sterkste tegen mij uitlaten. ‘Kunt gij mij’, vroeg ik, ‘in uw huis niet verbergen en opsluiten?’ Ze had er geen gelegenheid voor. ‘Welnu,’ zei ik, ‘niet naar eigen goedvinden ben ik hier, maar in des Heeren weg. Ik blijf dan in de kamer en zal afwachten, wat de Heere over mij besloten heeft.’ Zo sprekende, vertrouwde ik, dat voor mij zelf, het sterven gewin zou zijn, maar de gevolgen, die mijn dood voor mijn weduwe en ons zo jeugdig kind zouden hebben, wogen mij zwaar op het hart. Terwijl ik beiden in het stille gebed aan de Heere opdroeg, zette ik mij in de kamer neer en begreep dat mijn toestand zo niet lang kon voortduren. Men kon het de soldaten in hun ogen lezen en uit hun gefluister, gebaren en geluid van afgebroken en onheilspellende woorden opmaken, dat zij, zodra de menigte opgeruid en verhit door sterke drank binnenstormde, met haar gemene zaak zouden maken. Werd dan het licht uitgedaan, dan kon de hoop op straffeloosheid en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gedachte van verborgen te blijven, woeste en vijandige gemoederen ertoe brengen niet één, maar meerdere mensenlevens te verkorten. Niets anders scheen te verwachten. Steeds meer hoorde men de menigte buiten in woest getier uitbreken, al sterker glinsterden de ogen en werd de kleur van de ongebonden soldaten verhoogd. Daar werden de ramen ingeslagen. Onder het geroep ‘Daar zijn zij!’ sprongen de soldaten op, terwijl het gejammer van kinderen of huisgenoten daarbij werd gehoord. Op dat ogenblik verwachtte ik niet anders dan de menigte te zien binnenkomen. Wat ik doen zou had ik niet bedacht. Het hoefde ook niet. Plotseling hoorde ik een forse mannenstem. Er kwam stilte. Daarop werden voetstappen in huis gehoord. Iemand naderde, die de vrouw buiten de kamer riep. Al spoedig kwam ze terug, en nu vertelde ze, dat de grietman daar met de officier was geweest en haar gezegd had, dat hij voorbijkomende had gezien wat er gaande was, maar te zullen zorgen dat mij geen leed overkwam. Soldaten met geladen geweren zouden de hele nacht de toegang tot het huis bewaken en mij de volgende dag, wanneer ik wilde vertrekken, begeleiden, zodat ik rustig kon gaan slapen. Nu moesten zij, die zonet nog vlamden op moord, de kamer verlaten. Ook buiten het huis trok de menigte af, en nadat ik met de huisgenoten de Heere had gedankt, ging ik naar bed en genoot een verkwikkende rust, terwijl het huis de hele nacht werd bewaakt. De volgende morgen bij ons vertrek uit Tjalleberd begeleidden enige soldaten de wagen, waarin ik zat, tot aan de grenzen van de gemeente. Terwijl ze ons hier verlieten, werd ons nog een bewijs van vijandschap gegeven. Ik voelde een drukking tegen de rug. Toen ik omzag, werd de punt van een bajonet teruggehaald. Het bleek bij onderzoek, dat één van de soldaten, alvorens te vertrekken, door de kap van de wagen gestoken had.’ We voegen aan het verhaal van Van Velzen nog enkele passages toe uit de brief, die de hervormde ds Huguenin van Tjalleberd aan zijn collega R. de Kemper te Nijehaske schreef. Deze laatste was toen scriba van het classicaal bestuur van Heerenveen. Ds Huguenin had vernomen, dat de militairen nog enige tijd in Tjalleberd zouden blijven en bij de voornaamste ‘belhamels’ waren ingekwartierd. Hij was er heel tevreden over ‘dat de Heer Van Velzen zijne oproerige voornemens niet heeft kunnen ten uitvoer brengen en dat de rust onzer Gods-dienst-oefening door de tegenpartij niet gestoord is’. Nee, zeggen we erbij, maar zijn kerkdienst was wel verlopen, want toen de soldaten met slaande trom voorbij de kerk marcheerden op weg naar de samenkomst van de Afgescheidenen, was de nieuwgierigheid de meeste kerkgangers te machtig geworden. Ze hadden de preek de preek gelaten en waren de weg opgegaan om beter getuige van de komende gebeurtenissen te kunnen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog in het begin van deze eeuw leefde de herinnering aan deze zo sensationeel verlopen zondag in Tjalleberd en omgeving.Ga naar eindnoot11
Wat waren nu de verdere reacties op die rel van zondag 25 september 1836 in Tjalleberd? Wat de grietman betreft, is het gauw gezegd: Hij vond het nog niet vertrouwd de militairen te laten vertrekken, want hij had vernomen, dat de Afgescheidenen van plan waren elke zondag opnieuw godsdienstoefeningen te houden in strijd met de wet. Daarom liet hij de soldaten bij de voornaamste ‘belhamels’ - om een typering van de hervormde ds Huguenin te gebruiken - opnieuw inkwartieren. Daar zijn ze gebleven tot maandag 3 oktober '36. Ze waren in Tialleberd gekomen op zondag 25 september. Niet lang dus hebben die vreemde elementen in de Tjalleberder gemeenschap gebivakkeerd, slechts acht dagen. In Scharnegoutum waren in de zomer van 1836 militairen meer dan vijf weken gelegerd geweest! Tjalleberd behoorde met Sneek, Scharnegoutum en Oenkerk tot de vier plaatsen in Friesland, waar de Gouverneur in 1836 een detachement militairen had ingezet om krachtdadig tegen de Afgescheidenen op te treden.Ga naar eindnoot12 Had dus de grietman om de komst van soldaten gevraagd, de reacties van de Afgescheidenen op hun in de war gestuurde godsdienstoefening op de bewuste zondag, met alle gevolgen van dien, logen er ook niet om. Ze namen hun advocaat G. de Waal, die bij de Heerenveense rechtbank altijd voor hen pleitte, in de arm. Deze protesteerde bij niemand minder dan de Gouverneur tegen de plaats gehad hebbende inkwartiering, o.a. op grond van door het grietenijbestuur overtreden bepalingen van het ‘Reglement op het Bestuur ten plattenlande’. Hij verzocht ‘om opheffing dezer onregtmatige inbreuk op het domicilie der ingezetenen’. Verder deelden op 30 september 1836 Pieter Arends Lok en Rein Wiegers Ruiter, beiden veenbaas te Tjalleberd, namens een hele rij personen schriftelijk mee, dat ze voornemens waren gedurende de maanden oktober, november, december '36 elke zondag om negen, één en zes uur godsdienstoefeningen van meer dan 20 personen te houden. Ze meenden volgens de grondwet het recht te hebben van vrije godsdienstoefening, zoals de rechtbank te Heerenveen had erkend. Hun aanvraag voldeed - schreven ze - aan het Koninklijk Besluit van 5 juli '36, zodat ze recht op bescherming hadden ‘tegen de aanslagen van kwaadwilligen’. Volgens het verzoekschrift zouden de godsdienstoefeningen worden bijgewoond door de volgende personen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In totaal 65 personen, afkomstig uit Wolvega, Tjalleberd, Joure, Ter Idzard, Blesdijke, Heerenveen, de (Terbandster) Schans, Terband, Gersloot, Oldeboorn en De Knijpe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lok en Ruiter lieten hun verzoekschrift, bestemd voor de grietman van Aengwirden, per deurwaarder bezorgen ‘aan het Grietenij Huis van Aengwirden op de Fok onder Terband’. Dat ze dit per deurwaarder deden vond hierin zijn oorzaak, dat twee dagen eerder het verzoekschrift op formele gronden was geweigerd. Nòg een protest moest de deurwaarder op zaterdag 1 oktober officieel bij het grietenij bestuur van Aengwirden indienen. Daarin protesteerden 9 personen tegen de inkwartiering hun op woensdag 28 september '36 opnieuw, nu voor vijf dagen opgelegd, nadat ze al ‘bij vroeger Billet van 25 september voor drie dagen met inkwartiering waren bezwaard geweest’. Deze maatregel ging volgens hen duidelijk in tegen de ‘Reglementen op het stuk der kazernering en inkwartiering, waarbij de volkomenste evenredigheid van lasten tot grondslag ligt.’ De protesterenden waren:
Deze laatste vijf hadden elk twee soldaten in kwartier. We schreven al, dat de soldaten op maandag 3 oktober zijn teruggeroepen. Ook de rechtbank te Heerenveen reageerde op de op zondag 25 september '36 in Tjalleberd gehouden godsdienstoefening, die zo tumultueus was verlopen. Alle beklaagden werden vrijgesproken. Maar in appèl te Leeuwarden kreeg de 26-jarige ds Van Velzen ƒ 100,- boete en 6 anderen elk ƒ 12,-Ga naar eindnoot14 (de vijf kerkeraadsleden en de gastheer die zijn woning voor de dienst beschikbaar had gesteld).
Met de Kerstdagen van 1836 kwam ds Van Velzen volgens afspraak weer naar de zuidoosthoek van Friesland om daar in enkele plaatsen het Woord te bedienen. Maar ook nu weer liep het fors uit de hand. Op zaterdag 24 december was hij met de diligence in Heerenveen aangekomen. Bij Martinus Oenes Wagenaar, de boer in Het Meer, had hij zijn logiesadres. Het was de bedoeling, dat hij de volgende dag bij Fedde Wiepkes Ylsinga, de 45-jarige timmerman in Beneden Knijpe, een Kerstpreek zou houden en het Avondmaal bedienen. Over die kerkdienst lezen we in de kerkeraadsnotulen: Onder het zingen was de grietman van SchoterlandGa naar eindnoot15 binnengekomen in gezelschap van een assessor (wethouder) en drie veldwachters, heel oneerbiedig ‘met de hoeden op hare hoofden’. Na daar enige ogenblik- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken te hebben gestaan, sprak de grietman zonder te zeggen wie hij was: ‘Ik verzoek stilte.’ De gemeente zong door. De grietman herhaalde zijn verzoek. De gemeente bleef doorzingen tot de beide psalmverzen uit waren. Toen wendde de grietman zich tot ds Van Velzen met de woorden: ‘Mijn Heer Van Velzen, gewezen Leeraar, ik verzoek u deze vergadering uiteen te laten gaan.’ Van Velzen antwoordde, dat hij daarvoor de bevoegdheid miste, omdat hij hier op verzoek van de gemeente was gekomen. De grietman reageerde hierop met: ‘Ik kom hier uit naam van den Koning om deze vergadering uiteen te drijven’ en onder veel gevloek schreeuwde hij tenslotte: ‘Ik ben soldaat geweest,’ pakte ds Van Velzen woest beet ‘en scheurde hem met geweld van de plaats waar onze leeraar stond.’ Toen stond ouderling Pieter Ottes de Jong op met de woorden: ‘Dit kan zo niet,’ en liep driftig op het tweetal toe. Maar de grietman duwde woedend de ouderling van zich af. Deze greep hem bij de jas (‘rok’) om zich staande te houden, waarop de grietman weer riep: ‘Tast mij niet aan, ik ben de grietman!’ Wel probeerde Van Velzen hem tot bedaren te brengen, maar hij wilde niet naar Van Velzen luisteren, zo lang deze zijn mantel en bef niet had afgelegd. Van Velzen voldeed aan de voorwaarde en zei nu, dat de rechtbank te Heerenveen ‘ons’ volgens de wet altijd vrij sprak. De grietman - door het dolle heen - ging ‘op de plaats staan waar hij onze leeraar had weg gescheurd en sprak: Ik weet van geen rechtbank, ik weet van geen wet, ik ben zelf de wet.’ De gemeente vond het nu maar het beste weg te gaan. Sommigen gingen naar huis; anderen deden volgens de les van de Zaligmaker: ‘Indien zij u vervolgen in de ene stad, vlucht naar de andere,’ en gingen naar Wolvega naar het huis van ouderling Pieter O. de Jong. Daar kwam Van Velzen 's avonds ongehinderd preken over Jezus' geboorte en het Avondmaal bedienen. De rechtbank te Heerenveen veroordeelde De Jong wegens ‘feitelijke en gewelddadige tegenstand geboden tegen de grietman van Schoterland’ tot een boete van ƒ 20,-. Dat was niet zoveel, maar de rechtbank had in rekening gebracht ‘dat echter de hele toedracht van de zaak zo vele verlichtende omstandigheden oplevert’ dat er termen aanwezig waren om de bij de wet gevorderde straf te verminderen.Ga naar eindnoot16 De volgende dag - tweede Kerstdag - zou Van Velzen weer in Wolvega voorgaan, blijkbaar niet in het huis van ouderling De Jong, maar ‘op de plaats waar alle Zondagen te Wolvega Godsdienst werd verrigt’. Waarschijnlijk was dit het huis van de 38-jarige naaister Jacoba Muntingh, die in januari 1837 door de rechtbank van Heerenveen werd vrijgesproken van de aanklacht, dat ze op tweede Kerstdag '36 haar huis ter beschikking van de separatisten had gesteld. (Ze zou een paar jaar later trouwen met de weduwnaar-schoenmaker Jacob Arends Zoer te Blesdijke, toen ouderling van de Afgescheiden kerk te Wolvega.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dienst op tweede Kerstdag verliep weer niet ongehinderd. Lag Beneden Knijpe in de grietenij Schoterland (waar de vorige dag een kerkdienst haast met een vechtpartij was geëindigd), Wolvega behoorde bij West stelling werf, zodat nu een andere grietman (Van Heloma) in actie kwam. Hij stuurde een rapport van het gebeurde op maandag 26 december '36 aan de Officier van justitie bij de rechtbank te Heerenveen.Ga naar eindnoot17 Daaraan ontlenen we het volgende: Op zondagmorgen 25 december '36 had de grietman van de Officier van justitie een tip gekregen, dat er die dag of de volgende morgen in Wolvega een godsdienstoefening van separatisten onder leiding van ds S. van Velzen zou worden gehouden. Het lukte de grietman niet hierover meer aan de weet te komen. Maar maandagmorgen om 11 uur kwam het bericht, dat zo'n bijeenkomst aan de gang was, waarschijnlijk in een huis ‘staande bij deze gebuurte’. Hij ging er met 4 politie-mannen dadelijk naar toe. Het wàs zo. Van Velzen stond in het bewuste huis voor 37 personen te spreken, ‘waarvan de meesten in andere grietenijen en zelfs in Leeuwarden woonachtig waren’.Ga naar eindnoot18 Wantrouwig veronderstelt de grietman in zijn verslag, dat deze vreemdelingen om de ‘zaak te misleiden des nachts moeten zijn aangekomen’. Aan het bevel te zwijgen, voldeed Van Velzen; maar de vergadering zelf weigerde beslist uiteen te gaan. Vooral ouderling Pieter O. de Jong was op dit punt de woordvoerder. ‘Ik had dus,’ schrijft de grietman, ‘om mijn doel te bereiken geweld moeten gebruiken,’ maar hij vond dit op dat moment niet raadzaam. In de eerste plaats was ‘het vertrek zeer klein en geheel opgevuld met menschen,’ zodat er gemakkelijk ‘ongelukken’ hadden kunnen gebeuren, als de agenten bij verder verzet van hun wapens gebruik hadden moeten maken. In de tweede plaats was hij bang de orde buiten het huis niet te kunnen handhaven, daar de ‘volksmenigte’ geleidelijk aangroeide. En bij vorige gelegenheden was al gebleken, dat deze in Wolvega ‘niet zeer gunstig voor de Separatisten en hunne aanhangers gestemd was’. Dit klopt, we hebben er al een illustratie van gegeven. De grietman verliet dus de woning en riep haastig een korporaal en 8 schutters ‘van den 1 Ban’ op, voorzag hen van geweren en begaf zich nu met deze ‘gewapende magt’ opnieuw naar de plaats van de bijeenkomst. De schutters posteerde hij buiten het huis om daar de orde te bewaren. Zèlf ging hij met de politie-agenten weer naar binnen, waar de vergadering nog voltallig aanwezig was. Daar herhaalde hij het bevel: weggaan! Hoewel het machtsvertoon toch wel indruk op de bezoekers had gemaakt en sommigen vrijwillig het huis verlieten, ‘werd evenwel bij velen nog eene onwil en groote traagheid aan den dag gelegd, zelfs zoodanig dat men dezen met geweld ten deure heeft moeten uitzetten.’ De notulen vertellen er nog bij, dat, toen de grietman het bevel had gegeven weg te gaan, Van Velzen hem nog vroeg ‘of hij dan nog eerst een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebed kon doen’. Hierop had de grietman geantwoord: ‘Dan moet zulks zeer kort zijn.’ Waren de aanwezigen dus met harde hand de deur uitgezet (‘met stooten en slaan’), in zijn brief aan de Officier van justitie constateert de grietman: ‘Geen der vergaderden is evenwel op straat door daden beledigd, terwijl Van Velzen geleid door de politie-bedienden en omgeven door eene groote menigte volk tot aan het huis van P.O. de Jong onder een gedurig geschreeuw en overladen met schimp- en smaadwoorden, waartegen men niets heeft kunnen doen, is gebragt.’ 's Middags om 2 uur is Van Velzen weer uit Wolvega vertrokken, ‘den weg naar het Heerenveen inslaande.’ De Kerstdagen '36 zijn voor de Afgescheiden gemeente te Wolvega dus wel zeer roerig en emotioneel verlopen. Ook op de andere vergaderplaatsen van de uitgestrekte gemeente was het niet altijd rustig. Daarom moeten we ons verhaal vol rumoer, geschreeuw en glasgekletter nog even vervolgen. We beginnen met Heerenveen. Vooraf nog deze vermelding: Op 7 december '36 was er een kerkeraadsvergadering geweest in Tjalleberd bij diaken P. Lok aan huis. Daarin was besloten, dat ouderling H.J. Wind van Rottum elke donderdag overdag in Tjalleberd zou catechiseren en daar 's avonds een oefening houden, terwijl diaken Ysbrand Jans Veenstra op de woensdagavonden in Heerenveen bij de weduwe Velzel zou voorgaan. Zo was Veenstra op woensdag 25 januari 1837 naar de woning van Jacob Velzel gestapt om daar ‘een woord te spreken tot stigting en vermaning der gemeente’. Nauwelijks was hij daarmee begonnen of daar kwam Jan van der Sluis, assessor van de grietenij Schoterland met enkele politieagenten binnenvallen ‘met oogmerk om de vergadering uiteen te drijven’. Maar er waren minder dan 20 personen aanwezig. Zowel één van de agenten als Y. Veenstra zelf wezen de assessor hierop. Deze wilde echter niet naar rede luisteren en gaf de politie-mannen ‘de strengste order’ de vergadering uit elkaar te jagen. Sommige bezoekers vluchtten bij de buurvrouw, de wed. M. Prins, naar binnen. Het was een huis van twee woningen onder één dak. Hoewel buurvrouw te kennen gaf deze mensen te ontvangen, gaf de assessor aan zijn mannen toch bevel: ‘Haal ze er maar uit.’ En zo ‘moesten onze broeders met eenige vrienden voor de tweede maal het vertrek verlaten door middel van geweld’. Dat de assessor J. van der Sluis hier zijn boekje was te buiten gegaan, heeft hij zelf later ingezien. Want toen ouderling Pieter O. de Jong een aanklacht tegen hem indiende, heeft ‘deze alle middelen aangewend om door geld de zaak af te koopen,’ aldus de notulen. De Jong en Veenstra waren echter niet op geldelijk voordeel uit. Ze ontvingen om te beginnen een verklaring op zegel, die als volgt luidde: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ondergetekende J. van der Sluis, assessor van Schoterland verklare bij dezen (dat) de Godsdienstige vergadering, gehouden ten huize van Jacob Velzel, kuiper op het Heerenveen den 25 Jan. 1837 niet ontwettig was en dat alzoo de uiteendrijving dier vergadering door mij ondergetekende ten onregte is geschied en aan een misverstand moet worden toegeschreven. Heerenveen, den 20 januarij 1837. w.g. J. van der Sluis.’
En de 75 gulden aan de Procureur te Heerenveen, Mr. Gerard de Waal, door Van der Sluis uitbetaald om de zaak af te kopen en door deze ter hand gesteld aan Pieter Ottes de Jong en Ysbrand Jans Veenstra, om aan laatstgenoemde en aan Jacob Velzel en de wed. M. Prins te worden uitgekeerd, zijn hun op kwitantie teruggegeven. De broeders wilden dit geld niet houden - aldus de notulen - omdat ze geen tijdelijk voordeel zochten, de assessor berouw toonde en ‘zij het alzoo haren pligt agten... hem dan ook alzoo te vergeven volgens de les van onzen Zaligmaker hetwelk wij lezen bij Math. 18: 21 en 22, Marcus 11: 25, Lucas 17: 4 en volgens de les van de Apostel Paulus zooals wij lezen bij Col. 3: 13’. Was het dus op woensdagavond 25 januari 1837 in Heerenveen in de war gelopen, de volgende dag werd in Tjalleberd weer een vergadering onmogelijk gemaakt. Ze zou bij de veenbaas te Luinjeberd, Wieger Pieters de Jong aan huis worden gehouden. Ouderling Hendrik J. Wind was de voorganger; ook diaken Pieter A. Lok was present. Nog maar nauwelijks was Wind begonnen te spreken of daar kletterden de glasscherven al naar beneden. Toen de eigenaar van het huis met diaken Lok en nog enige anderen voor nader onderzoek naar buiten ging, zagen ze een grote menigte mensen staan, voor een deel gewapend met stokken, terwijl intussen uit alle macht met stenen naar het huis werd gegooid ‘en men hoorde niet anders als vloeken en rasen en dreigementen.’ Gelukkig liep geen van de bezoekers letsel op; allen waren ‘ongeschonden’ thuis gekomen. In het archief van de rechtbank te Heerenveen vonden we nog slechts één vonnis, betrekking hebbend op een samenkomst van Afgescheidenen in Tjalleberd. Het betreft hier een godsdienstige bijeenkomst door 17 personen bij de 60-jarige veenbaas Rein Wiegers Ruiter aan huis gehouden, en waarin de 27-jarige ‘verwer’ uit Joure, Yzebrand Veenstra, voorging. Weliswaar had de politie geconstateerd, dat op het erf van het huis voor de open vensters nog een 18 mensen hadden gestaan, die ook hadden meegezongen, maar deze buitenstaanders konden ‘regtens’ niet opgeteld worden bij de personen die zich binnenshuis bevonden. Daarom sprak de rechtbank te Heerenveen Veenstra en Ruiter en ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veenbaas Lok vrij - zoals te verwachten viel - maar nu ging onverwacht ook de rechtbank te Leeuwarden in appèl met de Heerenveense vrijspraak akkoord.Ga naar eindnoot19 Ere aan de Heerenveense rechters Cratz, Evertsz en Boelens, voegt ds J. Douma aan deze uitspraak toe.Ga naar eindnoot20 Hoe komt het nu, dat de Afgescheidenen, aangeklaagd wegens het houden van ‘onwettige’ godsdienstoefeningen, door de rechtbank te Heerenveen altijd werden vrijgesproken, en door de rechtbanken te Leeuwarden en Sneek nooit? De oorzaak hiervan is de volgende: De rechtbanken in Sneek en Leeuwarden baseerden hun veroordelingen op een paar artikelen in het wetboek van strafrecht, de Code Pénal, een Frans wetboek van strafrecht, in 1810 tot stand gekomen tijdens het Franse keizerrijk. Toen het koninkrijk Holland in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd, werd deze Code Pénal ook in Nederland geldig en is dit tientallen jaren gebleven. In de artikelen 291, 292 en 294 stond o.a. dat men zonder toestemming van de regering geen godsdienstig genootschap of gezelschap mocht oprichten met de bedoeling geregeld godsdienstoefeningen te houden met meer dan 20 personen, de huisgenoten van de gastheer niet meegeteld. Deed men dit toch, dan konden de ‘leiders’ gestraft worden met een geldboete. Voor Nederland gold als minimumstraf ƒ 8,-, terwijl het maximum ƒ 100,- boete was. En wie zonder vergunning van de plaatselijke overheid zijn huis voor zulke bijeenkomsten beschikbaar stelde, kon dezelfde boete krijgen. Maar de rechtbank van Heerenveen, die doopsgezinde rechters telde, beriep zich voor haar vonnissen van vrijspraak steeds op twee artikelen van de grondwet, waarin o.a. stond: Aan ieder wordt volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen gewaarborgd, en aan alle godsdienstige gezindheden in het Koninkrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend. De Afgescheidenen beriepen zich dan ook op de grondwet, op de passage waarin vrijheid van godsdienstige begrippen aan iedereen werd gewaarborgd (art. 190, 191). Maar op de rechtbanken van Heerenveen en Amsterdam na stelden de meeste rechters in Nederland daar steeds tegenover, dat de Afgescheidenen geen bestaande godsdienstige gezindheid vormden, maar een nieuwe secte waren; waarop deze weer terecht reageerden met de stelling, dat zij zich steeds hielden aan de officieel nooit afgeschafte belijdenisgeschriften van de Hervormde kerk. Nu hadden de doopsgezinden onder de oude Republiek ook nooit volle vrijheid van godsdienstoefening gekend. Ze werden geduld en hun kerken moesten altijd wat achteraf worden gebouwd, nooit direct aan de straat. En nu de Afgescheidenen ditzelfde lot of erger dreigde te treffen, ging blijkbaar het doopsgezinde bloed van de rechters in Heerenveen sneller stromen, zodat zij - denkend aan hun eigen godsdienstige voorgeschiedenis - sterk de nadruk gingen leggen op de in de grondwet gewaarborgde vrijheid van godsdienstige begrippen voor iedereen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We stappen nu van de ‘verboden’ en uit elkaar gejaagde godsdienstoefeningen af en richten in het volgende hoofdstuk onze aandacht op de meer normale gang van het kerkelijk leven in de uitgestrekte gemeente Wolvega met haar verspreid liggende vergaderkernen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. De periode 1836-'40We beginnen weer met het jaar 1836 en maken hierbij dankbaar gebruik van een artikel van ds J. Douma.Ga naar eindnoot1 De kerkeraadsvergaderingen van de gemeente Wolvega werden al spoedig geregeld om de maand gehouden, bij één van de broeders aan huis. Af en toe kwamen mannen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouwen op zo'n vergadering met de bedoeling als lid van de gemeente te worden ‘aangenomen’. Zo werden op 13 augustus '36 toegelaten Douwertje Jans Wiersma, Jacob Godfried Velzel, de kuiper uit Heerenveen, en Harm Klazes Veijer, een veenwerker in Tjalleberd. Met Bernardus S. Spandaw, een winkelier in De Schans, kon het nog niet doorgaan, omdat eerst geruchten van dronkenschap moesten worden onderzocht. Wilde er iemand beljdenis van zijn geloof afleggen, dan leidde ouderling P.O. de Jong het onderzoek. Maar was ds Van Velzen beschikbaar, dan had deze uiteraard de leiding. Zo werden op 16 november 1837 door hem ondervraagd Pieter Siebes Schaaf, schoenmaker te Nijehaske, en Jeltje Wietses Kamp. Volgens de notulen sprak de leraar enige tijd met hen ‘over de waarheden en hetgeen zij door bevinding hadden leeren kennen’. Men vergat in die dagen nooit naar de bevindelijke kennis te vragen! Toen de kerkeraad geen bezwaar had om met het onderzoek door te gaan, ‘heeft de leeraar eenige vragen voorgehouden, bevattende kortelijk de hoofdsom der Christelijke leer’, waarop beide genoemde personen toestemmend antwoordden en werden ‘bevestigd’. Er zat een beetje groei in de gemeente, zodat men in augustus 1837 op de kerkeraad overwoog banken aan te schaffen om voldoende zitplaatsen te krijgen. In verband met die groei en de uitgestrektheid van de gemeente kwam er een derde ouderling bij nl. Hendrik Thijs Coopmans, een winkelier te Joure, die door ds Van Velzen in zijn ambt bevestigd werd ‘met oplegging der handen’. De kerkeraad telde nu 6 leden, nl. de ouderling P.O. de Jong (Wolvega), H.J. Wind (Rottum) en de zojuist genoemde Coopmans. Verder de drie diakenen Ysbrand Jans Veenstra (Joure), Pieter Arends Lok (Tjalleberd) en Jan Bonnes de Jong (Wolvega). Hun taak was zwaar, omdat de leden van de gemeente Wolvega zo verspreid woonden. Men denke zich het doen van huis- en ziekenbezoek en het verzorgen van de armen eens in. Op 6 december 1837 werden de wijken als volgt verdeeld: De ouderlingen Coopmans en Wind zouden de leden bezoeken, die woonden in Tjalleberd, Heerenveen, De Knijpe, Rottum en De Joure. Verder moesten Coopmans en P.O. de Jong huisbezoek doen in Wolvega, Sonnega, Oldetriene, Blesdijke, De Ridders (= Ter Idzard) en in Oldeholtpade. Ook P.O. de Jong kreeg - evenals Coopmans - een dubbele taak. Hij had met diaken P.A. Lok Oldeboorn te bezoeken en ouderling Wind kreeg met diaken Jan Bonnes de Jong Langezwaag en Gorredijk voor zijn rekening. Wanneer de lezer op een uitgebreide kaart van Friesland al die dorpen en dorpjes eens opzoekt, dan zal hij constateren, dat de Afgescheiden gemeente van Wolvega in het begin heel het zuidoosten van Fries- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land besloeg! Als we daarbij nog bedenken, dat iñ die tijd de wegen slecht en de vervoersmiddelen gebrekkig en langzaam waren, dan moeten we diep respect hebben voor het ambtelijk werk door de kerkeraadsleden verricht. De diaconale verzorging van de armen - aldus ds J. Douma - werd ook ter hand genomen. De verzorging vond plaats met kleine middelen, maar ze was praktisch. Zo werd aan een behoeftige linnen ondergoed verstrekt. Een weduwe zou worden geholpen ‘om haar eenige negotie aan te schaffen’. Voor een ander werd het huis gerepareerd, wat niet meer dan ƒ 10,- mocht kosten. Er was iemand, die kleding voor zijn zoon vroeg en een dienst voor zijn dochter. Toen de weduwe van Arend Freerks Smink (Roelofje Folkers Buis) ‘uit nood’ haar klok in onderpand had gegeven aan de hervormde predikant van St. Jansga, voor de somma van ƒ 12,-, zorgden de diakenen ervoor, dat de klok weer terug kwam en stortten het verschuldigde geld.Ga naar eindnoot2 Ten behoeve van de armen huurden de diakenen op 1 maart 1837 65 roeden aardappelland voor 17½ cent de roede, en het volgend jaar 2 × 20 roeden voor 15 cent de roede. Ze gaven aan een weduwe zelfs een kalkbak om haar te helpen haar kost te verdienen. Misschien is die bak wel op een onderstel met een paar wielen gezet. Hoog was de ondersteuningssom niet en in de zomer nog minder dan in de winter. Zo werd voor een weduwe in de zomer van 1837 de bijdrage van ƒ 1,50 teruggebracht tot ƒ 1,- en die voor een andere weduwe van ƒ 1,- op 60 cent. Maar naar de toenmalige maatstaf was de ondersteuning voldoende. Ook werd - vervolgt ds J. Douma - de tucht, die in het Hervormd genootschap werd verwaarloosd, trouw geoefend, al ging dit niet altijd precies volgens de lijnen van het gereformeerde kerkrecht. Bij de toelating tot het Avondmaal werd erop gelet, wie men toeliet en als de doop werd aangevraagd, dan ondervroeg ds Van Velzen de ouders over de betekenis van dit sacrament. Toen het een keer voorkwam, dat een moeder ongeveer niets van de doop afwist, mocht alleen de vader het kind ‘aanbieden’. Tegen misstanden en zonden in de gemeente werd met ernst opgetreden. De zonden, die moesten worden bestreden, waren o.a. zondagsontheiliging, het ontrouw bijwonen van de kerkdiensten en dronkenschap. Hoe onvast sommige lidmaten in hun overtuiging waren, blijkt uit de notulen van 4 mei 1836. Weliswaar hadden zich vijf personen bij de gemeente aangesloten, maar Sjoekje Reitses Poelstra was weer ‘tot de valsche kerk terug gegaan’, m.a.w. weer hervormd geworden. Ze vertelde de haar bezoekende ouderlingen, dat ze zich ‘in drift’ had afgescheiden ‘en dat de Heere haar geopenbaard had’, dat ze zich nog niet mocht afscheiden. Toen de broeders haar om bewijzen uit Gods Woord voor dit standpunt vroegen, ‘wist zij niets, terwijl zij zich alleen daarop beriep, dat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen licht had’. Daarom wezen de ouderlingen haar ter waarschuwing ‘op het wijf Loths’, echter zonder resultaat. In het notulenboek van menige Afgescheiden kerk hebben we bij vermaning de geschiedenis van de vrouw van Lot als waarschuwend voorbeeld aangetroffen. Heel wat opschudding veroorzaakte in 1836 de aanklacht tegen diaken Dirk R. Bestevaar, dat hij zich wederrechtelijk een paardedek zou hebben toegeëigend. Hij moest zich van blaam zuiveren, maar kon het tegendeel van het gerucht niet voldoende bewijzen. Men zou Van Velzen om advies in deze kwestie schrijven. Maar zolang Bestevaar geen verootmoediging of berouw toonde, kon hij niet langer als diaken worden erkend. Het lag alles moeilijk. Een paar maanden later echter kwam er een gelukkige wending in deze nare zaak. De ‘diefstal’ viel mee: Bestevaar had zijn eigen paardedek verloren en een precies gelijk dek, dat aan een ander toebehoorde, te goeder trouw als het zijne meegenomen. De ‘diefstal’ was dus niet met opzet gepleegd. Toen zijn eigen verloren dek weer voor de dag kwam, had hij zich gehaast het andere terug te brengen aan hem, die zijn eigendomsrecht altijd had staande gehouden. Hj werd nu weer als lid aanvaard, maar nog niet als diaken, want zo iemand moest een goede naam hebben. Ernstige tuchtgevallen kreeg de kerkeraad nagenoeg niet te behandelen, al lezen we wel van enige Afgescheidenen, die weer hervormd werden, b.v. de Heerenveense apotheker Lambertus Gerrits PonneGa naar eindnoot3 en zijn vrouw Vrouwkjen Martinus Wagenaar, die al in 1837 weer een kind in de Hervormde kerk lieten dopen en van wie de Afgescheiden kerkeraad in januari 1838 verklaarde, dat ze moesten worden afgesneden. Tot doeltreffender opbouw van de gemeente werd het kerkverband goed onderhouden. Geregeld werd ook het rapport uitgebracht van de gehouden Provinciale vergadering. Zo werd op 1 februari 1837 gerapporteerd, dat op 21 januari Joh. Andriessen van Sneek was afgezet, omdat hij schuldig was bevonden aan scheurmakerij. Ook werd er melding gemaakt, dat de catechismusprediking voortaan zo geregeld diende te worden, dat met het nieuwe jaar de eerste zondag werd behandeld en verder elke week een zondagsafdeling. Dan wist de predikant voor de Friese kerken (Van Velzen!) altijd, welke zondag aan de beurt was. Als een ouderling een preek moest voorlezen - en dat gebeurde heel vaak - dan werden voor de behandeling van de catechismus de preken van Van der Groe gebruikt.Ga naar eindnoot4 Veel indruk maakte ook de mededeling op 7 januari 1839, dat de Provinciale vergadering van 1 januari met 23 tegen 7 stemmen het optreden van oefenaars, zoals dit tot nu toe het geval was, had verboden. Vooral ds Van Velzen was sterk voor dit besluit geweest, maar de afgevaardigden van Wolvega waren tegen. Y. Veenstra, H.J. Wind, en H. Th. Coopmans hebben zelfs een zeer uitgebreid protest ingediend, dat naar de classis werd verwezen. Toch hebben de broeders van Wolvega zich tenslotte bij het besluit van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Provinciale vergadering over de oefenaars neergelegd. Herhaaldelijk kwam op de vergadering van de kerkeraad ook de brandassurantie ter sprake, die bijna eenparig veroordeeld werd als een blijk van wantrouwen in Gods voorzienigheid. Alleen Jan Bonnes de Jong, de timmerman uit Wolvega, kon het verkeerde ervan niet inzien. Intussen bleef de gemeente Wolvega veel te uitgestrekt om een goede bearbeiding mogelijk te maken. Zo ging het niet langer. Daarom nam de kerkeraad op 7 november 1838 het ingrijpende besluit de gemeente in vieren te verdelen, nl. in de gemeente Wolvega, waarbij de dorpen ten zuiden van het riviertje de Tjonger zouden worden gerekend. Dan Rottum, waarbij ook de plaatsen Heerenveen, Het Meer, Nijehaske, Mildam en St. Johannesga zouden horen. Vervolgens Tjalleberd, waaronder ook Langezwaag, Gorredijk, Knijpe en Oldeboorn zouden ressorteren. En tenslotte Joure, dat met Broek en De Lemmer voortaan één gemeente zou vormen. Deze 4 gemeenten zouden voortaan de classis Tjalleberd vormen, waarvan P.A. Lok de scriba-penningmeester werd. De gemeente van Wolvega, waartoe dus ook de dorpen ten zuiden van de Tjonger werden gerekend, heeft niet lang meer bestaan. Spoedig na de splitsing - hierboven genoemd - is ze opgeheven. Na de splitsing bestond de kerkeraad uit de ouderlingen Pieter Ottes de Jong en de nieuw gekozen Jacob Arends Zoer, een 34-jarige schoenmaker in Blesdijke. Beiden konden niet goed met elkaar opschieten, zoals we straks zullen zien. Diaken was de al meermalen genoemde Jan Bonnes de Jong, de timmerman. Een paar jaar later (1841) is hij al op 42-jarige leeftijd overleden. De eerste kerkeraadsvergadering van de nu afgesplitste gemeente Wolvega werd op 4 februari 1839 gehouden bij P.O. de Jong aan huis. Deze rapporteerde toen over de op dinsdag 22 januari gehouden belangrijke Provinciale vergadering, waarin besloten was, dat de bevestiging van de aanwezige ds R.W. Duin, wonende te Emden, als predikant voor heel Friesland nog diezelfde avond door zijn collega Van Velzen zou plaats vinden. Zo was het ook gebeurd. Op de tweede kerkeraadsvergadering bij diaken Jan Bonnes de Jong gehouden, gingen de broeders akkoord met het besluit van de Provinciale vergadering voortaan het oefenen niet meer toe te laten. De kwestie van het al of niet oefenen was in die dagen een heet hangijzer. Ouderling Zoer, die deze beide vergaderingen als ‘beroepen ouderling’ bijwoonde, werd op woensdag 6 maart door ds Van Velzen in zijn ambt bevestigd. Op zaterdag 20 april kon de gemeente van Wolvega met ds Duin kennis maken, toen deze die dag preekte over 1 Petrus 5: 14 slot: ‘Vrede zij u allen, die in Christus Jezus zijt. Amen.’ Van verstoring van de kerkdiensten was geen sprake meer, zodat het erop leek, dat de gemeente van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wolvega zich normaal zou gaan ontwikkelen. Maar ach! Er kwamen nu moeilijkheden van binnen uit, met ouderling Jacob Arends Zoer. En de kerkeraad was al zo klein, maar 3 man. Zoer was - zoals de notulen van 10 juni ons vertellen - de vorige zondag expres niet in de kerk gekomen, maar van de middag tot de avond toe met zijn (nieuwe) vrouw bij Sietze Jonker gebleven, die geen lid van de kerk was. Een poos had de gemeente nog op hem zitten wachten, want hij moest als ouderling in de middagdienst een preek lezen. Toen hij wegbleef, was diaken De Jong naar hem toegegaan om hem te vragen ‘of hij niet met hem wilde gaan’. Zoer weigerde dit ‘en gaf te kennen: ik gaan niet mede en rookte een pijp tabak’. Natuurlijk werd hij over zijn wangedrag onderhouden, maar hij verklaarde zich niet schuldig te voelen, want door toedoen van ouderling De Jong was hem indertijd de kerkelijke huwelijksbevestiging niet toegestaan. Toen zou zijn mede-ouderling P.O. de Jong zijn ‘duivel’ zijn geworden! En zo is de vergadering van 10 juni ‘in boosheid gescheiden’. Voor een goed begrip van de zaak merken we op, dat de 34-jarige Zoer als weduwnaar van Berentje Jans de Jong op 2 mei 1839 was hertrouwd met de 40-jarige naaister Jacoba Muntingh uit Wolvega, één van de Afgescheidenen van het eerste uur. Zijn eerste vrouw was toen nog geen 6 maand dood. We durven echter niet met zekerheid zeggen of er verband is tussen De Jongs weigering van Zoers kerkelijke huwelijksbevestiging en diens zo snel tot stand gekomen tweede huwelijk. Zoer bleef lang dwars liggen. Hij wilde ook niet meer naar de classisvergadering; hij vond het nodiger ‘bij zijn affeeren te blijven’. Gelukkig is de zaak weer in orde gekomen, zodat de vergadering van 26 augustus door ouderling Zoer met dankzegging kon worden gesloten. Intussen had deze onverkwikkelijke zaak in de gemeente al veel geestelijke schade aangericht. Aan ds Duin had de zwakke gemeente van Wolvega ook weinig steun. Zelfs moest de kerkeraad op 13 november '39 de houding van ds Duin afkeuren; deze had voor de rechtbank te Sneek verklaard, dat hij ‘rustend predikant’ was. Terwijl hij nota bene Afgescheiden dominee voor heel Friesland was. En van de ‘gevoelens’ van ds Duin moest de kerkeraad ook niets hebben. De broeders spraken uit, dat ‘zij met de klassis instemden dat zoo lang dom. Duin geen gegrondheid op Gods Woord opgeeft of terugkomt van zulke gevoelens’ zij hem niet als herder en leraar kunnen erkennen. En dan is het ineens uit. Na de vergadering van 13 november 1839 zijn geen kerkeraadsnotulen meer ingeschreven.Ga naar eindnoot5 Toch bestond de gemeente van Wolvega nog in februari 1840, toen twee ouderlingen van Wolvega aanwezig waren bij het onderzoek naar de geloofskennis van Ynze Hendriks van der Honing en vrouw, dat geleid werd door ouderling Wind van Rottum. Maar daarna is de gemeente opgeheven, ongetwijfeld als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolg van interne zwakheid en verdeeldheid. Het zou tot 6 juni 1870 duren, voordat de gemeente van Wolvega opnieuw werd geïnstitueerd. Maar dit is een verhaal apart en valt buiten ons bestek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Rottum-Katlijk-MildamNa de splitsing van de Afgescheiden gemeente van Wolvega in vier afzonderlijke kerken (1839), richten we nu de blik op de gemeente te Rottum, waartoe bij de splitsing ook de plaatsen Heerenveen, 't Meer, Nijehaske, Mildam en St. Johannesga gerekend werden. Rottum zelf ligt een paar km ten zuidwesten van Heerenveen. Deze kerk is niet - zoals die van Wolvega - opgeheven, maar is blijven bestaan, zij het onder een andere naam: eerst Katlijk en dan Mildam. Katlijk, 7 km ten zuidoosten van Heerenveen was ‘zeer aangenaam in het geboomte en bouwland gelegen’, terwijl Mildam 6 km te zuidoosten van Heerenveen is te vinden. Het oudste notulenboek per 1 januari 1839 ‘aangelegd door H.J. Wind, ouderling der gemeente’ is gelukkig bewaard gebleven. Dus hoeven we - ondanks enkele lacunes - over de geschiedenis van deze gemeente in haar beginperiode niet in het onzekere te verkeren. Ze was in zielental maar klein, heel klein. Het blijkt uit het volgende: Toen op Paaszondag (31 maart 1839) een diaken moest worden gekozen, kregen elk van de drie broeders P.S. Schaaf, D. Bestevaar en J. Velzel slechts één stem. Na herstemming werd weliswaar Pieter Siebrens Schaaf, schoenmaker te Nijehaske, gekozen, maar hij weigerde zijn roeping op te volgen, omdat hij tegen de verdeling van de gemeente Wolvega in vieren was geweest. Het kwam erop neer, dat ouderling Wind zowat alles alleen moest doen. Gelukkig was deze jonge en sterke boer uit Rottum zeer gemotiveerd. En in de conventikels had men wel geleerd zichzelf te helpen en te behelpen. Een enkele keer kon een predikant directe steun geven. Zo ging op 15 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
december '39 ds Van Velzen in de gemeente van Rottum voor; natuurlijk in de woning (of schuur?) van boer Wind. 's Morgens preekte hij over Jesaja 40: 7b en 8, en 's middags over zondag 50 van de catechismus, die volgens de aangenomen provinciale regeling ook op deze 50e zondag van het jaar aan de orde moest komen. Een aantal weken later kwam ds T.F. de Haan, ‘predikant van de Klassis Wanswerd,’ de kleine gemeente van Rottum opzoeken. Hij preekte bij Wind in de boerderij en doopte daar het zoontje van Yntze Hendriks van der Honing en Antje Bosma van Katlijk. De woning van Wind was wel een kerkelijk centrum. Daar werden de samenkomsten van de gemeente gehouden. Op 5 maart 1841 was ds D.P. Postma van Minnertsga overgekomen om bij Wind te preken, drie kinderen te dopen, het Avondmaal te bedienen en Jeep Andries Siesinga belijdenis van zijn geloof te laten doen. Blijkbaar zag men in deze Siesinga van Katlijk een goede kracht, want enkele weken later werd hij al tot diaken gekozen en door ds F.A. Kok in zijn ambt bevestigd. Hendrik Wind was dus de ouderling, Jeep Siesinga de diaken. Even leek het erop, dat de gemeente van Rottum via een ingekomen attestatie een diaken erbij zou krijgen, want de notulen vermelden, dat op 19 mei 1841 ‘tot ons is overgekomen met attestatie van de gemeente te Ommen de Diacon Ysbrand Jans Veenstra’, vroeger vanaf het begin van de Afscheiding diaken in Joure. Omdat hij predikant wilde worden, was hij de opleiding bij ds Van Raalte in Ommen gaan volgen. Na daar anderhalf jaar te hebben gestudeerd, was hij teruggekomen. Waarom? Ds A.C. van Raalte maakte er volgens een in de notulen opgenomen schrijven ernstig bezwaar tegen, dat Veenstra zou worden toegelaten tot de ‘predikdienst’. Hij had nl. overspel bedreven met de ‘huisvrouw’ bij wie hij in Ommen in huis was geweest. Toen dit in Rottum bekend werd, is Veenstra met hulp van de genabuurde kerk Tjalleberd, als diaken geschorst en als lidmaat onder censuur gezet. Omdat hij zijn zonde beleed en geloven mocht, dat de Heere hem vergeven had, is hij met toestemming van alle manslidmaten weer als lid van de gemeente aangenomen. Op 4 januari 1842 is hij zelfs door het lot als ouderling aangewezen. Hiertegen maakte de classis echter bezwaar. De zaak kwam voor de Provinciale vergadering, die de verkiezing ongeldig verklaarde. Maar later is het met Veenstra weer helemaal in orde gekomen. Na verder opgeleid te zijn bij ds F.A. Kok in Dwingelo, is hij toch predikant geworden en heeft nog vijf kerken gediend, de eerste in Sexbierum (1844) en de laatste in Dokkum (1862), waar hij in 1864 is overleden en begraven. Het spreekt vanzelf, dat de geschiedenis met Veenstra de kleine gemeente van Rottum geen goed heeft gedaan. Men koos pro en contra, en de buitenwacht hoonde. De gemeente bleef echter bestaan. Daaraan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft ook meegewerkt het besluit van de kerkeraad van 17 augustus 1840 om op twee plaatsen te vergaderen, nl. te Rottum en te Katlijk, in welke samenkomsten ouderling Wind om de andere zondag zou voorgaan. Deze was een bezield oefenaar, die altijd veel hoorders trok. Daarom was het een groot verlies voor de gemeente, toen hij uit Rottum vertrok. Het viel echter te verwachten, dat dit eenmaal zou gebeuren, want hij was druk aan de studie voor zijn opleiding tot predikant. Zijn nieuwe woonplaats zou Leens worden, in Groningerland vlakbij Ulrum gelegen. De gemeente daar had hem 14 november 1841 beroepen. En ruim een maand later, toen Wind in Leens op bezoek was, had hij het beroep aangenomen. Daarbij had hij echter wel de conditie gesteld, dat hij pas wilde komen, als hij zijn examen had gedaan. Dit laatste gebeurde meer dan drie maanden later, op 29 maart 1842, toen hij in de Provinciale vergadering, gehouden te Groningen bij De Cock in de pastorie in de Guldenstraat, de weg naar de kansel voor zich zag geopend. Wind is dus nog de hele (strenge) winter van 1841/'42 in Rottum blijven wonen, maar na zijn examen kwam de baan naar Leens vrij. Na nog te Rottum te hebben gepreekt, heeft hij op maandagavond 25 april '42 zich met zijn gezin in Rottum ingescheept om de lange reis naar Leens te beginnen. De tweede dag kwam het schip tot Kootstertille, de volgende tot Kommerzijl (Gr.) en op vrijdagmorgen 11 uur kon Wind met de zijnen in Leens door de kerkeraad worden begroet. De zondag daarop - 1 mei - is hij door ds T.F. de Haan in Leens als predikant bevestigd. Vergeleken met het lage en weilandrijke karakter van zijn geboortegrond was hij in een heel andere streek beland. ‘Hier is alles bijna bouwland,’ schrijft hij een paar dagen later aan zijn schoonvader te Tjerkgaast.Ga naar eindnoot1 En in januari 1844 kan hij er nog niet over uit, dat hij dominee heeft mogen worden. Hij schrijft dan vanuit Leens, vol dankbaarheid over Gods welbehagen, aan ds R. Scheunink ten Have, ‘predikant bij de gemeente Tjalbert’: ‘Want waarom mij van een boer welke doch onder lompe en plompe Galileeërs gesteld wierde, waarom zulk een tot Leeraar te maken?’Ga naar eindnoot2
Wind ging dus weg uit Rottum. Wie moest zijn opvolger worden als ouderling? Het lag allemaal erg moeilijk: de gemeente was heel klein. Ondanks al het met hem voorgevallene werd Ysbrand J. Veenstra - hierboven al genoemd - gekozen, maar diens verkiezing werd door de Provinciale vergadering ‘geheel ontbonden’. Bovendien verklaarde ze in een schrijven aan de classis de gemeente van Rottum voor ‘vervallen’. De leden konden kiezen tussen aansluiting bij Joure of bij Tjalleberd. En daarmee leek het lot van de gemeente beslist. In het besluit van de classis stond nog wel een ontsnappingsclausule nl. de woorden ‘zoo zij als een gemeente zouden willen blijven bestaan’. De classis liet dus nog een kleine mogelijkheid open voor het blijven voortbestaan als zelfstandige ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meente. Daarom was het zo'n gelukkige bijkomstigheid, dat ruim een jaar eerder Katlijk naast Rottum de tweede vergaderplaats was geworden, want juist in Katlijk en omgeving bleken enige leden te wonen, die ‘liever als een gemeente willen blijven bestaan’. Daarom kreeg ds T.H. Uitterdijk van Joure een uitnodiging in Katlijk, in het huis van Jeip Andries Siezenga, te komen preken, wat op woensdag 5 oktober 1842 is gebeurd. Het notulenboek voegt eraan toe: ‘zoo dat toen de gemeente als op nieuw gestigt is geworden’. Bij deze als het ware nieuwe instituering zijn nog vier nieuwe leden ‘aangesloten’ en twee kinderen gedoopt, nl. Hendrik, een zoontje van Jan Hendriks van der Honing en Antje Gerrits Steenstra; en Jantje, dochter van Lammert Klazes Ploegstra en Antje Jacobs Jongsma te Katlijk. De classis keurde alles goed, maar omdat er in Katlijk nog geen ouderling was zouden twee classis-ouderlingen met de diaken Jeep Andries Siezenga toezicht op de gemeente houden ‘het welk in plaats van Rottum, Katlijk is geworden’. De naam was dus veranderd van Rottum in Katlijk, maar de gemeente was - althans de eerste jaren - blijven bestaan. Blijkens het doopboek vergaderde men bij Jan Alberts Looper, bij zijn huwelijk in 1841 boerenknecht te Katlijk, en Jeip Andries Siezenga, arbeider te Katlijk, aan huis. Wat er kort na de naamsverandering, van de gemeente Rottum in die van Katlijk, is gebeurd, onttrekt zich grotendeels aan de waarneming. Weliswaar bestaat er nog een doopboek en een kasboek, maar het notulenboek van de kerkeraad begint pas weer met 30 november 1847. Misschien zijn de ontbrekende notulen wel in het bezit gebleven van één van de beide classis-ouderlingen, die namens de classis op de gemeente van Katlijk moesten toezien. Wanneer de gemeente in 1847 weer uit haar verborgenheid te voorschijn treedt, blijken er in eigen kring toch voldoende ambtsdragers te zijn gevonden. Ook in de classisnotulen is nu sprake van de gemeente te Katlijk. In 1847 bestaat de kerkeraad uit de ouderlingen Oebele Pieters Faber en Jeep Andries Siezenga, terwijl de diakenen waren Lammert Klazes Ploegstra bij zijn huwelijk in 1841 boerenknecht te Katlijk en Sjoerd Lammerts Jonker, bij zijn overlijden in december 1890 boer te Oudehorne. Oebele P. Faber was één van de drie mannen, die op zondag 28 september 1834 tijdens de middagdienst in de oude hervormde kerk op de terp te Wanswerd, als protest tegen het zingen van Evangelische gezangen, een geweldige rel had veroorzaakt.Ga naar eindnoot3 Er zat enige groei in de gemeente. Toen de 15e november ds K.J. van Goor van Tjalleberd tweemaal bij Siezenga aan huis was voorgegaan, waren als lidmaten van de gemeente aangenomen Johannes W. de Jong van Nijehorne, S.L. Jonker van Katlijk, en verder A.A. de Vries, L. H. Schippers en J.P. Sneekstra, terwijl drie kinderen waren gedoopt.Ga naar eindnoot4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat ook de boekhouder zijn rekening met een batig saldo van bijna ƒ 20,- kon afsluiten, was zeker geen slecht teken. In die tijd vergaderde de kerkeraad maar heel sporadisch. We telden tenminste voor het jaar 1848 slechts twee en voor 1849 maar één genotuleerde vergadering, alle drie ondertekend door ouderling O.P. Faber. Hij was de ouderling en voorganger. Niet lang is hij nog in de gemeente gebleven, want de notulen van 5 mei 1849 ondertekent hij met ‘proponent O.P. Faber’. Zijn theologische studie had hij dus voltooid. Nadat in deze vergadering Anne Wytzes Nijenhuis als ‘lid’ was aangenomen, nam de kerkeraad het belangrijke besluit een ‘Leeraar ter dezer Plaats te beroepen’. De keus viel op de eigen proponent Faber, maar deze bedankte voor het beroep en ging naar Beilen. Toch zou men samen met de gemeente Tjalleberd weliswaar geen dominee, maar toch wel een voorganger krijgen in de persoon van ‘student’ K.J. Pieters. Hij is op 16 januari 1850 ‘tot ons’ overgekomen, en schrijft en ondertekent met zijn grote letters een paar keer de notulen met K.J. Pieters, ouderling. Hij is later in de gemeente Franeker een befaamde en later omstreden predikant geworden.Ga naar eindnoot5
In de notulen van de op 29 januari 1850 te Katlijk gehouden kerkeraadsvergadering staan als ambtsdragers genoteerd: K.J. Pieters, J.A. Siezenga en J.W. de Jong ouderlingen, terwijl diakenen waren L.K. Ploegstra en A.A. Jongsma. De kerkvoogden waren Homme Jeeps Heida en Y.H. v.d. Honing. De gemeente bezat dus nu een behoorlijke kerkeraad. Wat ook op groei van de gemeente wijst, is dat men een eigen kerkgebouwtje probeerde te krijgen. Men kocht voor dat doel een huis in Mildam, dat op de plek van de tegenwoordige kerk stond, en vertimmerde het tot een kerkje. Het was alles heel eenvoudig. Daarom hoefde men ook niet meer te lenen dan ƒ 125,-. Nu nog een dominee zien te krijgen. Ook dit lukte. Uit de beide proponenten van de door ds W.A. Kok geleide opleiding te Hoogeveen nl. de 29-jarige H. Schoenmaker van Sluitenberg bij Hoogeveen en de 30-jarige Elbert van de Berekamp, werd de eerste beroepen. Nadat hij op 3 en 4 maart te Leeuwarden was geëxamineerd, is hij op zondag 21 maart 1852 door ds J. Talsma van Donkerbroek bevestigd. De gemeente, die eerst de gemeente van Rottum heette, daarna die van q, heet voortaan de kerk van Mildam en is als zodanig bekend gebleven. Het traktement van ds Schoenmaker, die ongetrouwd was, werd in augustus 1853 tot ƒ 300,- verhoogd. Driehonderd gulden per jaar of ƒ 25,- per maand! Minder kon het haast niet. Er kwam ook een pastorie, waar de dominee in mei 1854 met zijn ouders intrekken kon. De gemeente groeide intussen wat. Telkens versche- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen op de kerkeraadsvergaderingen personen, die toegang tot de gemeente vroegen. We noemen o.a. Jeip Pieters Heida en zijn vrouw Trijntje Jelles Schotanus (1853) en Oene Annes Veenbaas (1854), die in mei 1859 naar Oldeboorn is vertrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds H. Schoenmaker, 21 maart 1852 - 29 april '55Ds H. Schoenmaker heeft ruim drie jaar in Mildam gestaan. In 1854 waren zijn medeambtsdragers in de kerkeraad, de ouderlingen Homme Jeips Heida, boer te Mildam en Harmen Thomas van Ek, en de diakenen Marten Joukes Douma en Thees Jelles Woudstra, terwijl als kerkvoogden in functie waren Jan Andries Siezenga en Lolkje Jans de Jong. Interessant is de notitie, die we in de kerkeraadsnotulen van juli 1854 vonden. Punt van bespreking was of men een weduwe financieel zou steunen. Ze had ook kinderen die verdienden. De kerkeraad besloot haar ƒ 1,50 per week te geven, maar dan moest ze zoveel mogelijk ‘het tabak roken’ van haar jongens tegengaan, ‘daar dit schandelijk, schadelijk en gevaarlijk is.’ Een modern geluid! Toen ds Schoenmaker in april 1855 vertrokken was, naar Aaiden (bij Zweeloo in Drenthe) probeerde de kerkeraad natuurlijk een nieuwe dominee te krijgen. Ze formeerde een 3-tal, waarop voorkwamen ds J. Talsma van Donkerbroek, ds W. Coelingh van Enter (Ov.) en - hoe is het mogelijk - de pas vertrokken ds Schoenmaker. Het traktement werd van ƒ 300,- op ƒ 350,- gebracht. In een gemeentevergadering met manslidmaten werd op 22 juli 1855 ds Coelingh beroepen. Hij bedankte echter. Behalve de kerkeraadsleden hadden 18 manslidmaten meegestemd. Deze worden in de notulen allen bij name genoemd. Omdat we zo enigszins gewaar worden, wie de manslidmaten van de gemeente van Mildam in 1855 waren, geven we de namen hier door. Waarschijnlijk zullen een aantal lezers nog één of meer van hun voorvaders erin herkennen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds W. Groeneveld, 10 augustus 1856 - 29 mei '59In november '55 preekte in Mildam kandidaat W. Groeneveld van de Theologische school te Kampen. Hij werd wat later met 23 van de 29 stemmen beroepen. Maar hij moest nog geëxamineerd worden door de classis Heerenveen, en dat liep op 13/14 februari 1856 mis. Hij zakte. Behalve de gewone classicale afgevaardigdenGa naar eindnoot6 waren ook aanwezig de provinciale deputaten ds K.J. van Goor van Sneek en ds J. Beijer van Leeuwarden en de secundus deputaat ds J. Talsma van Donkerbroek. Verder ds T.F. de Haan, docent van de Theologische school te Kampen, en ouderling J. Rienstra van Sneek. Uit de bespreking bleek, dat de meeste ouderlingen wel voor toelating van kandidaat Groeneveld waren, hoewel er ‘aanmerkingen’ op zijn ‘bekwaamheid’ waren geúit. Maar de classispredikanten waren ‘vrij bezwaard’. En de deputaten verklaarden zich ‘geheel tegen de toelating’, gelet op de ‘zwakheid’ van de kandidaat en de ‘behoeften van deze tijd’. Ze vonden dus Groeneveld maar een zwakke indruk maken. Bij de stemming staakten de stemmen. Nu moest het lot beslissen. Uitslag: niet toelaten. Velen hadden medelijden met de kandidaat; te meer, omdat hij zijn ‘middelen’ tijdens zijn studietijd had ‘verteerd’. Men drong er de volgende dag bij hem op aan, dat hij aan zijn roeping moest ‘vasthouden’ en zich moest oefenen ‘in het oordeelkundig verdedigen van het Woord van God en de meest bestreden leerstukken des geloofs’. En zich na een kwart of een half jaar weer te laten examineren. De vier classispredikanten boden aan elk om de vier weken een zondag gratis in Mildam te komen preken, terwijl Groeneveld voor bijscholing geregeld naar ds P. van der Sluijs in Heerenveen moest gaan. De kerkeraad van Mildam hield het beroep ‘staande’ en kandidaat Groeneveld kwam al twee dagen later met zijn gezin in Mildam wonen (15 februari 1856) om daar als proponent werkzaam te zijn. De pastorie stond al klaar. Een paar weken eerder had de kerkeraad nog besloten, dat de muren in de pastorie groen zouden worden geverfd. Ook was een kolomkachel aangeschaft, die evenwel eigendom van de gemeente bleef. Ze had ƒ 14,30 gekost. Groeneveld woonde nog maar kort in Mildam of hem trof een verschrikkelijke slag! Na een ziekte van slechts 5 dagen stierf zijn vrouw Jakoba ten Have, oud ruim 35 jaar, met wie ‘ik ruim 8 jaren in dit zeer moeilijk tranendal... mogt doorbrengen,’ aldus de rouwadvertentie in De Bazuin.Ga naar eindnoot7 Twee jonge kinderen bleven moederloos achter. ‘Velen die haar gekend hebben, zullen eenigermate met mij gevoelen, wat ik in haar verloren heb. Dit leenigt echter veel mijne smart, dat zij in de laatste uren van haar leven verlangende was bij haar dierbaren Heere Jezus te zijn, en zij vermaande een ieder voor hare bedstede, om toch Jezus te zoeken, ten einde behouden en zalig te worden. Mildam, den 27 Junij 1856 W. Groeneveld, Proponent te Mildam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij voor het examen gezakt, zijn jonge vrouw overleden, we begrijpen ten volle, dat Groeneveld in de rouwadvertentie over het leven sprak als ‘een moeilijk tranendal’. Een half jaar na het eerste examen kwam proponent Groeneveld opnieuw voor de classis (7 en 8 augustus 1857). Nu werd hij met meerderheid van stemmen toegelaten. Wel kreeg hij de ‘opwekking’ mee om ‘vanwege zijn zwakheid en onvastigheid bijzonder in de Godgeleerdheid, zich toch verder getrouw en ijverig te oefenen om verder tot de bediening bekwaam te worden’. Een paar dagen na het examen vond in Mildam zijn bevestiging plaats door ds T.F. de Haan, ‘Hoofdonderwijzer’ aan de Theologische school te Kampen (10 augustus). In het kasboek van de kerk lezen we: ‘Aan Professor De Haan betaald voor reiskosten en prediken bij de bevestiging van Do Groeneveld ƒ 11,-.’ Onder Groenevelds leiding is een verzoekschrift aan de Koning verzonden, ondertekend door 86 personen, om als gemeente te worden erkend. Men zou kerken ‘in het te stichten gebouw in het dorp Mildam, op perceel, gemeente Mildam, kadaster sectie A no 588 en 589’. Bij K.B. van 30 mei 1857 no 75 kwam er de erkenning van een ‘Christelijke Afgescheidene gemeente te Mildam en omliggende dorpen (gemeente Schoterland).Ga naar eindnoot8 Het groot aantal ondertekenaars van het verzoekschrift wijst erop, dat de gemeente aanzienlijk was gegroeid. Op zondag 25 oktober 1857 is de nieuw gebouwde kerk in gebruik genomen. Bij die plechtige gelegenheid preekte ds Groeneveld 's morgens uit 1 Kon. 8: 29a; ‘Dat uwe ogen open zijn, dag en nacht, over dit huis.’ Onder het zeer talrijke gehoor bevonden zich ook enkele leden van de gemeenteraad. En dat in een streek waar 20 jaar geleden molestaties van Afgescheidenen zo'n ernstige omvang hadden aangenomen. Enkele maanden na de ingebruikneming van de nieuwe kerk is boven de ingang een kleine gedenksteen geplaatst, waarop te lezen staat: ‘De eerste steen gelegd door ds W. Groeneveld den 22 July 1857. Ziet dan hoe gij hoort Luc. 8: 18.’ Deze steen bevindt zich nog in de voorgevel van de kerk aan de Schoterlandse weg. Voor die eerste steenlegging ontving ds Groeneveld blijkens het kasboek ƒ 5,-. De steen zelf had ƒ 10,- gekost. Door Mildam is de gemeente Wolvega opnieuw geïnstitueerd (1870), terwijl de kerken van Oudehorne (1905) en Oudeschoot (1925) mogen gelden als dochterkerken van Mildam. |
|