De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||
land. Met de bijbehorende buurt Terwisga en het gehucht Galamadammen erbij gerekend, telde het omstreeks 1844 ongeveer 970 inwoners, die vooral van de landbouw en de veehouderij leefden. Van dit inwonertal waren 830 hervormd, terwijl er in 1845 circa 100 Afgescheidenen waren, die kerkten in ‘een klein en net gebouw, maar zonder orgel,’ aldus Van der Aa in zijn bekend Aardrijkskundig woordenboek. Volgens dezelfde schrijver telde het stadje Hindeloopen in die tijd 1200 inwoners, die vooral hun bestaan vonden in de veehouderij, in dijk- en polderwerken en in enige visserij. Verreweg het grootste zielental (950) bezat de oude hervormde gemeente. Boven de ingang van de kerk prijkt nog steeds het bekende zinspelende rijmpje:
In Hindeloopen bestond toen ook een vrij talrijke doopsgezinde gemeente, ontstaan uit een vereniging (1810) van de zg. Grove en Fijne Mennonieten, dus van de ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’. De Chr. Afgescheiden gemeente was maar klein, heel klein: ruim 20 zielen, die in 1842 toch een eigen kerkgebouwtje hebben gekregen. Hindeloopen, als het ware gelegen op een schiereiland, aan drie kanten door het water van de vroegere Zuiderzee (nu het IJsselmeer) omringd, mag bogen op een rijke geschiedenis. Daarvan getuigen nog steeds huizenbouw en stadhuis. Voor ons gevoel maakt de directe omgeving, zonder bos of bomen, een kale indruk.
In de dagen van de Afscheiding stond in Koudum ds J. Folkertsma, die tientallen jaren de hervormde kerk aldaar heeft gediend (1829-'66 em.). Hij was beslist niet rechtzinnig te noemen en was een hater van de Afscheiding, evenals zijn collega in Hindeloopen ds H.A. Ferf, die van 1813 tot zijn dood in 1850, dus 37 (!) jaar lang de hervormden in het Friese stadje aan de Zuiderzee was voorgegaan. Lichamelijk was hij zwak, zodat hij vele malen wegens ziekte niet op de kansel verscheen en het verdere pastorale werk perioden lang moest laten rusten.Ga naar eindnoot1 Ds J. Folkertsma (1801-'82) van Koudum had met nauwelijks beheerste ergernis geconstateerd, dat ook in zijn gemeente zonder verkregen toestemming oefeningen werden gehouden. Op een gegeven moment liep de gal hem over. Om een einde gemaakt te zien aan deze onwettige oefeningen, riep hij op haast gebiedende toon eerst de hulp in van het grietenij bestuur van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde, en vervolgens van de gerechtelijke autoriteiten in Sneek. Beide instanties bleken echter ongeneigd om zich van kerkelijke zijde op dit punt de wet te laten voorschrijven. Vooral de Officier van justitie in Sneek was vinnig in zijn antwoord en liet ds Folkertsma weten dat de- | |||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||
ze geen zaken had te regelen op een manier, die buiten zijn kerkelijke bevoegdheden vielen. Ook de grietman was niet ingenomen met de bemoeizucht van ds Folkertsma, die hij minder vriendelijk verklaarde ‘uit eene zucht den geestelijken van alle gezindheden schijnende eigen te ziin, door namelijk zich te bemoeyen met zaken buiten zijne kerk...’. Bovendien vond de grietman het riskant in te grijpen bij de oefeningen ‘welke in dit arrondissement zoo veelvuldig zijn’. Want dit ingrijpen zou heel gemakkelijk kunnen leiden ‘tot groote haat en verwijdering der ingezetenen onderling, tot schade der maatschappij.’Ga naar eindnoot2 Maar toen de Gouverneur van Friesland bericht was, dat De Cock meer dan eens in Burum had gepreekt, verzocht hij de hoofden van de plaatselijke besturen te letten op verboden godsdienstoefeningen (niet meer dan 20 personen). En zo was de grietman verplicht de Gouverneur op de hoogte te houden. Op 4 juni '35 schreef hij dan ook vanuit Koudum, dat in zijn grietenij in een schuur sedert enige tijd herhaaldelijk bijeenkomsten met meer dan 100 personen waren gehouden. Daarin ging dan voor Pier Schaap van Workum, van beroep ‘lederbereider’. Die bijeenkomsten hadden helemaal het karakter van een kerkdienst: er werd gepreekt, gebeden, gecollecteerd en er werden psalmen gezongen. Naar de grietman had vernomen, zou er nòg een keer een samenkomst plaats vinden, waarna Schaap ‘zich van huis naar Dordrecht en vervolgens naar de Eilanden zal begeven’ (dit zullen wel de Zuidhollandse eilanden zijn geweest). Verder vond de grietman het opmerkelijk ‘dat juist de grootste tegenstrevers in de betaling der floreenomslag voor den kerkbouw, zich als het ware aan het hoofd stellen dezer bijeenkomsten’. Inderdaad kan hiertussen wel enig verband hebben bestaan. ‘Voorzichtigheidshalve’ had hij door de veldwachter van de laatst gehouden bijeenkomst een proces-verbaal laten opmaken. Terloops merken we hier op, dat het hervormde kerkgebouw in die jaren bouwvallig was. Ook met de toren was het misère. In 1830 had de spits het al eens begeven. Na zeer langdurige onderhandelingen werden kerk en toren tenslotte gerenoveerd, maar blijkbaar niet erg solide. Opnieuw moest er worden gebouwd: het werd in 1857 de kerk en toren, zoals we die nu zien. Van het bovengenoemde proces-verbaal hebben we in het Gouverneurs-archief een afschrift gevonden, voor Koudumers interessant om te lezen. Het gaat hier over een op vrijdagavond 12 juni 1835 in een schuur onder Koudum gehouden illegale godsdienstoefening. Die avond had de grietman zich met zijn assistenten - in totaal niet minder dan 8 personen - begeven naar het huis van Piebe Taekes Hoekema, boer en kerkvoogd van de hervormde kerk te Koudum. Vreesden de bezoekers handtastelijk verzet, dat ze met zo'n grote groep in het donker van de avond naar de schuur van Hoekema waren | |||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||
gestapt (of met het rijtuig gereden)? Wilden ze zoveel mogelijk getuigen hebben? Wie zal het zeggen? Niet alleen de grietman, G.A. Avershorn van NautaGa naar eindnoot3, was erbij, maar ook de vrederechter C. Albarda van het kanton Hindeloopen. En een assessor en de secretaris van de grietenij, resp. Atze Wytzes van der Zijp en Jan Albarda Gerlsma. Bovendien nog twee justitie- en twee politiedienaars, onder wie de veldwachter van Koudum, Tjitte Romkes de Boer. Toen ze bij Hoekema waren aangekomen, vonden ze de schuurdeur gesloten. Maar op hun herhaald geklop deed eindelijk Hoekema zelf toch open. In de schuur telde de grietman, de gezinsleden van Hoekema niet meegerekend, ongeveer 60 personen ‘gezeten op banken of stoelen’, terwijl duidelijk genoeg Pier Schaap - die voor een tafel stond - de voorganger was. Aan het bevel de schuur te verlaten, werd door de meesten voldaan, behalve door Willem Durks Jaarsma en Thijs Cornelis de Boer, die in het proces-verbaal ‘weerspannig’ worden genoemd. De schuur bleek verlicht door middel van kaarsen op één of meer houten kerkkronen gezet. Verwonderd vragen we ons natuurlijk af: kerkkronen in een boerenschuur? Maar in dat proces-verbaal volgt onmiddellijk de verklaring van dit vreemd verschijnsel: die houten kronen waren afkomstig uit de hervormde kerk, waaruit ze al sedert enige tijd werden vermist! (Hoekema was kerkvoogd.) In een begeleidend schrijven bij het aan de Gouverneur opgestuurde proces-verbaal sprak de grietman - die aanvankelijk lang geaarzeld had - als zijn mening uit, dat het nu ‘meer dan tijd werd om door te tasten’. Hij had gehoord, dat het plan bestond ‘zich meester te maken’ van de kerk, zodra de schuren door het bergen van de hooioogst voor dergelijke oefeningen onbruikbaar waren geworden. Van een veroordeling hebben we niet gelezen. Wel kreeg Schaap de waarschuwing niet meer in Koudum terug te komen. Het is wel zeker, dat de Afgescheidenen later met niet meer dan 20 personen hebben vergaderd. Dat mocht. ‘Ogenschijnlijk is de zaak beteugeld’, schreef de grietman vol reserve, ‘maar in geenen deele uitgedoofd... en op een listige wijze onderhouden.’ Tegen de verwachting in hebben we in het lidmatenboek van de Afgescheiden kerk te Koudum de naam Piebe Taekes Hoekema niet teruggevonden. ‘Waarschijnlijk heeft hij het risico te groot geacht of heeft de interne situatie binnen de Afgescheiden groepering hem van toetreding weerhouden.’Ga naar eindnoot4 In de notulen van de hervormde kerkeraad is niets te vinden over deze veel emoties los makende oefeningen. Of het moest zijn, dat de kerkeraad op voorstel van de predikant in 1835 besloot alle door de diaconie | |||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||
bedeelden te verplichten één maal per zondag in de kerk te komen op straffe van inhouding van het weekgeld. Zo trachtte men een afhankelijke en weerloze groep te treffen, onder wie zich waarschijnlijk ook deelnemers aan de oefeningen bevonden. | |||||||||||||
Het beginIn december 1836 ontving de hervormde kerkeraad van Koudum van vijf gemeenteleden, onder wie een oud-diaken, een bericht van onttrekking. De reactie hierop was, ‘dat deze personen zich reeds lang van de gemeente de facto hadden afgezonderd en onderscheidene vermaningen hadden geweigerd’. Een aantal maanden eerder was de gemeente van Ferwoude-Koudum geïnstitueerd, waartoe aanvankelijk ook de Afgescheidenen van Koudum en Hindeloopen behoorden. Dit blijkt uit het bewaard gebleven eerste notulenboek van de kerk van Ferwoude-Workum en uit het lidmatenboek van de enige jaren later zelfstandig geworden kerk van Koudum. Op 23 september 1838 zijn Age Sakes Schaaff, van beroep een 38- jarige bakker, en Jan Doedes Molenaar, een 31-jarige schilder (‘verwer en glazenmaker’) resp. als ouderling en diaken bevestigd voor Koudum, dat toen nog een wijk van Workum-Ferwoude vormde. Zonder moeilijkheden was dit echter niet gegaan, althans niet wat Schaaff betreft. Tegen hem hadden Hendrik Harmens Grunstra en Jeike Elings Reinsma, beiden uit Koudum, bezwaren ingebracht.Ga naar eindnoot5 Een ouderling behoorde immers een man ‘vol des Heiligen Geestes’ te zijn en ze vroegen zich af of dit bij Schaaff wel het geval was. Ook Cornelis Damstra kwam nog persoonlijk op de classisvergadering; hij was het met de vorige sprekers eens, en zei, dat hij niet geloofde, dat Schaaff bekeerd was. Hieraan voegden Grunstra en Reinsma nog toe, dat ze vonden, dat Schaaff voor een ouderling te driftig was en dus ‘onbekwaam te stichten, te leeren en te vermanen’. Maar de classis kon het met deze bezwaren niet eens zijn, en meende, dat Schaaff in zijn ambt moest worden bevestigd ‘ten einde in de vreze des Heeren de kudde Gods mede te kunnen helpen weiden,’ te meer daar Schaaffs kennis uitnemend was. De bezwaarden - vooral Cornelis Damstra - gaven tenslotte toe, in hun uitdrukkingen te ver te zijn gegaan, ‘weshalve zij Age Sakes Schaaff als haren ouderling hebben aangenomen.’ De keus van Age Schaaff als ouderling en Jan Molenaar als diaken is een goede keus geweest. Beiden hebben in de moeilijke beginperiode veel voor de kerk van Koudum mogen doen. Jarenlang vertegenwoordigden ze de gemeente Koudum op de vergaderingen van de classis Sneek (Molenaar is later ook ouderling geworden). Oud zijn ze niet geworden: Schaaff 63 jaar en Molenaar maar 51 jaar.Ga naar eindnoot6 Langzamerhand werd de combinatie, waarin de Afgescheidenen in | |||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||
Koudum en Workum met elkaar leefden, wat minder direct. Wel deden de Koudumers nog mee met het beroepen van S.O. Los (van oorsprong een Workumer schipper!) als predikant van Workum-Ferwoude-Koudum. En men sprak af, dat de gemeenten van Workum-Ferwoude-Koudum voorlopig nog verenigd zouden blijven, al waren de woorden scheiding en zelfstandigheid al wel gevallen. Ds Los, die op 11 juni 1841 was bevestigd, preekte in Workum in een inmiddels gereed gemaakt kerkgebouwtje aldaar en in Koudum in het huis van ouderling Schaaff. Deze zou - na een drietal jaren zijn huis gratis beschikbaar te hebben gesteld - voortaan ƒ 25,- per jaar aan huur ontvangen. Tijdens de korte ambtsperiode van ds Los (1841-'42) bleken de velden wit om te oogsten. In Workum voegden zich 17 personen bij de gemeente. Ook in Hindeloopen traden verscheidene personen toe. In Koudum werden zelfs 21 personen op belijdenis van hun geloof aangenomen, zodat daar in het begin van 1842 het aantal ambtsdragers van twee op vier moest worden gebracht. Ze waren gekozen op 30 december 1841. Het betekende weer een stap op de weg naar zelfstandigheid. Met die datum begint dan ook het eerste notulenboek van de gemeente te Koudum. Hindeloopen was trouwens al op woensdag 10 november 1841 als een afzonderlijke gemeente geïnstitueerd.Ga naar eindnoot7 De band, die de drie gemeenten van Workum-Ferwoude, van Koudum en van Hindeloopen samenbond, was praktisch deze, dat ze samen dezelfde dominee hadden. Toen dan ook het vertrek van ds Los vaststond, begonnen de kerkeraden van Koudum en Hindeloopen over het beroepen van een eigen predikant te denken, terwijl ook de kerkeraad van Workum-Ferwoude in april 1842 erover sprak, dat iedere gemeente afzonderlijk een dominee zou beroepen zonder combinatie ‘dog alzoo dat de eene Gemeente de andere zoude bijstaan met liefdebeurten’. Zo ging elke gemeente haar eigen weg.Ga naar eindnoot8 Voordat we nu het eerste notulenboek van Koudum (1841-1853) op de voet volgen, moeten we eerst nog onze aandacht richten op de Koninklijke erkenning van de beide gemeenten Koudum en Hindeloopen. Het verzoek uit Koudum om door de regering als officiele kerk te worden erkend, bevatte de handtekening van 13 ondertekenaars, van wie slechts 9 ‘hoofden van huisgezinnen’ waren. Ze vertegenwoordigden in totaal 35 zielen. Zo klein is de Afgescheiden gemeente van Koudum begonnen! We noemen hier de namen van de ondertekenaars met de volle voornamen en met een enkele notitie erachter.
| |||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||
In het verzoekschrift stond ook meegedeeld, dat men zou kerken ‘in een deel van een particulier huis, eigendom van A. Schaaff’. We vragen ons af: zou het in de bakkerij geweest zijn? Bij Koninklijk Besluit van 16 oktober 1841 no. 83 heeft de gemeente van Koudum de erkenning van de regering gekregen. In één adem kunnen we nu hieraan toevoegen, dat ruim een maand later de gemeente te Hindeloopen de erkenning door de regering verwierf, bij K.B. van 5 december 1841 no. 73. Deze gemeente was nog een stuk kleiner dan de toch al kleine gemeente van Koudum. Slechts 6 (!) personen hadden het verzoekschrift getekend, van wie 4 ‘hoofden van huisgezinnen’, in totaal 16 zielen vertegenwoordigend. Men kerkte in gebouw wijk A no. 22, kadastraal sectie A no. 45 en 46.
De namen van de 6 ondertekenaars waren:
| |||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||
Op de maart-vergadering van de classis Sneek in 1842 zijn voor 't eerst een ouderling en diaken uit Hindeloopen aanwezig, nl. ouderling L. Gerlsma en diaken Joh. Feenstra. Zowel Lammert Gerlsma als ouderlingen Epeus H. Vlieg (zijn officiele naam is heel plechtig Epeus van Hylkema Nicolaas VliegGa naar eindnoot9) komen we vele jaren als afgevaardigden van Hindeloopen op de classis Sneek tegen. E.H. Vlieg was een boer onder Hindeloopen.
Het is hier de plaats enkele bijzonderheden mee te delen over de voorgeschiedenis van de Afgescheiden gemeente in Hindeloopen, die - zoals we al schreven - op woensdag 10 november 1841 is geïnstitueerd. Stond de hervormde ds Horatius Arends Ferf in Hindeloopen sympathiek tegenover de doopsgezinde gemeente aldaar, van de Afgescheidenen moest hij niets hebben. Hij vond hun houding maar revolutionair. Nog niet dadelijk had hij last van hen. Bij de schriftelijke kerkvisitatie in mei 1836 kon hij namens de kerkeraad nog invullen, dat in Hindeloopen ‘alles wèl was’. Maar de visitatie van het volgend jaar bracht aan het licht, dat een diaken - Lammert Gerlsma - de zuiverheid van de door ds Ferf gebrachte leer in twijfel trok. In november van hetzelfde jaar (1837) vroeg Gerlsma schriftelijk ontheffing uit zijn ambt. Hij kreeg ze. In de hervormde kerkeraadsnotulen lezen we van hem, dat hij zondags toch al geregeld ‘naar elders’ trok om daar de kerkdiensten bij te wonen ‘en dit tot ergernis der Gemeente geweest was’. Met dit ‘elders’ is ongetwijfeld Koudum (of Workum) bedoeld. In Hindeloopen bestond nog steeds geen officiele Afgescheiden gemeente. Toch nam in de hervormde kerk aldaar het aantal verontrusten enigszins toe. En in november 1840 moest worden geconstateerd, dat het houden van ‘separatistische godsdienstoefeningen’ in Hindeloopen bleef voortduren. Officieel had zich echter nog niemand afgescheiden. Maar nog geen jaar later - op 16 augustus 1841 - kwam de eerste schriftelijke verklaring van afscheiding binnen van de voormalige diaken L. Gerlsma, die in 1837 als diaken bezwaren had ingebracht tegen de zuiverheid van Ferfs prediking. Met leedwezen meende de hervormde kerkeraad in de onttrekking te moeten berusten. Toen er één schaap over de dam was, volgden er meer. Op 4 september '41 werd het voorbeeld van bovengenoemde broeder door 8 personen gevolgdGa naar eindnoot10 en in de jaren 1842-'45 kwamen er nog ongeveer 10 berichten van afscheiding binnen, o.a. van Ep. H. Vlieg, Jannigje Bregts Groenhof, Intje Drieses Visser, Eipkje Thomas Menage, Dries T. Visser en Annigje E. Reinsma, Jan Hartmans Wijbrands en vrouw Dotte Jollings Willems (november 1844).
We keren nu naar Koudum terug. Daar waren op 30 december 1841 wegens de groei van de gemeente een ouderling en een diaken erbij geko- | |||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||
zen, zodat na hun bevestiging op zondag 9 januari '42Ga naar eindnoot11 de kerkeraad van Koudum vier ambtsdragers telde.Ga naar eindnoot12 Het waren de ouderlingen Age S. Schaaff en Jan D. Molenaar, hierboven al meerdere malen genoemd. Verder de diaken Uilke Tjidses de VriesGa naar eindnoot13, een 28-jarige timmerman, in 1847 naar Noord-Amerika geëmigreerd, en Jacob Siberens SteigingaGa naar eindnoot14, een 35-jarige arbeider, zoon van een ‘slagter’ te Koudum. Wanneer we nu het eerste notulenboek gaan bekijken, dan blijkt, dat de notulen in de regel kort zijn en maar weinig bijzonderheden aanreiken. Ook de lotgevallen van de gemeente in Hindeloopen staan erin vermeld, want de kerkeraden vergaderden altijd samen, al kerkte men afzonderlijk. We kunnen nu de lezer het volgende boeket aanbieden. In Koudum werden de kerkdiensten bij Age Schaaff aan huis gehouden. Ideaal was deze toestand niet. Daarom begon men al in maart 1842 te spreken over een eigen nieuw kerkgebouw. Toen men in mei 1842 vernam, dat ds S.O. Los, die men met Workum gezamenlijk als predikant had, naar Rotterdam zou vertrekken, werd ook het beroepingswerk opeens actueel. Na zonder resultaat enige beroepen te hebben uitgebracht, viel in oktober '43 het oog op student Sietse Hanses BaronGa naar eindnoot15, die nog niet was geëxamineerd. Maar dat kwam in orde. De eerste twee jaren zou hij in Koudum wonen, daarna dezelfde periode in Hindeloopen, in welke plaats aan Lammert Gerlsma de catechisaties werden toevertrouwd. De kerkeraad met wie ds Baron in 1845 moest samenwerken, bestond voor Koudum uit de ouderlingen Jan Doedes Molenaar en Hessel Ottes Yntema (uit Workum overgekomen), en de diakenen Jacob Sybrens Steiginga en Johannes Rientzes BoumaGa naar eindnoot16. De ambtsdragers van de gemeente te Hindeloopen waren de ouderlingen Lammert S. Gerlsma en Epeus H. Vlieg; diaken Joh. Jans Feenstra. Ds Baron heeft niet lang in Koudum-Hindeloopen gestaan. Was hij in het voorjaar van 1844 in de combinatie dominee geworden, in het najaar van '46 nam hij afscheid en vertrok naar Ferwerd. In de ontstane vacature werd beroepen ds D.D. Drukker van Dokkum, met wie men vroeger al eens contact had gehad, toen hij nog als ouderling-oefenaar in Ulrum diende. Nu kwam hij wel. Hij was de zestig al enkele jaren gepasseerd. Uiteraard vinden we zijn naam en die van zijn vrouw in het lidmatenboek: Durk Durks Drukker en Hermanna Neeltje van der Borgh. Zij was in Ulrum heel bekend. Daar had ze als vrouw van de heel- en vroedmeester Albert Kaspers Groothuis de Afscheiding meegemaakt, waar ze - in tegenstelling tot haar man - zeer sympathiek tegenover stond. Toen De Cock nog maar net in de gevangenis in Groningen zat, had ze hem al opgezocht. De Cock noteerde zelf in zijn dagboekje, dat hij op 2 december 1834 bezoek had gehad van ‘juffr. Groothuis’. | |||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||
Na de dood van haar man in 1839, was ze in november '41 op 48-jarige leeftijd hertrouwd met de toen 55-jarige weduwnaar D.D. Drukker uit Stroobos, die toen in Ulrum ging wonen, daar al dadelijk ouderling in de Afgescheiden kerk werd en enkele jaren later dominee in Dokkum (1844) en vervolgens in Koudum-Hindeloopen. Over de ambtsperiode van ds D.D. Drukker (1848-'52) geven de kerkeraadsnotulen ons heel weinig bijzonderheden. In 1850 werd door het lot beslist, dat ds Drukker voorlopig vijf jaar in Koudum zou wonen, met de bepaling erbij, dat Koudum en Hindeloopen samen de huur en de belasting van de woning zouden betalen. Ds Drukker verdiende ƒ 350,- per jaar. Minder kon het haast niet. Toen hij dan ook klaagde van dit bedrag niet te kunnen rondkomen, werd zijn traktement opgetrokken tot ƒ 400,- per jaar. In de notulen van 25 januari 1852 lezen we, dat ds Drukker ziek was. De kerkeraadsnotulen van 30 december '51 zijn de laatste, die door hem zijn getekend. Hij zou niet weer op de preekstoel komen. Op zondag 23 mei '52 is hij overleden. Zijn vrouw is een half jaar later naar Ulrum teruggekeerd met Grietje Garms Bareveld, waarschijnlijk de hulp in de huishouding. Nog in hetzelfde jaar 1852 kreeg Koudum in combinatie met Hindeloopen een nieuwe dominee in de toen 43-jarige Jan Thijsses Bijzitter, gekomen van Andijk (N.H.). | |||||||||||||
Ds J.T. Bijzitter, 2 december 1852-1 maart '69Op dinsdag 23 november '52 was ds Bijzitter met zijn gezin in goede welstand in Koudum aangekomen en op donderdag 2 december door ds Th. de With van Bolsward bevestigd. 's Avonds verbond hij zich ‘onder een groot getal toehoorders plegtig aan deze gemeente’. Bij die gelegenheid preekte hij over Exodus 33: 15: ‘Toen zeide hij tot hem: Indien uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken.’ En een paar dagen later - op zondag 5 december - deed hij zijn intree in de gemeente Hindeloopen met een preek over Zach. 6: 12: ‘En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de Heere der heirscharen, zeggende: Zie, een man wiens naam is Spruite, die zal uit zijn plaats spruiten, en hij zal des Heren tempel bouwen.’ Het bericht in het kerkelijk weekblad De StemGa naar eindnoot17, waaraan we bovenstaande gegevens ontlenen, besluit met ‘...dat het strekken moge tot eere van God en tot uitbreiding Zijns Koningrijks en tot behoud van arme en voor de eeuwigheid geschapen zielen.’ In de kerkeraadsvergadering, de dag na zijn intree gehouden, werd - waarschijnlijk door ds Bijzitter zelf - opgemerkt, dat er in de notulen nog niets over zijn predikantstraktement stond ‘aangeteekent’. De aanvulling kwam stante pede. Dominee ging ƒ 450,- per jaar verdienen en zou elk jaar tegen kersttijd een gemest varken van 200 pond zwaar ‘geslacht en schoon’, aan de pastorie bezorgd krijgen. Ook had hij vrij | |||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||
wonen. En als hij in Hindeloopen moest preken, dan zou hij met een rijtuig worden gehaald en gebracht. Deze eerste kerkeraadsvergadering, door ds Bijzitter in Koudum gepresideerd en in keurig handschrift genotuleerd, stond trouwens helemaal in het teken van allerlei regelingen wat betreft catechisaties, huisbezoeken en preekbeurten. Ook werd besloten een ondertekeningsformulier voor ambtsdragers op te stellen en in voorkomende gevallen te gebruiken. Zo werd een noodzakelijke en nuttige organisatie van het kerkelijk leven vastgesteld, zodat alles ‘in goede orde kon geschieden’, aldus de notulen. Het tweede notulenboek ‘der Christelijk Afgescheiden en Wedergekeerde Gereformeerde Gemeenten’ te Koudum en Hindeloopen loopt van 1854-'69Ga naar eindnoot18, beginnend met 31 januari '54. Aanwezig waren toen ds Bijzitter met de ouderlingen Jan D. Molenaar en Jan Jans Kamstra van Koudum. Als diaken was present Joh. R. Bouma, als kerkvoogd J.S. Steigenga. Hindeloopen was vertegenwoordigd door de ouderlingen E. van Hielkema Vlieg en J.H. Wybrands. Bij het bestuderen van dit notulenboek beseffen we weer, hoe veelkleurig en vaak moeilijk het werk van een kerkeraad is. We hebben enkele elementen daaruit bij elkaar gesprokkeld, aangevuld met gegevens uit andere bronnen. Voor de arme en oude visser Sipke de Jong werd gecollecteerd om hem te helpen aan ‘een nieuw vaartuigje tot de visvangst strekkende, waarmee hij zijn brood verdient’. Zo kwam hij tenminste niet ten laste van de diaconie. Oud-ouderling Age Sakes Schaaff, de bakker, werd van het Avondmaal afgehouden, omdat hij te licht brood had verkocht. De wereldlijke rechter had hem al voor dit feit veroordeeld. In mei '56 stierf diaken Joh. Rientsjes Bouma, oud 54 jaar, nalatende een bedroefde weduwe met één aangehuwd en vier eigen kinderen. Ruim 13 jaar had hij de gemeente als diaken gediend. Dit sterfgeval gaf ds Bijzitter een bericht in de pen, dat hij in het kerkelijk weekblad De Bazuin liet zettenGa naar eindnoot19. We citeren daaruit: ‘... in deze smart deelt enigszins ook de ganse gemeente en vooral haar armen, voor wie hij vlijtig en getrouw als diaken 13 jaren achtereen steeds onvermoeid werkzaam was, overeenkomstig het formulier van bevestiging der ouderlingen en diakenen onzer Geref. kerken. Veel verliest de door hem nagelaten weduwe en kinderen, en ook onze gemeente aan hem, maar toch behoren wij ook in deze vrijmachtige weg des Heeren te berusten; en dat des te meer omdat wij op goede gronden geloven, dat op hem toepasselijk is: Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan enz. Openb. 14: 13.’ In 1856 werd voor ƒ 425,- een kabinetorgel aangekocht, dat op vrijdag 17 oktober in gebruik is genomen. Bij die gelegenheid sprak ds Bijzitter over Psalm 150: 4b: ‘Looft Hem met snarenspel en orgel.’ | |||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||
Op die dag - aldus de notulen - is ‘ons psalmgezang voor 't eerst begeleid met dit schoone orgelspel binnen ons kerkgebouw te Koudum’. En in De BazuinGa naar eindnoot20 liet de kerkeraad het volgende stukje plaatsen, waaruit we citeren: ‘Dit orgel is bijna geheel de vrucht van vrijwillige bijdragen, voor dat doel gegeven. Wij zagen daarin een weldaad des Heeren en mochten Zijn naam er ootmoedig voor danken. Het was ons verlangen dat al des Heeren volk vername hoe de hand des Heeren goed over ons was. Van buiten onderdrukt, van binnen diep in schuld en alles onwaardig, buigt zich onze ziel voor het aangezicht des Heeren dankend neder en beroemen wij ons in Zijn goedertierenheid en trouw. En daar dit zo is, waarom zouden wij, dan volgens de opwekking van de dichter ook aan ons, onze God geen grootheid met snarenspel en orgel geven?’ Uit deze laatste opmerking van ds Bijzitter blijkt wel, dat niet allen ervan overtuigd waren, dat in een kerk een orgel hoort. Voor orgelliefhebbers merken we hier terloops op, dat de Afgescheiden kerk van Sneek de eerste was, waarin een orgel kwam (1852). In 1855 volgde Franeker, in 1856 dus Koudum, in 1859 Joure, in 1862 Leeuwarden (een kabinetorgel), in 1864 Wanswerd en een nieuw orgel in LeeuwardenGa naar eindnoot21. Een kabinetorgel is een pijporgel met openslaande vleugeldeuren, geschikt voor een grote huiskamer. Waren de deuren gesloten, dan had het geheel het uiterlijk van een kabinet, een meubelstuk van kostbaar hout; oorspronkelijk een kast met deuren op een hoog voetstuk met laden van onderen. Men trof kabinetorgels wel aan in de pronkkamer van boerderijen en ook wel bij welgestelde burgers, minnaars van orgelmuziek.Ga naar eindnoot22
In hetzelfde nummer van De Bazuin (1856), waarin de ingebruikneming van het orgel staat vermeld, vonden we ook een door ds J.T. Bijzitter, predikant te Koudum en Hindeloopen geschreven aanbeveling van een boekje, getiteld: ‘Zes Zamenspraken’ door A.A. Hoevenaar (4e druk). Omdat de aanbevelende woorden van ds Bijzitter duidelijk de piëtistische inslag van prediking en geloofsleven van de Afgescheidenen van toen laten doorschemeren, geven we de aanbeveling hier door (in aangepaste spelling): ‘Bij de boekhandelaar H. Bokma te Heeg (prov. Friesland), is van de pers gekomen een uitmuntend boekske van 158 bladzijden, voor jaren uitgegeven door A.A. Hoevenaar, bij zijn leven lidmaat der Gereformeerde gemeente te Rotterdam. Reeds in 1854 werd het voor de 3e maal herdrukt voor eigen rekening van R.D. Hamming, oud-ouderling der C.A. Gereformeerde Kerk in ons vaderland, thans woonachtig te Sexbierum; die uit hoogachting voor dat boekdeel, er een voorrede bijschreef, waarom hij het op nieuw publiek maakte. Thans ziet hetzelfde boek een vierde en veel vermeerderde druk. Het bevat zes samenspraken tussen een gelovig werkende, een gestaltelijke, | |||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||
een treurige, een bekommerde, een zorgeloze en een werkheilige Christen. Met ernstige en aandachtige lezing kan dit boek voor alle mensen, onder de zegen des Heeren, van veel nut zijn. Bijzonder vindt men er voor min ervarene of weinig geoefende Christenen, zeer gegronde bijbelse raad en bestier betrekkelijk het verborgen leven voor God, en gefundeerde troostbronnen, beide in leven en in sterven. Ook getrouwe behandeling van zielen op een minzame wijze, juist overeenkomende met de beschrijving op het titelblad. De prijs is gesteld op 40 cents. Daarom, met mijn ganse hart, wens ik, dat dit boekdeel veler eigendom worde, en mag strekken tot een bijzondere zegen.’ | |||||||||||||
HindeloopenZat er in de gemeente te Koudum enige groei, die in Hindeloopen werd steeds zwakker. Ze betaalde in 1854 nog de helft van het traktement van ds Bijzitter, maar wilde nu haar bijdrage tot een kwart verlagen. De reactie van de Koudumers hierop was: laat ds Bijzitter dan ook maar in Koudum blijven wonen, hoewel vroeger was besloten, dat de predikant eerst 5 jaar in Koudum zijn pastorie zou hebben, en daarna 5 jaar in Hindeloopen. In de notulen van een jaar later (1856) lezen we weer een bewijs van de zwakheid van de Hindeloopense gemeente. Door het a.s. vertrek van ouderling J.H. Wybrands naar Stavoren, kwam Hindeloopen helemaal zonder ouderling te zitten. Er was ook al geen voorzanger meer; die was overleden en onder de gemeenteleden bezat niemand de gave om zijn taak over te nemen. Evenmin was er een diaken te vinden, zodat de ouderling, zolang hij er nog was, alles alleen moest doen. De zaak kwam op de classis. Deze meende, dat Hindeloopen als zelfstandige gemeente moest blijven bestaan tot ze zelf verklaarde het niet langer te kunnen volhouden. Dus mocht ze ook niet de betaling van een kwart van het traktement van ds Bijzitter laten vallen; ‘dit zou een onwettig verbreken van de gezamenlijke roeping des leeraars zijn’. Ouderling Wybrands, die blijkbaar ontheffing had gevraagd, moest worden berispt over zijn weggaan juist nu. ‘Op hem rustte het geheele Gemeentelijk bestuur van Hindeloopen totaal alleen’.Ga naar eindnoot23 Toch zijn er enige tijd later weer twee diakenen in Hindeloopen nl. Tymen S. Sikkes en Fokke S. de Boer. En in 1864 is ook ouderling J.H. Wybrands weer ‘ingekomen’ en wordt als nieuwe diaken gekozen Fekke Uilkes de Vreze. Maar omstreeks 1860 was de gemeente te Hindeloopen weer uiterst zwak. Het blijkt ook uit een notitie in de kerkeraadsnotulen van januari 1859: Men besloot, dat in Hindeloopen het halve deel van de kerkeraad niet zal ‘veranderd’ worden ‘zolang er in de gemeente niet meer zijn dan 4 manslidmaten’! De achteruitgang van de gemeente te Hindeloopen was al tijdens de periode van ds Drukker (1848-'52) begonnen, zodat hij Hindeloopen metterwoon verliet en in Koudum kwam | |||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||
wonen. In de eerste jaren van ds Bijzitter (1852-'69) zakte de gemeente dieper weg, zo diep zelfs, dat ‘er pogingen werden aangewend om haar op te heffen’. Zo staat het geformuleerd in het ‘Woord vooraf’ van het eerste Hindelooper notulenboek, dat met 1869 begint. Maar - lezen we verder - ‘het behaagde echter den Heere zich harer te ontfermen; zij nam weer toe, en wel zoo, dat zij toen ds Bijzitter ontslapen en in de zalige rust ingegaan was, met goedvinden der classis, als eene zelfstandige gemeente optrad, die niet meer met de Koudumer gemeente een leeraar verkoos te bezitten.’ De combinatie met Koudum werd dus door de Hindeloopers zelf beëindigd, wat wel wijst op weer toegenomen kracht (1869). Tot groot ongenoegen van de Koudumers, die dit maar ‘liefdeloos’ vonden. Het zou overigens niet minder dan 10 jaar duren, voordat Hindeloopen in J. Kooi een eigen dominee kreeg (1879). Wie over de geschiedenis van de Chr. Afgescheiden gemeente van Hindeloopen tot 1869 wil lezen, kan dus daarvoor terecht eerst in de Workumer notulen en voor de ambtsperiode van resp. de predikanten S. Baron, D.D. Drukker en J.T. Bijzitter in de Koudumer notulenboeken. Keren we na dit Hindelooper tussenspel terug naar Koudum. | |||||||||||||
SchoolHet jaar 1858 is voor de Chr. Afgescheiden gemeente te Koudum een belangrijk jaar geweest. Want in dit jaar werd op initiatief van uitsluitend Afgescheidenen onder leiding van ds J.T. Bijzitter een Christelijke school geopend. Daarmee is Koudum één van de eerste plaatsen in Friesland, waar een Christelijke school werd gesticht. Stuwende figuren in de belangrijke sector van het Christelijke onderwijs waren in Koudum Douwe Jans Molenaar (overleden in 1911) en Renze Hiddes Koornstra, die in december 1866 resp. tot derde ouderling en derde diaken waren gekozen. Toen in 1867 de hervormde ds L. Tinholt in Koudum was gekomen, richtte deze daar een afdeling van de Vereniging voor Chr. Nationaal Schoolonderwijs op, zodat er nu op schoolgebied samenwerking met de Hervormden kwam. Van de opening van de Chr. school op dinsdag 28 september 1858 in Koudum vonden we een verslag in De BazuinGa naar eindnoot24, dat we onze lezers niet willen onthouden. ‘Koudum, 28 september. Heden namiddag werd tot grote blijdschap der oprichters en der gemeente, de Bijzondere School alhier geopend. Een menigte belangstellenden had zich om twee uur in het doelmatig schoollokaal verenigd. Gaarne had de Edelachtbare Heer Burgemeester de vergadering met zijn tegenwoordigheid vereerd, maar de koorts belette zulks. Nadat de door ons beroepen Hoofdonderwijzer G. Bos had laten zingen Ps 118: 12, en had voorgelezen Deut. 6, trad onze geliefde Leraar J.T. Bijzitter op, en na vooraf te hebben laten zingen Ps 105: 5 en 6, en een hartroerend gebed, | |||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||
schetste Zijn Eerw. de wording, het ontstaan en het doel der school; wekte zijn mede-kommissieleden op tot volharding en een getrouwe plichtsbetrachting, wees vooral de ouders op hun plicht, sprak onze geliefde onderwijzer ernstig en biddend aan, dat de Heere hem mocht ondersteunen en helpen in het zwaarwichtige werk, waarna de kinderen opgewekt werden, om toch in alle kinderlijke eenvoudigheid de Heere te leren zoeken. De school werd geheel uit giften en bijdragen van particulieren bekostigd, onder wie ook enige hervormde Vrienden der Waarheid waren. Maar al was de offervaardigheid ook nog zo groot, uiteraard had deze haar grenzen. Het was heel zwaar voor de voorstanders van het Christelijk onderwijs voor de instandhouding van hun school het benodigde geld bijeen te brengen. Er zat ook een onbillijk element in, want men moest niet alleen de eigen bijzondere school financieren, maar ook bijdragen in de kosten van de openbare school. De kerkeraadsnotulen van 29 januari 1861 noemen het een schreeuwend onrecht: Wel meebetalen aan de volksschool ‘schoon wij volgens eed en pligt op die school nimmer onze kinderen mogen zenden’. In een schrijven aan het burgerlijk bestuur zou de kerkeraad nog eens wijzen op de noodzaak van Christelijk onderwijs. Men mocht ‘toch niet de eerste beginselen der godzaligheid laten onderdrukken en tegenwerken?’ Na nog geen volle drie jaar in Koudum te hebben gewerkt, vertrok meester Bos naar Vinkeveen, waar hij zich aansloot bij de Afgescheiden gemeente te Kockenge. Dit vertrek inspireerde ds Bijzitter tot een ingezonden stuk in De BazuinGa naar eindnoot25. Daarin deelde hij eerst mee, dat tijdens een bijeenkomst op maandag 17 juni 1861 in de school gehouden, plechtig afscheid was genomen van ‘onze gewezen Hoofdonderwijzer G. Bos’, die ‘daarna terstond is vertrokken naar Vinkeveen, welk afscheid ons smartelijk was, omdat wij bijna drie jaar zijn recht Christelijk onderwijs binnen onze school aan onze kinderen gegeven, mochten genieten. Ons blijft dit onvergetelijk!’ | |||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||
Daarna ging hij over op een heel belangrijk punt: Wat voor nut heeft het Christelijke scholen te stichten, wanneer daarvoor toch geen onderwijzers te vinden zijn? Daarom vroeg hij zich af: Zou het geen roeping zijn zelf een ‘Normaalschool op te richten, waar onderwijzers der jeugd voor bijzondere scholen in de geest der kerk mochten gevormd worden’. Dus zelf een kweekschool voor onderwijzers stichten. Dan kon men ook afraken van de misstand, dat een onderwijzer door een ander schoolbestuur werd ‘weggekocht’ en dus de financieel zwakke scholen nauwelijks of niet een schoolmeester konden aantrekken. ‘Is het door veel geld te beloven om onderwijzers te bekomen en te behouden een veilige weg? Of kan men Gods zaak... met geld kopen? Neen, hij die Gods gaven vermeent te kunnen kopen, voor dien geldt het: ‘uw geld zij met u ten verderve’. Tot zover ds Bijzitter. Zijn geladen noodkreet had succes. Tot onze (blijde) verbazing blijkt meester Bos enkele maanden later naar Koudum te zijn teruggekeerd! Veelbetekenend is in dit verband de notitie in de kerkeraadsnotulen van oktober 1861, dat meester Bos en zijn vrouw Immetje Ploeger met ds Bijzitter en vrouw zijn ‘verzoend’. In de notulen van 1863 lezen we nog een paar keer over ‘onaangenaamheid’ tussen ds Bijzitter en meester Bos. Het punt was, dat meester niet meer zonder beloning voorlezer en voorzanger wilde zijn. Hem werd echter het reglement van de schoolcommissie - door hem zelf ondertekend - voorgehouden. Daarin stond duidelijk, dat hij verplicht was deze functies wèl uit te oefenen. We hebben ons afgevraagd: Was meester dan nog voorzanger? Er was enkele jaren geleden toch een orgel in de kerk gekomen? Waarschijnlijk is het antwoord op deze vraag, dat meester extra luid meezong ter ondersteuning van de ongeoefende gemeentezang. In december 1866 zijn meester Gerardus Bos en zijn vrouw naar Zwartsluis vertrokken. Ds J.T. Bijzitter heeft de gemeente Koudum-Hindeloopen gediend tot 1 maart 1869, op welke datum hij is overleden, oud 60 jaar en 6 maanden. Als treffende bijzonderheid vermelden we hier nog, dat ruim een maand eerder zijn vrouw Ebeltje Roelfs van Loo was gestorven, bijna 80 jaar oud. Ze was 20 jaar ouder dan haar man. Zo was de pastorie in Koudum leeg geworden. Maar ze zou enkele maanden later al weer bewoond worden door de uit Donkerbroek naar Koudum overgekomen ds. B. de Jong (1869-'73). |
|