De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||||
VIII Workum-FerwoudeIn Frieslands zuidwesthoek heeft de Afscheiding zich maar spaarzaam laten gelden. Langs de hele kust van Makkum tot Stavoren en verder o.a. te Hemelum, Warns en Molkwerum behoorden in het begin slechts weinigen tot de Afgescheiden kerken van Ferwoude-Workum, Koudum en Hindeloopen. In Makkum, waar al vroeg afzonderlijke vergaderingen werden gehouden, kwam het pas in 1878 tot instituering van een Chr. Gereformeerde kerk (zoals toen de naam was geworden), terwijl in Hemelum en Warns, in Gaast en Ferwoude, in Piaam en Idsegahuizen pas met de Doleantie een gemeente is ontstaan. Ook in Makkum werkte de Doleantie door. Wij gaan nu schrijven over de Afgescheiden kerk van Workum-Ferwoude. Eigenlijk moeten we hier de volgorde omkeren, want het zwaartepunt van de gemeente lag in het eerste begin duidelijk in Ferwoude. Maar het kleine Ferwoude raakte al spoedig door de ‘stad’ Workum overvleugeld. Slechts weinig mensen - zelfs in Friesland - weten waar Ferwoude te vinden is. Het is een heel klein dorpje, 3 km ten noorden van Workum gelegen. In de tijd van de Afscheiding stonden er in de kom van het dorpje maar 11 huizen, met 80 inwoners. Kleiner kon het haast niet. Rekende men enkele buurtschapjes mee dan kwam men op 200 dorpelingen, die hun bestaan vooral vonden in veeteelt en landbouw. Het vruchtbare bouwland lag tegen de zeedijk. Van die 200 inwoners waren er 160 hervormd. Ze behoorden tot de hervormde gemeente Gaast-Ferwoude. Niet alleen in Gaast stond een hervormde kerk, ook in Ferwoude was dit het geval. Daar was het maar een klein gebouw, dat in 1799 is vernieuwd en nu met een spits torentje prijkt. De dominee woonde in Gaast. Het stadje Workum, met een fraai marktplein en een grote middeleeuwse kerk, telde inclusief de buitenbuurten 3200 inwoners. Een belang- | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
rijke bron van bestaan was de visserij en de vrachtvaart, natuurlijk als gevolg van de ligging aan de voormalige Zuiderzee. Het oude Workum bestond uit twee lange rijen huizen, gebouwd langs de vaart de Wymerts (nu gedempt). Het zielental van de hervormde gemeente van Workum, die door twee predikanten werd gediend, bedroeg 2200; dat van de rooms-katholieke kerk 850, een belangrijke minderheid dus. In de dagen van de Afscheiding waren in Workum de twee hervormde predikanten resp. L.M. de Boer, die in 1844 overleed, nog maar 57 jaar oud; en Romke Sipkes Sevensma, die de gemeente van Workum tot zijn emeritering in 1852 heeft gediend. Beiden hebben resp. 27 en 25 jaar in het voormalige Zuiderzeestadje gestaan. De eerste, een beminnelijk mens, was in zijn prediking zeker niet rechtzinnig te noemen. We lezen in zijn ‘In memoriam’ de veelzeggende woorden, dat hij ‘den Heer... met vrijzinnigheid echt Evangelisch zocht te prediken’! En ‘hoeveel hij dulden wilde, hij kon het niet dulden, dat de algenoegzame genade van Christus zoude verkleind, of de blijde boodschap der verlossing door koude redeneringen ijdel zoude gemaakt worden’, met welke laatste woorden ongetwijfeld zijn afkeer van de leer der uitverkiezing wordt uitgedrukt.Ga naar eindnoot1. Hoe sterk of zwak de neiging tot afscheiding in 1836 in de hervormde ring Makkum (classis Harlingen) was, komen we te weten uit een rapport, door de praetor van de ring Makkum, ds J.T. Dijkstra van Arum, opgesteld. Hij had het verzoek ontvangen om alles wat betrekking had op de conventikels en woelingen van de separatisten door te geven aan het classicaal bestuur van Harlingen. Hij deed dit per 28 maart 1836.Ga naar eindnoot2. Weliswaar lag Workum niet in de genoemde ring. Ferwoude echter wèl. Daarom plaatsen we hier een samenvatting van dit belangrijk rapport. We krijgen zo - wat de Afscheiding betreft - ook enige kijk op de omgeving, vooral op enige dorpen in Wonseradeel. Ds Dijkstra rapporteert dan het volgende over onvrede met de officiële prediking in de hervormde kerk en over de neiging tot het houden van conventikels in de ring Makkum (we voegen enkele bijzonderheden tussen haakjes eraan toe): In de grootste gemeenten van deze ring, die van Makkum (1100 zielen), Arum (900 zielen), Witmarsum (750) en Pingjum (750) was er weinig reden tot klagen. In Makkum werden vroeger wekelijks conventikels gehouden, die ‘wel eens door de kleitrapper-jongens bestormd werden en in kluchtige toneelen eindigden’. In Arum had anderhalf jaar geleden ‘de beruchte Pier Schaap’ een keer een godsdienstige samenkomst geleid, die ‘in den donkeren avond’ was gehouden en bezocht door mensen zowel uit Arum zelf als uit de omliggende dorpen. De gemeente van Arum - aldus ds Dijkstra over zijn eigen gemeente - telde slechts één vrouw, die sinds jaren niet meer in de kerk of aan het Avondmaal kwam. En denigrerend voegt hij eraan toe: haar | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
‘verstandelijke vermogens werden van sommigen voor gekrenkt gehouden’. In de kleinere gemeenten heerste echter ‘een minder gunstige geest’. In Longerhouw-Schettens en in Exmorra-Allingawier had men zich in het afgelopen jaar sterk laten beïnvloeden (‘geheel en al laten leiden’) door een zekere Heintje van ReenenGa naar eindnoot3. ‘wegens zijne woelingen te Bolsward en elders bekend’ (hij heeft zich nooit officieel bij de Afgescheidenen gevoegd). Deze stuurde erop aan ‘in de daar bestaande vacatures predikanten te krijgen, die van den geest van eenen De Kok en diens gelijken doordrongen waren’. Maar - aldus ds Dijkstra - hoeveel moeite deze oppossant ook gedaan had om kandidaten van erkende ‘bekwaamheid en braafheid’ te doen weren, het was hem toch niet gelukt. In Idsegahuizen was het zo, dat men ‘bij voorkeur de godsdienstoefeningen verkiest bij te wonen’. (Daar waren dus geen conventikels. We merken hierbij op, dat daar ds S.H. Sypkens stond, die helemaal in de geest van ds De Cock was gaan preken). In Wons was de toestand ook niet helemaal in orde, want daar had Pier Schaap meer dan één keer godsdienstige bijeenkomsten gehouden, eens zelfs heel brutaal op een zondag om 9 uur. Toen had hij meer toehoorders gehad dan de plaatselijke predikant ds C. Venema in de officiële kerkdienst. De meningen over Pier Schaap waren volgens ds Dijkstra verdeeld. Hij wordt door ‘menschen van zijnen stempel ten sterksten toegejuicht, terwijl deze en gene van zijn navolgers te Exmorra hem voor eenen vuil gewinzoeker beginnen uit te krijten’. (Nog geen jaar geleden was ds T.F. de Haan van Exmorra naar Ee (Fr) vertrokken, waar hij zich vier jaar later bij de Afgescheidenen zou voegen.) In de gemeente van Schraard had Pier Schaap tweemaal in een huiskamer een oefening gehouden, maar dit was ‘op eene meer bedekte wijze’ gebeurd. De ‘bewonderaars’ van Schaap in die gemeente kwamen helemaal niet meer bij hun eigen ds Hobbe Lemke in de kerk, lieten hun kinderen ongedoopt en vierden geen Avondmaal (ds Lemke moest drie jaar later zijn bediening neerleggen). Wat de gemeente Gaast-Ferwoude betrof, daar heerste ‘een zeer ongunstige geest’. Op 1 februari 1836 had in Ferwoude ‘de bekende S. van Velzen’, in de schuur van Klaas Lolkes OkmaGa naar eindnoot4., staande op een hooiwagen, het woord gevoerd voor een ‘menigte’ van bijna 200 mensen. S.H. Sypkens, de hervormde predikant te Idsegahuizen c.a. was er nota bene ook bij geweest! ‘Daar is door Van Velzen een lijst van Separatisten ontrold, waarop drie uit het dorp Ferwoude geteekend hebben.’ Vervolgens had ds Van Velzen de zoon van een doopsgezinde boerin èn een kind van de ‘beruchte’ Pier Schaap gedoopt.Ga naar eindnoot5. We constateren hier, dat de laatst genoemde notities van ds Dijkstra in zijn rapport op niets | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
meer of minder betrekking hebben dan op de samenkomst, waarin de Afgescheiden kerk van Ferwoude-Workum is geïnstitueerd! En wat die dopelingen betreft, het doopboek leert ons, dat Van Velzen die dag niet twee maar drie personen heeft gedoopt nl. de 24-jarige Hessel Yntema, zoon van Otte Hessels Yntema (overleden) en Fetje Baukes Janzen. Inderdaad waren beide ouders doopsgezind. Verder had ds Van Velzen op die maandag, de 1e februari 1836, niet één maar twee dochtertjes van Pier Schaap en Liesbet Rienks gedoopt, nl. de 3-jarige Grietje en de 1-jarige Trijntje. Het rapport van ds Dijkstra vervolgt, dat kort na die Ie februari Pier Schaap in Gaast in het huis van Ykele Herres (de Boer) een samenkomst had geleid, waarin over de uitverkiezing was gehandeld. Door de bemoeiingen van de grietman van Wonseradeel was een in de timmerschuur van Bouwe Algera te Makkum geplande bijeenkomst niet doorgegaan. Aan het slot van zijn rapport lucht ds Dijkstra nog eens zijn ergernis over de wending in de prediking van ds S.H. Sypkens, predikant in de kleinste gemeente van de ring Makkum nl. Idsegahuizen-Piaam. Ruim een jaar geleden was deze anders gaan preken: hij had zich aangepast bij de ‘meer en meer veld winnende smaak (van hen) die zich ware Gereformeerden noemden’. Sypkens' ‘gerucht gaat uit tot in de afgelegenste oorden’. Van heinde en ver kwam men aan ‘om dien wonderbaar veranderden man te hooren... en daar hij met eene verbazende kracht ijvert... strekt hij zelfs zijn herderlijk werk uit tot de nabij gelegen gemeenten’. Sarcastisch merkt ds Dijkstra op, dat de ‘predik- en handelwijs’ van ds Sypkens aan de woelingen van de ‘ware Gereformeerden’ wel geen afbreuk zullen doen. Met een retorische vraag aan het classicaal bestuur besluit hij zijn rapport: Kan het eigenlijk wel, dat een predikant van de denk- en handelwijs als die te Idsegahuizen-Piaam, door de overheid verboden conventikels bij woont en zonder toestemming van de betreffende predikanten, zijn herderlijk werk tot de omliggende gemeenten uitstrekt?Ga naar eindnoot6. | |||||||||||||
Het beginHet eerste notulenboek van de Afgescheiden gemeente van Ferwoude-Workum is gelukkig bewaard gebleven. Zoals bij zo menige Afgescheiden kerk het geval is, begint ook dat van Ferwoude-Workum met een inleiding, waarin we een rechtvaardiging van de Afscheiding vinden. Eerst wordt gewezen op de ‘diep ellendige’ toestand, waarin de gemeente jarenlang had verkeerd. ‘Menschelijke vonden en wetten’ waren haar opgedrongen ‘waardoor de harten van Gods volk wierden bedroefd’. Was er al eens iemand, die het waagde ‘om voor de zaak des Heeren uit te komen’, en de eigen predikant, een oud man, te wijzen op het on- | |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
rechtzinnige van diens preken, dan kreeg hij de wind van voren (‘wierd voor een dweeper, stijfhoofdige en wat dies meer zij, gescholden’). We merken hier op, dat met die oude man bedoeld werd Johannes Christiaan Froëling (1767-1854), die in het jaar, dat de Afgescheiden kerk van Ferwoude-Workum werd geïnstitueerd (1836), al 69 jaar oud was. Al vanaf 1808 had hij de hervormden in Gaast-Ferwoude moeten verzorgen en hij heeft dit gedaan tot zijn emeritering in 1846, dus niet minder dan 38 jaar lang.Ga naar eindnoot7. Ook zijn pastorale verzorging - aldus gaat de inleiding verder - liet veel te wensen over. Het kwam voor, dat hij buiten medeweten van zijn ouderlingen niet op de preekstoel verscheen. Deze bekommerden zich trouwens ook niet om zo iets. Dan ging de dienst maar niet door. De schrijver van de inleiding constateert ‘zonder het te overdrijven’, dat de predikant in 7 à 8 jaar geen huisbezoek had gedaan. En een oudouderling verklaarde zelfs, dat de ‘Leeraar’ in geen 19 jaar bij hem aan huis was geweest, terwijl hij toch in die periode 4 kinderen had verloren en zelfs verscheidene keren gevaarlijk ziek was geweest. Men hoefde niet te vragen - aldus de inleiding - hoe het er dan met de bediening van de sacramenten voorstond. Het was een keer gebeurd, dat een vader zijn kind ten doop had gehouden zonder zelf gedoopt te zijn! ‘Ergerlijke’ lieden werden niet van het Avondmaal geweerd, met als gevolg, dat de ‘regtzinnigen’ wegbleven en elders kerkten. Ook waren er niet weinigen, die hun kinderen niet lieten dopen. Niet minder ‘ellendig’ was het met de catechisaties gesteld. Ze gingen soms gepaard met ‘allerley ijdelheden’, ja, er werd wel gevloekt, wat ongestraft door de Leeraar werd aangehoord. En aan de jeugd werd niet voorgehouden, wat ‘nodig is tot zaligheid te weten, te geloven en te betragten’.Ga naar eindnoot8. Tot zover de inleiding. We hebben ons afgevraagd: Zou de schrijver van deze inleiding een geschriftje van Pier Schaap ‘Lid van de Afgescheidene Gemeente te Harlingen en Sexbierum, thans nog woonachtig te Workum’ gekend hebben, dat gedateerd is Workum, 10 september 1835? Dit 22 pagina's tellende werkje heeft tot titel: ‘Vermaning tot getrouwheid, vervat in eenen brief aan den Wel Eerwaarden Heer G. Witteveen, Leeraar in de Hervormde Gemeente te Harderwijk’. Schaap vindt o.a., dat ds Witteveen geheel ten onrechte kinderen doopt van ‘zigtbaar genoeg onbekeerde menschen’ en aan het Avondmaal leden toelaat, die er een ‘ergerlijke’ levenswijze op nahouden. In dit boekje, met een voorrede van VIII en een verder inhoud van 22 bladzijden, verdedigt Schaap de Afscheiding, die ds Witteveen scherp had afgekeurd. Schaap bestraft ds Witteveen om zijn ontrouw in het bedienen van de Sacramenten en zijn niet-uitoefenen van de tucht. Want kinderen van ‘zigtbaar genoeg onbekeerde menschen’ mogen niet wor- | |||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||
den gedoopt, en aan het Avondmaal is geen plaats voor leden, die er een ‘ergerlijke’ levenswijze op nahouden. Ook wekt Schaap ds Witteveen op ‘zijn oogen af te wenden van de voordeelen der wereld om de eer van onzen koninklijken Vorst, Jezus’. | |||||||||||||
Pier Schaap (1810-'43)Het is hier de plaats een paragraafje te wijden aan deze Pier Johannes Schaap, die in westelijk Friesland een uiterst bekwaam en graag gehoord oefenaar is geweest, door zijn vijanden spottend wel eens ‘de apostel van Workum’ genoemd. In dit voormalige Zuiderzeestadje is hij geboren, getogen en getrouwd. Zijn huwelijksacte van 30 mei 1830 geeft ons de volgende personalia: Op die dag trouwde de 19-jarige zeemtouwersknecht te Workum met de 8 jaar oudere Lysbet Rienks Bloter (27). De bruidegom was op 10 juni 1810 in Workum geboren als zoon van Joh. Piers Schaap, velleblotersknecht, en van Trijntje Gerrits van der Ploeg. De bruid was eveneens in Workum geboren. Ze was een dochter van Rienk Rienks Bloter, velleblotersknecht, en van Aukje Sjoukes de Boer. In 1836 wordt als beroep van Pier Schaap opgegeven: looiersknecht, lederbereider.Ga naar eindnoot9. Ongetwijfeld zal hij zijn training als oefenaar hebben gekregen in het voorgaan in de conventikels, die in het begin van de jaren '30. sterk in aantal toenamen. Vooral in 1835 en in de eerste helft van '36, toen de Afscheiding zich snel uitbreidde, was hij als oefenaar in Friesland geweldig in de weer. Ver van huis - zoals Vijgeboom en Bottinga deden - ging hij niet. Uit het titelblad van zijn hierboven reeds genoemd geschriftje blijkt, dat hij in september '35 nog in Workum woonde, maar enkele maanden later lid zou worden van de Afgescheiden gemeente te Harlingen en Sexbierum (op 1 december '35 ‘gesticht’). Inderdaad trad hij van tijd tot tijd als oefenaar in Sexbierum op en ook in Sneek had hij een groep Afgescheidenen om zich heen verzameld, waarin hij af en toe voorging. Maar niet alleen in die beide plaatsen oefende hij. Ook in Arum, Wons, Schraard, Gaast is hij in actie geweest en ongetwijfeld waren er wel meer dorpen, waarin hij voor groepjes zijn talenten als oefenaar heeft gebruikt, o.a. in Tjalleberd. Toen half juli 1836 de Afgescheiden kerk in Urk was geïnstitueerd,Ga naar eindnoot10. probeerde men daar onmiddellijk een vaste voorganger te krijgen. De kerkeraad wist, dat er in Workum een man met bijzondere gaven als oefenaar woonde, Pier Schaap. Uiteraard hadden Urkers en Workumers door de visserij op de Zuiderzee wel contact met elkaar. De toen 26-jarige jongeman kreeg de uitnodiging op Urk eens op proef te komen oefenen. Hij kwam en ging op zondag 24 juli tweemaal in de gemeente voor, en op maandag en dinsdag telkens weer een keer. Op die oefening van maandagavond was ook de burgemeester, die met de Afge- | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
scheidenen sympathiseerde, aanwezig. De samenkomsten, die werden gehouden in de woning van weduwe Albert Bakker, waren elke keer druk bezocht. En Pier Schaap voldeed de Afgescheidenen in Urk zo goed, dat ze hem graag als vaste oefenaar wilden hebben. Tegen ƒ 6,- per week. Hij hield de ‘beroeping’ van de kerkeraad van de Afgescheidenen op Urk in beraad en antwoordde toen positief. Nog geen drie weken later verhuisde hij met zijn 33-jarige vrouw en enkele kinderen naar het eiland in de Zuiderzee. De door ‘de oefenaar uit Vriesland’ geleide kerkdiensten werden telkens gehouden ‘onder een grote toeloop van volk’. Op 1 september 1836 begon Pier Schaap - vermoedelijk in zijn woning - catechisaties te geven. De kerkdiensten bleven druk bezocht, wat hem enkele keren een veroordeling tot een geldboete bezorgde. Maar de Urker vissers zorgden er wel voor, dat het geld er moeiteloos kwam. Schaap genoot grote achting op het eiland en ook van velen van buiten het eiland. Op de synode van Amsterdam 1840 was hij één van de afgevaardigden voor Noord-Holland. Een half jaar eerder - op 27 mei 1840 - had hij zijn 37-jarige vrouw door de dood verloren. Op één van de laatste vergaderingen van de synode van Amsterdam - gehouden van 17 november tot 3 december '40 - had De Cock al voorgesteld ouderling P. Schaap, op de synode aanwezig, toe te laten tot het herders- en leraarsambt, na hem eerst te hebben geëxamineerd. De Cock meende stellig te weten, dat de gemeente van Urk Schaap als predikant begeerde. Met meerderheid van stemmen ging de vergadering met het onderzoek akkoord. Na afloop hiervan was de uitslag van de stemming over de vraag wél of niet toelaten: staking van stemmen. Men vroeg zich nu af: moet het ‘lot’ gebruikt worden? Weer staakten de stemmen. En nu zei Schaap edelmoedig, dat hij dan liever had, dat zijn toelating uitgesteld werd. De vergadering besloot aan de gemeente van Urk te schrijven, dat Schaap nu op de Provinciale vergadering van Noord-Holland kon worden geëxamineerd. Dit is gebeurd op de Provinciale vergadering van Noord-Holland op donderdag 3 juni 1841 te Amsterdam gehouden, die ds S. van Velzen presideerde en waarin ook Schaaps vriend ds H. de Cock aanwezig was! Schaap werd hoofdzakelijk door ds Van Velzen ondervraagd. Na het examen luidde het oordeel, dat de geëxamineerde zich nog verder moest oefenen en ‘inzonderheid in de Hollandsche taal’.Ga naar eindnoot11. Een zelfde geluid had een jaar eerder een andere Fries, de later bekend geworden ds Durk Postma, afkomstig uit Dokkum, op een examen te horen gekregen. In juni 1841 is Schaap tot dominee van de Afgescheiden gemeente op Urk bevestigd en op woensdag 26 april 1843 overleed hij, slechts 32 jaar oud.Ga naar eindnoot12. Nog in het jaar van zijn dood (1843) zijn enige preken van hem in druk verschenen bij J. van Golverdinge, 's-Gravenhage. Zelfs betrekkelijk | |||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||
kort geleden (1972) zijn ‘drie uitgebreide leerredenen’ van ds P.J. Schaap te Urk herdrukt onder de titel ‘De troostvolle nodiging tot Christus’ (bij firma Romijn en van der Hoff, Gorinchem). Zijn ‘singuliere gaven’ worden daarin overduidelijk zichtbaar;Ga naar eindnoot13. hij had wat in zijn mars! | |||||||||||||
De eerste jarenWe hebben al vermeld, dat de Afgescheiden kerk van Ferwoude-Workum op maandag 1 februari 1836 onder leiding van ds S. van Velzen is ‘gesticht’. De inleiding in het eerste notulenboek voegt er nog aan toe, dat hij bij die gelegenheid preekte over de woorden uit 1 Kon. 18: 21: ‘Zoo de Heere God is, volgt hem na, en zoo het Baäl is, volgt hèm na’, met als ‘inleiding’ de woorden: ‘Wat is u, gij hardslapende?’ (Jona 1: 6). Toen ds Van Velzen met zijn preek klaar was, werden na aanroeping van de naam des Heeren ‘opzieners’ door de gemeente gekozen. Ouderling werd Ykele Herres de Boer en diaken Hessel Ottes Yntema. Ook is die dag door ds Van Velzen de doop bediend. De namen van die dopelingen hebben we al genoemd. Merkwaardig is, dat de 13 personen, die zich hebben ‘aangesloten en van het Hervormd Kerkbestuur afgescheyden’, bijna allen van Ferwoude afkomstig waren, zodat in het begin dan ook van de gemeente te Ferwoude wordt gesproken. Deze personen waren (we plaatsen enkele bijzonderheden achter de namen):
| |||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||
Alle bovengenoemde 11 personen woonden te Ferwoude, terwijl uit Workum zich slechts twee personen dadelijk bij de Afgescheiden kerk voegden. Eén van hen was de 32-jarige winkelier Abraham Jacobs Hoeksma. Hij was getrouwd met Hendrikje Kleistra en overleed in januari 1875, oud 71 jaar. Hij is vaak diaken geweest. De 13e persoon, die zich op de dag van de instituering bij de Afgescheiden kerk voegde was Janneke Kamphuis, die nog maar kort in Workum woonde. Was de Afgescheiden kerk van Ferwoude-Workum op 1 februari 1836 geïnstitueerd, de eerste kerkeraadsnotulen beginnen pas met 4 mei 1837 en de eerste notulen van de classis Sneek nog weer later.Ga naar eindnoot14. Over het kerkelijk leven in het beginjaar valt dus vrijwel niets te zeggen. Wel geeft het lidmatenboek nog enkele kleine bijzonderheden. Al spoedig na de instituering kwam Gerrit Jans Grevenstuk uit de hervormde kerk over. Zijn vrouw Janneke Kamphuis was hem voorgegaan. Het echtpaar was in 1833 vanuit Kollum in Workum komen wonen. Grevenstuk zou later naar Dokkum en vervolgens naar Harlingen verhuizen. In de Afgescheiden kerken van beide plaatsen komen we hem weer tegen. In november 1836 sloot zich aan ‘op vroeger lidmaatschap’ Cornelis Jans BoumaGa naar eindnoot15. en enige maanden later Sibold Boukes van der Wal, ook van Workum. Met de laatstgenoemde heeft de kerkeraad nog veel te stellen gekregen. Meer dan één keer is hij onder censuur gesteld o.a. ‘wegens ongeregelde wandel’. Ook weigerde hij soms de ambtsdragers van de gemeente te erkennen dit ‘wegens een opgeblazen gemoed’, aldus de notulen. Na veel strijd met ups en downs is hij tenslotte in juni 1848 van de gemeente af- | |||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||
gesneden. De kerkeraad had werkelijk het uiterste geprobeerd om hem te behouden. Het heeft niet mogen baten. Op de vergadering van 28 juni 1837, waarin hij voor de eerste keer werd gecensureerd, was ook ds Van Velzen aanwezig. Het was de punctuele Van Velzen niet ontgaan, dat het met het notulenboek maar povertjes gesteld was ‘weshalve de Leeraar aanraadde ook dit boek zorgvuldig in orde te brengen’. De diaken beloofde ervoor te zorgen. Veel werk heeft hij er niet aan gehad, want na deze vergadering kwam de kerkeraad in 1837 nog maar drie keer bijeen. Wanneer we de kerkeraadsnotulen aandachtig bekijken, dan lezen we over strijd en zegen in de gemeente Ferwoude, die zich over Koudum tot Workum uitstrekte. De kerkelijke tucht werd niet verwaarloosd, maar toegepast als het nodig was. Zo moest een lidmaat worden vermaand wegens sabbat schennis en een ander, omdat hij, hoewel gewaarschuwd, een ongelovige vrouw had getrouwd ‘tegen Gods Woord in, dat zegt: gij zult u met hen niet vermaagschappen’. Een derde werd bestraft wegens ‘zijn koelheid en hooggaande onverschilligheid in de dienst des Heeren, die daarenboven door zijne gierigheid vervoerd ook niet bijdraagt tot instandhouding onzer Godsdienst’. Niet altijd werd negatief op vermaningen gereageerd: zo bood de laatstgenoemde broeder, met betuiging van leedwezen over zijn gedrag ‘zijn huis aan ten dienste der gemeente’, wanneer een predikant van elders zou komen preken, of was het hem begonnen om geldelijke vergoeding? Toch kwamen er spoedig nieuwe moeilijkheden met hem, want wat later kon hij niet inzien ‘dat de gemeente de ware Kerk wel was’. De kerkeraad vond deze opvatting ‘een teken van onverschilligheid en grote zorgeloosheid in de grote zaak, daar wij in dezen niet op het onzekere mogen gaan’. In 1837 sloot zich Geertje Baukes Algera, vrouw van Harmen Foekes Kamstra, arbeider te Piaam, bij de gemeente aan, en in april 1839 Douwe Douwes Idzerda, van Makkum, terwijl in mei van dit jaar uit Sexbierum naar Workum óverkwamen Joh. Y. RadersmaGa naar eindnoot16. (die diaken en later ouderling zou worden) en zijn vrouw Geertje B. van Smeden.
We schreven al, dat de kerkeraad aanvankelijk uit twee leden bestond, nl. ouderling Y.H. de Boer en diaken H.O. Yntema, beiden van Ferwoude. Dit was niet veel, het was integendeel te weinig. De Boer, die op de classisvergadering van mei 1838 geklaagd had, dat hij de uitgestrekte gemeente niet naar behoren kon verzorgen, kreeg toestemming van de classis om tot vermeerdering van het aantal kerkeraadsleden over te gaan. Toen op dinsdag 10 juli 1838 ds Van Velzen in de gemeente was, maakte De Boer van de gelegenheid gebruik om een verkiezing van ambtsdragers te arrangeren. Maar dit liep mis. Alleen de beide kerkeraadsleden | |||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||
waren bereid te stemmen! De overige lidmaten weigerden (terecht) mee te werken, omdat de verkiezing niet van te voren aan de gemeente was bekend gemaakt. Toch zette De Boer de stemming door! Met de beide stemmen van de beide kerkeraadsleden werd nu Age S. Schaaff, uit Koudum als ouderling gekozen, terwijl voor diaken Jan Doedes Molenaar en Jan Dirks Jaarsma ieder één stem kregen. Ds Van Velzen schreef, toen hij de volgende dag nog bij ouderling De Boer thuis was, een brief over deze eigenaardige verkiezing aan de classis. Deze benoemde een commissie, bestaande uit de ouderlingen P. Mobach van Bolsward en P. Gilhuis van Goutum (Scharnegoutum), die een nieuwe verkiezing moesten leiden. Een paar weken later werd deze gehouden. Met vijf stemmen werd nu Jan Doedes Molenaar als diaken gekozen. Age Sakes Schaaff werd door het lot als ouderling aangewezen uit de twee, die elk drie stemmen hadden gekregen. Tegen Schaaff werd, ook nog op de classicale vergadering, het bezwaar ingebracht, dat hij in strijd met Titus 1: 7 ‘genegen was tot toornigheid’, terwijl ook aan zijn bekering werd getwijfeld. En was hij wel machtig in de Schriften’? Op een zondag in september werden toch de beide gekozenen in hun ambt bevestigd. De kerkeraad bestond dus nu uit vier leden. Naast ouderling De Boer te Ferwoude was er nu gelukkig ook een ouderling te Koudum, want daar woonde Schaaff (en ook een diaken, Jan D. Molenaar). Belangrijk was de kerkeraadsvergadering van maandag 30 september 1839, waar aanwezig waren de ouderlingen Ykele H. de Boer van Ferwoude, Age S. Schaaff van Koudum en de nieuwe ouderling Dirk Moorhoff van Workum; met de diakenen Hessel O. Yntema van Ferwoude en Jan D. Molenaar van Koudum. Van deze vergadering kon beslist niet worden gezegd wat de notulist van de vorige deed: ‘Niets verhandelt dat aantekeningswaardig was’. Want de kerkeraad besloot nu ook in Workum diensten te gaan beleggen. Ook in Koudum ging het heel goed: daar kwam de gemeente ‘zeer trouw’ op. Maar in Ferwoude liep het niet zo best; daar kwijnde het kerkelijk leven. In december '38 was al besloten extra aandacht aan het huisbezoek in Ferwoude te besteden, omdat ‘in die gemeente onderscheidene leden niet volkomen wandelen naar Gods Woord’. Ouderling De Boer van Ferwoude zag het daar niet meer zitten. Hij durfde zelfs niet meer aan het huisbezoek te beginnen, omdat de leden van de gemeente daar zelf geen vermaan konden verdragen ‘zelfs niet over het wegblijven Zondags uit de gemeente’, d.w.z. ze bezochten de kerkdiensten niet meer. In november 1839 werd opnieuw over Ferwoude geklaagd. Op die vergadering was ouderling Ykele de Boer al niet meer aanwezig. De ker- | |||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||
keraad schreef het verzuimen van de kerkdiensten alleen toe ‘aan onverschilligheyd en traagheyd’; een andere reden zou hij niet weten. In Workum ging het beter. Voor de zaak van de Afscheiding aldaar was het een groot voordeel, dat Dirk Moorhoff,Ga naar eindnoot17. die in Marrum ouderling was geweest, in 1839 naar Workum was verhuisd, omdat hij in Marrum ‘geen voldoende bestaan had’. Hij was gardenier. Met toestemming van de classis werd hij, zonder opnieuw gekozen en bevestigd te zijn, in zijn nieuwe woonplaats als ouderling aanvaard. Doordat het aantal belangstellenden toenam, besloot men in Workum een gebouw aan te kopen met de bedoeling daarin voortaan ook elke zondag te vergaderen. Joh. Radersma staat als koper en eigenaar te boek. Op maandag 30 september '39 heeft ds R.W. Duin - die in het begin van het jaar naast ds Van Velzen predikant voor heel Friesland was geworden - voor het eerst in de nieuwe plaats van samenkomst gepreekt, en gedoopt Sijpje, dochter van Abraham J. Hoeksma en Hendrikje Kleistra. Met ds Duin had de kerkeraad in juni '39 al enige moeite gehad. Deze predikant - die in Friesland nauwelijks een jaar heeft gewerkt en toen moest worden geschorst - was van plan zonder overleg met de kerkeraad het Avondmaal te bedienen en dit óók uit te delen aan hen, die geen lid van de gemeente waren. Slechts met moeite had de kerkeraad hem van dit laatste kunnen weerhouden. In de notulen lezen we over de eerste dienst in het nieuwe kerkgebouw op bovengenoemde 30 september 1839: ‘Alles is in goede order afgeloopen, er waare een groot aantal toehoorders tegenwoordig, waaronder vele nieuwsgierige en ook eenige kwaadwillige, doch door de zorg der Politie belet om iets uit te konne rigte’. Niet altijd trad de politie in de dagen van de Afscheiding even doeltreffend tegen verstoringen van dergelijke samenkomsten op. Maar natuurlijk moest ook de overheid in Workum zich aan het befaamde artikel houden, waarin stond, dat godsdienstige samenkomsten met meer dan 20 personen, verboden waren. In dit verband lezen we dan ook in de notulen, dat Joh. Radersma, de eigenaar van het gebouw, door B. en W. was ontboden, en vermaand ervoor te zorgen, dat er met niet meer dan 20 mensen mocht worden vergaderd. Bovendien kreeg de kerkeraad het advies ten spoedigste een verzoekschrift om erkenning als zelfstandige kerk bij de Koning in te dienen. Om zijn vermaning kracht bij te zetten, stuurde de burgemeester een keer 2 politie-agenten naar de kerkdiensten om het aantal aanwezigen te laten opnemen. Enkele maanden later - op 18/19 november '39 - was ds Duin weer in Workum. 's Avonds had hij bij Abraham J. Hoeksma aan huis een ‘leerrede’ gehouden. Maar toen hij de volgende avond in de kerk zou preken, was hij daarin ‘door het gemeen verhindert’. Wel had hij nog net het dochtertje Sjoukje van diaken Hessel O. Yntema en Klaaske Douwes van der Kooi - ruim 3 weken oud - kunnen dopen. Ook in Workum bleek de bevolking de Afgescheidenen vijandig gezind te zijn. | |||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||
Met het verzoek van B. en W. om ‘vrijheid’ van godsdienstoefening aan te vragen, heeft de kerkeraad zich niet gehaast. Doordat het aantal leden van de Afgescheiden gemeenten in Frieslands zuidwesthoek toenam, begon men over het beroepen van een dominee te denken en te spreken. Maar de gemeenten waren - financieel gezien - klein van kracht. Hoe zouden ze ooit een herder en leraar kunnen onderhouden? Daarom zocht men de oplossing in het plan, dat de classis Sneek een predikant zou beroepen. Die classis bestond toen uit de kerken van Sneek, Bolsward, Tirns-Deersum en Ferwoude-Workum. Toen dat plan op niets was uitgelopen, kwam men op het idee, dat de gemeenten Koudum, Ferwoude, Workum en Bolsward het samen zouden proberen. Op 15 februari 1840 vergaderden de manslidmaten van Ferwoude, Workum en Koudum te Workum. Men besloot voorlopig Sietse Oenes Los als predikant te beroepen, maar eerst wilde men nog met Bolsward spreken. Hij was lid van de gemeente te Rotterdam, maar stond sinds kort als lidmaat van Ferwoude enz. ingeschreven. Er volgde een beroep; het werd hem schriftelijk meegedeeld.Ga naar eindnoot18. De classis keurde het beroep wel goed, maar besloot eenparig, ‘om Sietze Oene Los tot de studie afte senden’. De leden en gemeenten van de classis zouden voor zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin zorgen. Deze laatste bepaling was wel nodig, want zoals hij in zijn voor zijn kinderen bedoelde levensbeschrijvingGa naar eindnoot19. zelf meedeelt, had hij in een gezin met zes kinderen en als schipper goed zijn brood. Eerst voelde hij dan ook niet veel voor de roeping: ‘Mijn vleesch wilde hier niet aan, ik meende mij met Mozes wel te kunnen verontschuldigen.’ Maar toen hij ervan overtuigd raakte, dat het Gods weg was de roeping te volgen, twijfelde hij niet langer. De gemeenten moesten nu echter voor zijn onderhoud zorgen. Met dat onderhoud ging het zeer gemoedelijk toe. In Koudum zou daarvoor elke zondag in de kerk worden gecollecteerd, maar omdat in Workum en Ferwoude de kerkdiensten magertjes bezocht werden, ging men het anders aanpakken. Er zou iemand met een ‘bus’ langs de huizen gaan om het nodige geld op te halen. Ouderling Moorhoff wilde dit wel doen. Los is daarop met zijn gezin zo spoedig mogelijk voor zijn studie naar Wanswerd - waar ds T.F. de Haan woonde - vertrokken om daar te worden opgeleid, d.w.z. hij ging in Marrum wonen (blijkbaar was in Wanswerd voor hem geen huisvesting te vinden). De gemeente daar was heel blij met zijn komst, want hij was een welkome versterking, zoals de uit Marrum naar Workum vertrokken D. Moorhoff was voor de kerk van Workum. Los trad als oefenaar op, ging mee op huisbezoek en steunde de kerkeraad zoveel hij kon. Ook in het naburige Ferwerd heeft hij nog korte tijd hulpdiensten verricht.Ga naar eindnoot20. Los was dus ‘op studie’ bij ds De Haan. De gemeente van Workum (Ferwoude)-Koudum wachtte geduldig op de terugkeer van haar oud- | |||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||
stadgenoot, nu niet als schipper, maar als a.s. predikant. Ze moest een jaar geduld hebben. Toen was het zover. In die tussentijd rustte op de ouderlingen de taak om zoveel mogelijk het werk te doen. Veel steun hadden ze daarbij van de later zo bekend geworden ds Dirk P. Postma, de toen nog jonge predikant in Minnertsga. Af en toe kwam deze preken, leidde een kerkeraadsvergadering en attendeerde op belangrijke zaken. Zo ging hij op maandag 27 juli 1840 voor in Ferwoude bij Sjoerd Tjeerds Ybema aan huis en preekte over Hooglied 4: 3: ‘waarbij een grote schare tegenwoordig was’.Ga naar eindnoot21. De volgende dag preekte hij in Workum bij Pieter Brouwer over Gal. 3: 13 en doopte twee kinderen nl. Baukje, een dochtertje van S.O. Los, en Ynze, zoontje van Joh. Y. Radersma. Toen waren er maar ‘ruim’ 20 personen aanwezig. In de stad Workum was controle op het toegestane aantal van 20 personen blijkbaar gemakkelijker dan in de dorpjes eenzaam in het kleiland gelegen. Op deze zelfde dag leidde ds Postma in Workum een kerkeraadsvergadering, waarbij de ouderlingen D. Moorhoff, Y.H. de Boer en A.S. Schaaff (Koudum) en de diakenen H.O. Yntema en J.D. Molenaar (Koudum) present waren. Baukje Oenes LosGa naar eindnoot22. heeft toen nog belijdenis gedaan, terwijl haar broer Sietse O. Los, die tijdens de vergadering was binnengekomen, met dankzegging eindigde. Op 28 december 1840 trad ds Postma 's avonds op bij Sjoerd Postma, wonende onder Piaam (even beneden Makkum gelegen). Iemand uit Makkum, een zekere Alle Haijes LierGa naar eindnoot23. heeft toen nog belijdenis van zijn geloof afgelegd. In Makkum woonden zo langzamerhand verscheidene gemeenteleden, zodat in de notulen van 30 december 1840 gesproken kon worden van ‘dat gedeelte der Gemeente die te Makkum zijn vergadert’. In Makkum waren dus al afzonderlijke samenkomsten. Op verzoek van ds Postma zou ouderling Moorhoff af en toe op zondag naar Makkum gaan ‘om agt te geven dat daar alles met order en stigting mag plaats hebben’. Ds Postma overzag het hele veld. Zo vroeg hij ook naar het schoolgaan van de kinderen. ‘Daar er in desen veel gebrek heerste, zoo heeft Dom. ons vermaant om hierop te letten.’ In Ferwoude bleef, ondanks de ijver van ds Postma, de kerkelijke situatie zorgelijk. Ouderling De Boer verklaarde, dat deze gemeente niet meer de gemeente des Heeren was. Hij wilde als ouderling bedanken, ja zelfs geen lid meer van de gemeente blijven. Op alle manieren is geprobeerd hem van zijn voornemen te weerhouden, aanvankelijk met enig succes. In de kerkeraadsvergadering van 8 februari 1841 stelde ouderling Moorhoff voor - nu de Dordtse kerkenordening weer was aangenomen (1840) - om de bestaande kerkeraad te laten aftreden en in een vrije stemming opnieuw twee ouderlingen en twee diakenen te kiezen. Dit ge- | |||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||
beurde. De uitslag was, dat Dirk Moorhoff en Hessel O. Yntema als ouderlingen, en Rienk E. Feenstra en Joh. Y. Radersma als diakenen werden aangewezen. Y.H. de Boer was dus niet herkozen! Op hem waren maar 4 stemmen uitgebracht. Ouderling Schaaff en diaken Molenaar bleven voor Koudum ambtsdragers. Op dinsdagavond 27 april heeft onder leiding van D. Postma de bevestiging plaats gehad van de nieuw gekozen broeders Hessel Yntema, Rienk Feenstra en Johannes Radersma. | |||||||||||||
Ds Sietse Oenes Los, 11 juli 1841 - 28 augustus '42De dag was niet ver meer, dat de komst van ds Los werkelijkheid zou worden. Kerkeraad en gemeente keken er met verlangen naar uit. Vanzelfsprekend moesten enkele noodzakelijke punten voor zijn komst worden besproken en vastgesteld. Dit deed de kerkeraad dan ook. Zijn werk in de gemeente van Ferwoude (Workum) en Koudum werd zó geregeld, dat hij in Workum in een huurhuis zou wonen, twee zondagen in Workum en één zondag in Koudum zou preken en ook nog een dag in de week in Koudum werkzaam zou zijn. In evenredigheid daarmee zou de gemeente van Ferwoude (met Workum) tweederde en die van Koudum één derde bijdragen in de kosten van traktement, huishuur en verdere lasten. Het traktement zou bedragen ƒ 470,- plus vrije woning en vrijdom van lasten. Stonden de financiën het toe, dan zou het traktement verhoogd worden. Ongetwijfeld dachten de broeders bij het opnemen van deze bepaling aan het vaak voorkomende feit, dat de komst van een nieuwe dominee een financiële opleving in de offervaardigheid pleegt te zien te geven. Wat tenslotte de plaats van de kerkdiensten betreft, de gemeente van Ferwoude zou voortaan in Workum kerken ‘zooveel als zulks doenlijk is’. En daarmee begon Ferwoude te verdwijnen uit de naamsaanduiding, waarin ze eerst zelfs voorop was gegaan: de gemeente te Ferwoude- Workum. Later is de aanwijzing Ferwoude helemaal verdwenen en bleef het alleen nog maar de gemeente te Workum. Het zou nog enkele maanden duren vóór Los gerechtigd was als predikant in Workum vóór te gaan, want hij moest eerst nog examen doen. Dit deed hij op 16/17 juni 1841 tijdens een Provinciale vergadering van Friesland in Birdaard (waar ds T.F. de Haan woonde) gehouden. Niemand minder dan ds H. de Cock van Groningen was praeses, terwijl o.a. ook nog ds S. van Velzen van Amsterdam aanwezig was! Nog twee kandidaten zouden onderzocht worden, nl. T. de With en J. de Boer, beiden in die kontreien woonachtig. Alle drie slaagden ze. Nu stond niets meer de bevestiging van S.O. Los, op 11 juli 1841 als predikant van Workum-Koudum, in de weg. Zijn bevestiger was natuurlijk zijn leermeester ds De Haan, die voor deze gelegenheid tot tekst had genomen Heb. 13: 17: ‘Zijt uwen voorgangeren gehoorzaam, en | |||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||
zijt hun onderdanig; want zij waken voor uwe zielen; als die rekenschap geven zullen; opdat zij dat doen mogen met vreugde, en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig’. Bij zijn intree preekte ds Los over Klaagl. 3: 24: ‘De Heere is mijn deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op hem hopen’. Het was zonder meer een blijde en belangrijke dag voor de gemeente. Ze had zich steeds moeten behelpen. Vanaf 1 februari 1836, de dag van de instituering, tot 26 april 1841 had slechts 10 à 12 maal een Dienaar des Woords in haar midden gepreekt en was slechts 3 (!) maal het Avondmaal bediend. Zo staat het in het notulenboek vermeld in een daarin opgenomen, 4 pagina's lang, stuk: ‘Gedagtenis van 's Heeren goedertierenheyd over de gemeente’. Al een week na zijn komst werd het traktement van ds Los van 9 gulden per week op 12 gulden gebracht. Hij had zelf verklaard ‘dit volstrekt benodigt te sijn om niet tot spot van de waerelt te worden en het Evangelie niet sugtende te moeten bedienen’. Voorlopig zouden de gemeenten van Workum (Ferwoude) en Koudum nog verenigd blijven, al was over een scheiding al eens gesproken. Om de 14 dagen zou de kerkeraad op maandag in Workum vergaderen. De catechisatie zou op woensdag in Workum en op donderdag in Koudum worden gegeven. Ds Los kon aan de slag. | |||||||||||||
ErkenningHad de kerkeraad al in november 1839 het verzoek van B. en W. gekregen bij de Koning érkenning als zelfstandige gemeente aan te vragen, aan dit verzoek is niet dadelijk voldaan. Pas bij K.B. van 10 augustus 1841 no. 45 is de Christelijke Afgescheidene Gemeente ‘Workum en Ferwoude’ erkend op het reglement van Bolsward.Ga naar eindnoot24. Het verzoekschrift was door 19 personen ondertekend. We geven hier de namen in een volgorde, waaruit blijkt wie bij wie hoorde:
| |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
Het eerste kerkgebouwMen zou kerken in het gebouw wijk D no 52 ‘bij het kadaster bekend onder sectie A no 121’. Het is de plek, waar nu nog de gereformeerde kerk staat, Noord 79. Dit gebouw was eigendom van bakker Joh. Radersma, die ernaast, aan de noordkant, woonde en die het in 1839 had gekocht. Vanaf september 1839 waren hierin door de Afgescheidenen hun kerkdiensten gehouden.Ga naar eindnoot25.
In de voormalige schipper S.O. Los had de gemeente Workum (Ferwoude) en Koudum een zeer ijverige ‘Herder en Leeraar’ gekregen. Laten we hier enkele biografische gegevens over deze sympathiek overkomende domineesfiguur mogen meedelen. Het wordt ons gemakkelijk gemaakt, omdat hij voor zijn kinderen zijn levensgeschiedenis heeft beschreven onder de titel: ‘Ter gedachtenis’. Aangevuld met gegevens uit enkele archiefstukken van elders krijgen we dan het volgende beeld:
De 3-jarige Sietse kwam toen in huis bij zijn grootouders van moeders zijde, ook mensen die de Heere vreesden. Toen hij 11 jaar was, nam zijn vader hem aan boord. Een schippersknechtje was altijd welkom. De schrijver van zijn levensverhaal vervolgt: Ik was nog onbekeerd ‘en zou weldra voor eeuwig verloren moeten gaan’. Maar de Heere stelde hem al spoedig in de ruimte; daarna werd het echter weer donker ‘zoodat ik een jaar of drie in een afzwervende toestand verkeerde’. In 1817, 7 augustus, viel zijn oudste broer Meindert, een halfbroer uit het eerste huwelijk van zijn vader, tijdens een vaart van Zwartsluis naar Amsterdam, bij Marken overboord en verdronk. Na 9 dagen werd hij gevonden en begraven op het eiland Marken. Het had alles diepe indruk op de jonge Sietse gemaakt, maar na zware zielestrijd voelde hij, dat ook voor hem aan ‘Gods recht in Christus voldaan was’. Hij kreeg nu wel veel licht, maar toch ook weer ‘veel donker’. Dit duurde tot de winter van 1826/'27. Maar toen ‘kon, nu moest ik gelooven, dat ik van eeuwigheid gekend en uitverkoren was, en dat ik een kind van God was’. Hij schreef een brief aan het zendelinggenootschap ‘meenende, dat ik zendeling onder de heidenen moest worden’. Het genootschap berichtte hem echter, dat hij niet kon worden geplaatst. In mei 1828 trouwde de 25-jarige Los met de 21-jarige schippersdochter Antje Sieds van der Boom uit Stavoren ‘die ook den Heere liefhad en vreesde’. ‘Ik werd mijn eigen meester, en voerde een schip, en de Heere was met ons, gevende ons kinderen en brood.’ ‘Dit duurde tot het jaar 1840.’ De Afscheiding was toen reeds 6 jaar ‘gaande’ en er heerste een groot tekort aan predikanten. De kerkeraad van Koudum en Workum riep hem om ‘uit zijn beroep te | |||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||
gaan’ en zich tot ‘Leeraar’ te laten opleiden. Aanvankelijk wilde hij niet, maar het werd hem duidelijk ‘dat het Gods weg was’. In het voorafgaande hebben we al gezien, hoe hij in Workum dominee is geworden. Vandaar is hij naar Rotterdam vertrokken. In de aantekeningen geven we enkele bijzonderheden over zijn leven als predikant en het slot van zijn levensgeschiedenis.Ga naar eindnoot26. We richten nu onze aandacht op zijn Workumer periode. Ds Los preekte in Workum in het kerkgebouw op het Noord, terwijl hij in Koudum voorging in het huis van ouderling A.S. Schaaff. Deze had daarvoor drie jaar lang gratis zijn huis beschikbaar gesteld, maar hij kreeg nu ƒ 25,- per jaar als huur. Wanneer ds Los in zijn levensbeschrijving terugziet op zijn bedienen van het Woord in de kerk, dan kan hij schrijven: ‘Ik predikte hier met zegen, de Heere was mij nabij, en de kerken, zoo te Workum als te Koudum, waren altijd goed gevuld, zoodat de menschen zich spoedig uitbreidden, Gods volk verkwikt en zondaren tot God bekeerd werden.’ Op de kerkeraadsvergaderingen verschenen telkens weer personen, die lid van de gemeente wilden worden. Niet allen, die dit verlangen te kennen gaven, zagen hun wens vervuld. De eerste, die toegang vroeg, is b.v. afgewezen, omdat hij, ondervraagd naar ‘zijnen inwendigen staat’ nog geen ‘genoegzame kennis’ bleek te hebben. Een ander werd ondervraagd over de reden, waarom hij zich van de hervormde kerk afscheidde; vervolgens over zijn bekering (‘omtrent de weg van zijn verandering’), en tenslotte over de uitoefening van zijn beroep als visser. Hij verklaarde zich op dit punt schuldig te voelen aan zondagsontheiliging. Hij werd wel toegelaten, maar omdat hij slechts zeer gebrekkige kennis van de waarheid bezat, moest hij beloven zich te zullen oefenen in de waarheid en van het onderwijs in de catechisatie gebruik te zullen maken. Een zuster, die neiging tot kwaadspreken had, werd toegelaten, maar vermaand voorzichtig te zijn en zich niet schuldig te maken aan zonde tegen het 9e gebod. Toen op de vergadering van 13 september 1841 twee personen ‘zig aanboden om belijdenis des geloofs af te leggen’, werden zij eerst ondervraagd volgens het Kort Begrip en daarna over hun inwendige staat (meestal was de volgorde andersom), maar slechts één van beiden werd toegelaten. De kerkeraad gaf het lidmaatschap niet cadeau. Laten we hier een aantal namen mogen noemen van hen, die belijdenis van hun geloof hebben gedaan:
| |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
In totaal hebben zich te Workum en Ferwoude volgens het lidmatenboek gedurende de toch maar korte ambtsperiode van ds Los (ruim een jaar) 17 personen bij de gemeente aangesloten, 16 na geloofsbelijdenis en één nl. Wytske Noorda, de enige uit Ferwoude, na indiening van haar attestatie uit Bolsward (ze zou de vrouw worden van diaken, later ouderling Rinke Ennes Feenstra). Helaas kon niet van alle nieuwe leden getuigd worden, dat ze hebben volhard tot het eind toe. Ds J. Douma drukt het als volgt uit: ‘Zoals met de uittocht uit Egypte, trok ondanks streng toezicht bij de toelating, toch ook nog ‘gemengd volk’ mee op. Maar toch nam de gemeente te Workum tijdens de gezegende arbeid van ds Los zeer in aantal toe. En niet alleen de gemeente Workum. Ook in Hindeloopen traden verscheidene leden toe, zodat daar al op woensdag 10 november 1841 een zelfstandige gemeente kon worden geïnstitueerd. In Koudum werden zelfs 21 personen, na geloofsbelijdenis te hebben afgelegd, aangenomen, zodat daar in het begin van 1842 het aantal ambtsdragers van 2 op 4 moest worden gebracht. Niet weinige keren had ds Los tijdens zijn korte periode in Workum de doop te bedienen. We telden voor Workum 10 dopelingen. De laatste, die nog vóór het vertrek van ds Los gedoopt werd, was diens zoon Oene, ruim een maand oud (28 juni 1842). Dit gebeurde overigens niet door de vader, maar door de consulent T. van Gijssel van Bolsward.Ga naar eindnoot27. In Hindeloopen werden nog 3 kinderen en in Koudum zelfs 16 kinderen gedoopt. De bede: bewaar en vermeerder Uw kerk werd kennelijk verhoord. Een belangrijk onderdeel in het pastorale werk van een predikant is het catechetisch onderwijs. In Workum werden de catechisaties op dinsdag om 5 en 7 uur gegeven met als leidraad het ‘Groot en Kleijne Hellenbroek’, voor de kinderen, jongelingen en jongedochters. De getrouwden werden uit het Kort Begrip onderwezen. In Ferwoude zou diaken R.E. Feenstra catechiseren, ‘daar hetzelve voor den Predikant niet best te doen was’. Het was de bedoeling het Avondmaal, dat vóór de komst van ds Los slechts hoogstzelden bediend was, om de twee maanden te vieren, maar dit plan is nooit uitgevoerd. Men besloot het toch maar om de drie maanden te doen. Ook werd gezorgd voor een ordelijke gang van zaken in wat wij kleinigheden of uiterlijkheden plegen te noemen. Men stelde een ‘oppasser aan de kerkdeur aan tot wering van de ongeregeldheden’, een soort koster dus. Het werd Auke Visser, die voor zijn werk 25 cent per week ontving. Zo deden ds Los en zijn kerkeraad hun best het kerkelijk leven | |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
geregelde voortgang te doen hebben. Behalve ds Los bestond de kerkeraad toen uit drie ouderlingen nl. D. Moorhoff, H.O. Yntema en A. Schaaff. Er waren ook drie diakenen: J.D. Molenaar, R.E. Feenstra en J.Y. Radersma.
Ds Los zou niet lang in Workum blijven. Had hij op 11 juli 1841 zijn intree gedaan in Workum-Ferwoude, al 4 maanden (!) later kreeg hij een beroep naar zijn vroegere woonplaats Rotterdam. Dit werd toch te gek, vonden sommigen. Daarom werd in de kerkeraadsvergadering van december 1841 lang en breed over het geoorloofde van zo'n beroep gesproken. De gevoelens over de wettigheid van dit beroep bleken zeer verdeeld te zijn, zelfs nadat ds Los de beroepsbrief had voorgelezen De zaak kwam op de classis Sneek, maar ook deze deed geen beslissende uitspraak. Feitelijk vond men het in strijd met de liefde, dat de gemeente te Rotterdam zó spoedig een predikant beriep, die in zijn gemeente en in de classis eigenlijk niet kon worden gemist, en voor wiens opleiding men zich zo vele offers had getroost. Maar absoluut het beroep veroordelen, durfde men ook niet. Men wenste de zaak aan de Heere over te geven en toe te vertrouwen. Ds Los heeft eerst bedankt, maar toen al spoedig een tweede beroep naar Rotterdam volgde, had hij niet meer de vrijmoedigheid te weigeren. Na langdurige bespreking is op 31 maart 1842 ‘eindelijk eene bewilliging geschied, in zooverre als Dom. Los voor zich zelve vrijheid vond die beroeping aan te nemen’. Alleen moest de gemeente van Rotterdam de kosten terugbetalen, die ‘tot het Leeren van Dom. Los van de gemeente Workum en Koudum besteed zijn’. Dat was billijk. Op zondag 28 augustus '42 heeft ds Los afscheid gepreekt en is daarop naar Rotterdam vertrokken. In zijn ‘Ter Gedachtenis’ schrijft hij: ‘Ik moest eene mij liefhebbende gemeente verlaten, en die ik ook wederkeerig liefhad.’
Al vóór het vertrek van ds S.O. Los uit Workum was de band tussen de gemeente van Workum-Ferwoude enerzijds en Koudum en Hindeloopen anderzijds vrij los geworden. In juli 1841 was er al sprake van geweest de gemeenten van Koudum en Ferwoude (Workum) te scheiden. Dit is toen nog niet doorgegaan, maar de verkiezing van een tweede ouderling en een tweede diaken voor de gemeente te Koudum op 30 december 1841 betekende wel weer een stap verder op de weg naar de zelfstandigheid. Met die datum begint dan ook het notulenboek van de gemeente te Koudum. Hindeloopen was trouwens in november 1841 een zelfstandige gemeente geworden. De band, die de drie gemeenten van Ferwoude-Workum, van Koudum en van Hindeloopen verbond, was heel los, en bestond praktisch alleen maar hierin, dat ze samen dezelfde predikant hadden. Toen dan ook het vertrek van ds Los vaststond, begonnen de kerkera- | |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
den van Koudum en Hindeloopen over het beroepen van een eigen predikant te spreken (12 april 1842), terwijl we ook in de kerkeraadsnotulen van Workum c.a. lezen, dat iedere gemeente afzonderlijk een dominee zal beroepen, zonder combinatie ‘dog alzoo dat de eene Gemeente de andere zoude bijstaan met liefdebeurten.Ga naar eindnoot28. Elke gemeente ging dus nu haar eigen weg. | |||||||||||||
Ds J.R. Kreulen 1843-'46Na het vertrek van ds Los is de gemeente te Workum niet lang vacant gebleven. De kerkeraad, die bestond uit de ouderlingen Hessel Yntema en Rinke Feenstra en de diakenen Johannes Radersma en Marten D. van Dijk besloot al op 10 oktober over te gaan tot het beroepingswerk. En een paar weken later werd met algemene stemmen proponent J.R. Kreulen beroepen. Maar hij had nog geen examen gedaan en daarom verklaarde de classis het beroep ongeldig. Toen het examen echter achter de rug was, werd Kreulen voor de tweede keer beroepen en op 2 december volgde reeds het bericht van aanneming. Zijn traktement zou bedragen ƒ 450,- plus vrije woning maar ‘met uitzondering van de belasting’.Ga naar eindnoot29. Het zou nog verscheidene maanden duren vóór de beroepen predikant overkwam. Maar eindelijk was het dan zover. Toen de winter voorbij was en de mei-maand gekomen, is de 23-jarige proponent Kreulen op 21 mei '43 door ds F.A. Kok uit Wanswerd in Workum als dominee bevestigd. Hij was toen nog niet getrouwd, maar nog geen jaar later is zijn huwelijk met Jiskjen Jans Haarsma door ds A.B. Groen van Scharnegoutum kerkelijk bevestigd. Gemakkelijk heeft ds Kreulen het in zijn gemeente niet gehad. Hij kreeg enkele pijnlijke tuchtgevallen te behandelen. Eén daarvan was dat van Ykele Herres de Boer. Deze timmerman uit Ferwoude was de eerste ouderling geweest, maar verwijderde zich nu steeds verder van de gemeente. Heel vervelend was ook de zaak met D. Moorhoff, die als ouderling al zo'n eervolle staat van dienst had, maar op grond van financiële moeilijkheden niet als zodanig kon worden gehandhaafd. Al dadelijk na zijn verhuizing uit Marrum naar Workum in 1839 was hij nagenoeg altijd afgevaardigde naar de classis Sneek geweest.Ga naar eindnoot30. Maar het akeligste was, dat de verhouding tussen ds Kreulen en zijn kerkeraad stuk brak. Kreulen was nog geen jaar in Workum of ouderling Simon S. Katsma kwam al met bezwaren tegen de manier waarop hij preekte en catechisatie gaf. De overige ambtsdragers, d.w.z. ouderling R.E. Feenstra en de diakenen J. Radersma en U.J. Gras bleken het met de klachten eens te zijn. Dit keer liep het nog met een sisser af, omdat ds Kreulen zich ‘door genade wenst te beteren’. Dan lezen we een hele poos in de notulen niets meer over bezwaren tegen ds Kreulen. Maar in de vergadering van 12 februari '45 is het weer goed raak. | |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
De kerkeraad verwijt zijn predikant, dat hij te weinig in de gemeente komt, en dat het met de orde op de catechisatie niet zo best gesteld is. Ook zou deze van sommige personen geld ‘opnemen’ zonder dat de gemeente hiervan wist. Zelfs had hij eens op een zondag (!) geld geleend. Wat het eerste punt betreft, ds Kreulen verdedigde zich door te verklaren dat hij onmogelijk méér huisbezoeken kon afleggen ‘uit hoofde van de studie, tot 3 × prediken en de vermoeidheid der zelfe’. We merken hierbij op, dat ds Kreulen inderdaad een man van studie was. Hij kocht graag boeken. Toen hij in Hallum stond, kwam de 5 jaar jongere ds L. Hulst uit het naburige Ferwerd geregeld bij hem om les te krijgen in grieks, latijn en hebreeuws. Ook uit zijn latere publicaties blijkt zijn belezenheid.Ga naar eindnoot31. En dan de kwestie van het geld lenen. Kreulen erkende hierin verkeerd te hebben gehandeld. Intussen was de onderlinge verhouding zo scheef gegroeid, dat de kerkeraad besloot de viering van het Avondmaal in februari uit te stellen tot Pasen. Op de 3e april vergaderde de kerkeraad weer. Ook ds S. Baron van Koudum was aanwezig. Ds Kreulen kreeg het eerst het woord en kon nu zijn hart eens luchten: Hij ontving zijn traktement niet op tijd, en meende dat de kerkeraad er op uit was hem ‘uit zijn dienst te zetten’. Vervolgens was het woord aan de andere kerkeraadsleden. Deze kwamen weer met de hierboven al genoemde bezwaren, waaraan ze nog toevoegden ‘dat dom. zich in het matigheidsgenootschap heeft ingelaten’. Blijkbaar waren de broeders met het idee van geheelonthouding nog niet vertrouwd. De zaak kwam op de classis. Deze nam geen halve maatregelen. In haar vergadering van 16 april '45 besloot ze ds Kreulen voor de tijd van 3 maanden te schorsen ‘wegens zijn levenswijs en ook wel om deze navolgende zaken:
Voor de gestrande schipper Freerk van der Boom (een broer van mevrouw Los!) was ƒ 30,- gecollecteerd en aan ds Kreulen in bewaring gegeven. ‘Deze schraal bij kas zijnde, en in de loop van de week een rekening wegens boeken moetende betalen aan een Meppelder koopman’, leende een deel van de ƒ 30,- zonder dit de schipper te vertellen. Diaken Radersma was dit gewaar geworden. Hij zou de gedupeerde schipper, die op zaterdagavond in de stad was aangekomen en op maandagmorgen weer zou uitvaren, aangeraden hebben om op zondag die ƒ 30,- te vragen. De man deed het. En nu had ds Kreulen op die zondag aan Abrah. Hoeksma gevraagd hem zoveel geld te lenen als hij nodig had om Freerk die collecte te kunnen geven. Hoeksma voldeed aan het verzoek, | |||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||
leende ds Kreulen een bedrag en dus kon deze nu op zondag de schipper zijn geld geven. Als tweede schorsingsgrond staat in het classisboek opgegeven: ‘oneerbiedigheid en gekkernijen in de catechisatiën’. Dominee deed blijkbaar op catechisatie wel eens lollig. De derde grond luidde: ‘in de huisbezoeking de tijd met wereldsche gesprekken te verkwisten, zonder gebeden veeltijds te beginnen en dat gewigt volle werk van zielen te behandelen òf geheel te verwaarlozen òf slechts ter loops te verrigten.’ Tenslotte werd hem als schuld aangerekend: ‘het losbandig onstigtelijk en wereldsgezind gedrag’, blijkend uit het zich verbonden hebben ‘met een genoodschap van werelds gezinde menschen, onder eede van geen sterke drank te zullen drinken nog aan anderen te geven’. Gedurende de schorsingsperiode zou ds Kreulen zijn half traktement ontvangen. Hoe reageerde de 25-jarige Jan Roels Kreulen op dit alles dat op hem af kwam in zijn eerste gemeente Workurm? We lezen het in de classisnotulen. ‘Tenslotte heeft Dom. Kreulen zich gewillig aan het oordeel der Classis onderworpen’. De gemeente werd opgewekt tot het houden van een ‘Biduur, opdat de Heere zich mogt laten verbidden, opdat de gemeente uit haar Ellende mogt gered worden.’ Tevens werd ds Baron van Koudum verzocht om de komende zondag in Workum te preken en de censuur van ds Kreulen vanaf de kansel mee te delen. Nadat de druk bezochte classisvergadering nog had gezongen Ps 134: 3 (‘Dat 's Heeren zegen op u daal’), was ds Baron in dankgebed voorgegaan. Een echo van het hierboven geschrevene horen we nog in een brief, die ds A.B. Groen van Scharnegoutum op 5 mei 1845 aan ds H.J. Wind te Leens schreef. Na vermeld te hebben, dat ds Kreulen tot de volgende classis geschorst was wegens zijn wereldsgezindheid, oneerbiedigheid en gekkernij met de catechisanten, voegt ds Groen er nog aan toe: ‘Zijn predikaties waren geesteloos, verward en onbegrijpelijk. Moge de Heere hem beschamen en verootmoedigen.’ Een ‘onnozel klein getal menschen’, kwam in Workum nog in de kerk. Ds Kreulen moest er wel diep onder door. Want op de classisvergadering, volgende op die waarin hij voor 3 maanden was geschorst, werd hij vermaand ‘om die leden die meer voor hem ijveren als betaamt, niet te sterken, om de schuld op de kerkeraadsleden te leggen,’ maar zijn schuld ook voor die leden te belijden zoals hij op de classis had gedaan. Het antwoord van ds Kreulen was: ‘Ik wensch zulks te doen.’Ga naar eindnoot32. Niettemin kreeg hij te horen, dat hij nog voor 6 weken geschorst zou blijven. Aan het eind van deze termijn moest hij dan nog een boetepreek houden in aanwezigheid van een classicale commissie. We hebben over die preek niet verder gelezen; wèl dat de visitatoren ds A.B. Groen en ds S. Baron in augustus '45 in Workum alles ‘behoorlijk wel bevonden’ hebben. En op de classisvergadering van november 1845 wordt ds Kreu- | |||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||
len tot scriba gekozen. De schorsing was dus voorbij, en ds Kreulen weer in functie. Maar echt goed ging het toch niet. Het bleef voortdurend tobben met het traktement, zodat er een pijnlijke achterstand kwam in de uitbetaling. En hij mocht niet lenen. Op de classis van november 1845 klaagde ds Kreulen erover dat zijn traktement ‘op verre na niet aan hem betaald werd’. Daarom zal het voor hem een grote opluchting zijn geweest, toen de gemeente van Spijk (Gr) hem beriep. Hij nam het (natuurlijk) aan, kreeg een attestatie door ouderling Feenstra opgesteld ‘naar verkiezing van Ds J.R. Kreulen’, nam 5 augustus '46 afscheid en deed een week later intree in zijn nieuwe gemeente. Hij heeft nog een zeer lange staat van dienst in de Gereformeerde kerken gehad.
Het waren en bleven voorlopig zware jaren voor de gemeente van Workum. De ouderlingen R.E. Feenstra en Uilke Gras met de diakenen Abraham Hoeksma en Rense Polsma hebben het geweten! Wel was ds Baron van Koudum-Hindeloopen hun consulent, maar die vertrok al in 1846 naar Ferwerd. De zwarigheden vinden uiteraard hun neerslag in de notulen. In een vergadering van de kerkeraad van Workum, met assistentie van Koudum en Hindeloopen op 20 november '46, vroeg ouderling Feenstra advies over drie moeilijke punten:
In de jaren 1845/'46 woedde de beruchte aardappelziekte. Ook in 1847 was de armoede groot; de broodprijzen liepen op tot ongekende hoogte. Daardoor ontstonden spanningen, die in Workum zelfs tot onlusten leidden, waarbij het huis van een belasting-ontvanger werd geplunderd. Van harte hadden de Afgescheidenen ingestemd met de opwekking van de Koning om op zondag 2 mei '47 in de kerk voor de a.s. oogst te bidden. Op de grote inzinking van de gemeente wijst ook het feit, dat volgens het lidmatenboek tussen maart 1845 en april '48 niemand geloofsbelijdenis heeft afgelegd en tussen 8 maart '46 en 6 februari '48 geen doop is bediend. De gemeente was ook maar klein. Op de kerkeraadsvergadering van 29 december '46 kwamen behalve de vier kerkeraadsleden slechts zes manslidmaten op nl. Simon Katsma, Johan Radersma, S. Postma, Gerrit J. Schaap, D. Moorhoff en Bette de Booi, terwijl Stegenga afwezig was. In dit zelfde jaar (1846) hadden de broeders uit Workum aan de Provinciale vergadering advies gevraagd, hoe te handelen ‘om hunne gemeente in stand te houden wegens bestaande schuld en dagelijksche ach- | |||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||
teruitgang’.Ga naar eindnoot33. De vergadering drong er bij de Workumers schriftelijk op aan de onwillige leden met Gods Woord te bepalen bij hun plicht (om te betalen). Mocht dit nog niet helpen, dan kon de kerkeraad zich per brief tot een door de Provinciale vergadering benoemde commissie wenden. Deze bestond uit de predikanten D.J. van der Werp (Leeuwarden) en K.J. van Goor (Tjalleberd) met als secundus R.S. ten Have (Joure). Een paar maanden later lag er al weer een brief uit Workum op tafel, met het verzoek wegens het vertrek van ds Kreulen om de 2 weken op zondag een dominee uit de provincie te mogen hebben en wegens achterstallige schulden ondersteuning uit de provinciale kas. Inmiddels had de commissie Workum al bezocht en rapporteerde nu eerst over de toestand aldaar. De Workumers kwamen er niet best af. De ‘geldelijke schulden’ - aldus het rapport - waren meer een gevolg van onwil dan van onmacht. En dat ze nu in Workum geen dominee hadden, moesten ze als schuld voor God leren zien, omdat ze met hun ds Kreulen ‘niets als ellende’ hadden gehad. De vergadering besloot nu de gemeente in Workum schriftelijk te wijzen op de oorzaak van de breuk ‘opdat zij in de schuld voor God mogten komen en redding bij Hem vinden door wien zij geslagen worden.’Ga naar eindnoot34. Met het beroepingswerk vlotte het ook niet best. Terecht meende men, dat daaraan niet begonnen kon worden, als niet eerst voldoende geld voor het traktement van de predikant was toegezegd. Blijkbaar lukte dit, want de kerkeraad ging over tot beroepen. Nadat eerst enkele bedankjes waren binnengekomen, kwam op 1 januari 1848 het verheugende bericht, dat ds Ysbrand J. Veenstra van Sexbierum het beroep had aangenomen. Hoe gauwer hij kwam, hoe beter vond de kerkeraad. Het was blijkbaar een strenge winter, want in de notulen lezen we, dat als het ‘geschikt ijs’ bleef, men ds Veenstra over het ijs zou halen. Of het zo gebeurd is, weten we niet, wèl dat ds Veenstra op 6 februari 1848 zijn intree deed met Rom. 1: 15: ‘Alzoo hetgeen in mij is, dat is volvaardig om u ook, die te Rome zijt, het Evangelie te verkondigen.’ | |||||||||||||
Ds Y.J. Veenstra, 1848-'50Ook ds Veenstra heeft het niet gemakkelijk gehad in Workum. In april '49 overwoog de kerkeraad nog even de mogelijkheid de viering van het Avondmaal uit te stellen, als de gemeente niet voldoende ‘willigheid’ toonde om bij te dragen in het ‘onderhoud’ van ds Veenstra. Het werd nog erger. In 1849 stelde ds Veenstra een schrijven aan de Gouverneur op met de mededeling dat door onwilligheid van de leden zijn traktement niet kon worden uitbetaald. Daarom riep hij diens hulp in. Zoals te verwachten viel, verwees de Gouverneur de schrijver naar de minister van Eredienst en deze stelde de Koning ervan in kennis. Op zijn klacht, dat de gemeente haar geldelijke verplichtingen niet nakwam, ontving ds Veenstra het antwoord ‘dat de Regering zich daarmee niet kan inlaten, maar de beslissing moet overlaten aan de gewonen regter.’ Zover was | |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
het in Workum gekomen! Een arme en verdeelde gemeente. Toen ds Veenstra in 1850 een beroep naar de gemeente van Sappemeer ontving, nam hij dit dan ook aan. Om te kunnen vertrekken had hij een attest van de kerkeraad nodig. Niet zonder meer heeft hij dit gekregen. We lezen in de notulen ‘Eerst heeft men gehandeld over de menigvuldige plaats gehad hebbende omstandigheden en na veel daarover gesproken te hebben, is Dom. Y.J. Veenstra gekomen tot schuldbelijdenis,’ waarna men ‘malkander de broederhand had gegeven’. In zijn bijna 3-jarige ambtsbediening in Workum heeft hij echter ook mooie ervaringen gehad. Twaalf personen hadden belijdenis van hun geloof afgelegd en dertien kinderen waren gedoopt. Dit wijst er toch wel op, dat er weer gang in het kerkelijk leven kwam en de gemeente niet te niet ging. Na al het hierboven beschrevene zal het niemand verwonderen, dat de vacature na het vertrek van ds. Veenstra heel lang heeft geduurd, bijna 6 jaar. Eigenlijk was de gemeente financieel te zwak om een eigen dominee te kunnen betalen. Pas op 16 november 1856 kwam er een nieuwe predikant, Willem van der Kleij, die door ds Brummelkamp is bevestigd.Ga naar eindnoot35. |
|