De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |||||||
VII BolswardBolsward, gelegen tussen de weilanden, in het hart van het oude Westergo, is één van de oudste steden in Friesland. Het plattelandsstadje mag trots zijn op een rijke historie, waarvan o.a. het fraaie stadhuis en de Grote of Martinikerk getuigen. De brede zadeldaktoren van deze laatste domineert in de wijde omgeving. Ook in de binnenstad van Bolsward - ovaal van vorm - staat de eveneens uit de middeleeuwen daterende Kleine of Broerekerk, onlangs helaas afgebrand. Omstreeks 1840 telde Bolsward met enkele buitenbuurten erbij, 4200 inwoners van wie 2600 hervormd, 1300 rooms-katholiek, 200 doopsgezind en 110 israëlietisch waren (de laatsten hebben in 1840 een synagoge gebouwd).
Voor onze kennis van het ontstaan van de Afscheiding in Bolsward moeten we even terug naar de directe voorgeschiedenis. In maart 1832 klaagde de hervormde kerkeraad bij het stadsbestuur erover, dat in Bolsward geregeld conventikels werden gehouden, bij Gerrit van der Spoel, wever, aan huis. In die conventikels trad als oefenaar op Jelle Cornelis Bredzee, ook een wever. Dat kon zo niet doorgaan, meende het kerkelijk college, en het vroeg om toepassing van de artikelen 291-294 van het wetboek van strafrecht (niet zonder toestemming en niet met meer dan 20 personen vergaderen enz.). Het zijn de artikelen op grond waarvan enige jaren later menige Afgescheidene tot een geldboete van maximaal ƒ 100,- zou worden veroordeeld. Maar het stedelijk bestuur was, met het oog op de gevolgen, huiverig om in te grijpen, te meer daar het ‘gezelschap’ uit personen bestond ‘van een onberispelijk gedrag en wandel’. De Gouverneur - op de hoogte gesteld - wilde meer van die godsdienstige vergaderingen in Bolsward weten en verzocht het gemeentebestuur om nadere inlichtingen. Als antwoord stuurde dit bestuur hem nu een voor ons doel belangrijk rapport op, gedateerd Bolsward, 9 april 1832. Als typering van het karakter van deze samenkomsten schrijven B. en W., dat in die vergaderingen ‘de Heilige Schrift wordt verklaard, gemoedelijke redevoeringen gehouden worden (die het gemoed roeren), en opgegeven vragen over de grondwaarheden van onze Godsdienst beant- | |||||||
[pagina 210]
| |||||||
woord’. Dit alles gebeurde in de geest van 50 jaar geleden, nl. in ‘die van Brakel, Hellenbroek, Smijtegeld en anderen’. Dan volgt een oog- en oorgetuigeverslag van zo'n oefening of conventikel, een week eerder gehouden en hoogstwaarschijnlijk opgesteld door dr Petrus de Vries, arts te Bolsward.Ga naar eindnoot1. We gaan daarvan nu gebruik maken; een enkele bijzonderheid plaatsen we tussen haakjes erbij. Op dinsdagavond om 8 uur begon men de samenkomst met het zingen van Ps 72: 5, 6, en 7, welke verzen eerst waren voorgelezen door Willem Arjans van der Heide (een 30-jarige schoenmaker, later de eerste diaken in Bolswards Afgescheiden kerk).Ga naar eindnoot2. Vervolgens deed de reeds genoemde oefenaar Jelle Cornelis BredzeeGa naar eindnoot3. het grote gebed ‘waarin de volmaaktheden van het Opperwezen geroemd werden en Zijn liefde geprezen, vooral dáárin, dat Hij Zijn geliefden Zoon op de wereld gezonden had om voor ons als Zaligmaker te lijden en te sterven; verder gebeden, dat wij deze liefde ter harte mogen nemen en de godsdienst van dien avond gezegend mogte worden’. Na het gebed hield hij een ‘leerrede’ over Hebr. 12: 24, een voor de Paastijd zeer toepasselijke tekst. Bredzee sprak geheel uit het hoofd, gezeten voor de tafel, met een bijbel voor zich. Volgens de ‘waarnemer’ sprak hij ‘met gevoel en verstaande hetgeen hij zei’. Terloops merken we hier op, dat volgens de algemene opinie een echte oefenaar uit het hoofd behoorde te preken, los van het blaadje; een dominee trouwens ook. Het rapport vervolgt: Toen werd er gezongen Ps 65: 2 (‘Een stroom van ongerechtigheden had d' overhand op mij’) en hierop werd door genoemde Van der Heide gevraagd, wat men moest doen om tot die Middelaar Jezus te komen? Deze vraag was voor Bredzee aanleiding om nu gericht aan het tweede deel van zijn preek te beginnen. Hij antwoordde, dat men zich vooral op zelfkennis moest toeleggen en bij zichzelf onderzoeken, of men wel genoeg belang stelde in het offer en middelaarschap van Jezus Christus, of men zijn voorschriften wel opvolgde en de zaligheid in Hem zocht; dat dit voor ons van 't grootste belang in dit leven en vooral in de eeuwigheid was, omdat hiervan ons eeuwig geluk of ongeluk afhing. Nu stelde Van der Heide opnieuw een vraag: Of zij dan niet zeer gelukkig waren, die door 't geloof met Christus waren verenigd? Bredzee gaf hierop een bevestigend antwoord en had nu gelegenheid, het geluk van zulke mensen te schetsen en het ongeluk van hen, die verzuimden Christus aan te hangen en zich door 't geloof met Hem te verenigen; spoorde allen ten sterkste daartoe aan, daar het nu nog de tijd was, het leven onzeker, en er hiernamaals geen tijd meer was. Hij noemde vervolgens veel zwarigheden op, die de mensen maakten om tot Jezus te komen, die hij alle oploste en wegnam; b.v. enigen zouden zeggen, dat zij het wèl wensten, maar niet zouden kunnen volbrengen, maar dat dit verkeerd was, want diezelfde God, die het willen opwekte, zou ook behulpzaam zijn in het volbrengen. | |||||||
[pagina 211]
| |||||||
Anderen, die zich te gering beschouwden bij Jezus, of die zich beklaagden, dat zij Hem nimmer erkend, zijn geboden met voeten getreden hadden, of anderen, die zich over hun grote zonden en misdaden bedroefd voelden, en niet tot Hem durfden te komen, bracht hij op de goede weg door te zeggen, dat Jezus zich ook tot de geringsten gewend had, de grootste zondaars vergeving beloofd, en met één woord gezegd had: ‘Komt gij allen tot mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven’. Maar, zei hij, dan moet men ook afstand doen van de wereld, die driehoofdige afgod... namelijk de begeerlijkheid des vieses, de bekoorlijkheid der ogen, de zucht tot roem en grootheid in de wereld. Men moest op Jezus zien, zijn geboden opvolgen, en hem als de ware Middelaar en Zaligmaker beschouwen; en hiermee eindigde de Leerrede.’ ‘Nagezongen’ werd Ps 89: 7 en 8 en Bredzee eindigde met gebed. ‘Gedurende deze hele vergadering’ - aldus het rapport - ‘heerste er stille aandacht en een godsdienstige stemming. Ook werd er geen voet gegeven aan het leerstuk der verkiezing en verwerping, of dat enigen tot de uitverkorenen behoorden, maar veeleer het tegendeel gesteld.’ De oefening was bezocht door tussen de 70 en 80 personen. Verder geeft het verslag als de meest actieve ‘deelnemers’ op Jan Jacobs Mulder, timmerman; Hendrik van Reenen, koopman;Ga naar eindnoot4. Pieter Jaans Mobach, suikervormbakkersknecht (hij werd de eerste ouderling bij de Afgescheidenen in Bolsward). Een half jaar later zou hij trouwen met een zuster van oefenaar Jelle Bredzee, de 24-jarige naaister Mintje Bredzee.Ga naar eindnoot5. Als scriba heeft hij tot in 1873 - met slechts enkele onderbrekingen - de kerkeraadsnotulen geschreven. Pieter Jaans Mobach heeft menselijkerwijze gesproken veel voor de Afgescheiden kerk van Bolsward gedaan. Verder noemt dokter Petrus de Vries van de aanwezigen nog Gerrit Ruurds van der SpoelGa naar eindnoot6., wever, de gastheer van de avond, Jelle Cornelis Bredzee, wever, (die gewoonlijk als oefenaar optrad en in december 1833 de schoonzoon zou worden van de zo juist genoemde gastheer, door met diens toen 36-jarige dochter Anke te trouwen); Steffen Douwes Bartstra, kleermaker, en Willem Arjens van der Heide, schoenmaker. Het verslag constateert ook, dat op zondag de kerkdiensten van enkele rechtzinnige hervormde predikanten grote toeloop genieten van mensen uit de wijde omgeving. We merken op: een bekend verschijnsel in de jaren, die aan de Afscheiding voorafgaan en ook daarna nog wel. Genoemd worden dan de bekende namen van ‘eenen Witteveen te Oosthem’ (ds C. Witteveen) ‘eenen Bekkering’ te Heeg (ds J.W. Becking) ‘eenen Van Loon’ te Welsrijp (ds L. van Loon). Niet alleen déze predikanten werden door hongerige zielen opgezocht. Sommige Bolswarders, zoals kleermaker Steffen Bartstra en de naaister Mintje Bredzee brachten wel eens een weekend in Leeuwarden door en bezochten dan op zondagavond het gezelschap gehouden bij Marten Feddema, koopman in bedden en wollen stoffen in het Naauw | |||||||
[pagina 212]
| |||||||
(nu no 16), en bij J. Meijering, koopman in wollen stoffen en linten bij de Vismarkt (nu Voorstreek 45), ‘waarmede zij ook eenigen handel drijven’. We merken hierbij op, dat bij deze Marten Feddema al 10 jaar eerder (1822) een beboete samenkomst was gehouden, waarin toen de landelijk bekende oefenaar J.W. Vijgeboom was voorgegaan. En het is ook zeker, dat in 1832 op zondagavond bij Feddema of Meijering geregeld een gezelschap samenkwam, dat zich toen al noemde een gezelschap van Gereformeerde Waarheids-vrienden. Beide genoemde mannen stonden met hun textielwaren ook wel op de markt of gingen ermee de boer op, wat het verspreiden en verzamelen van kerkelijk en theologisch nieuws sterk vergemakkelijkte. Zo bleven ze zelf op de hoogte en brachten anderen op de hoogte. Aan het eind van hun schrijven aan de Gouverneur - waarin het verslag van dokter P. de Vries is opgenomen - concluderen B. en W., dat er in de godsdienstige samenkomsten van Jelle Bredzee c.s. niets plaats vindt, dat voor orde en goede zeden schadelijk is. Maar - merken ze op - die gezelschappen hebben wel het gevaar in zich ‘tot het zich meer en meer verdiepen in de verborgenheden van onze Godsdienst, die, bij mangel van rede en kennis, het gevoel overspant’ en nadelige gevolgen voor hen en voor de maatschappij tot gevolg heeft. En het is voor de predikanten ‘een zeer onaangenaam gevoel, dat zich zoovelen van hen afscheiden, en een afzonderlijke gemeente in de Gemeente stichten.’Ga naar eindnoot7. Nog geen maand later schijnen de moeilijkheden zichzelf echter op te lossen, want Hendrik van Reenen, één van de geregelde bezoekers van de oefening, deelt het stadsbestuur mee, dat ze hun bijeenkomsten zullen staken, omdat ze geen onaangenaamheden of onrust in de gemeente wensen. Maar in het begin van oktober 1832 stuurt oefenaar J.C. Bredzee een verzoekschrift aan de Koning om op veler verzoek met meer dan 20 personen te mogen vergaderen. Het mag niet. | |||||||
InstitueringOngeveer drie jaar later - op vrijdag 27 november 1835 - is het in Bolsward tot instituering van een Afgescheiden kerk gekomen, onder leiding van ds Hendrik de Cock. Deze was uitgenodigd in Sneek te komen en maakte in die dagen een tocht door een deel van Friesland. Met als gevolg de ‘stichting’ van een Afgescheiden gemeente in Sneek en in Bolsward, beide op dezelfde dag (27 november 1835), en enkele dagen later in Minnertsga en Sexbierum (1 december), Ferwerd en Blija (3 december), Marrum (4 december). In Barradeel en vooral in Ferwerderadeel had de tocht van De Cock dus wel sporen nagelaten. Wat nu Bolsward betreft, helaas ontbreken de kerkeraadsnotulen van deze gemeente uit de eerste decennia. Het nu oudste notulenboek begint pas met 15 januari 1861. Hoogstwaarschijnlijk is het notulenboek uit de begintijd in de | |||||||
[pagina 213]
| |||||||
woelige jaren '40, vol van persoonlijke ruzies, in de strijd gebleven. Het kwam vaker voor, dat een geschorste of afgezette ouderling weigerde de kerkelijke boeken over te dragen (Harlingen). We zullen dus de ontbrekende gegevens - zo goed en kwaad als het gaat - enigszins moeten compenseren met notities uit het notulenboek van de classis Sneek en de Provinciale vergadering, en uit het lidmatenregister, doop- en trouwboek en uit incidentele stukken als processen-verbaal, rekesten enz. Ongetwijfeld zal de door ds De Cock geleide instituering hebben plaats gevonden in de woning van de 34-jarige suikervormbakkersknecht (wat een naam!) Pieter Jaans Mobach op het Grootzand, in de achterkamer waarin men al geregeld samenkwam. Nog leeft het verhaal, dat in de zolder van die kamer een luik was gemaakt, zodat zowel in de kamer als op de zolder hoorders konden geborgen worden. Verscheen dan de burgemeester of de politie, dan werd het zolderluik gesloten en men had er wel voor gezorgd, dat zich in het benedenvertrek niet meer dan 20 personen bevonden.Ga naar eindnoot8. Deze verhalen met het zolderluik zijn we ook wel tegengekomen bij de eerste godsdienstoefeningen van Afgescheidenen in Groningerland (Delfzijl, Garrelsweer). Was Pieter Jaans Mobach de eerste ouderling van de Afgescheiden gemeente te Bolsward, de 33-jarige schoenmaker Willem Arjans van der Heide werd de eerste diaken. Meer ambtsdragers had de toen zeer kleine gemeente ook niet nodig. Op de dag van de instituering doopte ds De Cock ook nog twee kinderen: Wytske, dochter van Nanne Draaisma en Itje Paulus Bijlsma; en Jan, zoon van de wever Gabriël Gerrits van der Spoel en Mart je Jans Dijkstra. Dit waren dus de eerste dopelingen in de Chr. Afgescheiden gemeente te Bolsward. En om die lijn nog even door te trekken; de volgende waren een klein half jaar later (18 mei 1836) Cornelis, zoon van ouderling P.J. Mobach en Mintje C. Bredzee; en Jentje, zoon van Johannes S. Greijdanus en Pietje Jentjes (Sijsberda), echtelieden te Wommels. Dit keer was het ds S. van Velzen, die de doop bediende. | |||||||
Processen-verbaalNatuurlijk bleven in een stil, klein stadje als Bolsward de geregelde kerkdiensten van de Afgescheidenen niet onopgemerkt. Men schudde vol onbegrip het hoofd, ergerde zich, of vond het maar een bespottelijk gedoe. Ze konden wel niet goed wijs zijn. De hele volksopinie kantte zich tegen hen. De Gouverneur schreef alle stads- en grietenij besturen in de provincie aan aandacht te schenken aan de bijeenkomsten van de separatisten en die desnoods met geweld (‘door middel van de militaire magt’) te ‘ontbinden’. Dit laatste wijst op ernstige spanningen. Deze waren er ook in sommige plaatsen in Friesland, waar inderdaad soldaten werden ingezet (Oenkerk, Sneek, Scharnegoutum, Tjalleberd). Maar in Bolsward ging | |||||||
[pagina 214]
| |||||||
het allemaal wat minder fel toe. Het gemeentebestuur had natuurlijk ook zo'n missive van de Gouverneur ontvangen.Ga naar eindnoot9. En moest dus de ingezetenen van Bolsward, die tot de Afgescheidenen behoorden, met de meeste klem waarschuwen, zich niet met dergelijke godsdienstoefeningen in te laten. In hun antwoord deelden B/W mee, dat ze de voorganger (‘hoofd’) van de in Bolsward bestaande Afgescheiden gemeente, Pieter Jaans Mobach, bij zich hadden ontboden en er dringend bij hem op aangedrongen zulke onwettige bijeenkomsten voortaan na te laten. Deze gaf wel toe, dat er bij hem aan huis regelmatig godsdienstoefeningen werden gehouden, maar dat hij ervoor waakte het maximaal toegestane aantal hoorders (20) te laten overschrijden. De burgemeester hoefde niet bang te zijn. Slechts 14 à 15 personen hadden zich officieel afgescheiden en van hen die dit nog niet hadden gedaan, bezocht zelden iemand de bijeenkomst. Mobach kon de verzekering geven, dat ook in het vervolg nooit meer dan 20 personen zouden worden toegelaten, omdat het ieders plicht was ‘de wetten te eerbiedigen en de over hen gestelde Hoofden te gehoorzamen’. Het klonk alles heel geruststellend uit de mond van de brave Mobach. Nee, er zou nooit gezegd kunnen worden: ‘Van Bolsward begint de revolutie’. Maar toch heerste er op woensdag 18 mei 1836 enige spanning in bepaalde kringen, want ds Van Velzen was in de stad gesignaleerd en dit betekende natuurlijk, dat hij bij de Afgescheidenen zou preken. Het signaleren was blijkbaar wat laat gebeurd of doorgegeven, want pas 's avonds om 10 uur (!) stapten Thomas Hoeksma, burgemeester van Bolsward, en Johannes Albarda, vrederechter in het kanton Bolsward, naar het huis van Pieter Jaans Mobach, winkelier en suikervormbakkersknecht op het Grootzand. Hun was meegedeeld, dat de afgezette predikant S. van Velzen in Bolsward was aangekomen, tegelijk met een vrouw uit Wommels, die haar kind wilde laten dopen. Bij Mobach in huis telden burgemeester en vrederechter - de huisgenoten niet meegerekend - 24 personen, ‘die in stille aandacht gezeten waren’. Op een vraag van de binnengekomen autoriteiten, antwoordde Van Velzen ‘hier gekomen te zijn om zijne Gemeente te bezoeken’ (hij was immers dominee voor heel Friesland). Behalve de namen van ouderling Pieter J. Mobach en van diaken Willem A. van der Heide, schoenmaker, vermeldt het proces-verbaal ook nog, dat aanwezig was de vrouw van Johannes Siebes Greijdanus van Wommels, met een zuigeling op haar schoot (we hebben de naam al eerder genoemd). Inderdaad is deze zaak nog voor de rechtbank in Sneek behandeld, maar Van Velzen, Mobach en Van der Heide werden alle drie vrijgesproken. Blijkbaar vond de rechtbank het opgegeven aantal toehoorders (24) niet geldig. In oktober 1836 werd de grietman van Wonseradeel geïnformeerd, dat | |||||||
[pagina 215]
| |||||||
de Afgescheidenen ook wel godsdienstoefeningen hielden in het Hartwerder klooster. We merken hierbij op, dat Hart werd een agrarisch gehucht was (is), een paar km ten oosten van Bolsward gelegen. Het telde amper 100 inwoners. Vlakbij lag Oldeklooster, ook een gehucht, dat nu verdwenen is. Het had zijn naam te danken aan een beroemd, uit de middeleeuwen daterend, maar al lang niet meer bestaand klooster. Op de plek bevindt zich nu een boerderij. De veldwachter kreeg van zijn grietman de opdracht te proberen er achter te komen, wanneer in Oldeklooster onwettige godsdienstoefeningen zouden worden gehouden. Zo gemakkelijk ging dit echter niet, want de separatisten fluisterden elkaar in het geheim de berichten mondeling door en daardoor was het voor de grietman vaak al te laat om onmiddellijk in te grijpen. Van het legeren van militairen in Hartwerd ter afschrikking van de separatisten, moest de grietman van Wonseradeel niets hebben. Hartwerd en Oldeklooster telden immers maar weinig inwoners. En van hen behoorde slechts één huisgezin tot de Afgescheidenen, terwijl er nog een gezin woonde, dat de godsdienstoefeningen soms bijwoonde. Verder waren - aldus de grietman - de ingezetenen aldaar ‘zeer verlichte menschen’, die zich niet met dergelijke ongeoorloofde samenkomsten bemoeiden. Het zou dus voor die mensen ‘hard’ zijn een last te dragen door één of twee slechts verdiend’. En zo lang er een detachement militairen in Lutkewierum bleef, een dorp niet ver van Hartwerd gelegen, zou de grietman ‘in het belang der goede ingezetenen’ graag eerst met de commanderende officier aldaar overleggen. Van verdere militaire maatregelen hebben we niets gelezen. Wèl moest Eeltje Hanses de Groot, arbeider te Nijland, ƒ 50,- boete betalen omdat hij op 9 oktober '36 in zijn eigen huis in een godsdienstoefening was voorgegaan.Ga naar eindnoot10. En ds Van Velzen kreeg ƒ 100,- boete, omdat hij op zondag 18 december '36 bij de 33-jarige boer Wybe Klazes Gosliga, wonende te Oldeklooster een godsdienstoefening had geleid. Gosliga kreeg ƒ 8,- boete te betalen.Ga naar eindnoot11. Dit waren de enige keren, dat in het Bolswarder wereldje Afgescheidenen wegens het houden van een illegale bijeenkomst zijn beboet. In het dichtbij gelegen Sneek en Scharnegoutum is het op dit punt heel anders toegegaan! Daar viel soms een paar keer per maand een boete, om over het inzetten van militairen aldaar maar te zwijgen. | |||||||
ErkenningEen kwestie die menige Afgescheiden gemeente in beroering heeft gebracht, was het aanvragen van erkenning bij de regering. Wanneer een gemeente zich als een nieuw godsdienstig genootschap aandiende en bij de regering statuten en reglementen inzond, dan kon ze, als tenminste één en ander door de overheid goedgekeurd werd, erkenning krijgen en vrij vergaderen.Ga naar eindnoot12. Maar deze manier van handelen stuitte vele Afgeschei- | |||||||
[pagina 216]
| |||||||
denen aanvankelijk tegen de borst. Zij wilden immers zijn de voortzetting van de oude bestaande Gereformeerde kerk. Het opschrift van Bolswards doopboek luidt dan ook: ‘Namen dergenen die gedoopt zijn in de wedergekeerde Gereformeerde Kerk te Bolsward’. De Kruisgemeenten, zoals ze later genoemd zijn, hebben dan ook geweigerd op zo'n vernederende manier erkenning van de regering te vragen. Maar de meeste gemeenten zijn, nadat ds Scholte in Utrecht was voorgegaan, overstag gegaan terwille van ‘de gedienstigheden der praktijk’ en met het argument het gaat niet om een naam, maar om de leer. Nog in 1839 heeft ook Bolsward erkenning bij de overheid aangevraagd. Van meningsverschillen hierover in Bolsward hebben we niets gemerkt. Eerst ontving de gemeente in februari 1840 een afwijzende beschikking, omdat
Ook B. en W. van Bolsward hadden bij de Gouverneur negatief op de aanvraag geadviseerd. De ondertekenaars, voor zover inwoners van de Bolsward, waren immer allen personen, die ‘tot de geringere klasse’ behoorden. Sommigen verkeerden in ‘behoeftige’ en velen in ‘bekrompene omstandigheden’. De ouderling P.J. Mobach, en M.J. Mobach en S. S. Brunia waren nog als ‘de meest gegoeden... aan te merken, die ook hunne woonhuizen in eigendom hebben’. Maar B. en W. waren van oordeel, dat deze personen toch weinig meer verdienden dan om ‘in de behoeften van hunne huisgezinnen te voorzien’. We noteerden, dat de hierboven genoemde Marten J. Mobach, broer van de ouderling, een suikervormbakkersknecht was, en Simon Sjoerds Brunia een grofsmid. Wel hadden de aanvragers onlangs een gebouw aangekocht, dat als kerk zou worden gebruikt, maar B. en W. meenden, dat ze daartoe in staat gesteld waren ‘door meer gegoede aanhangers hunner begrippen ten platten lande’, van wie onder de boerenstand ‘nog al eenige’ waren te vinden. P.J. Mobach c.s. bleven echter volhouden. Na de regeringsaanvaarding door koning Willem II werd een nieuwe | |||||||
[pagina 217]
| |||||||
aanvraag om erkenning ingediend met de verklaring, dat de kerkelijke reglementen waren uitgedrukt in de drie formulieren van enigheid en dat een huis geschikt werd gemaakt om er kerkdiensten in te houden. Verder zou de gemeente zelf voor de kosten van de eredienst zorgen en geen aanspraak maken op bezittingen, inkomsten en rechten van het Hervormd of enig ander kerkgenootschap. De aanvraag was getekend door de ouderlingen P.J. Mobach en J.J. Broersma (van Arum)Ga naar eindnoot13. en diaken W.A. van der Heide. Bij K.B. van 21 januari 1841 kwam de ‘toelating’ af. Gekerkt zou worden in een daartoe aangekocht gebouw, staande ‘in wijk E no. 569 te Bolsward’; dit is nu Broereplein 3. De eerste koster werd Gerrit Taekes Koopmans.Ga naar eindnoot14. De gemeente kon voortaan in vrijheid vergaderen. Interessant is nog een brief, door P.J. Mobach c.s. geschreven aan B. en W. van Bolsward. Hierin wordt meegedeeld, dat het de bedoeling was ‘ons Kerkgebouw’ op zondag 28 maart 1841 in te wijden. Tevens wordt het dagelijks bestuur gevraagd de plechtigheid ‘met Uw tegenwoordigheid te vereeren’. Mochten B. en W. de uitnodiging aannemen ‘dan zullen wij U Edel Agtbare een plaats bezorgen’. Tekenend voor de kerkelijke situatie van die dagen is ook het door P.J. Mobach aan het eind van de brief gedane verzoek aan de burgemeester om de politie enigszins toezicht te laten houden ‘opdat er geen ongeregeldheden plaats hebben.’Ga naar eindnoot15. Op 29 april 1841 zijn de eerste twee kinderen in de nieuwe kerk door ds D. Postma van Minnertsga gedoopt. Het waren Tjerk, zoon van Simon S. Brunia en Sietske T. van Dijk; en Anke, dochter van Gabe G. van der Spoel en Martje J. Dijkstra. In hetzelfde jaar kreeg de kleine gemeente van Bolsward ook al een eigen dominee, de 30-jarige F.A. van Gijssel,Ga naar eindnoot16. wiens ‘candidaats- of toelatingsbrief’ op de classisvergadering van 12 november 1841 was voorgelezen en in orde bevonden. Met zijn komst telde de classis Sneek nu twee predikanten; ds S.O. Los had in Koudum-Workum-Ferwoude zijn arbeidsterrein gevonden. Het werd tijd, dat er in Bolsward een eigen dominee kwam, want het begon in 1841 onrustig te worden in de kleine gemeente. Er werd nog geen vaste koers gevaren en de kerkeraad was op sommige punten onze- Toen ds Duin - die nog korte tijd dominee voor heel Friesland is geweest - al lang geschorst was, heeft hij nog een keer in Bolsward gepreekt. Maar de kerkeraad (Mobach) erkende later verkeerd te hebben gehandeld door dit toe te staan en ‘daarmee tegen de orde der kerk te zijn ingegaan’. Ook zag de kerkeraad er geen bezwaar in de geschorste ds H.P. Scholte te laten preken - op 13 juni 1841 - in welke dienst hij Fetze, een zoon van Marten Jaans Mobach en Richtje T. Dijkstra, doopte. De broeders erkenden de schorsing niet, omdat ze ds Scholte hielden ‘voor een dienstknecht van Christus’. Toen de classis bezwaar maakte, beloofde | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
Mobach, dat het niet meer zou gebeuren ‘om de broeders geen ergernis te geven’. Er groeide in 1841 ook oppositie tegen een man van het eerste uur van de Afscheiding, nl. tegen oefenaar Jelle C. Bredzee. Deze was tot ouderling gekozen. Niet alleen hiertegen rees verzet, maar ook tegen zijn oefenen in de gemeente op zondagavond. Dit oefenen had ouderling Mobach niet mogen toelaten. De zaak kwam op de classis. Daar viel het eerste bezwaar vanzelf weg, omdat Bredzee had ‘bedankt’ voor het ouderlingschap. Hij wilde door ds T.F. de Haan tot predikant worden opgeleid. Deze vroeg nu inlichtingen over Bredzee. Voorzichtig met hem wezen, oordeelde de classis op grond van ‘eenige uitwendige hoedanigheden van de persoon’. Welke dat zijn, wordt niet duidelijk. Op de volgende classisvergadering spreekt men afkeurend over Bredzee's ‘uitwendige gebaarden, omdat de Heere alles in zijnen dienst wil hebben met matigheid’. Zou hiermee bedoeld zijn, dat Bredzee tijdens zijn oefenen te veel emotionele spreekgebaren gebruikte? Intussen stelde Bredzee zijn opleiding een half jaar uit. En als we in de classisnotulen van anderhalf jaar later weer over Bredzee lezen, blijkt hij onder censuur te staan en gedurig te worden vermaand.Ga naar eindnoot17. Dominee is hij nooit geworden. En aan de Afgescheiden kerk heeft hij zich later onttrokken, want in het lidmatenboek staat achter zijn naam ‘zich zelven weer afgescheiden’. In 1839 is van zijn hand een geschriftje van 25 pagina's verschenen: De Bazuin geblazen ter Vereeniging van allen, die de Waarheid en den Vrede liefhebben.Ga naar eindnoot18. Hierin gaat hij uit van het thema ‘Zoekt de vrede en jaagt die na’ en wekt op tot ‘de geest van zachtmoedigheid’. In de jaren 1843 e.v. heerste er in de gemeente van Bolsward echter allerminst vrede en aangename rust. Veel meer dan door uitwendige druk, die trouwens vaak heilzaam werkt, heeft de gemeente geleden door interne moeilijkheden. En dan denken we nog niet allereerst - aldus ds J. Douma - aan de zeer grote armoede van de gemeente. Hierover wordt op de classisvergadering van 8 november '43 gesproken en besloten wordt dat in elke gemeente van de classis een collecte zal worden gehouden voor de gemeente van Bolsward. Niet alle kerken hebben dit evenwel gedaan. Tenminste, diaken P. van der Weide (de kleermaker) moest er de classicale vergadering aan herinneren, dat niet alle gemeenten voor de armen van Bolsward hebben gecollecteerd. We merken hier op, dat de financiële sterkte van de kerken zich enigszins weerspiegelt in de te storten classicale onkosten. Tirns draagt hierin bij ƒ 12,-, Deersum ƒ 10,-, Sneek ƒ 3,-, Bolsward ƒ 5,-, Ferwoude en Koudum ook ƒ 5,-. Hierbij valt het uiterst geringe bedrag van Sneek op. Het grote Sneek van nu was toen een door twisten nagenoeg verwoeste gemeente (zie Sneek). De gemeente van Bolsward bleef voorlopig arm. Men is, lezen we in de | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
classisnotulen van 15 maart 1848 te Bolsward ‘zeer verlegen in de uitwendige behoeften’, omdat de gemeente per week ƒ 2,50 nodig heeft en de collecte slechts 50 à 60 cent oplevert! ‘Er is voorlopig vastgesteld, dat elke Gemeente iets zal bijdragen’. Maar meer dan door druk van buiten en door armoede van binnen heeft de gemeente geleden door interne verdeeldheid en twisten. Eén der uitnemendste mannen van de gemeente was ouderling Pieter J. Mobach. Herhaaldelijk is hij, als in de beginperiode de classis nog geen predikant bezit, praeses van de vergadering. In vele belangrijke commissies wordt hij benoemd. Maar er rees verzet tegen de man, die voor de leiding aangewezen was. We lezen toch in de notulen van de classisvergadering van 17 april 1844: ‘zijn ingebragt eenige bezwaren tegen den ouderling P.J. Mobach, vooral omtrent zijne uitwendige omstandigheden en handelwijs’. Klagers waren W.A. van der Heide (de schoenmaker die in 1847 zelf failliet zou gaan), J. Salverda en Joh. P. Nauta. Mobach moest buiten staan en toen werden de tegen hem ingebrachte bezwaren behandeld. De classis vond die bezwaren niet bewezen en verwees de zaak naar de kerkeraad terug. Op de classisvergadering van 10 mei 1844 is Mobach nog aanwezig; maar op de volgende vertegenwoordigen de ouderlingen J. Broersma en W.A. van der Heide de gemeente van Bolsward. Mobach is opzij gezet en pas weer tot ouderling gekozen in het voorjaar van 1847. Het valt te begrijpen, dat hij ‘door vorige omstandigheden’ bezwaar heeft zijn verkiezing tot ouderling te aanvaarden, maar op aandrang van de classis van 21 april '47 heeft hij ‘beloofd zich voor den Heere te beproeven om de roeping aan te nemen, hetwelk zal onderzogt worden door ds W. van Leeuwen (van Scharnegoutum) aanstaande Dingsdag’, wanneer deze via Bolsward naar Workum reisde. Op de novembervergadering van de classis is Mobach weer aanwezig en dus weer in het ambt. Maar de gemeente heeft juist in die jaren, toen Mobach buiten de kerkeraad was, het heel moeilijk gehad. De goede leiding was toen zoek en de gemeente is haar ondergang nabij geweest. In de classisnotulen van 26 januari 1848 lezen we, dat de gemeente van Bolsward bijna verwoest is ‘door agteloosheid der kerkeraad en door de vele laster, die er ten allen tijde in de Gemeente is’. | |||||||
Jaren vol moeilijkhedenIn de jaren, waarin een man als Mobach naar de achtergrond gedrongen was, waren de moeilijkheden van Bolswards gemeente vele.Ga naar eindnoot19. De toestand werd ook nog moeilijker, doordat ds F.A. van Gijssel in 1843 een beroep naar Rouveen had aangenomen en er dus een vacature was ontstaan. Het is veelzeggend, dat deze niet minder dan 9 jaar zou duren, tot 1852 toe! Wel vroeg in augustus '43 de kerkeraad van Bolsward aan de classis | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
toestemming pogingen te mogen aanwenden om een opvolger voor ds Van Gijssel te krijgen. Het mocht. Ook lezen we in de classisnotulen van 7 februari '44, dat de gemeente van Bolsward aan ‘Ds J.R. Ananias’ verzocht heeft voorlopig (‘provizioneel’) ‘onder hun dienst te doen’. Maar de vergadering is hier niet voor; ze was in het onzekere aangaande Ananias' roeping, ‘waarom die zaak dan ook verschoven is’. Ananias had in de eerste jaren van de Afscheiding te Groningen als oefenaar veel verdeeldheid veroorzaakt en was in 1843 in Meppel van het ambt ontheven.Ga naar eindnoot20. De gemeente van Bolsward bleef na ds Van Gijssels vertrek dus vacant, wat heel lang zou duren en de opkomende moeilijkheden des te zwaarder maakte. Op 30 oktober werd de situatie in de onderscheiden gemeenten van de classis besproken. In Bolsward was nalatigheid in de bediening van de sacramenten geconstateerd, voorwaar geen kleinigheid. Daarom werden de ouderlingen ‘vriendelijk opgewekt, en ernstig vermaand om trage handen op te rigten en slappe knieën te sterken in de mogendheid des Heeren, tot nakomen van des Heeren bevelen’. Met die boodschap konden de Bolswarder ouderlingen W. van der Heide en J. Broersma naar huis gaan. Ook veel narigheid en ellende werd veroorzaakt door het optreden van D.A. Detmar, die op verzoek van de ouderlingen éénmaal per zondag in de gemeente oefende.Ga naar eindnoot21. De classis vond dit vrij onvoorzichtig van de ouderlingen, omdat Detmar ‘onlangs uit de liberale kerk gegaan was en als een nieuweling door deze en gene beschouwd werd’. Hij had zich dus nog maar kort geleden bij de Afgescheiden kerk gevoegd. Bovendien - voegen wij eraan toe - was hij niet eens belijdend lid, maar slechts dooplid. De classis besloot Detmar te verwijzen naar ds T.F. de Haan ‘Hoofdonderwijzer te Groningen’. Aan diens oordeel over Detmar zou men zich dan houden. Detmar - op de vergadering ontboden - werd in overweging gegeven zich op een wettige wijze tot het leraarsambt te laten opleiden. Maar... zowel hij zelf als de ouderlingen van Bolsward hebben hier in ‘bezwaarlijk’ toegestemd! Detmar, gesteund door de ouderlingen, oefende blijkbaar liever dan dat hij onder leiding van ds De Haan ging studeren. Op de classisvergadering van 4 februari 1846 regent het nu protesten tegen de ouderlingen, omdat ze Detmar verlof hadden gegeven te oefenen. Een paar gemeenteleden van Bolsward P.R. van der Weide en W. Draaisma komen op de vergadering om hun bezwaren tegen Detmar en de ouderlingen toe te lichten. Ze verklaarden in de gegeven omstandigheden de zondagse kerkdiensten niet te kunnen bij wonen. Diaken J.S. Salverda - ook aanwezig - wilde Detmar niet horen wegens diens ‘wangedrag’. In enkele binnengekomen brieven, die worden voorgelezen, wordt dit wangedrag gepreciseerd. J.J. Jongsma schrijft Detmar op 21 november '45 te hebben aangetroffen in het Bolswarder veer- | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
huis te Leeuwarden, waar Detmar sterke drank dronk en ‘vele belaggelijke praatjes voerde’. D.Y. van Randen, diaken van de gemeente te Scharnegoutum, beschuldigt Detmar van liegen, dronkenschap, kwaadspreken van de Afgescheidenen in het algemeen ‘en van Ede in het bijzonder’, (in Ede stond een later bekend geworden hervormd predikant ds Detmar) en van ‘een oneerbiedig aanstotelijk gedrag in de kerk van Ylst onder de Godsdienst’. Ook is er een brief met dergelijke inhoud van A.G. Kalsbeek, lidmaat van de gemeente te Bolsward (wonende te Nieuwland). En mondeling werd nog tegen Detmar bezwaar ingebracht door ds F. Redeker van Idskenhuizen, die als gast de vergadering bijwoonde. Ds. Redeker had van ds Eikman, hervormd predikant in Balk, een waarschuwing aangaande Detmar ontvangen, ‘want, zeide die, Detmar was van eenen listigen en bedriegelijken aard’. Inmiddels was ook ds T.F. de Haan, ‘Hoogleeraar te Groningen’ op de vergadering gekomen, ‘en zijn, om Z.E.W. met de zaak van Detmar bekend te maken, nogmaals die brieven gelezen’. Na een heftige bespreking ‘onder welk gesprek te veel verkeerde ijver was en niet de liefde zoo aangenaam en heilzaam’, besloot de vergadering Detmar te ontbieden. Vóór hij kwam ‘heeft ds Groen voor de verdere handelingen... over Detmar des Heeren aangezicht gezogt, en eenen zegen afgesmeekt over de gaven welke zouden genoten worden, en is vooraf gezongen Ps 84: 6’. Men ging dus eerst eten. Toen Detmar, door ouderling W.A. van der Heide geroepen, op de vergadering verschenen was en de brieven met de beschuldigingen hem waren voorgelezen, reageerde hij met te zeggen, dat wat in die brieven was gemeld ‘of meerendeels onwaarheid en laster was, of door hem in een andere voege was gezegd’. En toen de classis hem over enkele passages in de brieven ondervroeg, antwoordde hij ‘zoo van geheugen niet te zijn, om alles zich te herinneren’. Na Detmars vertrek is lang en breed over de zaak gesproken. De ouderlingen van Bolsward gingen in tegen wat sommige classisleden hadden gezegd. Ze verklaarden in Detmar ‘niets wanstalligs bevonden te hebben’. Verder dat Detmar ‘ook tot sommiger nut en zegen strekte, vrij veel volk trok... en dat het beste merendeel der Gemeente hem ernstig bij voortduring begeerde’. Ze waarschuwden de classis daarop wel te letten, ‘opdat niet hunne gemeente werd gescheurd en verwoest’. En toen de classis toch uitsprak, dat Detmar niet langer mocht voorgaan, zeiden de afgevaardigden van Bolsward zich niet te kunnen onderwerpen aan het besluit van de vergadering. Een maand later - 5 maart '46 - vergaderde de Provinciale vergadering. Zij kreeg eveneens de zaak-Detmar te behandelen. Ouderling J.J. Broersma verscheen op de vergadering met brieven ‘om Detmar te ver- | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
ontschuldigen en de op hem geworpen laster af te weren’, waarop een brede discussie volgde. Ook Detmar was ontboden en werd ‘ondervraagd naar zijn overgang, vorig leven, bekeering, handelwijze in het Bolswarder veerhuis enz, waaruit overtuigend bleek... en het ieder klaar werd uit zijne onbezonnen en losse uitdrukkingen, dat hij de vreeze Gods miste en uit zijn eigen tegenstrijdige en behelpende gezegden bleek hij geen onbesproken leven te leiden, gelijk ook eenige leden der vergadering daarvan iets ontdekt hadden’. Detmar moest eerst belijdend lid worden en verder proberen langs de wettige weg predikant te worden. Maar noch het besluit van de classis noch dat van de Provinciale synode heeft de kerkeraad van Bolsward tot andere gedachten kunnen brengen. We verwonderen ons dan ook niet, de naam Detmar weer in de notulen van de classisvergadering van 6 mei aan te treffen. Er is dan een brief van Detmar zelf, die medewerking en financiële bijstand vraagt om bij ds De Haan te worden opgeleid. De classis wil ‘met voorzichtigheid’ handelen ‘en hem een tijdlang onder beproeving stellen’, voorlopig tot de volgende classisvergadering. En de ouderlingen van Bolsward zijn vermaand ‘wegens hunne verkeerde handelwijs’. Tot blijdschap van de vergadering hebben zij schuld beleden. Maar, al gaf de kerkeraad toe verkeerd gehandeld te hebben, in Bolswards gemeente bleven sommige leden zeer ontevreden over de classicale en provinciale uitspraken in de zaak-Detmar. Diaken Nauta sprak daarover met ‘bitse en honende uitdrukkingen’. En een zekere G. Koopmans was van mening, dat de duivel voorzitter op de classicale en provinciale vergadering was geweest. Hij ging voortaan in Welsrijp naar de kerk. (Zou dit de vroegere koster zijn geweest?) Gelukkig, moeten we zeggen, is Detmar, dank zij het optreden van de classis, niet weer op het toneel verschenen. De ouderlingen werd door de classis nog eens vriendelijk verzocht ‘om in 's Heeren mogendheden op te rigten trage handen en slappe knieën, en het gebrekkige te verbeteren’. Het was dringend nodig, want uit een brief, op dezelfde classisvergadering ter tafel, bleek dat de ouderlingen geen huisbezoek deden en ook niet het Avondmaal lieten vieren. Een lichtpunt was, dat ze de classicale opwekking gewillig hebben ‘op- en aangenomen’.Ga naar eindnoot22. Maar het zou jaren duren, voor rust en vrede in de gemeente weerkeerden. Pas in 1852 kwam er weer een predikant, de 38-jarige, uit Birdaard afkomstige, Th. de With. Niet minder dan 9 jaar was de gemeente vacant geweest. Maar ondanks alle doorleden ellende was ze blijven bestaan.
Er braken nu rustiger tijden aan. Op 27 november 1860 kon een dankuur worden gehouden ter herinnering aan het feit, dat het precies 25 | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
jaar geleden was, dat ds H. de Cock de gemeente te Bolsward had geïnstitueerd. In deze herdenkingsdienst sprak ds W.J. Weyenberg n.a.v. Ps 72: 16a: ‘Is er een handvol koren in het land op de hoogten der bergen, de vrucht daarvan zal ruischen als de Libanon’. Hij wees ‘ons op de leiding, bewaring, bescherming en trouw van de Koning der Kerk, bepaalde ons bij des dichters woord als een woord van blijdschap en van hoop; waarna zich de Gemeente verenigde om de getrouwe Verbondsgod te danken voor de weldaden aan haar betoond’.Ga naar eindnoot23. Inderdaad had ze - wanneer ze terug zag op de voorbijgegane kwart eeuw met al haar ups en downs - stof genoeg tot danken! Het oudste bewaard gebleven notulenboek van de kerkeraad begint met 15 januari 1861. In de kerkeraad hadden in die tijd zitting ds W.J. Weyenberg en de ouderlingen P.J. Mobach en G.Y. van Randen. Verder de diakenen S. Koopman en Fetze J. Mobach, een tabakskerversknecht, jongere broer van ouderling P.J. Mobach. Hij zou spoedig naar Workum vertrekken en opgevolgd worden door W. Reinouts. Kerkvoogden waren Rinke FeenstraGa naar eindnoot24. (een timmerknecht; later ouderling) en W. Nijdam. In zekere zin is het jaar 1866 voor de gemeente een belangrijk jaar geweest omdat op woensdag 13 juni door het zoontje van ds B.C. Felix, de plaatselijke predikant, de eerste steen is gelegd voor een nieuw kerkgebouw (in de Witherenstraat). In het verslag in het kerkelijk weekblad De BazuinGa naar eindnoot25. lezen we verder: ‘Hierbij werd een psalm door de vergadering aangeheven en onze Leraar hield daarbij een gepaste toespraak. Een gedeelte der benodigde som is reeds door vrijwillige bijdragen verkregen, en wij hopen, dat de Heere verder de harten zal neigen, opdat het voltooid worde, tot des Heeren eer, en de heerlijkheid Zijns Naams. Namens de Kerkeraad, P.J. Mobach.’
We moeten hierbij opmerken, dat de gemeente al in de Witherenstraat haar kerkje had en dat dit nu werd vergroot. Van 1839-'49 hebben de Afgescheidenen hun samenkomsten gehouden in een gebouw aan het Broereplein (nu no 3).Ga naar eindnoot26. Op zondag 5 augustus 1866 hield de Christelijke Afgescheiden Gereformeerde gemeente van Bolsward haar laatste godsdienstoefening in het oude kerkgebouw. Natuurlijk moest de kerkeraad - zolang de bouwwerkzaamheden duurden - zorgen voor een plaatsvervangende ruimte, totdat de nieuwe kerk klaar was. Deze werd gevonden in... de hervormde Broerekerk! Dit deed ouderling P.J. Mobach het volgende stukje in De Bazuin publiceren: ‘De kerkeraad van Bolswards gemeente meent dit blijk van verdraagzaamheid te moeten openbaar maken, vooral in een tijd van onverdraagzaamheid aan de zijde van regtzinnige leraars tegen de Afgescheidenen. Sommig orthodoxe predikanten, die wel aan classicale maaltijden zich | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
begeven met liberale collega's, betreuren het dat de hervormde kinderen met het kroost der Afgescheidenen op één school gaan; ze zouden niet gaarne hun predikstoel aan een Afgescheiden predikant, die Jezus Christus aan verloren zondaars afkondigt, afstaan - welk een exclusivisme! De liberalen daarentegen, hier en elders, geven hun kerkgebouwen ten beste en tonen alle bereidvaardigheid aan Afgescheidenen. Moge deze bekendmaking strekken tot bescherming van regtzinnige broeders, die op separatistische wijze, de Afgescheidenen ontvlieden en bestrijden.’Ga naar eindnoot27. Merkwaardige woorden! In 1929 kreeg de Gereformeerde kerk te Bolsward haar nieuwe kerk op de Gasthuissingel. |
|