De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermdVI ScharnegoutumScharnegoutum in Wymbritseradeel, een paar kilometer ten noorden van Sneek aan de voormalige trekvaart naar Leeuwarden gelegen, is van oorsprong en oud dorp. Op de hoge terp prijkt de in 1861 geheel vernieuwde Hervormde kerk, nu niet meer met een zadeldaktoren zoals vroeger, maar met een spits gesierd. Het dorp heeft ook zijn klooster gekend, al diep in de middeleeuwen gesticht en bedoeld voor adelijke nonnen. De plek waar het stond is nog te herkennen. Wie de oude weg van Sneek naar Leeuwarden neemt, ziet even ten noorden van Scharnegoutum een vrij hoge terp met een boerderij. Daar heeft het klooster gestaan. In de dagen van de Afscheiding (± 1836) leefde de naam ‘Scharnegoutumer klooster’ nog volop. Telkens komt die naam in de processenverbaal weer voor. Er woonde toen een Afgescheiden boer, Jarig Klazes Ypma, die zijn schuur en huis beschikbaar stelde voor het houden van ‘ongeoorloofde’ godsdienstoefeningen. We komen hierop nog terug. Het is zielsjammer, dat in januari 1929 met de Christelijke school ook het vergaderlokaal van de kerk, waarin zich het kerkelijk archief bevond, is afgebrand. Weg waren al die kostelijke oude notulenboeken. Somber schrijft A. Algra in zijn ‘De historie gaat door het eigen dorp’, dat de geschiedenis van de gereformeerde kerk van Scharnegoutum van voor 1929 nu nooit meer te beschrijven valt. Een beetje gelijk heeft hij wel. Maar met het opdiepen van verspreide gegevens uit andere bronnen, o.a. uit het notulenboek van de classis Sneek en van de Provinciale synode, hebben we geprobeerd de schade zo klein mogelijk te houden. Het | ||
[pagina 178]
| ||
ontbreken van de verbrande archiefstukken blijft echter wel een pijnlijk manco.
Tot de Afgescheiden classis Sneek behoorden in het eerste begin de gemeenten van Sneek, Tirns, Deersum, Bolsward, Koudum en Ferwoude (bij Workum). De naam Scharnegoutum wordt in de eerste classicale notulen, die dateren van 14 december 1837 nog niet genoemd. De datum van instituering, die in ‘Honderd veertig jaar gemeenten en predikanten’ (1974) achter Scharnegoutum staat, (20 september 1836), zal dus meer betrekking hebben op Tirns en Deersum, beide dicht bij Scharnegoutum gelegen. Inderdaad is in september 1836 de gemeente Sneek, waartoe ook de omgeving behoorde, in drieën gesplitst nl. in Tirns, Deersum en Sneek. Men had dit gedaan om een eind te maken aan de vele twisten en onaangenaamheden, die in de gemeente Sneek leefden. (In ons hoofdstuk over Sneek zijn we hierop dieper ingegaan). Tot het rayon van Tirns behoorde het gebied van de dorpen Scharnegoutum, Tirns, Tjalhuizum, Nijland, Ysbrechtum tot en met Oudega. De gemeente van Deersum (in Rauwerderhem) bestreek het gebied van de dorpjes Deersum, Poppingawier, Terzool, Sybrandaburen, Speers tot en met Offingawier. Tirns is een agrarisch dorpje, een paar km. ten noordwesten van Sneek aan de oude vaart van Franeker naar Sneek gelegen. De hervormden in Tirns behoorden tot de gemeente Ysbrechtum - Tjalhuizum-Tirns, die twee kerkgebouwen bezat, één te Ysbrechtum en één te Tirns (samen toen 320 zielen). Ysbrechtum is een dorpje een paar kilometer ten westen van Sneek aan de weg naar Bolsward; het nog kleinere Tjalhuizum ligt iets verderop. De hervormde dominee was in de dagen van de Afscheiding P. van Borssum Waalkes, die daar gestaan heeft van 1827-'811. Hij was een man van de Groninger richting en woonde in Ysbrechtum. Op kerkrechtelijk gebied heeft hij veel gepubliceerd. Deersum in de gemeente (grietenij) Rauwerderhem telde in 1840 slechts 220 inwoners, die vooral in de veeteelt hun bestaan vonden. Voorheen stond hier de state Harsta, welke naam we nog in de persoonsnamen van enkele Afgescheiden ouderlingen van de gemeente Deersum zullen tegenkomen. De hervormde gemeente Deersum-Poppingawier is van 1829-em.’69 gediend door ds L.W. Lolcama. En die van Scharnegoutum van 1824-em.'52 door ds Hermannus Meyer.
Het is wel zeker, dat de prediking in de Hervormde kerk van de zojuist genoemde dorpen niet meer rechtzinnig was te noemen, althans zeker niet in Ysbrechtum, Tirns en Deersum. In januari '36 rapporteert de Hervormde classis SneekGa naar eindnoot1., dat in Ysbrechtum zich drie leden hebben afgescheiden, onder wie een diaken en | ||
[pagina 179]
| ||
een kerkvoogd. Op 15 december 1835 had daar een zekere Van Raalte, kandidaat in de theologie, gepreekt. Het rapport noemt hem een ‘verleider van deze afgescheidenen’ en hoopt, dat ‘deze drijver’ niet op de ‘preekstoel in onze Geref. kerken’ zal worden toegelaten. In Deersum hadden 5 lidmaten verzocht om uit het lidmatenboek te worden geschrapt, maar er waren wel 40 personen die sympathiseerden met de Afgescheidenen. In de nazomer van het vorig jaar ('35) had een zekere Vijgeboom een paar maal bij Anne Gerrits Bakker aan huis geoefend, wat bij enkelen tot een openlijke afscheiding had geleid. En in Scharnegoutum bleken vrij geregeld conventikels te worden gehouden. Zes leden hadden zich daar al afgescheiden en velen kwamen niet meer bij hun hervormde predikant in de kerk. Vooral een P.M. Gilhuis, de smid, was een voorvechter en strooide ‘veel kwaad zaad’. Onder die Afgescheidenen was ook een Jacob Thomas Pyttersma (Pietersma), een diaken, van doopsgezinde afkomst. Nog geen maand later (18 februari 1836) meldt ons een ander rapport van de Hervormde classis Sneek, dat uit de Hervormde gemeenten in de ringen Sneek en IJlst zich weinig lidmaten aan de kerk hebben onttrokken, zodat ‘deze separatistische vereniging als niet zeer belangrijk mag beschouwd worden’. Maar het ‘doldriftig gedoe der aanstokers’ trekt wel overal de aandacht. Gelukkig houdt het ‘verstandigste deel’ van de gemeenten zich rustig en de ‘stillen en gerusten’ zwijgen. De separatisten gaan in de ‘hoofdplaats’ (Sneek) naar de kerk. Daar wonen ook de zich noemende ouderlingen. Twee van hen zijn de ‘door verscheidene blauwboekjes berucht geworden mannen Joh. Andriessen en Nic. Borneman, beiden door stijfhoofdigheid en dolle drift alom bekend’, en ‘bij rechtschapen lieden in kleine achting’. Minachtend vervolgt het rapport: die afgescheidenen kunnen ‘noch door hooge geboorte noch door aanzienlijke noch door groote bezittingen noch door bijzondere braafheid en deugd enig belang inboezemen!’ Er is niet ‘een enkel persoon uit de deftige burgerstand’ bij. ‘Voor het grootste deel zijn het vrouwen, diep onkundig, weinig doorzichtig, verward van denkbeelden en bevooroordeeld’. En wat de mannen betreft zijn het ‘boeren op gehuurde plaatsen... ambachtslieden... arbeiders’. Ziezo, dat wist de minister, aan wie het rapport was gericht, ook weer. Het was allemaal niet veel zaaks. En aan die ‘Andriessen en Borneman was het gelukt een kleine gemeente te lokken en te vangen’, waarbij ook een rol had gespeeld het optreden van de oefenaars Vijgeboom en Pier Schaap, van de ‘afgezette’ predikanten De Cock en Van Velzen en van kandidaat Van Raalte. ‘Zolang het zulken vrijgelaten wordt om als waren ze met apostolisch gezag bekleed, rond te reizen... lichtbewogen gemoederen zoveel zij kunnen op te winden’, aldus het rapport, dan was ingrijpen van de overheid (‘gouvernement’) beslist gewenst en noodzakelijk, zodat ‘lasteraars gevoelig gebreideld en verleiders krachtdadig verhinderd’ werden. Nu, | ||
[pagina 180]
| ||
het gouvernement greep in; er kwamen zelfs militairen aan te pas, zowel in de stad Sneek als in Wymbritseradeel. In het hoofdstuk over Sneek hebben we dit punt al behandeld, we gaan het nu doen voor Wymbritseradeel. Het politionele en militaire optreden ging beginnen. De rechtbank van eersten aanleg te Sneek kreeg de zaken te behandelen. | ||
Processen-verbaalDe processen-verbaal - waarvan we kopieën in het Gouverneursarchief en in dat van de grietenij (gemeente) Wymbritseradeel vonden - laten ons als het ware een flits zien van de zwarigheden, waarmee de Afgescheidenen van buitenaf bij het houden van hun geïmproviseerde kerkdiensten in huis of schuur te maken konden krijgen. Daarom loont het de moeite de rechterlijke archivalia hier te laten spreken. Het betreft het gebied vlak ten noorden en noordwesten van Sneek gelegen, d.w.z. ‘onder’ Ysbrechtum, Tjalhuizum, Tirns en Scharnegoutum in Wymbritseradeel, en Deersum in Rauwerderhem. Die processen-verbaal zijn bijna alle in 1836 opgemaakt, het jaar waarin de Afgescheidenen het sterkst door de overheid zijn aangepakt. Voor 1837 en '38 vonden we voor elk jaar nog slechts één veroordeling. Laten we beginnen met het eerste proces-verbaal, gedateerd 10 maart 1836, een donderdag. Op de avond van die dag was assessor (wethouder) Theodorus Ykema in gezelschap van de twee ‘policie-bedienden’ Jan Pieters Deinum en Minze Jans Wijma gegaan naar het huis van Pieter Mattheus Gilhuis, ‘meester grofsmid’ in de ‘buurt’ van Scharnegoutum. Hij woonde op de plek, waar nog een smederij staat, sinds kort niet meer in gebruik, achter de gereformeerde kerk aan de Alddyk. In de ‘voorkamer’ - aldus het proces-verbaal - bevonden zich wel 60 personen, zowel mannen als vrouwen. De ‘vergadering’ was bij de binnenkomst van de mannen van het gezag net bezig met het zingen van een psalmvers, ‘zoo ik mij niet bedrieg uit Ps 118’, voegt het verbaal eraan toe. Erg psalmvast was de verbalisant blijkbaar niet, want anders had hij die overbekende psalm wel onmiddellijk herkend. De assessor liet de hem vergezellende agenten de aanwezigen bevelen met het zingen op te houden. Het werd dadelijk stil. Daarop nam de assessor het woord en gebood de bezoekers het huis te verlaten. Maar in plaats van dit te doen, had Hotze Hotzes Schilstra, boer te Scharnegoutum, (blijkbaar de voorzanger) opnieuw een psalm ingezet, waarop alle anderen ook weer waren begonnen mee te zingen. Toen de psalm uit was, stond Nicolaas Borneman, winkelier te Sneek op, en las het bijbelgedeelte voor, waarover hij zou ‘preken’. Het was uit Mattheüs 22. Dit was voor de assessor het sein om te vertrekken en de rest van de vergadering aan de agenten over te laten. Onder de aanwezigen had hij naast de hierboven al genoemde personen ook herkend: Ids Theunis Bootsma, boer te Ysbrechtum; Anske Gerbens Syperda, boer te Ysbrechtum; Anne Gerrits Bakker, boer te Deersum; Freerk | ||
[pagina 181]
| ||
Meintes Miedema, boer te Lutkewierum en de zoon van Rindert Thomas (de Boer), boer te Terzool. Toen de assessor de volgende dag het proces-verbaal aan de rechtbank te Sneek opzond, maakte hij van de gelegenheid gebruik op te merken, dat het hoogst moeilijk, ja bijna ondoenlijk was voor het hoofd van een plattelandsgemeente om alle ‘ongeoorloofde’ godsdienstige bijeenkomsten te controleren, vooral omdat deze op onbekende tijden en op ver van elkaar verwijderde plaatsen werden gehouden. Hij had gelijk. Men kon zich toen niet zoals nu, snel met een auto verplaatsen en de mogelijkheid van telefonische tips bestond nog niet. Wel wist de assessor zeker, via het rapport van een politieman, dat er diezelfde zondag een tweede godsdienstoefening bij smid P. Gilhuis aan huis was gehouden. Blijkbaar had één van de aanwezigen op de uit kijk gestaan, want bij het naderen van de surveillerende agent waren 30 à 40 personen haastig het huis uit en de ‘buurt’ opgelopen. Toch had de agent ook in huis nog wel 30 à 40 mensen geteld, van wie hij de namen had opgeschreven: Nicolaas Borneman, de voorganger, en Douwe Gerrits Bakker, boer te Tjalhuizum. Verder van Eeltje Hanzes (de Groot), arbeider te Nijland; Dirk Cornelis Lanting, arbeider te Scharnegoutum; Sybe Klazes (Reen), boer te Deersum; Mattheus Pieters Gilhuis, smid te Sneek; Rindert Thomas de Boer en zijn zoon Hendrik te Terzool en de bewoner van het huis Pieter M. Gilhuis, de smid, wiens vader bovengenoemd ook aanwezig was. Zowel de voorganger N. Borneman als de gastheer P. Gilhuis werden anderhalve maand later in Sneek veroordeeld tot ƒ 100,- boete.Ga naar eindnoot2. Op diezelfde dag kreeg Borneman er nog eens ƒ 100,- boete bij, omdat hij op zondag 26 maart '36 bij de 33-jarige arbeider Wilt je Okkes Berg te Deersum een godsdienstoefening had geleid. Deze arbeider kreeg hetzelfde bedrag te betalen. Het zou eentonig worden als we alle processenverbaal stuk voor stuk weergaven, want ze vertonen vaak hetzelfde patroon. Daarom beperken we ons tot de varianten. Dat de kerkelijke spanningen in Wymbritseradeel opliepen, is zeker. Speciaal op zondag werd er scherp opgelet of de Afgescheidenen ook illegaal vergaderden d.w.z. met meer dan 20 personen. Zo was op zondag 3 april nagenoeg de hele politionele macht van Wymbritseradeel met enkele collega's uit de directe omgeving aan het surveilleren.Ga naar eindnoot3. Vooral Scharnegoutum werd in de gaten gehouden, want dat dorp en zijn omgeving vormde een brandpunt van separatisten. Om 9 uur die morgen kwam er een tip, dat er bij Jaring Klazes Ypma, boer op het zogenaamde Scharnegoutumer klooster, zo'n vergadering zou worden gehouden. We merken hier alvast op, dat de Afgescheidenen in zijn boerderij in de maanden april, mei, juni t/m 10 juli 1836 nagenoeg elke zondag, één of vaak twee godsdienstoefeningen hielden, soms met meer dan 100 (!) personen. Nicolaas Borneman uit Sneek was dan altijd de oefenaar. Yp- | ||
[pagina 182]
| ||
ma en trouwens ook Borneman kregen daarvoor ieder in totaal ƒ 400,- boete. Het blijkt uit de vonnissen door de rechtbank te Sneek uitgesproken. Na die 10e juli is het ineens afgelopen: er was een detachement militairen gearriveerd, dat tot taak had de bijeenkomsten van de separatisten - zo werden de Afgescheidenen in officiële rapporten altijd genoemd - desnoods met geweld uit elkaar te jagen. Wie was deze 27-jarige Jari(n)g Ypma? Door zijn huwelijk met de 21-jarige Froukje Douwes Bakker was hij nog geen jaar geleden de schoonzoon geworden van Douwe Gerrits Bakker, boer te Tjalhuizum, één van de voormannen van de Afscheiding in Wymbritseradeel.Ga naar eindnoot4. We gaan nu iets vertellen over de gebeurtenissen op de boerderij van Jarig Ypma op zondag 3 april 1836. Op die dag was na het binnenkomen van de tip de waarnemende grietman Theodorus Ykema met enige politie-mannen naar de boerderij van Ypma gestapt. Inderdaad, er was in de boerderij een godsdienstoefening aan de gang. De bezoekers waren net een psalm aan het zingen en het was duidelijk, dat Nic. Borneman uit Sneek als oefenaar zou optreden. Streng gebood assessor Ykema de aanwezigen heen te gaan, maar pas toen hij gedreigd had, dat geweld zou worden gebruikt als men het niet deed, hadden ongeveer 100 (!) personen het huis en erf verlaten. Ga naar eindnoot5.De namen van de volgende aanwezigen kwamen in het proces-verbaal te staan: Douwe Gerrits Bakker te Tjalhuizum; verder die van Ids Theunis Bootsma, boer te Ysbrechtum en Jan Imkes Rienstra, boer te Tjalhuizum. Ze waren beiden schoonzoons van Douwe Gerrits Bakker bovengenoemd. Ook nog de namen van Hotze Hotzes Schilstra, Tjitze Jacobs de Boer, Durk Cornelis Lanting(a), Durk Jeltes Visscher, Bauwe Pieters Kuiper, allen uit Scharnegoutum. Tenslotte nog die van Anne Gerrits Bakker te Deersum, een broer van bovengenoemde Douwe G. Bakker; Dooitze Cornelis Lantinga van Tirns; Eeltje Hanzes (de Groot) van Nijland.Ga naar eindnoot6. Op Hemelvaartsdag 12 mei 1836 leidde Nicolaas Borneman twee diensten bij de jonge Tjitze Jacobs de Boer (21), boer te Scharnegoutum.Ga naar eindnoot7. 's Morgens waren er 80 en 's middags wel 100 hoorders geweest. Het kwam de gastheer op ƒ 100,- boete te staan. In de morgendienst had Borneman op het bevel met de samenkomst op te houden gereageerd met de woorden, dat ze niet van plan waren weg te gaan (‘te scheiden’) en ‘dat hij gisteren voor de rechtbank te Leeuwarden was geweest, dat daar de waarheid niet wilde gehoord worden en dat hij nooit zulk een slechte boel gezien had’. Dat Borneman onstuimig te keer kon gaan, hebben we in ons hoofdstuk over Sneek aangetoond. En het verwondert ons niet, dat hij dit ook bij zijn verhoor bij de rechtbank in Sneek deed. Nog geen maand later schreef de Officier van justitie bij deze rechtbank geërgerd aan de Gouverneur, dat Borneman tijdens een verhoor zich ‘wederom door eene | ||
[pagina 183]
| ||
groote mate van hevigheid en onbescheidenheid heeft doen kenmerken, hetgeen de behandeling dezer zaken voor den Regter hoogst onaangenaam maakt’.Ga naar eindnoot8. Een plaats waar de Afgescheidenen ook wel samenkwamen om hun godsdienstoefeningen te houden, was de boerderij, De Heide genaamd, van de toen 32-jarige Freerk Meintes Miedema, onder Lutkewierum in Hennaarderadeel gelegen. Zijn vrouw was de 50-jarige Nieske G. Bakker, een zus van de al meermalen genoemde Douwe G. Bakker, boer te Tjalhuizum. Het leeftijdsverschil valt op! In de huwelijksacte heet de bruidegom zonder beroep en de bruid boerin.Ga naar eindnoot9. De boerenplaats, De Heide bestaat nog en ligt in het land aan de weg van Scharnegoutum naar Bozum, circa 3 km van Scharnegoutum en enkele km van Lutkewierum. Op het dak van de schuur staat nu Heidomastate. Op zondag 1 mei '36 waren 's middags om 2 uur de politie-agenten Gosling Hyltjes Hiemstra en Sybolt T. Tiemersma, geassisteerd door Minze Symons Terpstra, de veldwachter van Oosterend, en de veldwachter Jan Glastra van Loon, veldwachter te Lutkewierum, naar de boerderij van Freerk M. Miedema gegaan. Daar hadden ze ± 80 aanwezigen geteld, voor wie N. Borneman zondag 24 van de Heidelberger Catechismus behandelde. Op het verzoek zijn ‘rede’ af te breken en de vergadering uiteen te laten gaan, had hij geantwoord, dit alleen te zullen doen, als hij van de grietman zelf bevel kreeg. Dat het een keer mis zou lopen, viel te verwachten, want de godsdienstoefeningen op zondag bleven doorgaan, hoofdzakelijk bij Jarig Klazes Ypma, hoe vaak hij ook werd veroordeeld. En Borneman was steeds de oefenaar, die de leiding had. Ook hèm schrikte de telkens gegeven geldboete van ƒ 100,- niet af. In de regel waren er meer dan 100 toehoorders, ja, op zondag 19 juni wel 200, en een week later zelfs 250! De politiemannen maakten echter elke keer trouw proces-verbaal op, maar boete of geen boete, het hielp allemaal niets. Dat bij de autoriteiten nu het plan rijpte de militaire macht te hulp te roepen, verwondert ons niets. Op zondag 3 juli '36 zaten en stonden er bij Jarig Ypma weer 125 personen in de schuur, die luisterden naar de woorden van oefenaar Nicolaas Borneman. Zoals gewoonlijk kwam de politie-agent van Scharnegoutum, Jan P. Deinum, weer binnen en dreigde nu, dat de vergadering desnoods door soldaten zou worden uiteengejaagd, waarop de aanwezigen als ‘uit eenen mond’ antwoordden, dat men de militairen zou afwachten (ze zouden aan het eind van de week arriveren). De volgende dag - maandag 4 juli '36 - schreef de grietman van Wymbritseradeel, S. van Welderen Rengers, aan de Gouverneur, dat hij zaterdag jongstleden vele separatisten ‘in deze grietenij had doen waarschuwen’ hun bijeenkomsten ‘te bepalen tot het bij de wet niet verboden getal’ d.w.z. niet meer dan 20 personen. Anders zouden de soldaten zulke bijeenkomsten uit elkaar jagen. In het bijzonder ‘huisman’ Jarig Kla- | ||
[pagina 184]
| ||
zes Ypma had de aanmaning gekregen zijn huis niet langer beschikbaar te stellen voor het houden van die ongeoorloofde bijeenkomsten. Maar het had niet geholpen. De ‘voornaamsten’ onder wie Borneman hadden hem (de grietman) geschreven zich niet te zullen ‘onderwerpen’. Gister (zondag) had dan ook weer een verboden bijeenkomst bij J.K. Ypma plaats gevonden. Herinnerend aan de aanzegging van de Gouverneur van enkele dagen geleden, dat militairen zouden worden ingezet, sprak de grietman de hoop uit, dat er niet minder dan 60 à 70 man gezonden werden, die ‘met vastheid en beradenheid’ konden optreden. Verder wilde de grietman graag weten of het de bedoeling was de militairen in te kwartieren bij de voornaamste separatisten in de dorpen van de grietenij. En hij vroeg zich af of het niet nuttig zou zijn de besturen van de grietenijen Rauwerderhem en Hennaarderadeel te informeren over de tegen a.s. zondag te nemen maatregelen. Want het kon immers wel eens zijn, dat de separatisten hun bijeenkomsten van het Scharnegoutumer klooster (bij J.K. Ypma) naar de beide genabuurde grietenijen verplaatsten! | ||
Komst detachement militairenZaterdag 9 juli '36 was het dan zover. In alle vroegte marcheerde die dag een detachement soldaten uit Leeuwarden naar Scharnegoutum om zich ter beschikking van de grietman te stellen. De groep bestond uit 1 kapitein, 2 luitenants, 2 sergeants, 4 korporaals en 60 soldaten, in totaal dus 69 man.Ga naar eindnoot10. We merken nu reeds op, dat de soldaten tot 15 augustus in Wymbritseradeel gestationneerd zouden blijven om de ongeoorloofde bijeenkomsten van de Afgescheidenen tegen te gaan. Er bestaat een lijst met namen van de personen, die gedurende de periode van 9 juli - 15 augustus '36 in Scharnegoutum en directe omgeving met de inkwartiering van één of meer militairen werden belast.Ga naar eindnoot11. Op deze ‘staat’ vinden we ook aangegeven hoeveel manschappen elk in huis kreeg en hoe groot het uitbetaald bedrag was, want voor inkwartiering van elke soldaat kreeg de gastheer een vergoeding (‘kostgeld’) van 35 cent per man per dag.Ga naar eindnoot12. Duidelijk wordt ook, dat bij de vooraanstaande Afgescheidenen de meeste soldaten werden geplaatst, terwijl de niet-Afgescheidenen één of twee man in kwartier kregen. Goed voor 4 manschappen waren Eeltje Sipkes Huisman, boer (de schoonvader van Tjitse Jacobs de Boer), Hotze Hotzes Schilstra, boer te Scharnegoutum; Rient Martens Stilma, boer; Anske Gerbens Syperda, boer te Ysbrechtum; Sake Andries Smeding, boer te Tirns en zijn zwager Ids Theunis Bootsma, boer te Ysbrechtum; Willem Martens Stilma, boer te Tirns; Cornelis Durks Lanting(a), boer te Tirns; Douwe Gerrits Bakker, boer te Tjalhuizum. | ||
[pagina 185]
| ||
Tjitse Jacobs de Boer, boer te Scharnegoutum moest plaats inruimen voor 5 en Jarig Klazes Ypma, boer ‘in het Scharnegoutumer klooster’ spande de kroon en kreeg liefst 6 man onder zijn dak. Laatstgenoemde was ook één van de hardnekkigste Afgescheidenen, die maar door was gegaan met het laten houden van in de ogen der overheid illegale godsdienstoefeningen in zijn boerderij, tot de militairen dit hem onmogelijk hadden gemaakt. Nog op 5 juli 1838 - een paar jaar later dus - had hij zijn boerderij weer eens beschikbaar gesteld voor ds S. van Velzen met als gevolg: beiden voor de zoveelste keer in hun leven een boete van ƒ 100,-. Zijn 48-jarige schoonvader Douwe Gerrits Bakker, de boer van Tjalhuizum, mocht er ook wezen! Elke zondag was hij wel bij een ongeoorloofde godsdienstoefening te vinden. Telkens kwam zijn naam weer in een proces-verbaal te staan. Nog in december 1837 kreeg hij een boete van ƒ 100,- opgelegd, omdat hij in juli van hetzelfde jaar ds Van Velzen bij zich aan huis had laten preken. | ||
RelLieverdjes waren die militairen beslist niet, zeker niet in hun vrije tijd. Dan sprongen ze wel eens uit de band. Een voorbeeld hiervan vinden we in een schrijven van de commissaris van politie te Sneek aan de burgemeester gericht. Het stuk is gedateerd Sneek, 25 juli 1836 en handelt ‘over verregaande ongeregeldheden en mishandelingen in deze stad gepleegd’ door enige militairen in de nacht van zondag op maandag 24-25 juli. Deze soldaten waren in de grietenij Wymbritseradeel gestationeerd, in Scharnegoutum en naaste omgeving. Commissaris G. Feenstra meldde, dat volgens bij hem die maandagmorgen binnengekomen rapporten van drie nachtwachten, de rust en goede orde ‘heden nacht’ door enige in de nabijheid van de stad ‘ingelegerde’ militairen, was ‘gestoord’ geworden. Een groep van bijna 20 soldaten, die veel rumoer maakte, had zich tegen de nachtwachten verzet en dezen met ontblote bajonet bedreigd. Ook waren op het geroep van ‘moord!’ omstreeks kwart over drie de nachtwachten naar de Galigastraat gesneld. Daar merkten ze, dat 6 à 7 soldaten een zekere Sytse C. Faber, ‘oppasser’ bij C. van der Wis, hadden getrapt en tegen de grond geslagen. Er waren trouwens nog meer personen mishandeld, o.a. een zekere Hendrik Keulen, die om 5 uur naar zijn land was gegaan om te melken. Op de dijk bij de Olymolen was deze door 6 militairen aangevallen, geslagen en met moord bedreigd. Hij had zich losgerukt, maar was door een hem nagegooide steen zo aan het hoofd gewond, dat ‘het bloed hem langs den rug nederliep’. De sergeant van de soldaten, een Van Rossum, die op dat moment merkwaardig genoeg niet bij het tierende groepje was, had de gewonde man meegenomen naar het huis van Antje Smitske bij de Noorderpoort, | ||
[pagina 186]
| ||
waar de wond ‘met brandewijn (was) afgewasschen’. De meeste soldaten hadden 's avonds al dansscholen bezocht. Het kwam trouwens ‘bijna alle nachten’ voor, dat er militairen in de stad rondspookten. Daarom zou de commissaris van politie het op prijs stellen, dat de politie bevoegdheid kreeg militairen, die zich 's avonds om 10 uur nog op straat bevonden, in verzekerde bewaring te stellen. Drie dagen later al schreef de Provinciale commandant van Friesland, Van Sytzama, aan de Gouverneur, dat hij aan de detachements-commandant bevel had gegeven om de daders van de te Sneek in de nacht van 24-25 juli gepleegde ongeregeldheden op te sporen en voor de krijgsraad te brengen. Verder had hij gelast, dat geen van de tot het detachement behorende militairen voortaan anders dan voor dienstzaken mocht gaan, voorzien van een door de commandant afgegeven ‘order’. Ook moesten militairen, die zonder order in Sneek werden aangetroffen, gearresteerd worden ‘zonder onderscheid van uur in den dag of nacht’. De militaire reglementen bepaalden immers, dat zelfs verlofgangers zich na het slaan der taptoe - uiterlijk 9 uur - niet meer op straat mochten vertonen. Het was ferme taal, die wel nodig was. Want toen vier maanden eerder in Sneek ruim een week lang (vanaf zaterdag 5 maart) ook militairen gestationneerd waren geweest, hadden velen van hen zich aan dronkenschap en het plegen van baldadigheid schuldig gemaakt.
We keren nu terug naar zondag 10 juli 1836 en schreven al, dat de vorige dag militairen naar Scharnegoutum waren gezonden. Nog geen 24 uur later moesten ze al in actie komen, want Jarig K. Ypma had - zoals gebruikelijk - zijn boerderij weer ter beschikking van de kerkdiensten van de Afgescheidenen gesteld. Toen die zondagmorgen assessor Theodorus Ykema met de secretaris van de grietenij om half 10 bij de boerderij arriveerde, vonden ze in het ‘buithuis’ wel 90 mensen bij elkaar, zowel mannen als vrouwen, die een psalm aan het zingen waren. In het voorbijgaan merken we op, dat een buithuis (bûthûs in het Fries) een soort bijstal bij de schuur is, de plaats waar het jongvee wordt gestald. Nu - in de zomer - was die stal natuurlijk leeg. De bekende oefenaar Nicolaas Borneman uit Sneek zat achter een tafel met daarop een folio-exemplaar van de bijbel. Het zal wel een Statenbijbel zijn geweest. De vergadering weigerde op bevel van de assessor uiteen te gaan. Daarop dreigde deze de militairen te roepen, die blijkbaar buiten al klaar stonden. Het hielp dadelijk. De mensen stonden op en verlieten de stal. Op de ‘hieminge’ (het erf) bleven echter hier en daar nog enkele mannen staan treuzelen. Nu greep - op verzoek van de assessor - de officier van het detachement | ||
[pagina 187]
| ||
in en liet door zijn soldaten allen van het erf verwijderen, die daar niet thuis hoorden. Met een ondertoon van voldoening wordt in het proces-verbaal opgemerkt, dat er die zondag bij Ypma geen godsdienstoefening meer is gehouden. En aan het slot van het verbaal staan de ons reeds bekende namen van de volgende bezoekers genoteerd: Douwe Gerrits Bakker, boer te Tjalhuizum; Hotze Hotzes Schilsta, zonder beroep, wonende te Scharnegoutum; Pieter M. Gilhuis, smid te Scharnegoutum en Sybe Klazes Reen, boer te Sybrandaburen en lid van de raad van de grietenij Rauwerderhem. Een week later - op zondag 17 juli '36 - had de commandant van het te Scharnegoutum gestationneerde detachement de hele dag patrouille laten lopen, vooral op de grensscheiding van de grietenijen Hennaarderadeel en Rauwerderhem.Ga naar eindnoot13. Dit was niet zonder reden gebeurd. De separatisten in Wymbritseradeel konden immers gemakkelijk de grens van deze grietenij overwippen en dan hun vergaderingen verplaatsen b.v. naar Lutkewierum in Hennaarderadeel en naar Deersum in Rauwerderhem, waar ook actieve Afgescheidenen woonden. Deze laatsten waren buiten het bereik van de soldaten in Wymbritseradeel. Vooral op de boerenplaats De Heide (een boerderij heet nog zo) onder Lutkewierum werden bij Freerk M. Miedema wel samenkomsten gehouden. De militairen in Wymbritseradeel waren en bleven op hun hoede. Met succes. Een kleine maand later kon de grietman S. van Welderen Rengers aan de Gouverneur schrijven, dat de separatisten sedert de komst van de militairen geen ongeoorloofde godsdienstoefeningen meer hielden, al was hij er niet zeker van, dat ze dit na het vertrek van het detachement niet opnieuw zouden doen. Op 15 augustus waren de soldaten weer naar Leeuwarden vertrokken. Ze hadden hun taak volbracht. Van 9 juli - 15 augustus 1836 waren ze in Scharnegoutum en omgeving ‘ingelegerd’ geweest. Maar precies een maand na hun terugkeer naar Leeuwarden was er in Scharnegoutum voor de politie-bedienden Jan Pieters Deinum en Minze Jans Wijma al weer werk aan de winkel. Het blijkt o.a. uit een rapport door het classicaal bestuur van Sneek aan de Gouverneur gezonden.Ga naar eindnoot14. Op donderdag 15 september '36 ‘schroomde de afgezette Predikant Van Velzen zelfs niet, om bij heldere dag in ambtsgewaad zich te begeven ten huize van den landman Tjitze Jacobs de Boer te Scharnegoutum, en daar eene talrijke vergadering te houden’, die door velen uit omliggende gemeenten en zelfs ‘door inwoners van het eiland Urk bijgewoond werd’. Ook waren tegenwoordig ‘de beruchte J. Andriessen en N. Borneman van Sneek’. De komst van ds Van Velzen, die op klaarlichte dag in predikantskostuum naar de boerderij van Tjitze J. de Boer was gestapt, had in het dorp (‘in de buurt’) grote opschudding verwekt. Zo groot zelfs, dat de hervormde predikant, die juist met een ouderling een huisbezoek aan het afleggen was, daarmee moest ophouden. Uiteraard was ook de grietman van de situatie op de hoogte gesteld. | ||
[pagina 188]
| ||
Hij stuurde twee ‘politie bedienden’, die 's avonds laat, om 10 uur, bij de boerderij van Tjitze de Boer aankwamen. Daar troffen ze een vergadering van ± 50 personen aan. Ze noteerden de namen van ds S. van Velzen, ‘koopman’ Borneman en bakker Andriessen beiden van Sneek, Douwe G. Bakker, boer te Tjalhuizum, Pieter M. Gilhuis smid te Scharnegoutum en R. en H. de Boer (vader en zoon), beiden van Terzool. Het proces-verbaal stelde vast, dat uit niets was gebleken, dat het hier om een ongeoorloofde godsdienstoefening ging. Dit lijkt ons juist. Het zal de gemeentevergadering zijn geweest, waarin de vraag besproken was of de Afgescheiden kerk van Sneek in drie zelfstandige delen moest worden gesplitst, nl. in Tirns, Deersum en Sneek zelf (het is er ook van gekomen). Hervormde kerk te Lutkewierum (Hennaarderadeel). (Foto Fries Scheepvaartmuseum en Sneker Oudheidskamer)
We stappen nu af van de ontwettige godsdienstoefeningen in Scharnegoutum en omgeving. Ze kwamen nagenoeg niet meer voor. Voortaan | ||
[pagina 189]
| ||
vergaderden de Afgescheidenen met niet meer dan 20 bezoekers. Alleen als ds Van Velzen kwam preken, was de toeloop van hoorders groot. Maar omdat heel Friesland diens arbeidsveld was, kon hij slechts een enkele maal naar Wymbritseradeel komen. Dit was o.a. het geval in juli 1837 en juli 1838, resp. bij Douwe G. Bakker in Tjalhuizum (meer dan 100 bezoekers) en bij Jarig Klazes Ypma op het bekende adres. Beide keren kwam het zowel preker als gastheer op ƒ 100,- boete te staan, de maximum straf.
We gaan nu naar Lutkewierum. Het minuscule dorpje is te vinden in Hennaarderadeel, 5 km ten noorden van Scharnegoutum. Even over de grens van Wymbritseradeel, gelegen onder Lutkewierum stond (en staat) de boerenplaats De Heide, gelegen in het land aan de weg van Scharnegoutum naar Bozum, en toen bewoond (1836) door de 32-jarige Freerk Meintes Miedema. We hebben het al gezegd: ze is een poosje een ontmoetingspunt van Afgescheidenen geweest. In die afgelegen boerderij hielden ze hun godsdienstoefeningen. Van Velzen heeft er een paar keer gepreekt. Na melding te hebben gemaakt van de bijeenkomst van de separatisten op 15 september bij Tjitze Jacobs de Boer onder Scharnegoutum, vervolgt het hierboven al genoemd rapport: ‘Ja hoe weinig de aanstokers en menners der opgewondene en onkundige hoop’ zich aantrekken van de bevelen van de overheid, daarvan was op zondag 2 oktober '36 in Lutkewierum weer het bewijs geleverd. Hoewel Van Velzen en zijn volgelingen een week eerder, op zondag 25 september te Tjalleberd door de gewapende macht waren uiteengejaagd ‘durfde men op den volgenden dag des Heeren al weder op de boereplaats De Heide onder Lutkewierum zamenkomen’. ‘'s Morgens waren daar door Van Velzen drie kinderen gedoopt. Wel had de veldwachter Van Velzen bevolen met preken op te houden, maar dit had niet gebaat. 's Middags was de grietman van Hennaarderadeel, Van Eysinga, vergezeld ‘van assessor, secretaris, executeur en politiedienaar’, ook naar de boerderij gegaan, maar deze functionarissen hadden evenmin iets kunnen bereiken. Tot 's avonds toe waren de Afgescheidenen bij elkaar gebleven. Ds D.A. de Groot van Sneek, de opsteller van het rapport, vond het optreden van de Afgescheidenen je reinste rebellie. Van Velzen en zijn aanhangers gingen hier en elders maar door ‘om openlijk de wetten des Konings te schenden, de burgerlijke magt te tarten en ongehoorzaamheid ja oproer te kweeken’. Waren er op zondag 2 oktober dus een paar godsdienstoefeningen bij Freerk Miedema op De Heide gehouden, twee weken later moest de grietman van Hennaarderadeel vanuit Wommels aan de Gouverneur schrijven, dat er op zondag 16 oktober op dezelfde boerderij alweer een samenkomst van Afgescheidenen was geweest. Van Velzen had daarin | ||
[pagina 190]
| ||
voor ‘eene groote schare’ het woord gevoerd. En dat terwijl hij (grietman) kort daarvoor persoonlijk nog had geprobeerd Miedema van die samenkomsten te doen afzien. Zo kon het niet langer. Er moest wat gebeuren. Er gebeurde ook iets. De Gouverneur greep naar het beproefde middel van inkwartiering van soldaten en liet een detachement militairen, 30 à 40 man sterk, naar Lutkewierum sturen. En mochten de separatisten hun bijeenkomsten willen houden in het naburige dorp Deersum in de grietenij Rauwerderhem, dan moesten de militairen ook daar ingrijpen.Ga naar eindnoot15. Het paardemiddel hielp onmiddellijk. Afgelopen was het met de godsdienstoefeningen van de Afgescheidenen op Miedema's boerderij onder Lutkewierum. De schrik voor de militairen, die bepaald niet poeslief optraden, zat erin. De grietman kon dan ook triomfantelijk melden, dat er op zondag 30 oktober in Lutkewierum geen samenkomsten van de Afgescheidenen meer hadden plaats gevonden. Maar, schreef hij erbij aan de Gouverneur, het dorp Lutkewierum staat ‘een duurzame last van inkwartiering te wachten, als de militairen er zoo lang zullen blijven tot dat alle vermoeden van hernieuwing van vergaderingen zal verdwenen zijn’. Kregen weliswaar de separatisten de last van de inkwartiering te dragen, de niet-Afgescheidenen kregen toch ook hun deel daarvan. Daarom vroeg de grietman bezorgd aan de Gouverneur: Moet de militaire macht nog lang in Lutkewierum blijven? Zijn schrijven had een positief resultaat. Op dinsdag 2 november vertrokken de soldaten uit Lutkewierum. Ze waren er nog geen twee weken geweest. Vergeleken met Scharnegoutum had de inkwartiering in Lutkewierum betrekkelijk kort geduurd. | ||
De gemeenten van Tirns en DeersumWe hebben al opgemerkt, dat in de oudste classisnotulen, die beginnen met 14 december 1837, nog niet gesproken wordt over de kerk van Scharnegoutum, maar dat in de lijst van afgevaardigden wel steeds de gemeenten Tirns en Deersum worden genoemd. Later zijn deze kleine gemeenten samengevloeid tot die van Scharnegoutum. We gaan dus nu eerst onze aandacht richten op de gemeenten van Tirns en Deersum. Voor Tirns waren op de genoemde datum op de classis aanwezig de ouderlingen Pieter Mattheus Gilhuis, de smid van Scharnegoutum (die in 1840 naar Sneek zou verhuizen), en Douwe Gerrits Bakker, met de diakenen Tjitze Jacobs de Boer en Freerk Meintes Miedema, de boer op de plaats De Heide onder Lutkewierum. Ze zijn voor ons na de lectuur van de processen-verbaal geen onbekenden meer. Toch veroorloven we ons over Tj. de Boer nog een korte en over ouderling D.G. Bakker een brede uitweiding. Ze behoorden tot de strijders uit de begintijd van de Afscheiding. | ||
[pagina 191]
| ||
Tjitze (Jetze) Jacobs de Boer was in 1840 naar Wanswerd vertrokken om daar bij ds De Haan tot predikant te worden opgeleid. Hij was toen 26 jaar. In zijn studietijd heeft hij nog enige tijd les gegeven aan een clandestien Afgescheiden schooltje in Wanswerd aan de Streek.Ga naar eindnoot16. Hoewel hij volgens ds L. Hulst - bij wie hij in Wanswerd diaken was - ongetwijfeld knap in de talen was (latijn, grieks, hebreeuws), voelde hij zich door één of andere oorzaak op de preekstoel niet thuis en moest daarom zijn wens dominee te worden, laten varen. Op 10 mei 1855 vertrok hij met attestatie uit Wanswerd naar Scharnegoutum om daar het veehoudersbedrijf van zijn overleden vader voort te zetten.Ga naar eindnoot17. Wat ouderling Douwe Gerrits Bakker (1788-1841) betreft, van hem is meer bekend. Enkele van zijn schoonzoons hebben elk op hun plaats een rol in het kerkelijk leven van de Afgescheidenen gespeeld. En over zijn kleinkinderen en daarop volgende generaties zou - kerkelijk gezien - ook heel wat te vertellen zijn.Ga naar eindnoot18. Maar we beperken ons nu tot de periode van de Afscheiding. Douwe Gerrits Bakker is tweemaal getrouwd geweest, eerst met Trijntje Eeltjes Rollema. In 1823 hertrouwde de toen 35-jarige weduwnaar met de 18-jarige Baukje Gerrits Alberda uit Ysbrechtum, die hem lang heeft overleefd.Ga naar eindnoot19. Hij woonde op een boerderij in Tjalhuizum, een klein terpdorpje, liggend tussen Ysbrechtum en Nijland, aan de weg van Sneek naar Bolsward. Het gehucht bestaat nu uit een toren zonder kerk (dus indertijd afgebroken), een begraafplaats en drie boerderijen. We zijn deze ouderling al vele malen tegengekomen als bezoeker van de illegale godsdienstoefeningen door de Afgescheidenen in 1836 in Scharnegoutum en omgeving belegd. Bij ons weten is hij door de rechtbank te Sneek slechts éénmaal veroordeeld tot een boete van ƒ 100,-, als gevolg van het feit, dat hij op 2 juli 1837 zijn schuur beschikbaar gesteld had voor een godsdienstoefening, door ds Van Velzen geleid.Ga naar eindnoot20. Deze kreeg ook ƒ 100,- boete. Meer veroordelingen van Douwe G. Bakker hebben we in het archief van de rechtbank van eersten aanleg te Sneek niet gevonden. We voegen er echter aan toe, dat dit archief slechts doorloopt tot 1 oktober 1838, op welke datum een reorganisatie van de rechtbank werd doorgevoerd. In de familie leeft nog het verhaal - het is door Rullman in zijn boek over de Afscheiding weergegevenGa naar eindnoot21. - dat Bakker en ds Van Velzen in maart 1839 elk tot een boete van ƒ 100,- werden veroordeeld wegens een ongeoorloofde godsdienstoefening in de schuur van Bakker gehouden. Tijdens het verhoor hadden de getuigen allen verklaard het aantal bezoekers niet te weten. Maar wat later was Bakker plotseling door twee politie-agenten opgehaald en naar de gevangenis in Sneek gebracht en daar bij ongure individuen opgesloten. Bakker schreef zelf in één van zijn bewaard gebleven brieven: ‘het is mij een harde saak om hier te weesen, want er zijn men- | ||
[pagina 192]
| ||
schen hier die zijn erger als beesten’.Ga naar eindnoot22. De reden van deze opsluiting was, dat hij één van de getuigen zou hebben omgekocht om te zeggen, dat deze niet wist of het aantal bezoekers boven het toegestane aantal was geweest. De man zou dit in een herberg tijdens het gebruik van sterke drank hebben verklaard. Naderhand kwam deze getuige zelf in de gevangenis en zei toen, dat Bakker onschuldig ‘zat’. Toch bleef Bakker op grond van dronkemanspraat meer dan zes weken (21 maart-4 mei 1839) in hechtenis, hoewel volgens het wetboek van strafrecht een blote aangifte geen genoegzame grond opleverde tot aanhouding van een gezeten burger. Volgens de familie-overlevering is Bakker met de bijbel onder de arm de gevangenis ingegaan. Deze bijbel zou bij de ingebruikneming van de Noorderkerk (juni 1882) door de weduwe van D.G. Bakker aan de kerk zijn geschonken en op de kansel hebben gelegen. We moeten hier echter opmerken, dat ‘beppe Baukje’ al in oktober 1881 was overleden. Inderdaad ligt de bijbel er nog steeds. Bakker had net als Hendrik de Cock indertijd in Groningen, de tijd in de gevangenis ‘verkort’ met ‘leesen en singen’ en hij voegde eraan toe: ‘de Psalmen zijn mij nog het aangenaamst’. Nog een citaat uit een brief aan zijn vrouw en kinderen: ‘Och mogt deese mijne gevangenis nog tot een middel voor U allen zijn om bewaart te bliven voor de eeuwige gevangenis’. Waarschijnlijk heeft zijn gevangenschap - aldus het familie-verhaal - Bakkers gezondheid geknakt, mee daardoor, dat tijdens zijn afwezigheid zijn vee en al zijn have verkocht waren, omdat de eigenaar van de ‘plaats’ geen afgescheiden boer meer op zijn boerderij wilde hebben. Twee jaar later is hij, nog in de bloei van zijn leven, overleden (1841). Op 30 april 1841 schreef ds Van Velzen uit Amsterdam een condoleancebrief aan de weduwe.Ga naar eindnoot23. Toen deze ruim 40 jaar later zelf stierf, verscheen in De Bazuin van 21 oktober 1881 een ‘In Memoriam’ van de hand van J. Bootsma, dat we hier tenslotte nog laten volgen:Ga naar eindnoot24. ‘Zaterdag 15 oktober had er op het landelijk dorpje Scharnegoutum in Friesland een eenvoudige plechtigheid plaats: het stoffelijk overblijfsel van Baukje Gerrits Alberda, wed. Douwe Gerrits Bakker, werd op de gewone wijze ter aarde besteld. Onwillekeurig kwamen er allerlei gedachten bij ons op, toen we deze moeder in Israël ten grave brachten, vooral die we vinden uitgedrukt in Matth. 5:10-12: ‘Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil’ enz. Dit was een grote en bijzondere troost voor de overgebleven betrekkingen en vrienden, en een krachtig getuigenis voor iedereen. Zo van één, dan kan ook van haar gezegd worden, dat ze om Jezus' wil is vervolgd. Zij was van 't eerste begin der afscheiding af een waardige strijderes voor waarheid en gerechtigheid en voor de vrijheid van de kerk van | ||
[pagina 193]
| ||
Christus. Slechts kort mocht ze zo aan de zijde van haar man staan, daar deze na een gevangenisstraf van zes weken, die hij onderging om des geloofs wil, zonder verhoord of veroordeeld te zijn, zijn gezondheid miste en door een langzame sloping van zijn krachten in de volle bloei der jaren stierf. Als weduwe liet ze echter de moed om voor de waarheid te strijden niet zakken; ze ging integendeel steeds voort in haar huis te laten prediken, vooral door ds Van Velzen, wat haar veel smaad en minachting deed ondervinden en tengevolge waarvan ze nog steeds tot boeten werd veroordeeld, die ze niet alleen voor zichzelf maar ook nog voor arme broeders of zusters moest betalen. Er kunnen nog kwitanties van honderden guldens getoond worden. Dit duurde tot de regering vrijheid verleende.’ We onderbreken hier even, want hier heeft de familie-traditie - zoals altijd het geval is hoe ouder ze wordt - de werkelijkheid wat bijgekleurd. We hebben tenminste nooit van een veroordeling van de weduwe gelezen. Het ‘In Memoriam’ vervolgt: ‘Onze kerk is nu bijna vijftig jaar oud, en de dood heeft slechts weinige oud-strijders en -strijderessen meer overgelaten, die ons kunnen verhalen wat God gedaan heeft in de tijd van de Afscheiding. Daarom menen we de dood van hen niet geheel onopgemerkt te mogen laten voorbij gaan, want het nageslacht moet weten wat de vaderen gedaan en geleden hebben voor de zaak des Heren. Als we de dood van die eersten melden, is dat om aan latere zonen der Afscheiding te herinneren, welke daden God aan onze kerk heeft gedaan. Laat ons ook hier dat woord der H. Schrift in gedachtenis houden: ‘We zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des Heeren en Zijn sterkheid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft’ enz. Ps. 78: 4-8. 't Is, menen we, een voorrecht en een eer zulke zaken te kunnen melden: of is het geen voorrecht op afgestorvenen te kunnen wijzen, die volhard hebben tot het einde? Wanneer wij dan treurig bij de groeve van onze vader en moeder in den Heere staan, kunnen we ons tevens verblijden, als we zeggen: ‘Ze rusten van hun arbeid en hun werken volgen met hen.’ ‘t Is Gode zij dank, niet te vergeefs gedaan, wat onze ouderen deden, wat wij doen, voor Zijn zaak; na de strijd komt de rust en het loon is groot in de hemelen.’
Wat de gemeente van Deersum betreft, op de eerste vergadering van de classis Sneek (december '37) waren aanwezig de ouderlingen Ate Jentjes Harsta en Sanne Hotzes HarstaGa naar eindnoot25. (Harstra), beiden boeren. En de diakenen J.P. Kuipers en de jonge Klaas Sybes Reen (21). Deze was getrouwd met een kleindochter van Douwe Gerrits Bakker.Ga naar eindnoot26. In het eerste verslag van de toestand van de classicale kerken lezen we, dat te Tirns alle vier weken en te Deersum om de veertien dagen kerkeraadsvergadering werd gehouden. Dit was dus geen slecht begin. Maar | ||
[pagina 194]
| ||
het vervolg werd minder mooi. Ouderling Ate Jentjes Harstra van Deersum zou graag zien, dat er nog een ouderling bijkwam. De classis vermaande hem echter zelf wat ijveriger in zijn ambtswerk te worden! Ouderling Gilhuis van Tirns was niet te spreken over het gedrag van verscheidene gemeenteleden. Allereerst klaagde hij over een drietal gemeenteleden nl. Anske Gerbens Sijperda (boer te Ysbrechtum) en diens vrouw Dieuwke Brands Gosliga en over Ids Theunis Bootsma (schoonzoon van Douwe G. Bakker), omdat ze de kerkdiensten van de eigen gemeente nooit meer bijwoonden, maar de samenkomsten van de gecensureerde Sneker ouderling Joh. Andriessen bezochten. De classis besloot hen te doen vermanen en hen, als ze hardnekkig bleven, wegens sabbatschennis en ‘afval’ van de gemeente, af te snijden. Verder had ouderling Gilhuis klachten over Durk Jeltes Visser en Klaaske Thomas Pietersma, omdat zij zich ook nooit meer in de samenkomsten van de eigen gemeente Tirns lieten zien, maar ‘in de valsche kerk gaan’ d.w.z. weer in de hervormde kerk kerkten. Tenslotte moest Gilhuis nog klagen over Gabe Ulkes, Lolke Klazes van Dijk, Durk Tjepkes Boersma (boerenknecht te Folsgare) en Klaaske Taekes van der Valk ‘die allen zich onttrekken aan de bijeenkomsten en in de valsche kerk gaan’. Deze meervoudige klacht - aldus ds J. DoumaGa naar eindnoot27. - geeft ons wel een indruk van de grote moeilijkheden, waarin de gemeente van Tirns verkeerde. In die van Deersum was het trouwens niet veel beter. Ook uit de notulen van de classis Sneek blijkt, dat de zwarigheden te Tirns en Deersum, de gemeenten waaruit die van Scharnegoutum is gebouwd, bleven voortduren. Op de classisvergadering van 5 maart 1838 moest worden besloten, verschillende lidmaten te vermanen of onder censuur te zetten, terwijl van anderen, die reeds geruime tijd onder censuur stonden, werd uitgesproken, dat ze behoorden afgesneden te worden. Later ontstond er weer moeite over Jentje Gerrits BakkerGa naar eindnoot28. ‘gewezen ouderling der gemeente Deerzum’, die naar Goënga in Wymbritseradeel was verhuisd en nu onder Tirns hoorde, maar bij Deersum verkoos te blijven (hij was van beroep winkelier en een broer van Douwe G. Bakker). De scriba van de classis, Nicolaas Borneman, loste voor zichzelf de kwestie op door hem als ouderling van Tirns te noteren, waarbij Bakker zich neergelegd heeft. Erg ijverig als ouderling was hij blijkbaar niet. Op de classisvergadering van augustus 1839 merkte ds Van Velzen tenminste op ‘bij hem noch nooit, zoveel hij had kunnen opmerken, eenige blijken van bekwaamheid tot het ouderlingenampt noch ijver noch lust tot hetzelve bespeurd te hebben. De reden van deze ijverloosheid was, zoals later uitkwam, dat Jentje | ||
[pagina 195]
| ||
Bakker niet durfde zeggen, door Gods gemeente (te Tirns) en mitsdien door God zelf geroepen zijn. In het voorjaar van 1840 verzocht de classis de gemeente van Tirns dan ook hem als ouderling los te laten en voortaan als gewoon lidmaat te beschouwen. De brief, waarin dit gebeurde, was gedateerd Bolsward, 20 maart 1840 en getekend door de classisscriba P.J. Mobach. De ouderlingen in Deersum, de beide Har sta's waren ook niet erg actief. Op zondag moesten de diakenen K.S. Reen en J.J. Kuipers voorgaan! Daarom besloot de classis, van dit feit op de hoogte gebracht, tot de gemeente de vraag te richten ‘hoe zij de beide ouderlingen beschouwen, of ze begeeren om een nieuwe stemming te doen of dat de zaak zoo zal blijven tot tijd en wijle’. Op de classisvergadering van mei 1840 verklaarden de beide Deersumer ouderlingen, dat ze niet bekwaam waren om zondags in het gebed voor te gaan. Op voorstel van ds Van Velzen zou nu een commissie, bestaande uit de broeders Anne Gerrits BakkerGa naar eindnoot29. (ook al een broer van Douwe G. Bakker) en F.M. Miedema (van de boerderij De Heide onder Lutkewierum), met de kerkeraad van Deersum hierover te spreken. En toen op de volgende classisvergadering, 15 juli 1840 te Sneek gehouden, opnieuw een klacht binnenkwam, nu van Ype Atzes Groeneveld, dat de ouderlingen hun plicht niet deden, oordeelde de classis het 't beste, hun ontslag te geven en tot een nieuwe verkiezing over te gaan. Deze heeft echter niet dadelijk plaats gevonden. De Harsta's bleven in het ambt, maar kwamen niet meer op de classisvergaderingen. Op voorstel van ds H. de Cock, die op 14 november 1840 aanwezig was (hoe vaak is de man niet te hulp geroepen om moeilijkheden op te lossen!) werd besloten, dat de kerkvisitatoren naar Deersum zouden gaan, ‘om te zien op de eene of andere wijze vrede te verkrijgen’. In Tirns ging het beter. Toen in februari 1841 rapport werd uitgebracht over de toestand van de gemeente aldaar, kon worden gemeld, dat de kerkedienst en de catechisatie ‘wel in orde’ waren, het huisbezoek geregeld geschiedde, de armen door de diakenen werden verzorgd, en alleen in de viering van het Avondmaal ‘eenige veragtering’ was en in het onderwijs aan de jeugd ‘eenig gebrek’. Om Deersum te helpen, heeft de classicale commissie, gesteund door de resolute ds D. Postma van Minnertsga, ingegrepen. Onder haar leiding is tot ouderling gekozen Age H. Dijkstra en tot diaken J. Kuiper. Met behulp van een ouderling van de genabuurde kerk van Tirns zouden deze beide broeders verder als kerkeraad de gemeente besturen. Financieel droegen de gemeenten van Tirns en Deersum niet zwak bij. Zo bedroeg de classicale omslag, zoals die in april 1841 geregeld werd ƒ 12,- voor Tirns, ƒ 10,- voor Deersum, ƒ 5,- voor Bolsward, ƒ 5,- voor Ferwoude (Workum) en Koudum en maar ƒ 3,- voor Sneek. De gemeente van Sneek was toen wel zeer zwak en arm, door interne twisten aan de rand van de afgrond gebracht. | ||
[pagina 196]
| ||
Erkenning en kerkgebouwHet jaar 1841 is voor de gemeente van Scharnegoutum-Tirns een heel belangrijk jaar geweest. In dit jaar kwam een positief antwoord binnen op het verzoek als kerk door de regering te worden erkend. Ook kon een nieuw kerkgebouw in gebruik worden genomen. Bovendien kwam in het najaar van 1841 een combinatie met de op zichzelf zwakke gemeente van Deersum tot stand, zodat men nu sterk genoeg was een eigen dominee te beroepen, waarvoor de classis haar toestemming gaf. Wel was hierbij bepaald, dat ‘als de gemeente van Deersum zich verder uitbreidt’ deze dan de combinatie mocht verlaten om voor zichzelf een predikant te beroepen. Zover is het echter nooit gekomen. Het was op 23 februari 1841, dat de Afgescheidenen, verenigd ‘in de Gemeenten Scharnegoutum en Tirns enz., grietenij Wymbritseradeel’, zich tot de Koning wendden, met het verzoek om ‘erkend en toegelaten te worden’ onder de naam van ‘Christelijk Afgescheidene Gemeente van Scharnegoutum en Tirns’. Als motivering van hun verzoek, delen de 50 ondertekenaars o.a. mee: ‘Gehele afwijking en vernietiging van het beginsel der Gereformeerde Kerk in Nederland, in het jaar 1816, onder schijn van herstelling van ingeslopene gebreken, was de oorzaak dat de waare Gereformeerde Kerk scheen vernietigd te zijn, ofschoon er duizenden hunne beginselen getrouw, zich tegen de nieuwe aangenomene beginselen verklaarden, zoodra dezelve openbaar wierden. Willens en wetens of ook wel uit onkunde hield men dezulken voor onruststokers en scheurmakers, en (ze) werden ook als zoodanigen door de regering behandeld, waardoor de zoo noodlottige als betreurenswaardige afscheiding veroorzaakt werd.’Ga naar eindnoot30. In Scharnegoutum was de plaats ‘waar wij ons kerkgebouw in gereedheid zoeken te brengen’ nl. ‘op eene aangekochte plek gronds, kadastraal bekend sectie A No's 322, 323 en 324’. Bij K.B. van 9 juni 1841 no 91 kwam de erkenning af. Men kon nu vooruit. De ingebruikneming van de nieuwe kerk vond plaats op zondag 20 juni 1841 onder leiding van de 23-jarige ds D. Postma van Minnertsga. Er bestaat van deze plechtigheid een verslag, te vinden in het dagboek van Doeke Wiegers Hellema. Belangrijke gedeelten hieruit zijn door H. Algra gepubliceerd onder de titel Dagboek van een Friese boer, van welk werk al verscheidene herdrukken zijn verschenen. Vele Scharnegoutumers zullen het wel gelezen hebben. Toch maken we ook hier er weer gebruik van, omdat het ons een levendig beeld geeft van die voor de gemeente van Scharnegoutum zo historische kerkdienst. Hellema was de dag tevoren met de trekschuit vanaf zijn boerderij onder Wirdum naar Scharnegoutum gereisd, waar hij 's middags na enkele uren varen arriveerde, (we zouden het tegenwoordig met de auto in een kwartier doen!). De bedoeling was, dat hij een weekend zou door- | ||
[pagina 197]
| ||
brengen bij smid Gilhuis, hem nog welbekend uit diens Wirdumer tijd. De volgende zondagmorgen gingen ze al tijdig op pad naar de nieuwe kerk om de dienst van de ingebruikneming bij te wonen. Het gebouw stond ongeveer 10 minuten buiten het dorp, aan de weg naar Ysbrechtum. Nog staat die plek in de volksmond wel bekend als de ‘ofgeskieden pôlle’, een naam die de herinnering aan de Afgescheiden kerk van toen levendig houdt. Hellema had verwacht, dat ds S. van Velzen de dienst zou leiden, maar het werd ds D. Postma van Minnertsga. Deze preekte 's morgens over Jesaja 66: 1 en 2: ‘Alzoo zegt de Heere: De hemel is mijn troon, en de aarde is de voetbank mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden mij zoudt bouwen, en waar is de plaats mijner rust? Want mijne hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de Heere; maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor mijn woord beeft.’Ga naar eindnoot31. Eerste Afgescheiden kerk en pastorie op de ‘fine pôlle’ te Scharnegoutum, even buiten het dorp aan de weg naar Ysbrechtum. De beide voorste ramen zijn van de huiskamer van de voormalige pastorie. In 1890 is de Gereformeerde kerk in het centrum van het dorp gebouwd. (Foto Friesch Dagblad 3 november 1951)
De kerk was stampvol met ‘een groot aantal hoorders van allerlei standen, afgescheidene en onafgescheidene, uit die gemeente en van elders te zamen gevloeid’. Ook was een lid van het grietenij-bestuur van Wym- | ||
[pagina 198]
| ||
britseradeel aanwezig, welk college men verzocht had de ‘inwijding’ bij te wonen. Ds Postma had eerst enige psalmverzen laten zingen en gelezen 2 Kronieken 6, het hoofdstuk waarin Salomo's gebed bij de inwijding van de tempel staat weergegeven. Na in zijn inleidend woord stijlvol, ‘zonder praal, maar eenvoudig en deftig’ gesproken te hebben over de bouw van de kerk onder ‘toelating’ van de burgerlijke overheid, en over de toestand van de kerk in het algemeen en van de Afgescheiden kerk in het bijzonder, ging hij voor in gebed. Vervolgens preekte hij ‘zeer doelmatig tot algemene stichting’ over de tekst uit Jesaja 66, waarna de dienst met psalmgezang en het uitspreken van de zegen werd gesloten en ieder ‘zeer voldaan’ het kerkgebouw verliet. Voor ‘de vreemden van elders, welke een groote menigte waren’, bestond er gelegenheid hun paarden en rijtuigen op het ruime ‘hiem’ te stallen en ‘in de nog bestaande huizinge’, waarvan de schuur was afgebroken, enige ‘ververschingen’ te gebruiken. 's Middags bezochten Hellema en zijn gastheer weer de kerkdienst, waarin ze een preek over zondag 25 van de Heidelbergse catechismus hoorden.Ga naar eindnoot32. Het was in de kerk nog voller dan 's morgens. 's Avonds was er nog een derde dienst, om half 8. Ook deze godsdienstoefening woonde Hellema bij en om goed 9 uur was hij weer op zijn logeeradres terug. ‘Na aldaar nog een nacht mijn verblijf genooten te hebben, bedankte ik mijn vriend en zijn vrouw voor het gul onthaal mij bewezen, nam afscheid en ging op de Fleeren in het 9 uur schip van Sneek en kwam half 1 weder te huis bij de mijnen.’ In een soort nabeschouwing geeft hij in zijn dagboek ook een beschrijving van het nieuwe kerkgebouw van de Afgescheidenen in Scharnegoutum en deelt de indruk mee, die het optreden van de jonge, talentvolle ds Postma op hem had gemaakt. De kerk had een koepel, was doelmatig gebouwd, zowel van buiten, maar vooral van binnen. Het interieur, met de mannen- en vrouwenbanken, de preekstoel, het ‘hek’, de ‘kraak’ (galerij), dit alles was weliswaar ‘niet prachtig, maar zedig en doelmatig en alles deftig bewerkt’. Volgens Hellema konden maar weinig kerken in het land met deze smaakvol en doeltreffend ingerichte ‘binnenruimte’ wedijveren. En wat de jonge ds D. Postma betreft, Hellema had grote bewondering voor diens talenten, zijn uit het hoofd preken, ‘zonder eenige verwarring der texten’, alles gepaard gaande met passende spreekgebaren. En toch had hij - van nederige afkomst - nooit colleges op een universiteit gevolgd, maar die door eigen oefening aangeleerd. Bij ‘een geleerd afgescheiden predikant Ds de Haan’ had hij zijn opleiding genoten en was na een voorafgaand examen tot predikant bij de Afgescheidenen toegelaten. Aldus een samenvatting uit het dagboek van D.W. Hellema. | ||
[pagina 199]
| ||
Ds A.B. Groen (1842-'46)Op een mooie dag in september hebben we de landelijke plek, waar de eerste Afgescheiden kerk van Scharnegoutum heeft gestaan, eens bezocht. Langs de weg staan enige huizen. Daarachter heeft vroeger het sobere Afgescheiden kerkje met de pastorie, samen één geheel vormend, gestaan.Ga naar eindnoot33. In 1890 is in het dorp een nieuwe, grotere kerk gebouwd en had dus het eenvoudige kerkje ‘op de Pôlle’ haar dienst gedaan. Het is verbouwd tot een aaneengesloten rijtje woninkjes. Vanuit de ramen van de vroegere huiskamer in de pastorie heeft men een prachtig uitzicht op de groene weilanden in de richting Ysbrechtum. Of de bewoners daarvoor toen oog hebben gehad? De eerste bewoners werden de 44-jarige ds A.B. Groen en zijn gezin.Ga naar eindnoot34. Nadat de gemeente van Scharnegoutum en Tirns (en Deersum) eind 1841 tevergeefs P. Schaap hadden beroepen, ging een tweede beroep naar kandidaat A.B. Groen, die dit aannam. Hij was door De Cock opgeleid en in 1841 door de Provinciale vergadering beroepbaar gesteld. Als we mogen spreken van mannen van het eerste uur van de Afscheiding, dan was de eenvoudige dagloner Alle Berends Groen er één van de eerste minuut. Hij is immers de schrijver (niet de opsteller!) geweest van het origineel van de Acte van Afscheiding en van de meeste verzonden afschriften daarvan.Ga naar eindnoot35. In 1835 was hij ouderling in de Afgescheiden kerk te Ulrum, hoewel hij te Vliedorp onder Houwerzijl woonde. In Houwerzijl is pas in 1840 een Afgescheiden kerk geïnstitueerd. Ongetwijfeld bezat hij kwaliteiten. De Cock noemde deze oefenaar een man, die een preek kon beoordelen en ook enigszins ‘uitleggen’. Hij is na zijn vertrek uit Scharnegoutum nog dominee in Onstwedde en Garrelsweer geweest.Ga naar eindnoot36. Ds Groen had het vóór en bij zijn komst in Scharnegoutum al dadelijk niet gemakkelijk, want enkele vooraanstaande broeders hadden tegen zijn beroep op de classis bezwaren ingebracht. Diaken Jan Imkes Rienstra, boer te Tjalhuizum (en schoonzoon van de overleden ouderling Douwe Gerrits Bakker) had als bezwaar, dat Groen reeds vóór hij zijn studie begon, tegen bezoldiging in de diensten des Woords was voorgegaan (nl. als oefenaar in Houwerzijl-Zoutkamp en in Ulrum). Verder had de gemeente in het beroepingswerk ‘te los’ gehandeld. Toen ze hem beriep, kende ze hem immers amper, want hij had nog slechts één zondag in de gemeente gepreekt. Daarom was de beroepsbrief ook niet door de voltallige kerkeraad ondertekend geweest. Bovendien had Groen in zijn aannemingsbrief geschreven ‘dat hij, na veel geworsteld te hebben voor den Heere, eindelijk door het lot tot een besluit was gekomen’. Daaruit concludeerde Rienstra, dat Groen dus niet helemaal zeker was van zijn roeping. En met een verwijzing naar W. à Brakel, Redelijke Godsdienst deel II, pag. 101, meende hij, dat in dit geval het lot niet had mogen worden gebruikt. | ||
[pagina 200]
| ||
Rienstra's mede-diaken, Tjitse Jacobs de Boer, kwam vanuit Scharnegoutum eveneens met een protest op de classicale vergaderingGa naar eindnoot37.: Groen ‘wil kinderen gedoopt hebben van menschen die ja wel de waarheden toestemmen en ook uiterlijk zedelijk met de gemeente wandelen, zonder dat deze menschen door de ouderlingen tot het H. Avondmaal kunnen worden toegelaten, omdat zij de kenmerken der genade niet in (hen) kunnen vinden. Ondanks al deze protesten, die in de vergadering van 27 april 1842 zijn voorgelezen, besloot de classis, in tegenwoordigheid van kandidaat Groen zelf, dat zijn zaak ‘kon bevorderd worden om Z.Ew. toe te laten tot de bediening des Woords’. En zo is het gebeurd. Op zondag 22 mei is hij door ds S.O. Los van Workum-Koudum-Hindeloopen bevestigd met Jes. 62: 7: ‘En zwijgt niet stil voor hem, totdat Hij bevestige en totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde.’ 's Middags deed ds Groen zijn intree met Richt. 3: 20b: ‘zoo zeide Ehud: Ik heb Gods woord aan u’. Op 3 augustus 1842 is A.B. Groen als ‘Herder en Leeraar te Tirns c.s.’ voor het eerst op een vergadering van de classis Sneek aanwezig. Hij krijgt toestemming een kind van 10 jaar te dopen, een weerspannige af te snijden en Hoite W. Veldhuis, die zich bekeerd had van zijn vroeger ergerlijk gedrag, tot de gemeente toe te laten, met het advies: ‘bij zulke personen noch alle voorzigtigheid te gebruiken’. Zij die tegen het beroep van kandidaat Groen bezwaren hadden ingébracht, waren niet bereid hem na zijn komst als dominee te erkennen. Met zelfs als gevolg, dat diaken Rienstra met toestemming van de Provinciale vergadering is geschorst. Hij had aanhangers, want enkele leden van de gemeente Tirns brachten op hun beurt weer bezwaren in tegen zijn schorsing. Dit bezwaarschrift, gedateerd februari 1843, staat achter de classisnotulen opgenomen en was getekend door de volgende personen (we zetten beroep en plaatsnaam achter hun volledige naam):
Ze vragen Rienstra weer in zijn ambt te erkennen, omdat dan ‘onze Gemeente voor verdere zware botsingen ten dezen aanzien zal bevrijd zijn’. De klank van de bezwaren van Rienstra is een flauwe echo van de strijd, die er in deze tijd woedde in de classis Leeuwarden, een strijd zo fel, dat het op een explosie uitliep: de classis Leeuwarden werd opgeheven en in de gemeente Leeuwarden ontstond een scheuring. De beide Leeuwarder ouderlingen W.D. Hellema en J. Meijering wilden sommige predikanten niet erkennen, omdat de examens niet hadden plaats ge- | ||
[pagina 201]
| ||
vonden volgens de kerkenorde en de opleiding niet aan voldoende eisen voldeed. Zo zou ouderling Meijering zich eens in de trekschuit hebben laten ontvallen: ‘Wie dominee wil worden, kan bij ds Kok klaar komen voor vier duiten’. In het hoofdstuk over Leeuwarden in deel II hebben we deze strijd uitvoerig behandeld. Het jaar 1843 is een dieptepunt geweest in de geschiedenis van de Afgescheiden kerken. T.J. de Boer bleef zijn bezwaren tegen de doopsbeschouwing van ds Groen volhouden. In februari '43 schreef hij over dit punt aan de classis Sneek, dat hij al bij de bevestiging van ds Groen er ten volle van overtuigd was, dat deze ‘verkeerde en strijdige gevoelens’ had over de kinderdoop ‘en hierin bijkans met de Liberalen gelijk stond’. Maar het bleek nog erger te zijn dan hij had gedacht. Nog niet lang geleden was er een kind in ‘onze’ gemeente gedoopt, waarvan de vader wel lidmaat was, maar de moeder niet. Deze was vóór de geboorte van het kind wel op de kerkeraad geweest, maar dit college had de vrouw niet als lidmaat kunnen aanvaarden, omdat ze als ‘diefagtig’ bekend stond en ook ‘zeer onkundig’ was. Bovendien was het kind ‘in hoererij ontfangen’. Wel wilde ze catechetisch onderwijs volgen, maar toch was ze, volgens Tjitse de Boer, door dit alles niet gerechtigd haar kind ‘ten Doop te houden’. De meerderheid van de kerkeraad onder leiding van ds Groen was echter voor het dopen van het kind geweest. Weliswaar had ds Groen verscheidene keren gezegd, dat het hem smartte, dat er in de gemeente ongedoopte kinderen waren, maar - aldus De Boer - het was toch bekend, dat er vele mensen altijd ‘bij ons’ in de kerk komen, van wie de kinderen ongedoopt zijn. Dit waren echter mensen, die in belijdenis of wandel onzuiver waren, zodat men hen niet als lidmaten mocht ‘aannemen’. Zulke personen kon men ook niet beschouwen ‘als bekommerde en zaligmakend ontdekte zielen, want die werden immers ten H. Avondmaal genodigd’. En nu liet de kerkeraad het dopen van kinderen van hen toe, die nog nooit Avondmaal hadden gevierd. T.J. de Boer kreeg van de classis een uitspraak over de bediening van de doop: ‘De Vergadering oordeelt, dat de kinderen, die in de gemeenten geboren worden, gedoopt moeten worden en door de kerkeraden bewerkstelligd moet worden, dat zoo wanneer de ouders daartoe niet geregtigd zijn hunne kinderen zelve ten H. Doop te brengen, dat dan de kerkeraden moeten zoeken doopgetuigen te krijgen ten eijnde de kinderen niet ongedoopt blijven. Echter moeten de ouders gedurig vermaand worden om belijdenis te doen, om hunne kinderen zelve ten doop te houden en te brengen.’Ga naar eindnoot38. Toch bleef De Boer in oppositie tegen ds Groen, wilde hem niet als dominee erkennen, en noemde hem een beroerder der gemeente. Daarom werd hem het recht ontzegd zijn kind te laten dopen en het Avond- | ||
[pagina 202]
| ||
maal te gebruiken. De classis was ook van oordeel, dat de kerkeraad van Scharnegoutum-Tirns De Boer terecht ‘provisioneel gecensureerd’ had. In zijn eigen gemeente had ds Groen dus te kampen met ernstige moeilijkheden, maar op de classicale vergadering - aldus ds J. Douma - was hij een geziene persoonlijkheid. Hij verscheen er geregeld, vaak met zijn drie ouderlingen Anne G. Bakker, Freerk Meintes Miedema van Tirns en Age H. Dijkstra van Deersum. Had hij veel last van zijn beide diakenen J. Rienstra en Tj. de Boer, welke kwesties zelfs tot hun schorsing en censuur hadden geleid, ook met de zojuist genoemde ouderling Anne Gerrits Bakker ging het scheef. In de classisnotulen van april 1844 lezen we, dat ouderling A.G. Bakker is afgezet ‘om zekere redenen, die bij de kerkeraad bekend zijn en in de kerkordening worden opgegeven’. In zijn plaats verschijnt op de classis de 30-jarige boer Klaas Martens Stilma onder Rauwerd.Ga naar eindnoot39. | ||
NaamIn de lijst van de afgevaardigden in de notulen van de classis Sneek wordt tot 10 mei 1844 altijd gesproken van ds Groen als herder en leraar van Tirns en Deersum of van Tirns c.s.. Maar we hebben al gezien, dat in juni 1841 de gemeente door de regering officieel erkend werd onder de naam Scharnegoutum en Tirns. Op het dorpsgebied van Scharnegoutum was in dat jaar de kerk gebouwd. In de classisnotulen van 7 augustus 1844 wordt dan de naam ineens alleen maar Scharnegoutum. De op die datum op de classis vertegenwoordigde kerken zijn die van Workum, Hindeloopen-Koudum, Sneek, Bolsward en Scharnegoutum. En voor deze laatste gemeente zijn op de vergadering gekomen ds A.B. Groen met de ouderlingen F.M. Miedema, A.H. Dijkstra en K.M. Stilma. Tussen mei en augustus 1844 moet dus de naamsverandering hebben plaats gehad. Tot op de huidige dag is de gemeente onder de naam gemeente van Scharnegoutum bekend gebleven. Helaas was met de nieuwe naam niet alle oud zeer uit de gemeente verdwenen. In de kerkeraad moest weer gesproken worden ‘over zodanige leden, die de wettigheid der Leeraars ontkennen’ d.w.z. deze leden verzetten zich tegen de al te gemakkelijke manier, waarop kandidaten tot het predikantschap werden toegelaten. Soms hadden ze al zonder toestemming van de classis of Provinciale vergadering gepreekt. Ook was het voorgekomen, dat ze zich reeds bij de Provinciale vergadering presenteerden om tot de dienst des Woords toegelaten te worden, als ze nog maar een korte opleiding hadden gevolgd. Vooral in de classis Leeuwarden speelde deze kwestie sterk, we hebben het al gezegd. Van de oppositie was daar W. Hellema de welsprekende woorvoerder. Nauwelijks was in maart 1842 de Provinciale vergadering te Wanswerd, o.l.v. De Haan gehouden, geopend of ouderling Hellema | ||
[pagina 203]
| ||
protesteerde al tegen ‘toelating’ van ds H.A. de Vos (Sexbierum), F. van Gijssel (Bolsward) en S.O. Los (Koudum-Hindeloopen- Workum). Deze hadden hun studietijd of niet voltooid of hadden, door zonder toestemming te proponeren, aanhoudend gezondigd tegen art 3 van de kerkenorde, waarin een wettelijke ‘beroeping’ werd geëist. Hellema wilde hen echter wel erkennen, als ze de kerkenorde onderschreven en beloofden te zullen blijven studeren, aan welk verzoek door alle drie werd voldaan. In de gemeente Scharnegoutum leefden dus soortgelijke bezwaren. De classis Sneek, binnen welks ressort in 1842 de bovengenoemde gekritiseerde ds F.A. van Gijssel en ds S.O. Los woonden, was echter van oordeel, dat de kerkeraden leden, die de wettigheid van de predikanten ontkenden, dienden te vermanen. En indien ze zich niet als rustige leden wilden gedragen, hen te censureren. In de classisvergadering van 12 februari 1845 kregen de ouderlingen van Scharnegoutum het advies, de personen die ‘in opstand zijn met de kerk’ en veel bezwaar hebben tegen de ‘toelating van Leeraars’ onder de tweede trap van censuur te plaatsen en hen bij gebleken hardnekkigheid, te excommuniceren. Ds Groens leven als predikant in Scharnegoutum ging dus echt niet alleen over rozen. In dit verband is het leerzaam te citeren uit een brief van ds Groen, op 5 mei 1845 geschreven aan zijn collega ds H.J. Wind in Leens.Ga naar eindnoot40. Na eerst enige bijzonderheden te hebben meegedeeld over de ingebruikneming van de nieuwe kerk in Scharnegoutum en over zijn eigen bevestiging en intree, moet hij vervolgens ook ‘droevig’ nieuws geven. Over twee bekende personen in de genabuurde gemeente Sneek, Borneman en P.M. Gilhuis (de vroegere smid in Scharnegoutum) schrijft hij: ‘Borneman onttrekt zich geheel van onze openbare Godsdienst, hoofdzakelijk omdat hij staat tegen de aanneming van de vrijheid; hij staat reeds lang onder censuur en leeft naar het uitwendige vrij gelijkvormig met de wereld. P.M. Gilhuis afgegaan zijnde als ouderling, staat onder censuur, voornamelijk om het gewoon gebruik van sterke drank, zomtijds tot dronkenschap overslaande; hij gaat zomtijds weder bij den Hervormden Leeraar in de stad IJlst ter kerk’. We merken hierbij op, dat IJlst toen al lang bekend stond om haar rechtzinnige predikanten: van 1819-'43 R. Rodenburg en 1844-'45 C.D. L. Bähler. Overgaande op Scharnegoutum vervolgt ds Groen: ‘Van onse gemeente is afgesneden E.H. de Groot om zijn Godloos leven’ (dronkenschap). Het was Eeltje Hanzes de Groot, arbeider te Nijland, die in november 1836 een boete van ƒ 50,- had gekregen, omdat hij zijn huis beschikbaar had gesteld voor een ongeoorloofde godsdienstoefening, waarin hij zelf de leiding had gehad. | ||
[pagina 204]
| ||
Groen gaat verder: ‘A.G. Bakker is van zijn ouderlingsambt afgezet en gaat mede vrij geregeld ook te kerk te IJlst. J.E. Rienstra is geschorst en hoewel hij niet bij ons ter kerk gaat, is hij er nog niet ver af om naar de Hervormde Kerk te gaan; hij houdt Godsdienst in zijn huis; overigens gedraagt hij zich vrij wel en houdt zich jegens mij zeer vriendelijk. T.J. de Boer staat mede onder censuur, doch deze gaat vrij stipt bij ons ter kerk. Hoofdzakelijk komen de drie laatsten daarin over een, dat zij de kerkvergaderingen durven examineren, hun doen onwettig verklaren en (ze) willen mij en andere uitgestootene Leeraars niet ten volle als wettig verklaren. Ik denk wel eens, dat zij veel overeenkomst hebben met het vleeschlijk Israël. Deze alle waren dan vroeger ouderlingen en diakenen.’ Na een uitweiding over de gecensureerde J.R. Kreulen te Workum, vervolgt de brief; ‘Doch wederkerende tot onze gemeente; wij hebben behalve de opgegevene, noch al meer onder censuur en wij moeten noch al meer censureren; evenwel betreft dit alleen vrouwelijke lidmaten (behalve de kerkvoogd W. Stilma), die door haar mannen of hoofden worden afgetrokken en heulen in de zelve zonden.’ En getroost besluit ds Groen: ‘Anderszins leg ik aan mijn gemeente en zij aan mij zeer naauw gebonden, groeit dezelve noch al gedurig aan, en wordt de kerkgang niet minder. Ik moet bekennen tot roem van Gods vrije genade, dat zijne vrijmoedige geest mij veelal bijzonder ondersteunt; dit is voor mij een kragtig tegenwigt tegen en onder alle ellenden.’ Ging dus ds Groen met de apostel door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht, een jaar later kwam voor hem het einde van zijn arbeid te Scharnegoutum. Op de classisvergadering van 4 februari 1846 te Bolsward gehouden, vroeg hij acte van ontslag, omdat hij een beroep naar Onstwedde in Groningerland had aangenomen. Een eervolle attestatie werd hem volgaarne meegegeven. Op de volgende vergadering van de classis is Scharnegoutums kerk alleen door de ouderlingen Miedema, Dijkstra en Stilma vertegenwoordigd. In Scharnegoutum moest men dus op zoek naar een opvolger van ds Groen. Het eerste beroep ging naar ds K.J. van Goor te Smilde. Mis. Wel zou hij een paar jaar later met behulp van ontevreden Scharnegoutumers die zich bij het naburige Sneek hadden gevoegd, dominee in de toen kwijnende gemeente van Sneek worden. Het tweede beroep ging naar de 37-jarige W. van Leeuwen te Heemse. Had men in Scharnegoutum niet voldoende inlichtingen over hem ingewonnen? Hij was ongetwijfeld independentistisch aangelegd. De moeilijkheden begonnen dan ook dadelijk. Als commissie voor het nazien van zijn attesten, werden aangewezen ds | ||
[pagina 205]
| ||
Van der Werp van Leeuwarden en ds Scheuning ten Have van Joure. Als iemand als ds Van der Werp in een gelijksoortige commissie zat, dan kon men er zeker van zijn, dat de puntjes op de kerkrechtelijke i's werden gezet! Zo ook nu. De commissie rapporteerde het beroep niet te kunnen ‘approberen’ (goedkeuren) ‘vanwege het amptsgewaad’. Van Leeuwen weigerde blijkbaar evenals ds H.A. de Vos van Marrum het predikantenkostuum van die dagen (steek, bef en kuitbroek) te dragen, wat bij de commissie bezwaar opleverde. Terloops merken we hier op, dat ds Van Leeuwen in november 1846 met toestemming van de classis Ommen, Ds de Vos in Marrum tegen de zin van de classis Wanswerd in, toch had bevestigd. De classis Sneek was het niet met de commissie eens en oordeelde ‘dat op de getuigschriften geen aanmerkingen waren te maken, doch de commissie is niet bij haren last gebleven’. Ze had dus haar opdracht overschreden. In de classicale notulen van november 1847 wordt hij dan ook met zijn volle titel ‘Herder en Leeraar te Scharnegoutum’ genoemd. Toch zou - aldus ds J. Douma - dit muisje nog een staartje krijgen, en een lange ook. Maakte de classis Sneek zich dus niet zo druk over het ambtsgewaad als de classis Wanswerd, die indertijd - zoals we al schreven - haar medewerking weigerde bij de bevestiging van ds De Vos te Marrum, de Provinciale vergadering oordeelde strenger dan de classis en besloot, dat de afgevaardigden van de kerk van Scharnegoutum, ds Van Leeuwen en ouderling Miedema, door de classis moesten worden beschouwd ‘als niet tot deze vergadering behorende.’Ga naar eindnoot41. Over dit besluit werd heftig op de classis gedebatteerd. Drie leden verklaarden zich ertegen en twee ervoor. Toch heeft op den duur het kerkverband zijn kracht doen gevoelen, want op de classisvergadering van 3 januari 1849 werd ds Van Leeuwen niet opgeroepen. Hoewel niet uitgenodigd, schreef hij nog door ongesteldheid verhinderd te zijn te komen. Maar ook geen ouderling van Scharnegoutum was present. Wel is ds Van Leeuwen 11 april weer aanwezig, maar op 27 juni ontbreken weer Scharnegoutums afgevaardigden. En op voorstel van ds Veenstra van Workum verenigt zich nu de classis met het besluit van de Provinciale vergadering, dat ds Van Leeuwen door de classis moet worden geschorst. Alleen ouderling Mobach uit Bolsward is hiertegen. Toch zat de kwestie-ds Van Leeuwen niet alleen vast op zijn weigering het gewone ambtsgewaad te dragen. De zaak zat dieper. Op de Provinciale vergadering van 6 april 1848 werden niet minder dan 12 punten met bezwaren tegen zijn rechtzinnigheid ingebracht. In de notulen staan ze alle genoemd.Ga naar eindnoot42. Van een kerkenorde moest hij niet veel hebben; hij vertoonde duidelijk independentistische neigingen. In 1856 is hij naar Noord-Amerika geëmigreerd.Ga naar eindnoot43. | ||
[pagina 206]
| ||
ScheuringDoor het bovengenoemde classisbesluit is er een scheuring in de gemeente van Scharnegoutum gekomen. Een deel bleef trouw aan ds Van Leeuwen, een deel weigerde hem te erkennen en sloot zich aan bij de gemeente van Sneek, die daardoor zo versterkt werd, dat ze een eigen predikant kon gaan beroepen. De scheur te Scharnegoutum heeft lang bestaan. Het is daar een heel verwarde geschiedenis geworden. Hadden we nu die verbrande kerkeraadsnotulen maar terug, we zouden beter kunnen oordelen. De classis van februari 1851 wil op de komende vergadering van de Provinciale vergadering weer spreken over de gemeente van Scharnegoutum. Ook lezen we, dat een gedeelte van de gemeente, versterkt met weer toegelaten gecensureerden uit vroeger dagen, wordt gerekend tijdelijk bij Sneek te behoren. Deze moeten, tenminste zo lang ds Van Goor in Sneek staat, mee voor diens traktement zorgen. Meer weten we van die jaren in Scharnegoutum niet. De rook van het in 1929 verbrande kerkeraadsarchief heeft ons definitief alle uitzicht benomen. De classisnotulen van een paar jaar later, van 5 mei 1853, melden gelukkig, dat de gemeente van Scharnegoutum toestemming vraagt en krijgt om een dominee te beroepen. Ds Van Leeuwen zou dus weggaan. Hij is nog tot 26 mei predikant gebleven en toen vertrokken naar Putten (waar hij maar een half jaar dienst heeft gedaan). Door zijn vertrek schijnt de breuk in beginsel geheeld te zijn. Proponent C. van Proosdij is toen in Scharnegoutum beroepen, en na zijn bedanken de 32-jarige ds M.H.J. Bosch van Hattem, die op 1 november 1853 in Scharnegoutum in zijn ambt is bevestigd.Ga naar eindnoot44. Nog steeds zat men met die Scharnegoutumers, die in de tijd van troebelen tot de gemeente van Sneek waren gaan behoren. Eigenlijk was dit een ongezonde toestand. Maar er lagen nu eenmaal classis-besluiten uit vroegere dagen. Hen weer overhevelen naar Scharnegoutum - stel dat ze dit wilden - zou onmiddellijk de positie van de Sneker predikant K.J. van Goor financieel onmogelijk maken en tegen alle afspraken ingaan. Gelukkig is langzamerhand ook deze zaak weer in orde genomen. |
|