De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III HarlingenDe burgerlijke gemeente Harlingen telde ± 1840 ruim 8000 inwoners, van wie 6100 tot de hervormde kerk behoorden.Ga naar eindnoot1. Bij een voltallige bezetting werd de hervormde gemeente van Harlingen, die twee kerkgebouwen tot haar beschikking had, door vier predikanten gediend, wat omstreeks 1840 het geval was. In die tijd stonden er resp. de volgende dominees in de hervormde kerk (hun dienstperiode in Harlingen staat tussen haakjes):
Alle vier hebben dus 30 jaar of meer in de Friese havenstad doorgebracht. Op ds Farret na waren ze bij de Afscheiding (1835) nog niet zo lang in Harlingen werkzaam. Wat de samenstelling van de verdere kerkelijke ‘gezindten’ betreft, geven we nog het volgende door: In 1840 telden de Doopsgezinden binnen de stad 465 en met die van buiten samen 675 zielen, een niet gering aantal. De Rooms-katholieken waren nog sterker en kwamen in hetzelfde verband op 1400 zielen. Als gevolg van een botsing tussen rationalistische en orthodoxe elementen - ook politieke opvattingen speelden een rol - was de Lutherse kerk in Harlingen in 1799 gescheurd.Ga naar eindnoot2. Telde de Evangelisch-Lutherse gemeente in 1840 nog maar 110 zielen, de Hersteld Evangelisch-Lutherse gemeente kwam op 200 zielen (binnen en buiten HarlingenGa naar eindnoot3. samen). We merken terloops op, dat bij het ontstaan van de Afscheiding (1835) het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begrip kerkscheuring in Harlingen dus niet een volkomen onbekend begrip was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Begin AfscheidingHet eerste notulenboek van de kerkeraad der Chr. Afgescheiden gemeente van Harlingen begint pas met februari 1844. Of er in de voorafgaande jaren ook notulen zijn opgesteld? Op dinsdag 1 december 1835 had in Harlingen onder leiding van ds Hendrik de Cock een kleine groep zich van de Hervormde kerk afgescheiden, maar tot een zelfstandige gemeente was het toen nog niet gekomen. Tot in 1838 behoorden de Harlingers tot de gemeente van Sexbierum, en vormden daarvan zogezegd een ‘afdeling’, met een eigen ouderling (Jurjen Haitsma). Maar in 1838 ging Harlingen toch een aparte gemeente vormen, met één ouderling en één diaken. Het is dus wel bijna zeker, dat er vanaf dit jaar notulen zijn gemaakt. Helaas zijn deze onvindbaar. Voor onze kennis van die beginjaren zijn we nu aangewezen op de notulen van de kerkeraad van Sexbierum en op die van de classis Sexbierum, die wel beschikbaar zijn. Ook enige processen-verbaal en de notulen van de hervormde kerkeraad van Harlingen verstrekken ons belangrijke gegevens uit het eerste begin. Laten we met die processen-verbaal mogen beginnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Processen-verbaalHet is bekend, dat in 1836 de grietmannen in Friesland van de Gouverneur de opdracht kregen erop toe te zien, dat in hun grietenij geen separatistische godsdienstoefeningen met meer dan 20 personen werden gehouden. Was dit wel het geval, dan moest proces-verbaal worden opgemaakt en kon veroordeling door de rechtbank volgen. Dit gebeurde in menige plaats, ook in Harlingen en Almenum (nu met Harlingen samengegroeid). In het Goeverneursarchief hebben we afschriften van enkele processenverbaal teruggevonden. We noteerden hieruit het volgende: Op 20 maart 1836 's morgens om 9 uur was Daniël Hollinga, veldwachter te Almenum, gegaan naar het huis van Douwe Jans van der Zee, schuitmakersknecht, wonende te Almenum; want de politie-man had vernomen, dat daar een vergadering ‘van de zoogenaamde gesepareerde gerefformeerden’ gehouden werd. Het was waar. De bewoners van het huis niet meegerekend, trof hij er 19 personen aan. Onwettig was die samenkomst dus niet. De ‘zich noemende ouderling’ Jurjen Haitsma, deed het grote gebed en Jan Wiersma las een preek voor. Maar toen de veldwachter 's middags om 2 uur er weer kwam, was de situatie ingrijpend veranderd, want van de rust van 's morgens viel niets meer te bespeuren. Een grote menigte Harlingers stond voor het huis te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
joelen en was het voor een deel zelfs binnengedrongen. Slechts met grote moeite kon de veldwachter zich een weg door de schare banen. Binnengekomen, constateerde hij, dat Jan Wiersma weer een preek stond voor te lezen. Voor zover de veldwachter kon nagaan, waren er maar 18 separatisten aanwezig, maar de kamer, het portaal en de straat stonden vol mensen. In huis waren er zeker veertig. Hollinga had echter - volgens eigen zeggen - wanorde en beledigingen kunnen voorkomen. Gealarmeerd door het hier voorgevallene begaf precies een week later - 27 maart 1836 - op verzoek van de grietman van Barradeel - niemand minder dan de commissaris van politie te Harlingen, Henricus Stroband, zich naar de Grettingabuurt onder Almenum, waar Douwe van der Zee woonde. (Almenum hoorde toen bij Barradeel). De commissaris was niet alleen; de stadsmajoor en een aantal politie-mensen vergezelden hem. In de voorkamer telden ze 30 personen. Jan Durks Wiersma, spekslager te Harlingen, las voor ‘uit een oud boek over de Lijdensgeschiedenis’ ('t was in de Paastijd). De commissaris begon de aanwezigen toe te spreken en kreeg van hen - zij het met moeite - de belofte los, dat ze zo niet meer zouden samenkomen. Douwe van der Zee verklaarde zijn huis niet meer beschikbaar te zullen stellen en ouderling Jurjen Haitsma beloofde onder Almenum geen samenkomsten meer te beleggen, maar die ‘elders’ te houden (waarmee hij wel Harlingen zelf zal hebben bedoeld). Geërgerd schrijft de assessor (wethouder) M. Donia van Barradeel in zijn verslag: ‘Deze Haitsma beschouw ik als de voornaamste Leider der vergaderingen, die onder Almenum hebben plaats gehad’. Zoals te verwachten-viel kreeg de rechtbank te Leeuwarden deze zaak te behandelen. In de stukken worden de beklaagde Afgescheidenen officieel als volgt aangeduid:
En het vonnis? De uitspraak kwam op 23 april '36 en luidde: Vrijgesproken! Aan deze gunstige uitslag zal de belofte van beterschap door de beklaagden gedaan niet vreemd zijn geweest. Het is ook de enige keer geweest, dat de Harlingers i.v.m. illegale godsdienstoefeningen voor de rechtbank hebben moeten verschijnen. Harlingen was geen Oenkerk, waar Reinder van Wieren en Johannes L. Fokkens vele malen tot hoge boeten zijn veroordeeld, omdat ze maar doorgingen (tot ze in gijzeling werden gezet). Het laatste proces dat we - wat Harlingen betreft - onder ogen hebben gehad, beschrijft het gebeurde op vrijdag 22 april '36. 's Avonds om half 10 had de commissaris van politie een tip gekregen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat er een vergadering van separatisten gehouden werd in de woning van Minne B. van Smeden, smidsbaas, wonende bij de Franekerpoort te Harlingen. Geassisteerd door de gerechtsdienaar Wybrandus de Wit was hij er dadelijk heengegaan. Ze vonden de deuren gesloten en klopten aan. Toen een meisje de deur opendeed, vroegen ze haar, of er in huis een vergadering werd gehouden. Het meisje antwoordde bevestigend. Ze liepen nu de gang door en kwamen in een kamer ‘gelegen in het binnenste gedeelte van het huis’. Daarin troffen ze 24 mensen aan, de bewoners van het huis meegerekend. ‘Een man zich noemende Pieter Bovenberg, van beroep schipper, woonagtig in de Smilde, stond achter een tafel en predikte zonder iets voor zich te hebben’, wat gepaard ging ‘met veel gebaardenspel’ (de spreker gesticuleerde dus sterk). Nadat de commissaris en politie-agent ‘de klanken zonder zamenhang een ogenblik hadden aangehoord’ en het aantal aanwezigen opgenomen, geboden ze stilte en bevalen de aanwezigen onmiddellijk het huis te verlaten, wat gebeurde. Van een veroordeling hebben we niet gelezen; het was trouwens ook geen onwettige samenkomst geweest, want de huisgenoten telden bij het bepalen van het aantal bezoekers niet mee. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verklaring van AfscheidingWe schreven al dat de Afgescheidenen in Harlingen de eerste paar jaar vanaf 1 december 1835 tot de gemeente van Sexbierum behoorden. Bij de ingekomen stukken van de hervormde kerkeraad - trouwens ook in de notulen - vonden we een verklaring van afscheiding, gedateerd Harlingen 4 december 1835, dus enkele dagen nadat De Cock Harlingen had bezocht en Sexbierum en Minnertsga had geïnstitueerd. Ze was getekend door 14 personen en ongetwijfeld op zijn initiatief opgesteld. Eén handtekening, die van Tettje H. Tichgelaar, kon - gelet op het handschrift - wel door hem zijn neergepend. Laten we de namen van die eerste Harlinger Afgescheidenen hier mogen doorgeven. We voegen er enkele biografische aantekeningen aan toe.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze 14 namen staan onder de Harlinger acte van afscheiding, terwijl nog een apart briefje van onttrekking bij de hervormde kerkeraad was binnengekomen van Geertje Ymkes van der Veen. Zij was geboren in Kiestrazijl en overleed in maart '44, op 54-jarige leeftijd als weduwe van Jacob Blaauw. We missen de namen van o.a. Jurjen Haitsma en zijn vrouw, en van Minne B. van Smeden, die zeker tot de eerste Afgescheidenen hebben behoord. De hervormde kerkeraad ‘den stap deser lieden veroordeelende’ nam bovengenoemde berichten van onttrekking voor kennisgeving aan.Ga naar eindnoot4.
De Afgescheidenen in Harlingen waren dus in het begin maar klein in aantal; slechts enkele tientallen zielen. Wel zat er wat groei in. Zo werden op 2 februari 1836 in één kerkdienst niet minder dan 6 kinderen gedoopt. Met het laten dopen van hun kinderen moesten de ouders wachten tot er eens een dominee kwam preken. Dit was in het begin ds S. van Velzen, die predikant voor heel Friesland was. Op die 2e februari ging hij blijkbaar in Harlingen voor. De notulen van de classis Sexbierum beginnen met 26 december 1837. Op deze eerste vergadering van de nieuwe classis - waarop ook ouderling Jurjen Rinnerts Haitsma aanwezig was - werd erover gesproken een diaken, in Harlingen woonachtig, te laten kiezen. Sexbierum en Harlingen zouden dan elk een afzonderlijke kerkeraad hebben.
Wel vroeg men zich nog af: zijn er naast Haitsma broeders te vinden, geschikt voor het ambt? Ouderling Haitsma was van mening, dat er wel een diaken kon komen, die dan met hem de kerkeraad van de gemeente Harlingen moest vormen. Ook vier Harlingers gingen met het plan akkoord. Het waren Jan D. Wiersma, Minne B. van Smeden, Elias van der Vorm en Hendrik Wouda. We zijn hun namen al tegengekomen. Alle vier zullen ze later nog een rol in de kerkeraad spelen. De nieuwe en eerste diaken werd Jan Durks Wiersma, de spekslager. Het was een keus, die ouderling Haitsma zeer slecht beviel. Met enig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
succes ‘obstrueert’ hij de bevestiging van Wiersma. De zaak kwam zelfs op de Provinciale vergadering.Ga naar eindnoot5. Haitsma bleek Wiersma niet geschikt voor het diakenschap te vinden, omdat diens ‘vrouw en kinderen niet eenvoudig genoeg waren in de kleeding, wijzende daarbij op 1 Tim. 3:12’, waar staat dat een diaken zijn huis goed moet besturen. Maar de vergadering vond Haitsma's bezwaren overdreven, temeer daar Wiersma zelf zijn best deed zijn gezin goed te leiden. Een half jaar later echter - juli 1838 - blijkt Wiersma nog steeds niet te zijn bevestigd,Ga naar eindnoot6. omdat Haitsma zich daartegen bleef verzetten. Nu gaf hij als reden op, dat Wiersma als diaken een man steunde, die pas in Harlingen was komen wonen en die heel verkeerd leefde (‘een zeer verkeerde levenspraktijk heeft’). Blijkbaar trad Wiersma - hoewel niet bevestigd - toch al als diaken op. In elk geval mogen we vaststellen, dat in 1838 de gemeenten van Sexbierum en Harlingen twee zelfstandige kerken zijn gaan vormen. Intussen bleef de onenigheid in Harlingen duren. In 1839 bereikte deze zelfs een dieptepunt. Het was mee de schuld van ds R.W. Duin, die in februari '39 naast Van Velzen dominee voor heel Friesland was geworden. Deze merkwaardige man - die binnen het jaar als predikant in Friesland zou mislukken - meende in Harlingen niet beter te doen dan Haitsma pardoes, zonder onderzoek, als ouderling af te zetten, ‘omdat deze in de kerk zocht te heersen’. Verder had hij een nieuwe ouderling, Elias van der Vorm, en een nieuwe diaken, Anne Kooistra, laten kiezen en die bevestigd. Natuurlijk kreeg de Provinciale vergadering van 24 juli 1839 deze zaak op haar tafel. Ze ging alle partijen horen. En nu kwam aan het licht, dat er in Harlingen sedert lang zulke ‘diep gewortelde onenigheden’ tussen de gemeente en ouderling Haitsma bestonden, dat er menselijkerwijze gesproken geen oplossing (‘vereeniging’) meer mogelijk was, zo lang Haitsma ouderling bleef. Daarom werd hem gevraagd of hij niet, terwille van de vrede in de gemeente, zijn ambt als ouderling een tijd lang kon neerleggen. Eerst had hij daartegen bezwaar: hij was immers door God tot het ambt geroepen. Toen de vergadering hem er echter op wees, dat het de eerste plicht van een ouderling was om ‘stichting, eensgezindheid en vrede in de gemeente te bevorderen, en twist en verwarring te weren’, gaf hij toe. Maar och arme, toen verscheen ds Duin op het toneel. Zonder meer zette hij Haitsma als ouderling af - we schreven het al. De classis bleef hem als wettige ouderling erkennen, zijn eigen mede-ambtsdrager, diaken Jan D. Wiersma deed dit niet! Het waren toestanden! De gemeente lag uit elkaar. Het blijkt ook uit het volgende: Toen op een zondag Haitsma in de kerk kwam om zoals gebruikelijk als ouderling de dienst te leiden en een preek voor te lezen, hielden ‘enige leden’ hem tegen. Onder hen was ook diaken Wiersma, die het werk ‘van den ouderling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft begonnen’ d.w.z. die de taak van Haitsma had overgenomen. Het kon niet gekker. Protesten van Haitsma hielpen niet. Integendeel, sommige leden die ‘van de kerkelijke wetten en regels niet wilden weten’, dreigden ‘Jurjen Haitsma uit de vergadering uit te werpen met vleeschelijke driften’.Ga naar eindnoot7. Zo ging het in de Afgescheiden gemeente van Harlingen op een zomerse zondag in 1839. Triest! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brieven van ds S. van Velzen aan J.R. HaitsmaDs Van Velzen - kort geleden naar Amsterdam verhuisd, maar zich ook nog als dominee van Friesland beschouwend - stond aan de kant van Haitsma. Deze had hem zijn afzetting als ouderling schriftelijk meegedeeld en hem van de kerkelijke situatie in Harlingen op de hoogte gesteld. In antwoord daarop schreef ds Van Velzen hem o.a. het volgende:Ga naar eindnoot8. ‘Met ontroering des harten las ik uwen brief en de bijgevoegde van Ds Duin. En indien ik had kunnen doen zoo als ik wilde, zoude ik aanstonds tot u gekomen zijn. Na echter alles overwogen te hebben acht ik het beter om nog vooreerst te schrijven, zoo dat ik dan ook behalve dezen, eenen brief aan Ds Duin geschreven heb, van welke ik de uitwerking wil afwachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raad en Classis zijt afgezet. En wie zich ook tegen u stelle, gij zijt van God verpligt te waken voor de kudde, waarover u de Heilige Geest tot opziener gesteld heeft. Daarom ga voort, zoo als vroeger, uwe post uit te oefenen. Zijn er kwaadwilligen in de gemeente, die u niet willen erkennen, scheid de goeden van hen af, en bezorg aan de goeden de gelegenheid om de onderlinge bijeenkomsten waar te nemen, gedraag u daarbij als opziener. En laat volstrekt niet toe, dat (zoo als nu de zaken staan) eenen anderen ouderling of diaken gekozen worde. Ik mag dit ook niet toelaten. Ds Van Velzen heeft ook een brief aan de gemeente van Harlingen geschreven, gedateerd Amsterdam, 4 juli 1839 en geadresseerd ‘Aan den ouderling J. Haitsma van de Gemeente te Harlingen’. Haitsma moest deze brief aan de gemeente voorlezen. We laten het pastorale schrijven van ds S. van Velzen hier volgen: ‘Geliefde Gemeente! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenwoordig erger dan ooit. Waarom ik u te dringender vermane den Satan geen gehoor te geven. Er zijn sommigen, die bitter zijn tegen eenen ouderling Jurjen Haitsma, terwijl het ook gelukt is, dat Ds Duin tegen hem is opgezet. Maar dit is eene treurige zaak, want ik ken den ouderling en gij kent hem ook en hij heeft de bewijzen gegeven, dat hij alles voor den dienst des Heeren over heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.S. mijne vrouw is hedenavond bevallen, doch hoewel de verlossing voorspoedig is geschied en zij ook naar de omstandigheden tamelijk wel vaart, nogtans heeft het den Heere niet behaagd ons een levend kind te schenken; het was waarschijnlijk reeds 3 à 4 dagen uit dit leven weg genomen.’ Op 23 oktober 1839 schrijft de 29-jarige Van Velzen vanuit Amsterdam weer een brief, nadrukkelijk geadresseerd ‘Aan den ouderling Jurjen R. Haitsma’. ‘Gij weet zeker reeds welke zware slag de Heere mij heeft toegebragt door mijne vrouw van mij weg te nemen; ik moet echter erkennen, hoewel ik het niet kan doorgronden, dat Hij wiens doen majesteit en heerlijkheid is, ook in deze zaak naar Zijne wijsheid heeft gehandeld. We merken hier op, dat Van Velzens tweede vrouw freule Johanna Alyda Lucia van Voss, hierboven bedoeld, op 17 oktober 1839 in Amsterdam was overleden, nog maar 28 jaar oud. Enkele maanden eerder - in juli - had ze een levenloos kind ter wereld gebracht. Van Velzens eerste vrouw Johanna Maria Wilhelmina de Moen was in mei 1837 in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeuwarden overleden, 20 jaar oud. Zijn derde vrouw werd Zwaantje Stratingh uit Delfzijl. De in de brief genoemde Nanning was Nanning S. Dijkstra, ouderling te Sexbierum; als zijn beroep wordt opgegeven gardenier en kooltjer. Zou hij manden met produkten in natura aan Van Velzen in Amsterdam hebben gestuurd? Kool, aardappelen?
Op de Provinciale vergadering van 1 januari 1840 kwam de afzetting van Haitsma als ouderling opnieuw ter sprake. Eenstemmig verklaarde de vergadering, dat deze geheel onwettig en strijdig met Gods Woord was geweest. Evenzeer keurde ze af, dat de bevestiging van E. van der Vorm tot ouderling en van A. Kooistra tot diaken had plaatsgevonden, toen de tegen Haitsma ingebrachte beschuldigingen nog niet eens behoorlijk waren onderzocht. De nieuwe ouderling Van der Vorm vond dit ook. Daarop gaven hij en Haitsma elkaar de broederhand. Dit was tenminste een lichtpuntje, maar de vrede in de gemeente van Harlingen was daarmee nog niet hersteld, nog lang niet. Want in het begin van 1840 was ook ds Duin zelf geschorst. En hij had zijn aanhangers in Harlingen, waar hij - na zijn schorsing - wel eens kwam preken. Van een kerkenorde trok hij zich - independentistisch als hij was - niets aan; zijn volgelingen trouwens ook niet. Het maakte de verwarring in Harlingen alleen maar weer groter. Hierbij kwam wat later nog de grief van sommigen, dat Afgescheidenen aan de koning om erkenning als kerk hadden gevraagd, waardoor het gereformeerd karakter van de kerk was verloren gegaan (het was vooral een bezwaar van de zg. Kruisgezinden). Geen wonder dat we in de classis-notulen lezen, dat in Harlingen in 40 weken geen Avondmaal is gehouden. In de notulen van de classis en Provinciale vergaderingen (die van de kerkeraad zijn spoorloos) komt telkens weer de verwarde toestand in de gemeente te Harlingen aan de orde. Leek het in 1841 er even op, dat de broeders en zusters (ook de laat sten speelden hun partij mee!) elkaar gingen vinden, in het begin van '42 ontstonden ‘nieuwe onlusten’, zoals de classisnotulen het uitdrukken, als gevolg van het kiezen van een nieuwe ouderling en diaken. Haitsma wilde ‘de boeken der kerk’ niet overdragen aan de nieuwe ambtsdragers (1842) en enige jaren lang hield hij deze weigering vol. Nog in 1846 stelde de kerkeraad voor de zoveelste keer pogingen in het werk die kerkboeken terug te krijgen, maar Haitsma bleef hardnekkig. Het volgend jaar (1847) stierf hij, 47 jaar oud.Ga naar eindnoot9. In het voorbijgaan hebben we ons afgevraagd: zouden de ontbrekende kerkeraadsnotulen uit de beginjaren in huize Haitsma zijn gebleven en zo na zijn dood zijn verdwenen? Het is zeker, dat hij zijn laatste levensjaren niet met de gemeente was ‘verenigd’. Kerkeraad en classis deden er van alles aan om de zaak weer in het reine te krijgen. Of het gelukt is, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weten we niet, want in de notulen is een gat van een jaar en negen maanden.Ga naar eindnoot10. Wel geeft het doopboek aan, dat zijn zoon Willem in 1860 in de Chr. Afgescheiden kerk van Harlingen belijdenis van zijn geloof aflegde. En in de kerkeraadsnotulen van november 1851 lezen we dat de censuur over de weduwe Haitsma is opgeheven. Liggende grafsteen van Jurjen R. Haitsma op het oude kerkhof te Harlingen (Foto ir. W. Haitsma te Harlingen).
In elk geval mogen we concluderen, dat Jurjen Rinnerts Haitsma in de eerste beginjaren veel heeft gedaan voor Harlingens Afgescheiden kerk, waarin helaas vaak verwarring en verdeeldheid heerste. Op de Provinciale vergaderingen was hij altijd als afgevaardigde aanwezig, het laatst op die van 16 juni 1841. Ook op de classis vergaderingen komen we hem regelmatig tegen. Het gevaar van de independentistisch opererende ds Duin die niets van een kerkenorde moest hebben, heeft hij dadelijk onderkend. Geen wonder, dat deze razend werd: hij zette hem op eigen houtje als ouderling af. Daarin was ds Duin trouwens een specialist. Ook ouderling J. Meijering te Leeuwarden, die we later na zijn verhuizing uit Leeuwarden als ouderling in Harlingen terugvinden, had hij op gelijksoortige wijze in Leeuwarden uit de kerkeraad gewerkt. We komen nog even terug op de verhouding tussen de gemeenten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Harlingen en Sexbierum in de begintijd van de Afscheiding. Van meet af aan was het de bedoeling, dat de Harlingers, zodra het kon, een eigen gemeente zouden vormen (‘als het in de weg des Heeren ware’). In de classisnotulen van 23 september 1838 wordt gesproken van Harlingen als ‘tot dusver onder de gemeente te Sexbierum, maar tot twee afzonderlijke kerkeraden gekomen’. Waren eerst ambtsdragers van de éne gemeente speciaal voor Harlingen gekozen, nu zijn er twee kerkeraden, en daarmee waren Sexbierum en Harlingen feitelijk twee gemeenten geworden. Wel waren die beide gemeenten gecombineerd en bleven beide kerkeraden samen vergaderen, meestal te Sexbierum, maar ook te Harlingen. Moeilijkheden in Harlingen kwamen in de gemeenschappelijke vergadering ter sprake. Er bestond dus tussen Harlingen en Sexbierum nog altijd een stevige band. Maar de misschien niet officieel geregelde, maar toch feitelijk bestaande combinatie werd gaandeweg losser. De gemeente van Harlingen emancipeerde zich. In elk geval is ze zeker begin 1844 helemaal zelfstandig geworden. Een eigen notulenboek werd aangelegd, dat met 28 februari 1844 begint, waardoor we voor onze beschrijving meer vaste grond onder de voeten krijgen. Al in 1842 hadden de Afgescheidenen in Harlingen een poging aangewend - overigens zonder resultaat - om door de regering als Chr. Afgescheiden gemeente te worden erkend. Pas bij K.B. van 19 oktober 1844 werd die toestemming verleend als antwoord op een verzoekschrift, door 17 personen ondertekend. Men zou het aangekochte Mennisten- Weeshuis ‘staande aan het oosteind van de Zoutsloot’ tot kerkgebouw inrichten. Bij ouderen leeft nog wel de herinnering aan de Oosterkerk, die daaruit is gegroeid. Het was de plek, waar nu het gebouw van het Leger des heils staat in de W. Boothstraat (het verlengde van de Zoutsloot).
Op 14 november van hetzelfde jaar (1844) richtte men een verzoek aan de gemeenteraad om een hek en een lantaarn aan de walkant te plaatsen, omdat er 's avonds bij het uitgaan van de kerk, vooral bij donkere maan, ‘gevaar was zoo uit de Kerk in het water te loopen’. Tegelijk werd de raad meegedeeld, dat 20 november 's avonds om 7 uur het kerkgebouw in gebruik zou worden genomen: ds Huiskes, predikant te Oudega bij Drachten zou in die dienst de leiding hebben. En ‘de gemeente raad met deszelfs onderhoorigen’ werd vriendelijk uitgenodigd de plechtigheid bij te wonen; de kerkeraad zou voor goede plaatsen zorgen. Of aan de zeer vriendelijke uitnodiging gevolg is gegeven, weten we niet. De kerkeraad bestond in 1844 uit de ouderlingen M.B. van Smeden en J.D. Wiersma, beiden ons al bekend, terwijl de twee diakenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren Jan Arnoldus WijnaldaGa naar eindnoot11., een steenhouwer, en Frederik Speelziek; dus twee nieuwe gezichten. Kerkvoogden waren Wiebe Klaases Gosliga en Freerk Roels Abma. Eén van de grote problemen, die de kerkeraad kreeg op te lossen, was: Hoe krijgen we een eigen predikant? Na het eerst met ds J.G. Huiskes te Oudega (Sm.) en B. Amsing te Onstwedde te hebben geprobeerd, ging het derde beroep naar ds R.P. Medema te Meppel (in de notulen staat steeds Miedema). Zijn traktement zou ƒ 550,- eventueel ƒ 600,- per jaar bedragen. Dat was voor die tijd niet zo weinig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds R.P. Medema, 5 oktober 1845-2 augustus '46Ds Medema nam het beroep aan en op een zondag in augustus '45 werd zijn uitvoerige aannemingsbrief door ouderling Jan D. Wiersma in de kerk voorgelezen. In de notulen staat het hele stuk in kopie opgenomen.Ga naar eindnoot12. We gaan er enkele passages uit citeren, tekenend voor het subjectivisme van die dagen en voor ds Medema zelf, een bescheiden man die laag van zichzelf dacht, en later in moeilijke omstandigheden is geraakt.Ga naar eindnoot13. Hij was afkomstig uit Adorp een dorpje even ten noorden van Groningen gelegen. Hendrik de Cock heeft wel eens bij deze boer gelogeerd. ‘Gij moet’ - schrijft hij aan de kerkeraad van Harlingen - ‘niet uw oog alleen op mij stellen, want dan zult gij gewisselijk bedrogen worden en dan zal het bevonden worden, dat ik maar een gebroken bak ben en op zig zelven een ellendige rietstaf en ook zult gij u bedriegen, wanneer gij denkt den man gevonden te hebben, die vele gaven en bekwaamheden heeft; och neen, ik ben een eenvoudige Galileër, en daarom was het mij aan de eene kant ook schier te groot, dat gij van een aansienlijke plaats en alwaar zoo een groot getal van onsterfelijke zielen gevonden wierd, mij met de Roeping vereerde... en wanneer ik gedinke aan mijne zielsgestalte en werkzaamheid, vooral die ik op de terugreis van u ondervond en genoot, dan kwam het mij niet zo vreemd voor of de Heere wilde mij aan u, gemeente van Harlingen, en mij aan ulieden verbinden. Dog wanneer ik dagte om mijne kennis, gaven en bekwaamheid, dan dagte ik zou het (beroep) welligt op een ander vallen, omdat het in een stad nog wat anders is als in een eenvoudig boeredurp. In de steeden vindt men algemeen meer kiesheid over uitdrukkingen en woorden en taalkunde en dan ook welligt vitterij en spotlust, maar geliefde gemeente, wanneer dit dan mogte gebeuren, wanneer God ons belieft samen te bringen, dan zult gij u sulks moeten getroosten, en ik hoope dat gij daarom bewaart moogt blijven, dat gij ooit berouw krijgt van mij geroepen te hebben, en dat ik nooit berouw mag hebben, dat ik tot u ben overgekomen. ... Nog nooit (heb ik) een beroeping met meer ruimte aangenomen dan het uwe, ofschoon het reeds het vierde is, dat ik nu heb aangenomen... nooit heb ik meerder geloof gehad, dat het uit God was.’ Tot zover en- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kele kenmerkende gedeelten uit het ‘Antwoord van den Leeraar R.P. Medema te Meppel op de Roeping der gemeente Jesu Christi te Harlingen’. Maar ach, het zou al heel spoedig mislopen. Nog geen tien maanden heeft ds Medema het in Harlingen uitgehouden! Niet iedereen was het met het beroep eens geweest en die opposanten hadden zich geducht laten gelden, en zelfs een brief gestuurd naar de classis Meppel, vol ‘laster’ tegen ds Medema, ouderling Wiersma en diaken Winalda. Was het eerst de bedoeling, dat ds Medema en zijn gezin per schip zouden overkomen, op vrijdagavond 3 oktober arriveerde hij met zijn huisgezin ‘met de wagen’ in Harlingen ‘tot onse innige blijdschap’. En de zondag daarop werd hij door ds Y. Veenstra van Sexbierum bevestigd met Titus 2: 15: ‘Spreek dit, en vermaan, en bestraf met allen ernst. Dat niemand u verachte’. De intree-preek ging over Col. 4: 3: ‘Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben’. In de eerste kerkeraadsvergadering, die hij in Harlingen presideerde, las ds Medema de brief vol laster voor, die de vier tegen het beroep protesterende leden naar de classis Meppel hadden gestuurd. Zoiets kon men toch niet zonder meer laten passeren, vond de kerkeraad. En daarom kregen ds Medema en ouderling Jan Wiersma de opdracht de betreffende broeders op te zoeken in de hoop ‘dat de Heere alles tot een vlak veld mooge maken’, zoals de notulen het uitdrukken. Die hoop is niet helemaal beschaamd; de opposanten erkenden ds Medema als hun wettige predikant. In die eerste vergadering werd ook nog besloten, dat hij ‘die bij de deur van de kerk oppast’, 25 cent per week als vergoeding kreeg. Een koster voor een kwartje. Even later werd het 30 cent en weer een paar weken later besloot men de koster een half jaar gratis te laten wonen met als taak ‘dan de kerk goed te bedienen’. Ds Medema was nog maar kort in Harlingen, toen de eerste zwarigheden zich al aankondigden. Dat in december Jan van Pingjum ontheffing vroeg als voorlezer en -zanger, was nog te o ver komen. Zwaarder woog echter het feit, dat diaken Speelziek op een zondag uit de kerkdienst wegliep, omdat het hem niet zinde, wat ds Medema tegen de Lutherse opvatting van de alomtegenwoordigheid van Christus had ingebracht. Ook Van Smeden legde het bijltje er bij neer en schreef een brief aan de classis over zijn ‘bedanken’ als ouderling. Met de preken van ds Medema over de ‘Lijdensstoffen’ kon hij zich niet verenigen. Dat waren dus al twee van de vier ambtsdragers, met wie ds Medema had samen te werken, die wegliepen. Het gemeentelid G. Grevenstuk - die we later in Dokkum aantreffen - meende eveneens, dat er verkeerd werd gepreekt, omdat z.i. dominee ‘wat lang viel in de verklaring’ d.w.z. in de preek te veel het accent op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exegese legde en te weinig de toepassing in het oog hield. Financieel gezien ging het ook niet zo best. Het geld voor het traktement van ds Medema kwam maar moeizaam, zelfs onvoldoende binnen. Nee, het was voor ds Medema niet prettig werken in Harlingen. Daarom zal hij met een zucht van verlichting een beroep van de gemeente te Stadskanaal hebben ontvangen. Hij nam het aan. Omdat hij zo kort in Harlingen was geweest, zou de kerkeraad aan die in Stadskanaal vragen een deel van de verhuiskosten van ds Medema voor de overkomst van Meppel naar Harlingen, terug te betalen, want Harlingen was maar een arme kerk. Wel kreeg ds Medema een mooie attestatie mee. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds Salomon Mozes Flesch, 20 juni 1848-22 april '49Met het vertrek van ds Medema houden ook de notulen op. Als deze na een lange onderbreking weer beginnen - 19 april 1848 - blijkt de kerkeraad te bestaan uit de ouderlingen M. van Smeden en Jan D. Wiersma (twee oude bekenden dus) en uit de diakenen Jan van Pingjum en Freerk Abma. Men is met het beroepingswerk doende, met als resultaat, dat met algemene stemmen wordt beroepen ds Salomon Mozes Flesch te Amersfoort, een bekeerde jood. Deze neemt het beroep aan. Op 28 juni '48 is hij in de kerkeraadsvergadering aanwezig en vanaf 18 juli schrijft hij met duidelijke hand de notulen. Hoewel ds Flesch in Amersfoort was vastgelopen, vinden de broeders in Harlingen het toch geen bezwaar hem als dominee te laten optreden zonder dat hij is bevestigd. Maar de meerdere vergaderingen zijn waakzaam en kunnen zoiets terecht niet laten passeren. Over deze zaak komt in november '48 een schrijven binnen van ds Van der Werp van Leeuwarden, één van de grote voorvechters van het kerkverband. Een dominee aan een gemeente verbinden zonder toestemming van de classis en zonder bevestiging, dat gaat te ver. De kerkeraad van Harlingen ziet dit nu ook wel in. Daarom zullen ds Flesch met de ouderlingen Van Smeden en Wiersma naar de vergadering van de classis in Franeker gaan om toestemming tot de bevestiging van ds Flesch te verzoeken. Al is dit verzoek rijkelijk laat, het lukt toch en zo wordt op zondag 26 november '48 ds Flesch in de morgendienst door ds Van der Werp van Leeuwarden in zijn ambt bevestigd. Formeel is nu alles in orde. Maar ds Flesch blijft niet lang meer in Harlingen. Nog geen drie maanden later - in februari '49 - wordt hij in Dordrecht beroepen en in april vertrekt hij daarheen. Zijn verblijf in Harlingen heeft - net als dat van zijn voorganger ds Medema - maar 10 maanden geduurd. Wat was dat toch in Harlingen? Lag het aan de dominee, aan ‘kopstukken’ in de gemeente of aan beide partijen, dat het in Harlingen voor predikanten blijkbaar niet goed toeven was? Het is waar, zowel ds Medema als ds Flesch waren wat apart, zullen we maar zeggen, vooral ds Flesch. Het blijkt ook uit diens verdere loop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baan. Vijf jaar na zijn vertrek uit Harlingen zou hij ook nog een korte tijd dominee in Minnertsga worden en het er daar door eigen schuld niet best afbrengen. Hij is daar nooit bevestigd. Toen hij vandaar weer vertrok, onttrok hij zich zelfs aan de Afgescheiden kerken, zij het dan tijdelijk. Maar ongetwijfeld lag de schuld ook bij de gemeente van Harlingen, of laten we liever zeggen bij bepaalde figuren daar. Het geeft toch te denken, dat het bijna 7 jaar zou duren voor Harlingen weer een predikant kreeg in ds A.S. Entingh van Niezijl (Gr.), die voor een eerder beroep had bedankt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LeesprekenVoor we nog enige Harlinger predikanten noemen, willen we hier eerst enige notities over leespreken uit de notulen doorgeven. De vraag is wel eens gesteld: Van wie waren toch die preken, die in een vacature-tijd met haar vele leesdiensten werden voorgelezen? Ongetwijfeld van ‘oude’, stichtelijke schrijvers, maar slechts sporadisch wordt in de notulen een naam genoemd. In Harlingen las men o.a. uit de oefeningen van Hendrik van Lis, een 18e-eeuwse oefenaar, tijdgenoot van de bekende oefenaars Justus Vermeer en Theodorus Avinck, beiden in Utrecht. Op Van Lis, van wiens leven weinig bekend is, was (is) van toepassing de uitdrukking ‘geliefd onder de vromen’. Nog onlangs (1979) is een herdruk verschenen van een 20-tal van zijn oefeningen.Ga naar eindnoot14. Vanuit de gemeente in Harlingen kwamen in 1854 bezwaren tegen de leespreken van Van Lis, omdat ze te lang waren. Het bezwaar lijkt ons niet ongegrond. In de gedrukte ‘Verzameling van twintig Oefeningen’, die we onder ogen hebben gehad, tellen de hoofdstukken gemiddeld 37 pagina's. Er is zelfs één bij van 59 bladzijden; ongetwijfeld voor een leespreek in de kerkdienst te lang. In februari 1855 besloot de kerkeraad een begin te maken met de behandeling van de lijdensstoffen en daarvoor ‘dit jaar’ te gebruiken de ‘Leerreden’ van ds Antonides. Deze Meinardus Antonides (± 1700-'76), zoon van een predikant, heeft tientallen jaren in de gecombineerde gemeente Onderwierum-Westerdijkshorn bij Bedum (Gr.) gestaan. In dit dorp had deze ‘vrome, mystieke prediker’ bijna een halve eeuw te worstelen tegen de wereldsgezindheid en het ongeloof van vele van zijn gemeenteleden. ‘Maar van het begin tot het einde was het een ploegen op rotsen, wegens de heersende onkunde en traagheid, wereldliefde en onbekeerlijkheid’. Toen hij veertig lange jaren met een bewogen hart had gearbeid, moest hij nog getuigen: ‘Ik hebbe de staat der gemeinte slegt bevonden’. Hoe hij onder dat kruis heeft geworsteld en gewacht op de dageraad... daarvan ligt de neerslag nog in de oude (kerkeraads)acten. Elk verslag van zijn huisbezoek aan de kerkeraad eindigt met een kort, aandoenlijk gebed. Nu eens luidt het: ‘O gave Godt! dat sij en ook wij als geestelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kranke en gantsch verloorene ons selven mogten kennen en gevoelen en in ware boetveerdigheidt tot de Heelmeester Israëls, de Heere Jesus onsen toevlugt nemen’. Dan weer lezen we: ‘Och, dat de Heere eens een salige hertveranderinge mogte geven’. Of hij klaagt: ‘Och, of God selve het ons leerde al biddende te doen om een salige veranderinge door sijn Geest; o Heere, behoudt, want de goedertierene ontbreekt’. Ook barst hij een keer uit ‘Geest des Heeren, blaas in de doodtsbeenderen, opdat se leevendig worden’.Ga naar eindnoot15. Meinardus Antonides is tot op vandaag in mystieke klingen bekend gebleven door een verzameling van 35 lijdenspreken.Ga naar eindnoot16. Ze vertonen sterke overeenkomst met die van Hellenbroek. Nog zeer onlangs (1979) zijn 12 van de 35 preken heruitgegeven.Ga naar eindnoot17. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds A.S. Entingh, 23 maart 1856-26 september '58Ter afsluiting van ons hoofdstuk memoreren we nu nog enkele bijzonderheden over enkele Harlinger dominees. Eerst over de komst van ds A.S. Entingh (1856), zijn beroep naar Oldekerk (Gr) in 1857 en zijn afscheid van Harlingen wegens vertrek naar Amsterdam (1858). Ze zijn geput uit het kerkelijk weekblad De Bazuin. We horen in de berichten nog de echo's van het leed doorstaan ten gevolge van de in de vorige jaren heersende onvrede en verwarring. In de rubriek Kerknieuws lezen we o.m.:Ga naar eindnoot18. ‘Harlingen (Friesland) - Niet alleen mocht de gemeente alhier het voorrecht genieten op de 22e en 23e maart j.l. de volle raad Gods onderscheidene malen te horen verkondigen door ds S. van Velzen, Leraar aan de Theologische School te Kampen, maar ook mocht zij zich verblijden, daar zij j.l. zondag haar door de hele gemeente begeerde en beroepen leraar A.S. Entingh van Niezijl, in haar midden door bovengenoemde Leraar mocht zien bevestigen, met de woorden uit Joh. 21: 17b: Heere, maar wat zal deze?’ Ook hoorde zij de plechtige verbintenis en intree-rede des namiddags van de door haar algemeen beminde leraar, naar 1 Cor. 1: 23, 24: ‘Doch wij prediken Christus den gekruisigde, den Joden wel eene ergernis en den Grieken eene dwaasheid; Maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus de kracht Gods en de wijsheid Gods.’ De bevestiger eindigde de dag met een treffende rede uit 1 Cor. 3: 9b.Ga naar eindnoot19. ‘De Heere geve ons bij de voortgang dank-erkentenis, omdat Hij goedgunstig de smaadheid van deze gemeente heeft weggenomen en zijn toezegging vervuld: ‘Uw ogen zullen uw leraars zien, waar zij nu zeven jaren van verstoken was, hoewel onderscheidene malen maar vruchteloos werkzaam geweest om een leraar te verkrijgen. Vaak moest zij horen van vriend en vijand: Wie zal u het goede doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien? Maar haar hoop en bede bleef: Ach Heere geef, och Heere verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns! De Heere geve nu èn leraar èn gemeente genade, om als uit één mond en hart tot Hem te bidden: Uw koninkrijk kome, en stel ook dit gedeelte van Uw kerk tot een lof op aarde.’ Toen ds Entingh nog geen jaar later een beroep kreeg naar de gemeente Oldekerk (Gr), maar bedankte, was dit voor de kerkeraad aanleiding een bericht in De Bazuin te plaatsen, waaruit we het volgende citeren: ‘Loof de Heere, mijn ziel! en vergeet geen van Zijn weldaden! Deze betamelijke opwekking vervult ook het hart van de kerkeraad der Chr. Afg. Ger. gemeente te Harlingen, omdat de goede hand Gods over de gemeente zich zichtbaar heeft uitgebreid. Sedert de komst van ds A.S. Entingh in haar midden, openbaarde zich Gods genadige en goedgunstige zegen in vertroosting en opbouw van hen, die op de Heere hopen, in bekering van zondaren en in uitbreiding, daar er zich menigeen door belijdenis aan haar verbond. Algemeen verontrustend was het dan ook, toen door onze algemeen bemind wordende leraar op 8 februari j.l. werd bekend gemaakt, dat hij een beroeping had ontvangen van de gemeente Oldekerk, Prov. Groningen. Maar deze verontrusting duurde slechts een week, daar Z.Ew. op de 15e aan de gemeente bekend maakte, met vrijmoedigheid er voor te hebben bedankt.’ Ds Entingh had dus maar heel weinig bedenktijd nodig gehad. In het bericht in De Bazuin somt de scriba nog twee tot blijdschap stemmende gebeurtenissen op. Op maandag 23 februari verbonden zich 13 personen door het doen van belijdenis aan de gemeente en op woensdag 25 februari kwam het bericht binnen, dat het burgerlijke bestuur van Harlingen toestemming had verleend - als antwoord op een 16 oktober '56 ingediend verzoekschrift - tot oprichting van een ‘Bijzondere School der 1ste klasse’. Dit werd dus de eerste Christelijke school in Harlingen (1857). De scriba besluit plechtig met: ‘Dat de zegen des Drieënigen Verbonds- God verder op ons moge rusten, en allerwegen zich duidelijk moge openbaren tot spijt en in weerwil van allen, die Sion gram zijn, tot verheuging en zaligheid van des Heeren gunstvolk, opdat Zijn grote Naam worde verheerlijkt en groot gemaakt!’Ga naar eindnoot20. Het volgend jaar - september 1858 - vertrekt ds Entingh uit Harlingen, waar hij 2½ jaar heeft gestaan. In De BazuinGa naar eindnoot21. lezen we: ‘Harlingen, 26 september - Heden was het voor ons een smartelijke dag, omdat onze zo innig geliefde Leraar ds A.S. Entingh van ons afscheid nam om te vertrekken naar de Gemeente des Heeren te Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken voor een talrijke menigte. Hoe smartvol het enerzijds ook moge zijn voor een gemeente een getrouwe en beminde Leraar te verliezen, anderzijds gaf ons de Heere stof tot grote blijdschap, als wij zien op alles wat door de bediening van ds Entingh is geschied in 't midden van ons. Inderdaad werd onder de bediening van ds Entingh de gemeente van Harlingen gebouwd en uitgebreid. In twee jaar tijd deden niet minder dan 79 personen belijdenis van hun geloof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. J. Nentjes, 10 april 1859-4 mei 1862De opvolger van ds Entingh werd ds J. Nentjes van Urk. Ook hij werkte met zegen. Zo kon onder zijn bediening de gemeente van Arum als zelfstandige kerk worden geïnstitueerd. Het Avondmaal, dat om de twee maanden werd gevierd, zou volgens kerkeraadsbesluit van 14 april 1859 voortaan om de drie maanden worden gehouden, tenzij een rijke Geesteswerking behoefte aan meer herhaalde viering wenselijk maakte. Ook ds Nentjes bleef niet lang in Harlingen. De banden aan zijn vorige gemeente trokken zo sterk, dat hij in april '62 een beroep naar Urk aannam en weer naar zijn geliefde eiland in de Zuiderzee van toen trok. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds N.H. Dosker, 6 juli 1862-11 juli '69Dit keer duurde de vacature niet lang, want al in juli 1862 kwam ds N.H. Dosker vanuit Almkerk over. Hij werd beroepen op een traktement van ƒ 1000,-, vrije pastorie en vrij gebruik van gas. De 7 jaren, die ds Dosker in Harlingen doorbracht, zijn voor de gemeente, zowel geestelijk als stoffelijk, een bloeitijd geweest. Het kerkgebouw kon de hoorders niet meer bergen en werd in 1863 vergroot. De kosten daarvan werden op ƒ 2000,- geraamd. Maar de gemeente bleek zeer offervaardig en bracht bij een gehouden inzameling ƒ 1899,- bijeen, terwijl bovendien 6 renteloze voorschotten, samen ƒ 600,-, gegeven werden. In juli 1869 vertrok ds Dosker tot grote spijt van de gemeente, die met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterke banden aan hem verbonden was, naar Zwolle. In 1873 zou hij naar Amerika emigreren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. H. Beuker, 10 oktober 1869-26 oktober '73Na een vacature van slechts twee maanden, werd ds Dosker opgevolgd door de bekwame ds Beuker. Deze kwam van de gemeente te Giessendam en werd door ds Medema van Sexbierum bevestigd. Ds Beuker was evenals ds Dosker een man met uitnemende gaven. Hij was dogmatisch zeer onderlegd en heeft de gemeente van Harlingen in de waarheid gefundeerd. In de kerkeraadsvergadering van 17 maart 1873 kwam de vraag ter sprake, of het de roeping van de kerk was de regering op haar plicht te wijzen nl. de boeten, indertijd aan de Afgescheidenen afgedwongen, zoveel mogelijk aan familie of gemeenten terug te geven. Nog ‘circa ƒ 80.000,- op de bodem van de schatkist riepen tot God om wraak’. Maar de kerkeraad besloot toch deze zaak niet op de classis te brengen.Ga naar eindnoot22. Ds Beuker is later ook naar Amerika geëmigreerd en zelfs nog professor in de dogmatiek aan de Theologische school van de Chr. Ger. Kerk te Grand Rapids geworden. Tenslotte geven we nog een tabel. In het lidmatenboek vonden we voor de jaren 1836 t/m 1873 per 1 januari het aantal belijdende leden opgegeven (de kinderen dus niet meegerekend). Laten we deze tabel hier mogen publiceren. De lezer kan dan met dit cijfermateriaal de jaarlijkse groei van de gemeente (met soms een terugslag) op de voet volgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|