De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II MinnertsgaMinnertsga telde omstreeks 1835 zo'n 1000 inwoners die bijna allen tot de Hervormde kerk behoorden. Het was evenals Sexbierum een betrekkelijk groot landbouwdorp, gelegen in Barradeel, op de vette kleigronden, niet ver van de ‘zeedijk’ langs de Wadden. De forse toren van de oude Hervormde kerk op de terp domineerde tot ver in de omtrek. Hij doet dit trouwens nog. In Minnertsga stond toen ds G. Outhuys, een man met een ‘vredelievend gemoed’, die in zijn vrije tijd dichter was en graag de ‘Oosterse’ talen bestudeerde (o.a. Hebreeuws, Aramees en Arabisch). Hij heeft nog met Bilderdijk hierover gecorrespondeerd. Toen hij begin 1835 stierf - 61 jaar oud - had hij 22 jaar de gemeente van Minnertsga gediend. Zijn opvolger werd kandidaat M.L. de Boer, die de ideeën van de Groninger richting aanhing en dus niet meer gereformeerd genoemd kon worden. Of allen in Minnertsga zich met de prediking van ds Outhuys konden verenigen, valt sterk te betwijfelen. Zeker is, dat daar omstreeks 1830 oefeningen werden gehouden. Het blijkt uit een bericht van de hervormde kerkeraad van Minnertsga in september 1830 aan het classicaal bestuur van Harlingen gezonden, waarin verzekerd wordt, dat er geen godsdienstoefeningen meer gehouden werden door personen, die daartoe niet gerechtigd waren. Dit was dus wel het geval geweest. Ook is bekend, dat omstreeks 1832 Sjoerd C. Kattje, ‘verwer van beroep, als oefenaar in Minnertsga optrad en een groep om zich heen had verzameld, wat bij vele oefenaars in Friesland en elders in het land óók het geval was. Kattje zou zich een paar jaar later bij de Afgescheidenen voegen (die nog genoeg met hem te stellen kregen). Tot de geliefde lectuur van de bezoekers van de oefeningen behoorden de stichtelijke werken van de ‘oude schrijvers’, die in bevindelijke trant de Waarheid brachten en daarom groot gezag onder het eenvoudige volk genoten. We noemen hier alleen maar de geschriften van Wilhelmus à Brakel, Alexander Comrie, Theodorus van der Groe en van een aantal Engelse en Schotse ‘oudvaders’, in vertaling voor de Nederlandse lezer toegankelijk gemaakt. Gemakkelijk waren die boeken niet te krijgen, zeker niet op het platteland. En had men enige exemplaren daarvan op het plankje staan of in de kast liggen, dan werden deze gekoesterd als een kostbaar bezit, waarin men na gedane arbeid of op zondag eerbiedig zat te lezen. Daarom was het voor de bewoners van Minnertsga en omgeving een groot gemak, dat in die tijd in hun dorp een boekverkoper was komen wonen, die bovendien de werken van een aantal ‘oude schrijvers’ via een heruitgave weer onder het volk trachtte te brengen. Het waren vooral die van Alexander Comrie. De boekverkoper heette Jan Bloemsma (over wie we ons een kleine uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weiding veroorloven). Hij was in 1798 in Vrouwenparochie in het Bildt geboren en had zich omstreeks 1830 in Minnertsga gevestigd. Tijdens zijn verblijf aldaar bezorgde hij een heruitgave van niet minder dan drie van Comrie's werken: Brief over de rechtvaardigmaking des zondaars (1832). Verder van Comrie: Verzameling van Leerredenen (1838). En tenslotte verscheen in Minnertsga een herdruk van Stellige en praktikale verklaring van de Heidelbergsche Catechismus (1844). Vóór 1845 is Bloemsma al naar Leeuwarden verhuisd, waar hij op drie adressen heeft gewoond nl. Wirdumerdijk (nu no. 30); in 1850 woonde hij Poststraat 30 en in 1865 vinden we hem op het Ruiterskwartier 137, waar hij een bescheiden boekwinkel hield. In de Friese hoofdstad ging hij door met het heruitgeven van werken van Comrie. Blijkbaar was daar een markt voor. We noteerden de volgende heruitgaven: Verhandeling over eenige eigenschappen van het zaligmakend geloof (1854). Het A.B.C. des geloofs of verhandelingen over de benamingen van het zaligmakend geloof, volgens de letters van het alfabet (1856). In 1854 verscheen bij Bloemsma in Leeuwarden nog: Groote en kleine catechismus van Christus kerk in Engeland, Schotland en Ierland... Vermeerderd met zestien gronden des Geloofs, opgesteld door J. Owen, T. Goodwin, S. Marshall en andere Engelsche Godgeleerden. Op 6 maart 1874 is Jan Bloemsma in Leeuwarden overleden, 76 jaar oud.Ga naar eindnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het beginDe Afgescheiden kerk van Minnertsga is op dinsdag 1 december 1835 ‘gesticht’ door ds H. de Cock, bij de 31-jarige arbeider Sijmon J. WassenaarGa naar eindnoot2. aan huis. Hij was de buurman van Sjoerd Kattje. Bij die gelegenheid preekte De Cock over 1 Cor. 6: 20: ‘Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt God in uw lichamen en in uw geest, welke Godes zijn’. Terloops merken we op, dat De Cock diezelfde dag ook de Afgescheiden gemeente in Sexbierum heeft geïnstitueerd. Het bracht heel wat beroering in de gesloten dorpsgemeenschap teweeg. Een klein groepje dorpelingen dat de brutaliteit had zo maar de dorpsgeest te trotseren! Menigeen hield hen voor niet goed wijs en liet dit duidelijk blijken. Hoe groot het groepje was, wordt ons duidelijk uit een door ds W. Mebius van St. Jacobiparochie, consulent van Minnertsga, aan het classicaal bestuur van Harlingen gezonden rapportGa naar eindnoot3.. We lezen erin, dat op 19 december '35 aan de ‘oudste’ ouderling van de hervormde kerkeraad K.D. Dijkstra, door M.A. Ypma een ‘kennisgeving’ was overhandigd, getekend door 14 personen. Deze verklaarden hierin zich af te scheiden ‘van het tans bestaande Kerkbestuur’. We vonden het stuk terug in het archief van de hervormde classis Har- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lingen. Het is niet onbelangrijk de opgegeven motivering hier door te geven. Volgens de ondertekenaars was de hervormde kerk de gereformeerde niet meer. Dit bleek immers duidelijk uit de leer, die van de kansel verkondigd werd, uit de regering van de kerk en uit het vervolgen van de door Gods genade ‘getrouwe gereformeerden’. De ondertekenaars verklaren verder, dat geen dolzinnig drijven of een heethoofdige ijver hen tot het breken met de hervormde kerk had gebracht, maar het opkomen voor ‘de waarachtige leer der zaligheid’. En de ‘hoofdsom’ hiervan was ‘de rechtvaardiging van de uitverkoren zondaar, uit vrije genade, door de verlossing die in Christus Jezus is’. Dan volgen de 14 namen van de eerste Afgescheidenen in Minnertsga (en in Het Bildt). We laten ze hier volgen en voegen enkele biografische bijzonderheden eraan toe. Om te beginnen de 4 kerkeraadsleden en de oefenaar: ouderling Jakkle Jelles Tjessinga (35), die wordt aangeduid als ‘kooltjer, winkelier en koopman; zijnde een niet geheel onaanzienlijk burgerman’;Ga naar eindnoot4. ouderling Feico Johannes de Valk (37) heet ‘weinig meer dan een gewoon arbeider en kooltjer met een weinig gehuurd land’;Ga naar eindnoot5. Van de beide diakenen is Anne Atses Kuiken (31) ‘boer op ene gehuurde Zathe met een geringe eigen bezitting’. In zijn huwelijksacte (hij is getrouwd met Trijntje Kornelis Bakker) wordt zijn beroep als ‘meyer’ aangegeven. Van Marten Annes Ypma (25) wordt gezegd: ‘korteling uit den militairen dienst ontslagen en van beroep schipper’. Hij is later Afgescheiden predikant in Hallum geworden en in 1847 naar Amerika geëmigreerd. Toen hij 32 jaar was, trouwde hij met de 23-jarige naaister Jetske Jobs van der Tol uit Sexbierum. De roerige oefenaar Sjoerd Cornelis Kattje (47) ‘verwer’ van beroep. Hij overleed in september 1843 te Minnertsga (in huis no. 4), 55 jaar oud, als weduwnaar van Aaltje Arends Feenstra, die 18 jaar ouder was dan hij. Verder is de brief van onttrekking nog ondertekend door de volgende personen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn al vermeld schrijven aan het classicaal bestuur van Harlingen rapporteert ds Mebius verder nog, dat, evenals in andere plaatsen, er ook in Minnertsga mensen waren, die niet meer in de hervormde kerk kwamen en stichting zochten in aparte bijeenkomsten. Maar het waren er niet veel. De toestand werd echter bedenkelijker, toen de gewezen predikant van Ulrum, H. de Cock, zich een paar dagen in Minnertsga had opgehouden. Al gauw werd duidelijk, dat hij in Minnertsga een aparte gemeente had gevormd, waarin S.C. Kattje als ‘leraar’, J.J. Tjessinga en F.J. de Valk als ouderlingen, en A.A. Kuiken en M.A. Ypma als diakenen waren ‘aangesteld’. Er waren toen ook twee kinderen gedoopt. Verder had men vernomen, dat er zondags drie samenkomsten bij F. de Valk aan huis werden gehouden, resp. om 9, 1 en 5 uur, met telkens niet meer dan 19 personen. Het was waar, maar er kwamen ook wel eens meer dan 20 bezoekers, zeker als ds Van Velzen een zondag in Minnertsga preekte. Dan was Minnertsga in last. De grietman stuurde er soms de veldwachter op uit en die keerde met een opgemaakt proces-verbaal in de zak terug. Gelukkig zijn die in het Gouverneursarchief bewaard gebleven, verscholen tussen andere paperassen. En zo kunnen we nu de lezer enkele detailopnamen van enige godsdienstoefeningen van de Afgescheiden kerk van Minnertsga in het eerste jaar van haar bestaan (1836) doorgeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Processen-verbaalOp zondagmiddag 31 januari 1836 had veldwachter Arend Witholt van Minnertsga en Firdgum gemerkt, dat er bij Feico de Valk aan huis ‘op de Tsjillen van den dorpe Minnertsga’ een godsdienstoefening werd gehouden. Hij telde 27 mensen in de kamer en hoorde en zag, dat Feico Joh. de Valk ‘zeer ernstig’ in een boek zat te lezen (d.i. een preek voorlas). Men vergaderde geregeld bij De Valk aan huis, maar niet alleen bij hem, ook wel bij Sijmen Wassenaar en Sjoerd Kattje. In de periode van januari tot juni '36 zijn slechts enkele processen-verbaal opgemaakt, beide zeer kort van inhoud en daardoor weinig houvast biedend.
Maar toen kwam maandag 27 juni 1836, op welke dag niemand minder dan ds S. van Velzen in Minnertsga voorging. Het gerucht van zijn komst was op die zomerdag van mond tot mond doorgegeven. Het werd druk op de Tsjillen, vooral 's middags. Toch had de grietman de veldwachter geen opdracht gegeven proces-verbaal op te maken, want hij woonde in Sexbierum en verklaarde later, dat de godsdienstoefening in Minnertsga ‘geheel buiten mijn voorweten’ had plaats gevonden. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dagelijks bestuur van de grietenij kon echter niet doen alsof er niets was gebeurd. Nu er geen proces-verbaal was opgemaakt, moest de veldwachter informatie komen geven over het gebeurde op die zondag. Daarvoor werd hij 9 dagen later (!) 's morgens om 9 uur op het grietenij huis ontboden. Aan de waarnemend grietman Meindert Donia en de secretaris van de grietenij E.J. Alta rapporteerde de veldwachter nu het volgende: Jakkele Jelles Tjessinga, koopman en winkelier te Minnertsga, had hem die zondagmiddag tussen 4-5 uur gevraagd op de uitkijk te staan bij het huis van Feico de Valk, kooltjer, wonende op de Tsjillen te Minnertsga; daar zou een vergadering van ‘separatisten’ worden gehouden en nu moest hij (veldwachter) ervoor zorgen, dat ‘daar geen ongeregeldheden zouden plaats vinden’. 's Avonds om 6 uur was de veldwachter naar het huis van De Valk gestapt en had daar een steeds groeiend aantal mensen geconstateerd, deels bestaande uit bekende ‘separatisten’ of met hen sympathiserenden en deels uit nieuwsgierigen. Ook vernam hij, dat ds Van Velzen zich nog bij Jakkele Tjessinga in huis bevond en die avond bij De Valk aan huis zou preken, dopen en een huwelijk bevestigen. Inderdaad was dit gebeurd. Omstreeks 8 uur die avond was ds Van Velzen, vergezeld van Jakkele Tjessinga naar het huis van De Valk gegaan, waar hij had gepreekt en zes kinderen gedoopt nl. twee van Albert P. Winsemius, arbeider; één van Jelle Annes Ypma, kooltjer, en één van Sijmen Johannes Wassenaar, arbeider, allen wonend te Minnertsga. Verder één van Bote Knol, arbeider te Tzummarum en een kind van ouders uit St. Annaparochie, van wie de veldwachter de namen niet wist. Tijdens deze doopsbediening waren nog veel meer mensen komen binnenlopen, zodat het aantal aanwezigen snel aangegroeid was tot ver over de 20 personen. Niet alleen in het huis van De Valk was een godsdienstoefening gehouden, ook in de woning er vlak naast was dit gebeurd, bij Jeltje Anes Snel (weduwe Ypma), maar daar waren niet meer dan 19 personen aanwezig geweest, tenminste niet in het ‘kamertje’, maar in de gang bij de open deur hadden ook nog een aantal mensen gestaan, die de veldwachter ‘door de donkerte in de gang’ niet had kunnen herkennen. In beide huizen was het propvol geweest o.a. met een aantal nieuwsgierigen en mensen uit andere dorpen. Doordat men soms van het ene huis naar het andere overliep, had de veldwachter het aantal bezoekers niet precies kunnen tellen. Hij was beurtelings in beide huizen aanwezig geweest en daar gebleven, tot 12 uur 's nachts, terwijl de samenkomsten tot 2 uur 's nachts hadden geduurd! Na zijn vertrek was hij nog aan de weet gekomen, dat er ook nog een kerkelijke huwelijksbevestiging had plaats gevonden van ‘een paar lieden van Sint Anna Parochie’, van wie hij alleen de naam van de bruid had horen noemen: ‘Dieuwke Knoll’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We merken hierbij op, dat het hier betrof het huwelijk van de 62-jarige timmerknecht Jan Dirks van der Ploeg en Dieuwke Jacobs Knol, 61 jaar, werkvrouw, geboren te Minnertsga en wonende te St. Annaparochie (ze waren overigens al een paar maanden eerder voor de burgerlijke wet getrouwd). Het is die dag en nacht van maandag de 27e juni 1836 druk geweest in die dorpsstraat (de Tsjillen) van Minnertsga, waarin twee vooraanstaande Afgescheidenen woonden nl. ouderling De Valk en weduwe J.A. Ypma-Snel bij wie ook haar zoon, de latere dominee, nog inwoonde: Marten Annes Ypma. Even later zouden de Afgescheidenen daar ook hun eenvoudige kerkje krijgen. De hierboven aangegeven godsdienstoefeningen hebben, door het ontbreken van een officieel proces-verbaal, niet tot een veroordeling door de rechtbank van Leeuwarden geleid. Van een godsdienstoefening een paar maand later (25 september) bij de weduwe Ypma op de Tsjillen gehouden, bestaat wel een proces-verbaal. Het is weer hetzelfde patroon. De veldwachter had vastgesteld, dat het aantal bezoekers ver het toegestane maximum (20) te boven ging. In de voorkamer was het zo stampvol geweest, dat hij - ook al door de ‘donkerheid’ in de kamer - het juiste aantal bezoekers niet had kunnen bepalen; evenmin wie het woord deed, omdat allen ‘stil sweegen toen ik in huis quam’. Het gevolg van dit proces-verbaal was, dat Meindert Donia, de eerste wethouder (assessor), Marten Annes Ypma op het grietenij-huis ontbood om te worden gehoord. Dit verhoor is bewaard gebleven. We geven het hier (in enigszins aangepaste) spelling door:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook deze samenkomst heeft geen veroordeling tot gevolg gehad. Dit was wel het geval met die van zondag 23 oktober '36, toen de veldwachter 30 aanwezigen telde in het huis van de weduwe Ypma, de moeder van Marten Annes Ypma. Feico de Valk had in die samenkomst de leiding. Op het verzoek van de veldwachter uiteen te gaan, had men met een botte weigering gereageerd ‘Jakkele Jelles Tjessinga zei nog tegen De Valk maar door te lezen, wat ook gebeurde’. Het kwam Feico de Valk en Jeltje Anes Snel (wed. Ypma) elk op een boete van ƒ 8,- te staan.Ga naar eindnoot8. Bij ons weten is dit het enige vonnis geweest, dat tegen Afgescheidenen in Minnertsga is uitgesproken. Vergeleken met die in Sexbierum zijn ze er dus goed afgekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We lezen er o.a. in, dat er al 2½ jaar vóór de Afscheiding ‘onderlinge bijeenkomsten’ werden gehouden. ‘En wij zijn in 1835 uit de valsche kerk gegaan met openhartige kennis geefing’. Op 1 december heeft ds H. de Cock de gemeente te Minnertsga ‘gestigt’. Ging in het begin alles naar wens en was er ‘veel zegen voor ons geweest’, helaas ontstond al spoedig in de kleine gemeente verwarring, ja zelfs een scheuring. De kerkeraad aarzelde niet in deze situatie gebruik te maken van de ‘sleutelen des hemelrijks’ (de tucht). Ook kwam in het begin de veldwachter keer op keer om ‘het volk’ (de aanwezigen in de godsdienstoefeningen) te tellen en proces-verbaal op te maken. Tenslotte lezen we, dat er ‘door de verwarring en ontrouwigheid’ geen ‘aanteekening’ gehouden is van de eerste kerkeraadsvergaderingen. Bijna een halve eeuw later heeft ds E. Kropveld - toen predikant in Minnertsga - onder dit verhaal met een verwijzingsteken naar de passage over de verwarring en scheuring in de begintijd, eigenhandig de volgende notitie geschreven: ‘Is dus de Gemeente Minnertsga staande gebleven tot op den huidigen dag, dan blijkt dit duidelijk niet een werk van menschen, maar een werk des Heeren te zijn. De eerste kerkeraadsnotulen dateren van 2 januari 1837, dus van ruim een jaar na de instituering. Deze vergadering werd gehouden bij Anne A. Kuiken aan huis; aanwezig waren de ouderlingen Feico J. de Valk en Jakkele J. Tjessinga (die de notulen schreef) en de diakenen Anne A. Kuiken en Marten A. Ypma. De broeders moesten spreken over een ‘verkeerde’ handelwijze van Sjoerd Kattje (die toen al moeilijk aan het doen was). In de volgende notulen gaat het over ‘veelvuldige ongeregeldheden’, die hadden plaats gevonden. Uit alles blijkt, dat de hoofdschuldige Kattje was, de oefenaar, die maar moeilijk aan een kerkordelijk geregeld gemeenteleven kon wennen en zich veel beter thuis voelde in een vrije groep, waarin hij dan de man was. Volgens de kerkeraad kon men nooit ‘in bedaardheid’ met hem spreken over de dingen die Gods kerk aangingen. Omdat hij zich niet wilde onderwerpen aan de kerkeraad en aan de kerkelijke tucht, kwam hij met zijn aanhangers in het isolement terecht. Het ging van kwaad tot erger. Op 21 juli '37 schreef de kerkeraad aan de leden van de groep-Kattje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een brief waarin hun afhouding van het Avondmaal werd meegedeeld. Herhaaldelijk werden ze vermaand en een jaar later kwam zelfs hun afsnijding van de gemeente in het gezichtsveld. De classis hield deze echter voorlopig nog tegen. Het werd een slepende procedure. Een commissie van de classis kwam - na onderzoek - tot de conclusie, dat Kattje moest worden afgesneden ‘opdat er schrik van uitga’. Men besloot ds Van Velzen er nog bij te halen om samen met de kerkeraad te proberen Kattje tot andere gedachten te brengen. Mocht dit niets opleveren, dan moest de afsnijding doorgaan. Dit gebeurde. De notulen van de classis van mei '38 vermelden, dat Sjoerd Kattje ‘openbaar’ van de gemeente is afgesneden, omdat hij hardnekkig zijn verkeerd standpunt bleef vasthouden. Zijn volgelingen weigerden op de kerkeraad te komen. In september '38 bepaalde de classis, dat ze opnieuw moesten worden vermaand en cynisch werd opgemerkt, dat, als Sjoerd Kattje dood was, ze zich wel weer bij de kerk zouden voegen. Maar zie, in september '40 wilde Kattje zich weer verenigen met de gemeente. Aan deze gelukkige wending zal de komst van ds D. Postma in juli '40 niet vreemd zijn geweest. Ook zijn vrouw Aaltje (Feenstra) wil wel weer bij de gemeente. De kerkeraad kon toegeeflijk zijn. Alles kwam weer goed. Ruim een jaar later stelde ds Postma voor, dat Kattje zich op de classis liet onderzoeken ‘in zijn bekwaamheden om bij gelegenheden een voorstel voor de gemeente te doen’ m.a.w. om te mogen oefenen. Dit was psychologisch gezien een zeer juiste zet van ds Postma, want het oefenen zat Kattje nu eenmaal in het bloed. Maar deze had niet lang meer te leven. Het volgend jaar stierf Sjoerd Cornelis Kattje, oud 55 jaar.Ga naar eindnoot9. Ook met een paar leden uit St. Annaparochie - die toen tot de gemeente van Minnertsga behoorden - had de kerkeraad moeite. Het waren aanhangers van Sjoerd Kattje, die een zoon Pieter in St. Anna had wonen. Gelukkig is het met Pieter Kattje en diens vrouw Tjitske Kuiken en ook met Jan Dirks van der Ploeg weer in het reine gekomen. In een gestencilde herdenkingsrede ‘Terugblik over 125 jaar’ van ds E. Haverkamp, worden de beginjaren trefzeker als volgt gekarakteriseerd: ‘De eerste vier jaren werden jaren van voortdurende worsteling om de eenheid van de gemeente. Opvallend is daarbij, dat de kleine kerkeraad de moed had om daarbij uiterst streng op te treden; de tucht werd scherp toegepast. Verzuim van de kerkdiensten werd prompt onderzocht en gestraft met afhouding van het Heilig Avondmaal. De groep van Sjoerd Kattje werd onophoudelijk vermaand, ja zelfs werden ambtsdragers in de gemeente zonder pardon onder censuur gesteld, wanneer hun optreden niet was volgens de voorschriften van de bijbel. Telkens opnieuw grepen de eenvoudige broeders met krachtige hand in, al moet erbij gezegd worden, dat ze dat ook telkens deden met belijdenis van hun eigen kleinheid. Ze werden gedreven door het vaste be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wustzijn, dat niet zij, maar de levende Christus het te zeggen had. En het wonder gebeurde: ondanks de onrust, ja, dankzij de strenge tucht, groeide de gemeente voortdurend, en het was dan ook een feest in de gemeente, toen eindelijk, na 4½ jaar, de eerste predikant, kandidaat Durk Postma, als herder en leraar kon worden bevestigd.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds D. Postma in Minnertsga 5 juli 1840-10 april 1842Het beroep van D. Postma was niet het eerste uitgebrachte beroep geweest. In het najaar van 1839 had de kerkeraad al getrokken aan ds T.F. de Haan, toen wonende te Wanswerd. Deze had zich een half jaar eerder op Goede Vrijdag '39 te Ee afgescheiden. Ook door het naburige Sexbierum was hij beroepen. Het werd een bedankje, al probeerde ds De Haan de pil te vergulden door zijn verklaring de gemeente wel te willen helpen met liefdebeurten.Ga naar eindnoot10. De kerkeraad ging intussen moedig door met pogingen een eigen herder en leraar te krijgen. En op zondag 14 juni 1840 kwam er na telling van de stembriefjes weer een beroep uit de bus. Heel duidelijk zelfs, want alle stemmen waren ‘op den eerwaarden jongeling D. Posthumus gevallen’.Ga naar eindnoot11. De volgende dag werd hem de beroepsbrief persoonlijk door ouderling J. Tjessinga overhandigd in Birdaard, waar student Postma - afkomstig uit Dokkum - toen woonde. Deze beroepsbrief is in de notulen opgenomen. De formulering is nog niet volgens het vaste patroon van de geijkte latere beroepsbrieven, maar welt, in deze ‘eenvoudige letteren’, spontaan uit het hart. Postma krijgt geen vast ‘loon’ toegezegd. Dit ‘durven wij niet doen, want wij weten niet hoe veel de Heere ons zal geven’. We merken hierbij op: Zo ging het vroeger ook in oefenaarskringen en het ideaal was, dat ook een predikant moest leven van wat er zondags werd gecollecteerd. In de beroepsbrief is in dit verband ook sprake van het ‘met den Heere te wagen’. Dat dit heel gemakkelijk kon leiden tot misbruik en valse lijdelijkheid, zou de praktijk spoedig leren.Ga naar eindnoot12. Veel bedenktijd heeft de 22-jarige Postma niet genomen. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij het beroep al tijdens het bezoek van Tjessinga - na te hebben gebeden - aangenomen. Hij deed dat - naar hij schriftelijk bevestigde - ‘zonder voorwaarden’. In Afgescheiden kringen leefde wel de opvatting, dat een kandidaat het eerste beroep moest aannemen. Maar ook de genabuurde kerk van Sexbierum wilde nog gebruik maken van zijn diensten, en hem voor de hele classis hebben. Vooral de vooraanstaande ouderling Klaas de Vree aldaar oefende sterke druk op hem uit om Sexbierum gecombineerd met Minnertsga te gaan dienen. De Vree kwam dit zelfs 22 juni op de kerkeraad te Minnertsga persoonlijk bepleiten. Het bleef echter bij Minnertsga alleen. En de classis gaf toestemming ‘om geen verdere oproerigheden te maken’. Aan de zaak-Kattje had men al genoeg gehad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op zondag 5 juli 1840 is D. Postma door zijn leermeester ds T.F. de Haan, toen predikant in de classis Wanswerd, plechtig in zijn ambt bevestigd in het sobere mini-kerkje op de Tsjillen. Aan restanten van boogramen aan de achterkant van het tegenwoordige huis Tsjillen no. 12 is nog te zien dat hier het kerkje stond. Het huis ernaast Tsjillen no. 14 deed dienst als pastorie. In de voorgevel van dit huis zit nog een steen met het jaartal 1797. Evenals de jonge ds P.M. Dijksterhuis in de provincie Groningen, was Postma in Friesland de eerste van de nieuw opgeleide predikanten. Hij bezat onmiskenbaar organisatietalent. Ontzaglijk zwaar was de bediening in die tijd - zoals ds Postma later zelf getuigde - niet alleen door het veelvuldige werk in zeer vele gemeenten, maar ook vanwege de vervolging van de kant van de overheid. Ds De Haan en hij hadden eerst elk de helft van Friesland voor hun rekening. In zijn gedachtenisrede, uitgesproken ter gelegenheid van zijn 50-jarige ambtsbediening op 12 juli 1890 te Burgerdorp in Zuid-Afrika, die met enige preken na zijn dood door zijn zoon ds D. Postma jr. is uitgegeven, verklaart hij: ‘Ik was toen nog maar zwak geleerd - en dat ben ik nog. Ik heb mijzelf altijd eerlijk beschouwd als een noodhulp. De nood der kerk vereischte hulp, daarom werd de vrucht soms wat vroeg geplukt’. Bovendien had hij als jonge man een zwakke gezondheid, zodat menigeen dacht - ook Postma zelf - dat hij niet oud zou worden. Op de eerste kerkeraadsvergadering na zijn bevestiging neemt ds Postma ook de functie van scriba op zich. Tot nu toe had ouderling Tjessinga dit werk altijd gedaan. De notulen zijn nu voortaan van de hand van ds Postma. Kornelis Jelgerhuis, schipper en koopman te St. Jacobiparochie wordt kerkvoogd.Ga naar eindnoot13. De censuur van Pieter M. Bijlsma en Pieter Wagenaar (St. Annaparochie) kan wegens ‘belijdenis en terugkering’ worden opgeheven. We zien vaker, dat de komst van een nieuwe dominee in moeilijke gevallen een wending ten goede brengt. Een maand later (10 augustus '40) worden door de kerkeraad onderzocht en tot de gemeente toegelaten: Simon Pieters Wagenaar van St. Annaparochie en Marijke Baukes de Ruiter, de jonge vrouw van ds Postma.Ga naar eindnoot14. Ze was afkomstig uit Sneek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ErkenningBijzonder hinderlijk was het, dat de Afgescheiden kerk te Minnertsga nog niet door de regering was erkend. Een eerste verzoek aan de koning om ‘toegelaten’ te worden als Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Gemeente was afgewezen. De gemeente zou de kosten van een eigen kerkelijk leven en van de verzorging der armen niet kunnen dragen; bovendien bezat ze geen eigen predikant. Het eerste achtte de kerkeraad on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
juist en door de komst van ds Postma was de situatie veranderd. Er was nu ‘grote toeloop van hoorders’. Daarom stuurde de kerkeraad een nieuw verzoek om erkenning in zee. Een afschrift daarvan, gedateerd 29 augustus 1840, is te vinden in de kerkeraadsnotulen. Op woensdag 9 september hebben ds Postma en Nanning S. Dijkstra van Sexbierum persoonlijk de brief aan de koning overhandigd. Het zal een hele gebeurtenis in hun leven geweest zijn! De koning stuurde het rekest naar het grietenij bestuur terug, want er moest nog een bepaalde aanvulling komen. De kerkeraad verklaarde nu, dat het kerkgebouw stond op de Tsjillen in Minnertsga naast de pastorie en dat men zelf zou zorgen voor de behoeften van de eredienst en armen, zonder ooit aanspraak te maken op een toelage van rijk, provincie of gemeente, of op enige bezitting of inkomsten en rechten van de Hervormde kerk of enig ander erkend kerkgenootschap. En nu kwam de erkenning, tegelijk met die van Sexbierum, per K.B. van 6 mei 1841 los. De kerkeraad zond een dankbetuiging aan het grietenij bestuur voor de medewerking en belegde een dankstond! Inderdaad betekende deze erkenning een mijlpaal in de geschiedenis van de gemeente. Van de kant van de burgerlijke overheid had men immers geen vervolging meer te vrezen. De veldwachter hoefde niet meer te komen tellen of er meer dan 20 bezoekers per samenkomst waren. Ds Postma deed met toewijding zijn werk in de gemeente. Naast de gewone diensten op zondag werd er ook op woensdagavond in de week een dienst gehouden. En natuurlijk werden de catechisaties geregeld. Zelfs de kerkeraadsleden kregen nog onderwijs via de lectuur van het beroemde boek van Wilhelmus à Brakel: Redelijke Godsdienst. Ds Postma stelde nl. voor voortaan op elke kerkeraadsvergadering daaruit een hoofdstuk te behandelen. De broeders vonden het goed, als er maar tijd voor was.Ga naar eindnoot15. Deze laatste conditie mocht er wel bij! In elk geval, ze begonnen de eerstvolgende vergadering met het eerste hoofdstuk uit Brakels theologisch meesterwerk: Van de kennis Gods uit de natuur (16 pagina's). Ruim een maand later (16 februari) kwam het tweede hoofdstuk aan de beurt: Van het Woord Gods (46 pagina's). We lezen er niet van, dat ze ooit het derde hoofdstuk hebben aangepakt. Ze zullen er wel mee gestopt zijn, want de stof was veel en veel te uitgebreid om die aan het eind van een kerkeraadsvergadering nog samen te bespreken. In elk geval valt de goede bedoeling van ds Postma en zijn mede-kerkeraadsleden te prijzen. Het houden van een bijbelcursus op een avond in de week - zoals tegenwoordig wel gebeurt - zou misschien doeltreffender zijn geweest. Terloops zien we hier ook, hoe groot het gezag van de bevindelijke Brakel bij de Afgescheidenen was. Ds Postma mocht zegen op zijn werk zien. Enige personen wilden zich bij de kerk aansluiten, ook meldde zich een paartje om hun huwelijk kerkelijk te laten bevestigen. Het waren Pierius Albert Winsemius te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Minnertsga en Wytske Jacobs van der Lei te St. Jacobiparochie. Hoewel geen van beiden belijdend lid was, gaf de kerkeraad wel toestemming. Want de bruidegom wilde zich wel voorbereiden op de geloofsbelijdenis en beiden wandelden “volgens de leer der kerk”.’ De praeses vroeg beiden nog of ze voornemens waren bij de kerk te blijven en of ze van plan waren ‘in een behoorlijke nederigheid van klederdragt te trouwen’. De Afgescheidenen waren gesteld op een sobere levenswijze o.a. uitkomend in de kleding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SpanningenHelaas heeft ds Postma in Minnertsga veel spanningen en onaangenaamheden moeten doorstaan. Eén van de ergste was wel de botsing met zijn ouderling Jakkele Tjessinga. Deze was een figuur, die zich door een jong domineetje niet opzij liet drukken, maar zelf graag domineerde en daarvoor de karaktereigenschappen bezat. Vanaf het begin had hij aan de gemeente leiding gegeven. Hij was een bekwaam scriba geweest en nu had de jeugdige ds Postma het scribaat onverwachts overgenomen. Ook de kwestie: Moet het traktement van een predikant al of niet vastgesteld worden, was één van de oorzaken van de narigheden. In de beroepsbrief was geen vast bedrag genoemd. Postma wilde dit later, door de ervaring geleerd, toch liever wél bepaald zien, omdat ‘hij dan een vrijer gemoed had en dit ook was naar de orde, die de Heere aan de Leviten had gegeven’.Ga naar eindnoot16. Hij doelde hier op de regel in het Oude Testament, dat de Levieten in hun dienst in het heiligdom ook door Israël moesten onderhouden worden. Nu besloot de kerkeraad ds Postma hierin tegemoet te komen en het traktement - met terugwerkende kracht - vast te stellen op 517 of 532 gulden plus vrij wonen. Voor turf, hout, aardappels enz. moet dominee voortaan zelf zorgen. De kerkvoogd zou de vinger aan de financiële pols van de gemeente houden. Elk kwartaal zou hem gevraagd worden of het uit kon of niet.Ga naar eindnoot17. Dit besluit was zeer tegen de zin van ouderling Tjessinga. Hij liet in de notulen vastleggen dat zijns inziens, als dominee bij een eventueel vertrek nog achterstallig salaris had te beuren, de gemeente dit niet meer behoefde op te brengen! Niet lang daarna kwam het tot een openlijke botsing tussen ds Postma en ouderling Tjessinga. Ze vond plaats in de kerkeraadsvergadering van 25 mei 1841. Postma stond toen nog geen jaar in Minnertsga. Tijdens deze vergadering vermaande hij ‘in liefde’ kerkvoogd Kornelis Jelgerhuis en ouderling Tjessinga, omdat beiden boos weggelopen waren uit een eerdere vergadering met manslidmaten waarin over de kerkelijke financiën was gesproken. Beide broeders erkenden fout te hebben gehandeld. Maar toen kwam ds Postma met een openlijke en ernstige beschuldiging tegen Tjessinga. Deze had namelijk op eigen houtje - zonder de predikant of kerkvoogd erin te kennen - de achterkamer van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toch al kleine pastorie verhuurd aan Syberen Riekels Wesselius, een bakker, en dit nog wel in lijnrechte strijd met een besluit van de kerkeraad! Geen wonder, dat ds Postma zeer verontwaardigd was. Terloops merken we hier op dat Tjessinga en Wesselius resp. met Minke en Marijke Hamer waren getrouwd. Of familierelaties op de daad van Tjessinga invloed hebben gehad, durven we niet te beslissen. Op de classisvergadering twee dagen later gehouden, zette ds Postma de beschuldigingen tegen ouderling Tjessinga nog eens op een rijtje: a) Heerschappij oefenen over het erfdeel des Heren, b) onoprecht handelen. c) zondigen uit onkunde of bekrompenheid tegen het tiende gebod (Gij zult niet begeren uws naasten huis). De kerkeraad sprak uit, dat de beschuldiging ‘regtmatig was en op waarheid gegrond’ en verzocht Tjessinga ‘staande deze beschuldiging’ niet als ouderling te fungeren, totdat de zaak was onderzocht door de classis, of hij voor de kerkeraad schuld had beleden. De classis stelde de kerkeraad in het gelijk. Eindelijk erkende Tjessinga, dat hij te ver was gegaan; hij beloofde zich voortaan voorzichtiger te gedragen en werd nu in zijn ambtelijke functie hersteld. Ds Postma drong er nog eens bij de kerkeraad op aan alles in het werk te stellen om de mede-pastoriebewoners te laten vertrekken, want door hun inwoning was de toestand onhoudbaar geworden. Op de vergadering van 23 augustus 1841 kwam J. Ypma - de buurman - zijn nood klagen ‘dat hij niet meer Christelijk wonen kan vanwege de ongestuimige huishouding van S. Wesselius’ en T. Marra kwam zeggen, dat het hem ‘een gedurige smart was, dat S. Wesselius zoo tot benauwing van Ds in die kamer van Ds was ingedrongen, en maar stil bleef wonen en dat met zulk een verwoest leven’. Kerkvoogd Jelgerhuis kreeg opdracht om Wesselius aan te zeggen, dat hij de kamer in de pastorie moest verlaten ‘en dat wel zoo spoedig mogelijk in de loopende week, want de minnigeGa naar eindnoot18. dagen waren al lang verloopen en de woning was zoo lastig, dat indien het zoo langer zoude gaan, dan zoude Ds het huis moeten verlaten’. Wesselius wilde echter het huis niet uit en durfde ‘zich nog behelpende met liegen, zelfs zeggen, dat hij de kamer gehuurd heeft’. Ds Postma moest wel zijn ziel in lijdzaamheid bezitten.Ga naar eindnoot19. Want een maand later was de situatie nog onveranderd. Het was ook waar, dat de ‘inwoner’ beslist geen sierlijk lid van de kerk was. Het duurde niet lang of de kerkeraad moest hem afsnijden wegens een ergerlijk en volslagen onkerkelijk leven. Hij kwam niet in de kerk, liet zijn kind ongedoopt en wilde ds Postma niet in zijn ambt erkennen. In 1853 is hij met zijn vrouw en drie kinderen naar Noord-Amerika geëmigreerd. Kort na zijn retireren kwam Tjessinga met de klacht, dat dominee te lang preekte ‘namelijk een kwartier over de twee uren’! Een enkele keer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was Tjessinga zelfs - als het weer zo lang duurde - de kerk uitgelopen. De kerkeraad moest Tjessinga wel gelijk geven, al meenden de broeders dominee ‘niet te kunnen beschuldigen van langwijligheid zonder noodzake’, maar ze zouden toch graag zien, dat hij zich zoveel mogelijk bekortte. Ds Postma antwoordde weinig toeschietelijk, dat hij zich er altijd op toelegde binnen de twee uur klaar te zijn, maar zich niet te kunnen binden aan een kwartier. Op zijn beurt verzocht hij Tjessinga zich om die reden niet weer aan het gehoor van Gods Woord te onttrekken. Dreigend vervolgde hij: ‘want dan zou men hem op nieuw onder de bestraffing moeten nemen’. Een feit was ook, dat Tjessinga soms tijdens de tussen hem en de kerkeraad bestaande onmin een dienst in de hervormde kerk had bezocht, als daar een ‘vroom’ predikant preekte. Het zal ds Postma een gevoel van opluchting hebben gegeven, toen hij een beroep naar de gemeenten Middelstum-Bedum in Groningerland had ontvangen. In de kerkeraadsvergadering van 14 maart 1842Ga naar eindnoot20. deelde hij mee dit beroep te zullen aannemen. De kerkeraad wilde hem hiervan niet weerhouden en gaf hem een eervolle attestatie mee. Op de laatste kerkeraadsvergadering, die hij presideerde (4 april '42) werd afgesproken, dat hij op 24 april - een Avondmaalszondag - afscheid van de gemeente zou nemen. Vervolgens moesten op die vergadering enkele financiële zaken worden geregeld. Dit bood ds Postma de gelegenheid aan de kerkvoogd te vragen hem alsnog het achterstallige traktement uit te betalen. Maar deze zei daarvoor geen geld te hebben. Niemand wist raad. Toen merkte ds Postma bitter op, dat hij al enige tijd van geleend geld had moeten leven. Vol verwijt liet hij het aan de conscientie van de broeders over er eens over na te denken, hoe ze hem hadden behandeld, terwijl hij hen toch altijd ‘in liefde’ had gediend, zoals de notulen het uitdrukken. Nee, ds Postma heeft het niet gemakkelijk gehad in Minnertsga. Van zijn pastorie, die maar heel klein was, had Tjessinga buiten zijn medeweten een kamer verhuurd. En die huurder was zo'n vreemde figuur, dat diens inwoning voor ds Postma en zijn vrouw een voortdurende kwelling was geworden. Bovendien beurde hij niet zijn volle traktement en moest aan het einde van zijn diensttijd in Minnertsga klagen - we zeiden het al - dat hij geruime tijd met geleend geld in zijn onderhoud had moeten voorzien. Al zes dagen na zijn bittere klacht preekte hij zijn afscheid (10 april). Zo gauw mogelijk weg uit Minnertsga! 't Was alles heel jammer en naar. In de classisvergadering van 30 juni '42 zei C. Jelgerhuis, de kerkvoogd, nog, dat ds Postma op ‘ongeregelde’ wijze was vertrokken, want hij had beloofd nog een Avondmaalszondag te blijven. En ouderling Hettema van Hallum getuigde, dat Postma's afscheidspreek een bedreiging met de oordelen des Heren over de gemeente was geweest en een rechtvaardiging van zichzelf vooral in het voorgebed en in de toepassing, en dat hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Hettema) zich daaraan gestoten had. Ds Postma - ook op deze vergadering aanwezig - zei, dat hij zelf juist week van hart was geweest ‘en dus ver van met hardheid de gemeente de oordelen Gods aan te kondigen’. Ds Postma had de betaling van zijn nog te ontvangen traktement aan het geweten van de kerkeraadsleden overgelaten. Er zou niets van terecht komen. Na zijn vertrek naar Middelstum is er nog tussen ds Postma en Tjessinga een correspondentie over deze zaak gevoerd. Postma is zelfs nog persoonlijk in Minnertsga geweest om de moeilijkheden uit te praten. Een commissie uit de classis Sexbierum heeft nog geprobeerd het geschil tussen beide op te lossen. In die briefwisseling was het van de kant van Tjessinga weer van dik hout zaagt men planken geweest. Hij beschuldigde hierin ds Postma van een ‘schelm en bedrieger’ en een ‘godloos monster’ te zijn welke woorden hij later weer had teruggenomen. Hij had ze ‘in drift’ gesproken. In elk geval rapporteerde een classiscommissie in juli '43, dat de classis deze zaak - ondanks gebleven verschil van gevoelens - als afgehandeld beschouwde. We mogen gerust zeggen, dat ds Postma in Minnertsga trouw heeft gewerkt en ook vruchten op zijn werk mocht zien. Het blijkt o.a. uit het kiezen van een ouderling voor Het Bildt en één voor Beetgum. Op de kerkeraadsvergadering van 31 januari 1842 waren twee broeders uit Menaldumadeel aanwezig nl. D.W. Vellinga en J.G. Hiemstra, die toestemming verzochten daar een gemeente te institueren ‘uit kracht van bevordering en uitbreiding van Christi kerk’. De Minnertsgaasters vonden het goed (17 maart 1842) en zo werd op 20 april 1842 de Christelijke Afgescheidene gemeente te Beetgum gesticht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds W.J. Schuringa, 21 januari 1843 - februari '44De vacature in de kerk te Minnertsga, ontstaan door het vertrek van ds Postma naar de gemeenten Middelstum en Bedum in Groningerland, heeft niet lang geduurd.Ga naar eindnoot21. In zijn nieuwe gemeente Middelstum was één van ds Postma's gemeenteleden W.J. Schuringa, een ex-bakker, voor dominee gaan studeren. Hij was een man van het eerste uur van de Afscheiding in Middelstum geweest, de actieve ‘leider’ van de eerste Afgescheidenen aldaar. Ongetwijfeld zal ds Postma met hem gesproken hebben over de gemeente te Minnertsga en daarover veel goeds hebben gezegd, al zal hij natuurlijk zijn nare ervaringen niet hebben verzwegen. Hoe het ook zij, ds Postma was nog maar net een paar maand in Middelstum, of Willem Jans Schuringa werd in Minnertsga beroepen (26 september '42). En in de notulen van 7 januari '43 lezen we, dat hij ‘hem volgens de inhoud van zijn gezondene brief aan de gemeente van Minnertsga heeft verbonden op tractement van 400 Gulden en vrije woning’. Het was niet veel, maar meer konden de Minnertsgaasters onmogelijk betalen. Op 21 januari '43 werd hij door ds De Haan bevestigd en al twee dagen later leidde hij de kerkeraadsvergadering, waarin ook ds De Haan aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezig was, wiens leerling Schuringa was geweest. Hij gaat voortaan - met fraaie hand - de notulen schrijven. Tjessinga had het als vanouds tijdens de vacature weer gedaan. Ds Schuringa mocht ook zegen op zijn werk zien. Het kerkvolk vergaderde, zoals ds Kropveld in zijn nagelaten gedachteniswoord meedeelt, niet meer in de eenvoudige kamer van vroeger, maar ‘in een klein doelmatig kerkske’. Het stond in de Tsjillen. Er zat wat groei in de gemeente, die haar leden had wonen in Minnertsga, in Het Bildt: St. Annaparochie en St. Jacobiparochie, en in Menaldumadeel: Beetgum en Berlikum.
Natuurlijk waren er ook wel eens lastige leden, die moeilijk deden. Zo lezen we van een zekere Pietje, die naar Stiens was verhuisd en zich bij de kerk van Leeuwarden wilde aansluiten. Het is met deze Pietje een hele kwestie geworden. Van ds Schuringa moest ze niet veel hebben. Ze was al onder zijn eerste preek ‘zeer bezwaard’ geworden. Zijn preken zouden maar ‘historieel’ zijn, niet diep genoeg gaan. Ook leerde hij de predestinatie niet. Hij zou zelfs gezegd hebben: ‘Al zijt gij de wereld gelijk, houd maar goede moed... en wie een bevinding had, die was zalig!’ Met de preken van ds Postma had ze zich ook niet altijd kunnen verenigen en met ds Zeebuit uit Driesum was ze ook al ‘in verschil’ geweest. Ze vond het in Minnertsga - volgens haar zeggen - maar de dood in de pot. Pietje kon dan ook wegens haar ‘twistgierigheid’ en valse beschuldiging geen attestatie zonder meer krijgen, ook nog niet, toen zij 18 december '43 met haar schoonzoon Oepke Johannes (Monsma) op de kerkeraadsvergadering verscheen om persoonlijk haar attest aan te vragen. Ze bleef ds Schuringa beschuldigen niet ‘de grond van Gods Woord’ te preken. De kerkeraad raadde haar nu aan ‘haar zelven eerst te beoordeelen, alvorens zij de gemeente, leeraar en den ganschen kerkeraad kwam tegen te spreken’. Ze kwam onder censuur te staan. Gelukkig is met haar alles weer in orde gekomen en kon de censuur worden opgeheven. Intussen had ds Schuringa - die in zekere zin een beginnend predikant was, al was hij niet jong meer - veel last van haar furieuze beschuldigingen gehad. Heel jammer was het voor de gemeente, dat ds Schuringa in de kerkeraadsvergaderingen van 5 februari '44 wegens zwakte naar lichaam en geest ‘attestatie van ontslag’ moest aanvragen, zodat hij naar zijn ‘vaderland’ (Groningen) terug kon keren om - zoals hij het uitdrukte - ‘de Predikdienst op eene voor hem gemakkelijker wijze te gaan uitoefenen’. Hij bedoelde daarmee ‘van nu en dan maar eens te prediken, daar en waar de Heere hem mogte roepen’. Doordat hij in de voorbije zomer ‘zeer sterk’ had gestudeerd op zijn catechismus-preken, was zijn geheugen zeer verzwakt geraakt. Ja, het leek soms wel of hij door zijn ingespannen studie ‘zijn verstand had verloren’. Dit had hem zo moedeloos gemaakt, dat hij gevraagd had een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paar weken naar zijn ‘vaderland’ te mogen gaan. De vakantie had niet geholpen. Onophoudelijk - aldus de notulen - had hij dag en nacht de Here gesmeekt hem van zijn zwakheid te genezen. Het mocht niet zo zijn. Op zaterdagmorgen 20 januari was hij bij het maken van de preek ‘geheel bezweken’. Nu was hij in zijn gemoed overtuigd geworden, dat hij - mee door de nieuwe kwaal van ‘zwellende ooren’ (oorontsteking) - zijn werk in Minnertsga moest staken. Hij had steeds ‘in liefde, vrede en eensgezindheid’ met de kerkeraad mogen samenwerken, zodat het hem leed deed Minnertsga te moeten verlaten. De kerkeraad kon niet anders doen dan in zijn ‘ontslag’ te berusten. De 21e februari was ds Schuringa nog in de kerkeraad aanwezig, waar zijn papieren met het oog op de te Sexbierum vergaderende classis werden klaargemaakt. Daarop is hij uit Minnertsga vertrokken. Hij ging weer in Middelstum wonen en vertrok in 1858 naar Ulrum, waar hij in 1864 overleed, 67 jaar oud. De overlijdensacte noemt hem ‘rustend predikant’. Schuringa was de eerste emeritus-predikant van de Afgescheiden kerken en is jarenlang de enige gebleven.
Na het vertrek van ds Schuringa in 1844 is de gemeente jarenlang vacant geweest, hoewel men in 1846 o.l.v. consulent ds Y. Veenstra van Sexbierum weer was gaan beroepen, nl. K.J. van Goor. Deze bedankte echter. De genabuurde gemeente Beetgum kreeg het volgend jaar in ds J.H. Meijer een eigen predikant; wel een bewijs dat het vanuit Minnertsga geplante stekje voorspoedig was gegroeid. Maar in Minnertsga kwijnt het beroepingswerk weg, evenals de notulering van de kerkeraadsvergaderingen. Daarin valt een gat van meer dan een jaar. Het Avondmaal wordt een tijd lang niet gevierd, wat wijst op ernstig verstoorde verhoudingen. Diaken T. Marra legt zijn ambt neer. Het is duidelijk eb in het leven van de gemeente Minnertsga. Na meer dan een jaar beginnen de kerkeraadsnotulen weer (11 november 1849). In het begin daarvan wordt eerlijk erkend, dat men nalatig is geweest in het ‘aanteekenen’. Het zal niet meer gebeuren! In 1850 begint men opnieuw over het beroepen van een dominee te praten, maar het beroepingswerk wil maar niet vlotten. In de gemeente zwellen twist en strijd weer aan. In de notulen van februari 1851 lezen we een ernstige klacht over de ‘ongeregeldheid en ongebondenheid van eenige leden der Gemeente als mede over de slappe of slegte tugt’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds Salomon Mozes Flesch, 9 april 1854-augustus '54Nadat een poging om gecombineerd met Beetgum te beroepen, mislukt was, beriep de gemeente van Minnertsga in januari '54 met algemene stemmen de bekeerde jood ds Salomon Mozes Flesch te Edam. Had men het maar niet gedaan! Zijn kerkelijk verleden was al zeer bewogen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weest. Het zou er in Minnertsga niet beter op worden. Flesch nam het beroep aan en leidde nog geen twee maanden later als voorzitter de kerkeraadsvergadering (7 april '54). Het gezin van de 42-jarige ds S.M. Flesch en zijn even oude vrouw Sara Izaak de Jong (geboren in 1812 in Gent (Gelderland)) telde toen vier kinderen: Mozes geboren in Amsterdam; Jozua geboren in Kampen; Elizabeth geboren in Hoogeveen en Johannes geboren in Amersfoort. Uit de geboorteplaatsen van de kinderen blijkt al, dat ds Flesch niet erg honkvast was. Terecht wijdde dr F.L. Bos in zijn studie ‘Kruisdominees’ een hoofdstuk aan ds Flesch onder de titel: De wandelende Jood. Officieel stelde de kerkeraad het burgerlijk bestuur van Barradeel ervan in kennis, dat ds Flesch, die vroeger in Harlingen had gestaan, de predikant van de gemeente was geworden. De kerkeraadsleden, met wie ds Flesch had samen te werken, waren de ouderlingen F.J. de Valk (al vanaf het begin der gemeente in 1835 in het ambt) en Anne J. Bouma. Verder de diakenen Jan Obbes Wijnalda, een 55-jarige timmerknecht,Ga naar eindnoot22. en Theunis Hendriks Norbruis, een 39-jarige arbeider, die blijkens een aantekening in zijn huwelijksacte geen schrijven had geleerd. Een niet gering percentage van de bevolking was in die dagen nog analfabeet.Ga naar eindnoot23. Albert Pierius Winsemius fungeerde als oud-ouderling,Ga naar eindnoot24., terwijl Ysbrand Cornelis Jelgerhuis, een 28-jarige schipper,Ga naar eindnoot25. en Theunis Oepkes Marra, een 38-jarige kooltjer, ‘kerkvoogden’ waren.Ga naar eindnoot26. Het liep met ds S. Flesch in Minnertsga al heel gauw mis. Vanaf het begin was daar al het conflict met de classis Sexbierum, want hij was niet eens als dominee in Minnertsga bevestigd! We komen op deze botsing terug. Wat het gemeentelijk leven zelf betreft, natuurlijk ging het in de eerste weken nog goed. De komst van een nieuwe dominee brengt vaak een (kleine) opleving in de plaatselijke kerk met zich mee. Er kwamen ook wat nieuwsgierigen naar ds Flesch luisteren. Het kleine kerkje in Minnertsga raakte de eerste zondagen vol. In de notulen van 8 mei '54 lezen we, dat besloten werd voor de ingang van het kerkgebouw een ‘houten windhok’ te plaatsen tot ‘berging en beschutting van hoorderen’. Het zal een soort voorportaal zijn geweest. Bovendien kon men dan voor en na de kerkdienst beschermd staan tegen regen en wind en was er gelegenheid nog een poosje te praten over de nieuwtjes van de week (of over de preek?). De uitvoering van het besluit werd opgedragen aan diaken J.O. Wijnalda en aan T.O. Marra, in overleg met de ‘Leeraar’. Ook werd aandacht besteed aan de verlichting in de kerk. Koperslager Riezen (Riesens?) uit St. Jacobiparochie zou een aantal lampen leveren. Nog een behandeld punt was, dat men als regel aanhield, dat wie langer dan een jaar en zes weken zich aan de kerk had onttrokken, beschouwd werd als niet meer tot de gemeente te behoren. Dit sloeg op ‘de aloude | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leden te St. Anna’, die op grond van hun eigen verklaring niet meer voor leden van de gemeente te Minnertsga wilden doorgaan. De St. Annabuursters oriënteerden zich nu op de Afgescheiden kerk te Beetgum (en werden in 1862 zelfstandig). De vergadering werd gesloten ‘door den broeder Ouderling A.J. Bouma met dankzegging’. Maar och arme! Op de kerkeraadsvergadering van een maand later lag ds Flesch behalve met de classis ook al met de zojuist genoemde ouderling overhoop. Deze was kwaad van zijn post weggelopen. In de notulen lezen we, dat ds Flesch o.a. de volgende beschuldigingen tegen hem naar voren bracht: hij kan de gezonde leer niet verdragen; hij had zich geërgerd aan de uitspraken van de Heiland in Johannes 4 (het gesprek met de Samaritaanse vrouw). Verder had hij ook nog op een zondag de leraar ‘met boosheid in woorden en daden’ beledigd en als een ketter behandeld, als iemand ‘die de verkeerde en onordelijke Christenen bedektelijk in de hand werkte’. Dit laatste punt brengt ons weer bij het onkerkrechtelijk optreden van ds Flesch en zijn kerkeraad (een afgezette dominee zonder meer beroepen en hem niet eens laten bevestigen). De classisvergadering van 6 april '54 had daarover al haar scherpe afkeuring uitgesproken. Wel had ouderling F. de Valk nog geprobeerd het beroepen van ds Flesch te verdedigen, als volgt: In Minnertsga hoopte men, dat ds Flesch nog eens in zijn ambt zou worden hersteld, zoals dit indertijd ook in Harlingen was gebeurd (1848). Verder had de kerkeraad van Minnertsga hem op eigen gezag - zonder toestemming van de classis - aan zich verbonden, omdat het kerkverband zich toch niets van Minnertsga aantrok en weigerde één zondag per maand een dominee af te staan; ook zou de consulent het Avondmaal niet hebben willen bedienen. Deze argumenten vol onbillijk zelfbeklag waren wel erg zwak, en konden door de classis dan ook gemakkelijk worden weerlegd. De twee predikanten in de classis, ds Pieters van Franeker en ds Amsing van Sexbierum, hadden ds Flesch nog geschreven niet over te komen voor zijn zaak in orde was gebracht. Hij was wél gekomen. Dan komt ds Flesch zelf op de vergadering om zijn houding toe te lichten. Hoewel hij moest toegeven, dat hij niet formeel volgens de kerkenorde was beroepen, hield hij toch die roeping in zijn gemoed voor ‘goddelijk’. En met de kerk wilde hij graag weer ‘herenigen’, zodat hij ‘in zijn stand hersteld en in zijn dienst bevestigd zou worden’. De classis achtte zich terecht in deze zaak niet bevoegd. De Provinciale vergadering van Zuid-Holland moest hier het verlossende woord spreken, want ds Flesch had immers in Dordrecht ernstige moeilijkheden gehad. Omdat de Provinciale vergadering van Friesland binnenkort toch ook de zaak-ds Flesch moest behandelen, besloot dr classis aan haar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beslissing over te laten. Maar wèl verbood ze ds Flesch intussen de sacramenten te bedienen. En wat het preken van ds Flesch betrof, de toestemming daarvoor werd voorlopig aan de kerkeraad van Minnertsga overgelaten. Een maand later kwam de classis in buitengewone vergadering bijeen (9 mei '54). De notulen hiervan geven ons verscheidene belangrijke details. Aanwezig op die vergadering waren ds Amsing en ouderling N. Zondervan namens de gemeente van Sexbierum; ds K.J. Pieters met de ouderlingen F. Salverda en G.P. Terpsma namens Franeker. Harlingen had de ouderlingen M. van Smeden en J. Meijering (vroeger in Leeuwarden) afgevaardigd. Van ‘Minderscha’ was niemand verschenen, al had de kerkeraad wel een aanschrijving ontvangen om zich door twee ouderlingen te laten vertegenwoordigen. Maar de broeders daar meenden, dat zo'n schrijven, waarin de voorzitter ds Flesch werd gepasseerd, meer leek op een ‘dwangbevel’ dan op ‘een bescheidene in gelijke regten deelende zamenwerking’. Ze gaven de zaak in de hand des Heren over en deelden schriftelijk hun oordeel aan de classis mee. Deze brief staat in de kerkeraadsnotulen opgenomen en was ondertekend door Ysbrand Cornelis Jelgerhuis. Maar - constateerde de classis - die Jelgerhuis behoort formeel niet eens tot de gemeente. Ook had de Provinciale vergadering uitgesproken, dat de classis Minnertsga te ‘zacht’ had aangepakt. De kerkeraad daar moest zich ontdoen van S.M. Flesch door hem los te laten. Hij was als dominee afgezet en zelfs geen lid van de kerk meer. Zou Minnertsga met Flesch breken, dan beloofde de Provinciale vergadering één zondag per maand voor een dominee te zorgen. Bleef de kerkeraad echter halsstarrig, dan moest de gemeente van Minnertsga buiten het kerkverband worden gezet. Aldus de Provinciale vergadering. De classis was verdeeld over de vraag hoe te handelen, als Minnertsga in haar verkeerde houding volhardde. Moest men die kerk dan direct of na drie weken beraad stem- en zittingsrecht ontnemen? Of kreeg ze tijd tot vijf dagen voor de eerstkomende classisvergadering? (20 juli 1854). Met meerderheid van stemmen besloot men tot dit laatste. Ouderling J. Meijering van Harlingen protesteerde hiertegen en ds Amsing van Sexbierum protesteerde weer tegen Meijerings protest. Wat een geharrewar in de kleine kring van 7 afgevaardigden.
Op de volgende classisvergadering (20 juli '54) werd ouderling F. de Valk van Minnertsga nog wel als wettig lid geaccepteerd, omdat het genomen besluit niet was uitgevoerd. Dat kwam zó: De op de vorige vergadering benoemde classicale commissie had de kerkeraad van Minnertsga een brief gestuurd, want daar had men die commissie niet willen ontvangen. Heel independentistisch had men daar aan ieder buiten de gemeente de bevoegdheid ontzegd over die gemeente te oordelen. (Alsof er geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerkverband bestond!) Toen had de commissie haar opdracht maar schriftelijk uitgevoerd. Hiertegen kwamen nu weer bezwaren van de kant van de Franeker ouderlingen Terpsma en Salverda. Want - zeiden ze - het in dit geval weigeren van stemrecht in een classisvergadering betekende, dat de hele gemeente buiten het kerkverband werd gezet. Het ging hun alles te haastig. Eerst moesten nog meer pogingen ‘ter genezing der gemeente’ worden aangewend. Daarom trokken ze hun stem aan het classisbesluit gegeven, in, en zo was het besluit van de vorige classisvergadering onuitgevoerd gebleven. Op die vergadering van 20 juli '54 had men ook ouderling De Valk van Minnertsga ingelicht over S.M. Flesch en diens optreden in zijn vorige gemeenten. Hem werd de ‘afzettingsbrief’ voorgelezen met een schrijven van ds Uitterdijk, waaruit bleek, dat deze Flesch geen lid van de gemeente te Edam was, wat hij wel had voorgegeven. En deze Flesch ging nog steeds voor in Minnertsga! De Valk schrok van de gegevens, die hij nu hoorde. Maar alleen kon hij de toestand in Minnertsga ook niet veranderen; daarom vroeg hij om ‘schriftelijke stukken’ als bewijs en pleitte voor een lankmoedig optreden van de classis. Uit de notulen van de volgende classisvergadering (28 september '54) blijkt, dat ouderling De Valk zich door deze stukken had laten overtuigen. Intussen was er in Minnertsga zelf ook al heel wat gebeurd. Allereerst in het persoonlijk leven van ds Flesch zelf. Op 24 juli waren zijn twee oudste jongens, Mozes en Johannes, resp. 14 en 7 jaar oud overleden als gevolg van het eten van giftige bessen. Zelf werd hij omstreeks die tijd ook ziek en raakte in een zware geestelijke depressie. Zijn drie jaar jongere broer kwam hem in zijn droevige situatie opzoeken en veronderstelde dat al die ellende een gevolg was van zijn overgang naar het Christendom. Totaal van streek deelde Flesch toen op 30 augustus '54 aan zijn kerkeraad mee, dat hij zich weer had afgescheiden van het Christendom en teruggekeerd was tot het Jodendom.Ga naar eindnoot27. In een brief uit Amsterdam (8 september '54) verduidelijkte hij, dat hij de dood van zijn kinderen als een roepstem had ervaren om terug te keren: ‘Hoort naar de bestraffing Uws vaders en verlaat de leere uws moeders niet!’ en ‘Wij zijn weergekeerd tot onze vorige man’.Ga naar eindnoot28. We voegen hier nog aan toe, dat hij kort daarop - nog geen twee maanden later - zich opnieuw tot het Christendom bekeerde! Zelf typeerde Flesch later de hierboven genoemde periode van zijn terugval in het Jodendom als ‘zijn veertigdaagsche verzoeking in de woestijn’. Hij stierf in december 1862, nog maar 50 jaar oud.Ga naar eindnoot29. Na de aftocht van ds Flesch benoemde de classis van 28 september '54 een commissie, die de toestand in Minnertsga weer moest normaliseren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze commissie werd nu door de kerkeraad wèl ontvangen. Ze bestond uit de predikanten B. Amsing en K.J. Pieters, en de ouderlingen G. Terpsma uit Franeker en J. Meijering uit Harlingen. Moeilijk hadden deze broeders het niet. In een vergadering van de kerkeraad met de gemeente stelden ze een aantal beslissende vragen:
Al deze vragen werden ootmoedig met ja beantwoord. Kerkeraad en gemeente hadden genoeg leergeld met ds Flesch betaald. Hun wordt nu om de maand een gastpredikant in het vooruitzicht gesteld. In Minnertsga was het getij wel gekeerd!
Opnieuw dus was Minnertsga vacant. De vacature zou niet minder dan zes jaar duren. Het verwondert ons niet. Blijkbaar waren de dominees een beetje bang voor de gemeente Minnertsga. Het was daar trouwens ook een hele ontregelde toestand geweest. Beroepen werden uitgebracht o.a. op ds Kreulen van Hallum, ds B.T. Bos uit Groningen (die naar Driesum ging), ds Zantinge van Oenkerk, ds F Hulst van Stedum en ds W. Groeneveld van Mildam, totdat in 1860 ds J. ter Borg van Dokkum dominee in Minnertsga werd. Hij had moeilijkheden in Dokkum en ‘stond door bizondere omstandigheden verplaatst te worden’ m.a.w. hij zou ‘losgemaakt’ worden van Dokkum. De Provincie zou, wanneer de opbrengst van het tweede zakje en van de maandelijkse collecte niet genoeg was, het traktement aanvullen tot ƒ 450,-. Niet zonder zegen heeft ds J. ter Borg, die feitelijk aan Minnertsga geleend werd, zijn werk verricht. Het blijkt uit een bericht in het kerkelijk weekblad De Bazuin, dat we hier weergeven:Ga naar eindnoot30. ‘Minnertsga, 11 december 1864 - Waren wij de 4e december 1.1. getuige van een aandoenlijke en ernstige plechtigheid, daar de predikant J. ter Borg, die als tijdelijk leraar de gemeente alhier 4 jaren, en dat niet zonder zegen, tot stichting en opbouw gediend had, zegenend van ons afscheid nam om de herdersstaf in de gemeente te Beetgum op te nemen, zo genoten we heden een voorrecht, dat ons steeds onvergetelijk zal blijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat deze dubbele plechtigheid door een grote schare, meer dan het kerkgebouw bevatten kon, werd bijgewoond, en dat menige traan de aandoeningen des gemoeds openbaarde, zal niet behoeven gezegd te worden voor hem, die weet, dat onze gemeente bijkans twintig jaar van het voorrecht verstoken geweest was, een eigen herder en leraar te hebben. Ja voorzeker: ‘dit is van den Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen. Een nieuwe dominee, een nieuw geluid. Het bleek ook nu weer. Het kerkje in de Tsjillen was te klein geworden en moest worden vergroot. In De BazuinGa naar eindnoot31. lezen we hierover: ‘Minnertsga 8 oktober 1865 - De dag van heden was voor ons en voor de gemeente een dag van vreugde en blijdschap. Voor enige tijd bestond behoefte aan een groter gebouw voor onze gemeenschappelijke godsdienstoefening, omdat het aanwezige niet in staat was de belangstellende menigte te bevatten. Dientengevolge werd besloten tot het vergroten van het aanwezige kerkgebouw en we mochten het voorrecht genieten, dat dit vernieuwde en vergrote kerkgebouw in dit morgenuur tot de dienst des Heren werd ingewijd. Terloops merken we hier op, dat in 1909 de kerk aan de Tilledijk tot stand kwam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We willen nu ons hoofdstuk over Minnertsga eindigen met het in vogelvlucht aanwijzen van de predikanten, die in de vorige eeuw hun intree in Minnertsga hebben gedaan. En citeren daarvoor uit de ‘Beknopte geschiedenis van het ontstaan en de ontwikkeling der Chr. Geref. Gemeente te Minnertsga’, geschreven door ds E. Kropveld, die van 1879-'86 in Minnertsga heeft gestaan. Het 12 pagina's tellende geschrift, gedateerd Minnertsga, 25 februari 1880, troffen we in het kerkelijk archief aan.Ga naar eindnoot32. ‘Ds Kalma (heeft) geruime tijd met veel genot en vrede in ons midden gewoond. Toen de kerkeraad hem echter moest wijzen op het onkerkelijke leven van zijn vrouw, die niet eens lid der gemeente was, werd de verhouding ietwat gespannen, en kon men wel vermoeden, dat hij, toen hij in '68 een beroep ontving van de gemeente te Sappemeer, dit beroep wel zou aannemen, wat hij ook heeft gedaan’. We voegen eraan toe, dat hij het volgend jaar overging naar de Hervormde kerk. In het manuscript van ds Kropveld lezen we verder: ‘Thans duurde de vacature niet erg lang. In ds H. van Lokhorst te Lippenhuizen vond men weldra de algemeen begeerde herder en leraar, die 29 maart 1869 beroepen, enige weken later in ons midden werd bevestigd. Maar helaas! De liefde die in het begin van weerszijden werd gevoeld, was niet bestendig van duur. Ondoordachte en onverstandige handelingen, zowel van de zijde van de leraar als van de kerkeraad waren oorzaak, dat binnen de gemeente hevige onlusten uitbraken, ten gevolge waarvan sommige leden voor hun lidmaatschap bedankten en andere onder de kerkelijke tucht geplaatst werden. Het ging zelfs zover, dat het grootste gedeelte van de kerkeraad door de classis van zijn ambt werd ontzet, of in de bediening geschorst, terwijl de leraar, toen het besluit van de classis aan de gemeente van de kansel werd bekend gemaakt, opgaf te zingen: Dit is de dag, de roem der dagen, die Isrels God geheiligd heeft! Slechts drie leden van de kerkeraad konden ongehinderd hun werk voortzetten, echter met dien verstande, dat hun een classicale commissie van toezicht werd toegevoegd, met wie in de eerste tijden de kerkeraadsvergaderingen moesten worden gehouden. Pas 2½ jaar later, op de classicale vergadering van september '74 werd deze commissie van toezicht opgeheven en kon de kerkeraad, die inmiddels weer geheel was aangevuld, weer zelfstandig optreden. Wel mocht na die dagen van onrust en scheuring, de gemeente uit volle borst aanheffen: Hier scheen ons 't water te overstromen, daar werden wij gedreigd door 't vuur, maar Gij deed ons 't gevaar ontkomen, verkwikkend ons te goeder uur. Die verkwikking gaf de Heere ons bizonder rijkelijk te genieten met de komst van ds F. Moet, die hier ongeveer drie jaar zeer gezegend heeft gewerkt. Bij een gul en hartelijk verkeer gingen we steeds met blijdschap op naar het huis des Heeren, waar we opgebouwd werden in de Waarheid, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door welke prediking de gemeente aanmerkelijk is uitgebreid. Node zagen we ds Moet dan ook naar Bunde in Oost-Friesland vertrekken, te meer omdat hij wat eerder voor een beroep van die gemeente had bedankt. Wij moesten echter in de gegeven omstandigheden berusten en er bleef ons niets anders over, dan nieuwe pogingen in het werk te stellen om de lege plaats weer vervuld te krijgen. Dit is ons buitengewoon spoedig gelukt, want binnen vier maanden was ds T. Dalhuijsen beroepen en in ons midden bevestigd. Maar ach, hoe spoedig werd ons hart al door een bang gevoel beklemd, dat zware onweerswolken boven ons hoofd hingen. Immers, maar al te gauw bleek, dat hij in het werk der bediening dikwijls zeer lichtvaardig handelde. En hoe werd ons gemoed geschokt en de hele gemeente bedroefd, toen onze leraar op zekere avond in zwaar beschonken toestand door ons dorp zwierde en... Maar waartoe deze hele droevige geschiedenis in het brede herhaald. Gij weet hoe ds Dalhuijsen in de bediening is geschorst...’ Het verhaal over deze trieste periode besluit met: ‘Hoe zou het nu met onze gemeente gaan? Haar opzieners en armverzorgers evenals al haar leden zuchtten en treurden, haar vijanden daarentegen juichten, in de hoop dat het nu met dat arme en geringe hoopje wel spoedig gedaan zou wezen. Isrels God echter dacht er anders over. Hij neigde het hart onzer classispredikanten om tijdens de schorsing van ds Dalhuijsen trouw ons ter zijde te staan, en Hij neigde het hart van één van Zijn dienaren om reeds onze eerste roeping op te volgen.’ Dit was ds E. Kropveld, die in november 1879 zijn intree deed en tot augustus 1886 met zegen zijn ambtswerk heeft vervuld. En na hem hebben o.a. de predikanten W.J. Fokkens, J. Veenstra en S. van der Wal tot opbouw van de gemeente Minnertsga werkzaam mogen zijn. |
|