De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 3. De classes Sexbierum (Franeker), Sneek en Tjalleberd (Heerenveen) van de Afgescheiden kerken
(1983)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermdI SexbierumIn Barradeel zijn op dezelfde dag twee Afgescheiden gemeenten ontstaan: in Sexbierum, het hoofddorp van de grietenij, en in Minnertsga (1 december 1835). Ruim een halve eeuw later kristalliseerde de Doleantie zich in twee andere dorpen van Barradeel, nl. in Oosterbierum (1887) en Tzummarum (1890). Al de zojuist genoemde gemeenten behoorden vóór 1835 tot de ring Harlingen van de gelijknamige hervormde classis (later in 1852 en trouwens ook vóór 1816 de classis Franeker genoemd). Bekijken we de namen van de hervormde predikanten in die tijd in Sexbierum en onmiddellijke omgeving, dan blijkt, dat in Sexbierum al 33 jaren de in Leiden opgeleide Peter Isak Knoll stond. Hij zou vier jaar later overlijden, 63 jaar oud (maart 1839).Ga naar eindnoot1. Anderhalf jaar eerder (december 1837) was in het tegen Sexbierum aan gelegen Pietersbierum overleden ds Albert Bruining, die heel lang, van 1791-1837, in Pietersbierum hervormd predikant is geweest. ‘Op het alleronverwachtst ontsliep hij, aan de gevolgen van een beroerte, in het 72e jaar zijns levens. Zes en veertig jaren was hij voor ons een getrouw Leeraar en christelijk voorbeeld. Ds P. Knoll, Pred. te Sexbierum en consulent dezer Gemeente, de eerste predikbeurt alhier vervullende op den 24 December, sprak naar aanleiding van Hebr. 13: 8: “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid”, met aandoening tot ons over de ontslapen Leeraar en Vriend.’Ga naar eindnoot2. Aan deze Albert Bruining moeten we wat meer aandacht schenken: Hij is namelijk in 1806/'07 voorwerp van een leertuchtprocedure geweest, waarschijnlijk de laatste, voordat koning Willem I in 1816 het ‘Algemeen Reglement’ in de hervormde kerk liet invoeren, waardoor aan het oefenen van leertucht praktisch een eind kwam. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||
‘In 1806 was het zover nog niet, hoe ingezonken de kerkelijke situatie ook was. Sinds het begin van de revolutie in ons land, was de band tussen kerk en staat ontbonden. In de eerste woelige jaren had de ene kerkelijke constitutie de andere verdrongen en de oude kerkorde had veel van haar kracht verloren. Het ondertekeningsformulier, dat de predikanten bij hun ambtsaanvaarding werd voorgelegd, was echter nog niet afgeschaft. Het was de laatste mogelijkheid voor de kerk om, bij afwijking van de leer, tucht te oefenen. De bereidheid ertoe, indien het nodig mocht zijn, was ook nog niet geheel uit de kerk geweken. Wel oefenden de beginselen der Franse revolutie en de geest der Aufklärung van rationalisten en neologen uit Duitsland een sterke invloed uit, maar bij een belangrijk deel van het volk leefde nog de liefde tot de gereformeerde confessie, waarin het was opgevoed, en het kwam in verzet, wanneer centrale waarheden van het christelijk geloof werden aangetast. Een enkele maal stelde ook een kerkelijke vergadering zich teweer. Een laatste voorbeeld ervan is de procedure, die zich in 1806/'07 ontwikkelde naar aanleiding van een geschrift, dat bij A.B. Saakes te Amsterdam verscheen. Het had als titel: ‘De Leer der verzoening met God naar den Bijbel’ en als auteur: Albert Bruining, predikant te Pietersbierum.Ga naar eindnoot3. In dit geschrift verdedigt ds Bruining een duidelijk ongereformeerde verzoeningsleer. Onder anderen leverde de Harlinger ds Joh. van Assen vurige kritiek op Bruinings publicatie, die echter even vurige verdedigers vond, b.v. in prof J.H. Regenbogen te Franeker. Deze ‘voorstander van het Independentisme en Libertinisme’ achtte het gezag van de formulieren voor het ‘vrije onderzoek der waarheid’ zeer nadelig. De hervormde classis Franeker kreeg het leergeschil te behandelen, veroordeelde de opvattingen van ds Bruining, schorste hem voorlopig, omdat hij de leer van de kerk over het verzoenend sterven van Jezus openlijk had weersproken, terwijl hij toch de formulieren van enigheid had ondertekend. Bruining kreeg een door de classis opgestelde verklaring ter ondertekening voorgelegd, waarin het plaatsvervangend en verzoenend werk van Jezus Christus duidelijk werd gehandhaafd. De aangeklaagde tekende. Na zijn verzoening met de classis heeft ds Albert Bruining nog vele jaren, tot zijn dood in 1837, in Pietersbierum gestaan. Hij werd daar opgevolgd door zijn zoon Johannes Bruining, die nog langer dan zijn vader de gemeente van Pietersbierum de zijne mocht noemen (1830-emeritaat 1890). We hebben dit alles niet gememoreerd om aan te geven, dat ds Albert Bruining na zijn conflict met de classis nu ineens rechtzinnig was geworden. Dit is zeker niet het geval geweest. Maar wel om te accentueren, dat in de kringen van het volk de liefde voor de gereformeerde waarheid nog | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||
was te vinden, ook in Barradeel. Het ontstaan van de Afgescheiden gemeenten in Sexbierum en Minnertsga isin Sexbierum en Minnertsga is hiervan mee een bewijs. | |||||||||||||||||||||||||
Ontstaan AfscheidingWe gaan nu het begin van de Afscheiding in Sexbierum en de daarmee gepaard gaande kerkelijke onrust behandelen. Op maandagavond 30 november 1835 was ds H. de Cock in gezelschap van de Sneker bakker Joh. Andriessen - zijn gastheer - in Franeker aangekomen en daarna doorgereisd naar Minnertsga.Ga naar eindnoot4. Daar woonde in die dagen een bekend oefenaar Sjoerd Kattje, die een groepje ‘verontruste’ hervormden om zich heen had verzameld, niet alleen uit Minnertsga, maar ook uit naburige dorpen, terwijl in Sexbierum Pier Schaap uit Workum af en toe oefende. Ongetwijfeld zal een kerngroep hieruit het initiatief hebben genomen De Cock uit te nodigen tot het officieel institueren van een eigen gemeente, zowel in Minnertsga als in Sexbierum. Dit is dan ook op dezelfde dag - dinsdag 1 december 1835 - in beide dorpen gebeurd. Nu berust in het gemeente-archief van Barradeel een belangrijke verzameling van ‘brieven over Godsdienstzaken 1835-1840’, waaruit we vele onbekende gegevens over het ontstaan van de Afgescheiden kerk in Sexbierum - tot welke gemeente we ons nu bepalen - aan de weet kwamen. In een geheim schrijven van de grietman van Barradeel aan de GouverneurGa naar eindnoot5. lezen we, dat op die bewuste dinsdag De Cock ‘met een wagen’ uit Minnertsga was opgehaald en nog diezelfde dag naar dat dorp teruggebracht ‘vanwaar hij naar den kant van het Bildt zou zijn getrokken’. Dit klopt, want De Cock is toen naar Ferwerderadeel gereisd, waar hij op 3 december '35 ook twee Afgescheiden gemeenten heeft gesticht, Ferwerd en Blija. Hij had tijdens zijn rondreis ook al gemeenten geïnstitueerd in Sneek, Bolsward, Harlingen en Sexbierum. Zowel in Minnertsga als in Sexbierum - aldus de grietman - moeten de 1e december in aanwezigheid van De Cock ‘in het stille’ Afgescheiden gemeenten zijn gevormd, ambtsdragers bevestigd, lidmaten aangenomen en kinderen zijn gedoopt. Het was waar. Bij zijn schrijven aan de Gouverneur sloot de grietman twee berichten van onttrekking aan de hervormde kerk van Sexbierum in, hem door ds P.I. Knoll te Sexbierum in afschrift doorgegeven. De brief eindigt met de mededeling, dat er de laatste tijd op zondag bij timmerman Klaas Jans de Vree aan huis godsdienstoefeningen werden gehouden, waarin meestal een zekere Pier Schaap voorging. Ds Knoll had het in een rapport even later als volgt geformuleerd: ‘Klaas de Vree is doorgaans de redenaar, de grootste aanlegger en driftige bevorderaar dezer plaats gehad hebbende wanorde en beroeringen’. Soms werd hij vervangen door Pier Schaap. ‘Niet ongegrond is onze vrees, dat deze kanker van tijd tot tijd zal voortlopen.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||
We merken hierbij op, dat Pier Schaap niet lang meer in Sexbierum heeft geoefend. Per 1 januari 1836 was ds S. van Velzen dominee voor heel Friesland geworden. Hij moest niets hebben van oefenaars en daarom had hij de kerkeraad overgehaald de preekvoorziening voortaan wat anders te regelen: ouderling De Vree c.s. gingen nu een preek van een ‘godzalige’ oude schrijver in de kerkdiensten voorlezen. De bovengenoemde berichten van onttrekking hebben we onder ogen gehad. De ondertekenaars van het eerste bericht geven als reden daarvan op, dat ze in de leer van ‘Vrije genade!’ (met grote en dikke letters geschreven) wensen ‘opgeboudt te worden door den drie eenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest’ (de laatste woorden onder streept). Ze willen de leer van de Drieëenheid dus niet op de preekstoel horen loochenen. Het schrijven is gedateerd: Sexbierum, 5 december 1835, en getekend door 3 mannen en 4 vrouwen; door de voorman Klaas J. de Vree, en verder door Pieter en Maaike Jarigs Hibma (broer en zuster), J.H. Kok, (ongetwijfeld Jacoba Hendrina Kok, vrouw van de turfschipper Marten J. van der Heide), Nanning S. Dijkstra en zijn vrouw Geertje Eeltjes de Boer, en Heintje H. Postma (vrouw van Pieter Jans van der Burg). Minne B. van Smeden, meestersmid te Harlingen, had in een apart schrijven aan ‘Mynheer P.I. Knoll’, predikant te Sexbierum, zijn onttrekking meegedeeld met de vraag of hij nog in het lidmatenboek voorkwam, daar hij in 7 à 8 jaar niet aan het Avondmaal had deelgenomen (zonder attestatie aan te vragen was hij naar Harlingen vertrokken). We kunnen de gegevens van de grietman nog aanvullen met passages uit een belangrijke brief, door ds P.I. Knoll op 4 december 1835 geschreven aan zijn collega ds D.P. Farret in HarlingenGa naar eindnoot6. (de cursiveringen zijn van ons). ‘Zeker hebt gij het nieuws reeds gehoord; wij hebben hier den zoo veel geruchts makenden De Cock gehad. Dinsdag l.l. is hij herwaards van Minnertsga gehaald, en hier aangekomen, terwijl ik op den predikstoel stondt, en voor de eerste maal Bijbel oeffening hield; men schijnt het einde van mijn werk te hebben afgewacht, doch onmiddellijk daarna heeft hij in het huis van den grootsten roervink alhier eene Leer-rede gehouden over 2 Cor. 6: 17, 18, voor eene aanmerkelijke schare; hoe zeer men zegt, dat er in het vertrek, waar hij sprak, niet meer dan 19 personen aanwezig zijn geweest. Daarna heeft men de personen opgeroepen en aangetekend, die zich verbonden om zich te separeren, waarvan het getal niet groot moet zijn geweest, vooral in mijne gemeente. Vervolgens heeft hij 2 kinders gedoopt, en 2 die reeds tot zekere jaren gekomen waren, en is eindelijk alles besloten met het benoemen en bevestigen van 4 kerkeraads leden, waar van 1 uit UEw. gemeente, een pottebakkersknecht te Almenum.Ga naar eindnoot7. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||
Woensdag is hij onder geleide naar Blija vertrokken, om daar eene gemeente te stichten, overal vergezeld van br. Andriessen van Sneek. Op den avond van dezen dag heeft Pier Schaap, die hier van tijd tot tijd komt, weder geoeffend; men zegt alleen voor de Separatisten. Er zijn er intusschen onder de overige zeloten, die hardnekkig tegen het tekenen van afstand zich verzetten. Eén, zelfs 2 maal daartoe uitgenodigd, heeft geweigerd zijn kind door De Cock te laten doopen. Gij kunt begrijpen, dat mij dit alles niet aangenaam is, doch de gedachte, dat Hij, die zijne kerk bestuurt, regeert, en tot de beste einden alles zal doen dienen, maakt mij stil.’
Evenals in het eerste notulenboek van menige andere gemeente vinden we ook in dat van Sexbierums kerk een ‘Verhaal van de ordening der Gemeente’, dat bedoelt de daad van afscheiding te rechtvaardigen. Het begint als volgt (in een niet gemakkelijke zinsbouw): ‘De genadige God en Vader van onzen Heere Jezus Christus heeft het uit vrije liefde behaagd, uit genade, door Zijn Geest, te ontdekken aan zijn kinderen de toestand, waarin zij verkeerden van wegen het bestuur waaronder zij verkeerden, dat de wetten en regels verbroken hadde die de Koning der Kerke door zijn Geest en Woord aan zijn gemeente gegeven heeft, die Hij van eeuwigheid uitverkoren en door zijn bloed gekogt heeft; en daarom is het, dat de gemeente des Heeren geen gemeenschap hebben kan met de dienst der afgoden, en daarom is het dat ook de Heere zegt: gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap en hebt ende opdat gij van hare plagen niet en ontfangt...’. De lezer ziet het: een verkeerd ‘bestuur’ in de Hervormde kerk en de opwekking ‘gaat uit van haar mijn volk’. Verder lezen we, dat de ‘vaderen’ al lang over die toestand bedroefd waren: dat de daad van H. de Cock en H.P. Scholte (hun afscheiding dus) ook te Sexbierum blijde hoop wekte, en dat de bereidheid ontstond om te breken met ‘zulk een genootschap’ als de Hervormde kerk geworden was, en zich ‘samen te verbinden om de leer onzer vaderen vast te houden’. Ds De Cock zou worden uitgenodigd om de gemeente uit te leiden. We wisten al, dat ds De Cock met een rijtuig (‘met de wagen’) van Minnertsga naar Sexbierum is gebracht. ‘En toen heeft het’, aldus het Verhaal van de stichting der gemeente, in oudtestamentische taal ‘den genadigen God behaagd om het verbond te vernieuwen en ons te doen wederkeren tot Hem die het hoofd Zijner gemeente is, en de Man Zijner Vrouw; en ons op nieuw te verbinden aan Hem, nadat wij met vele boeleerders geboeleerd hadden, en ons onderling te verbinden tot een gemeente, afgezonderd van alle andere secten’. We horen hier de klanken van de Ulrumse acte van Afscheiding en Wederkeer. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||
Op die gedenkwaardige eerste december 1835 heeft ds De Cock ‘de eerste maal in de gemeente de woorden verklaard en toegepast van de brief van den Apostel Paulus aan Corinthen, 2de Zendbrief Cap. 6 vs. 14 enz... en daarna de ouderlingen en diakenen laten kiezen en hen bevestigd, na gebeden en gedankt te hebben, en daarna gedoopt twee kleine kinderen en twee meerderjarige, den eene van Meniste afkomst en de andere van ouders, die met die leer niet konden vereenigen in de vergadering waar hij woonachtig was en dus zoo lang zonder de doop gebleven; en dit is alles behandeld naar de Orde der kerken en gesloten met Psalmgezang en gebed door H. de Kok’. De eerste kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Sexbierum bestond uit de volgende personen (we voegen aan de namen enkele bijzonderheden toe): ouderling Klaas Jans de Vree (geboren en wonende in Sexbierum, een 40-jarige timmerman en metselaar. Zijn huis en timmerschuur stonden op de plek, waar nu de dorpsherberg staat. Het was de voornaamste plaats van samenkomst voor de Afgescheidenen van het eerste uur. De Vree was voor de tweede keer getrouwd, met Jeltje Anes Ypma en zo een zwager van de uit Minnertsga afkomstige dominee in Hallum), Eerst behoorden ook Afgescheidenen te Harlingen tot de gemeente van Sexbierum, maar al dadelijk werd afgesproken, dat ‘in het vervolg ook een gemeente te Harlingen afgezondert konde worden, als het in de weg des Heere ware’. Het eerste begin van de Afgescheiden gemeente te Harlingen is dan ook verweven met de gemeente van Sexbierum. Trouwens ook de gemeente van Franeker is een stekje van de kerk van Sexbierum.Ga naar eindnoot8. | |||||||||||||||||||||||||
Processen-verbaalHet duurde niet lang of de gemeente van Sexbierum maakte kennis met de vervolgingen door de rechterlijke macht. Reeds op 13 januari 1836 - de gemeente bestond toen nog maar 6 weken - viel in Leeuwarden het eerste vonnis. Pier Johannes Schaap, 25 jaar, ‘zonder bedrijf’, geboren en wonende te Workum, kreeg ƒ 100,- boete, omdat hij op maandag 28 december | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||
'35 bij Nanning Scheltes Dijksta in huis als oefenaar was opgetreden. Dijkstra kreeg ƒ 25,- te betalen. Dit was de eerste zware tegenslag. Er zouden er meer volgen. En nu gaan we weer gebruik maken van de verzameling brieven over Godsdienstzaken 1835-'40, want die komt ons hier goed van pas. Ze bevat een hele serie processen-verbaal met allerlei constateringen en reacties daarop. We zullen ze op de voet volgen. Zeker is dat we zo een meer gedetailleerde kijk krijgen op het moeilijke begin van de Afgescheiden kerk in Sexbierum. Ze mocht niet eens haar kerkdiensten houden. Daar stond boete op! We zagen, dat die Afgescheiden kerk op dinsdag 1 december 1835 was gesticht. De samenkomsten werden afwisselend bij enkele leden aan huis gehouden, meestal in de timmerschuur van Klaas Jans de Vree (de plaats waar nu de herberg staat). Ook wel bij diaken Nanning S. Dijkstra, de gardenier of bij Maaike Jarigs Hibma, de naaister. Ze woonde samen met haar zuster Trijntje en haar broers Pieter en Tiete, beiden kooltjer (gardenier). Het was altijd riskant zijn of haar huis beschikbaar te stellen voor een godsdienstoefening. Slechts enkele weken na de eerste veroordeling, hierboven genoemd, werd Klaas J. de Vree ‘gepakt’; ƒ 25,- boete, omdat hij op zondag 17 januari '36 voorganger, d.w.z. in dit geval preeklezer, was geweest. De kerkdiensten van 24 en 31 januari liepen nog goed af; er volgden tenminste geen boeten, al was er wel proces-verbaal van opgemaakt. Laten we daarvan een korte samenvatting mogen geven. Op 1 februari 1836 bracht de agent van politie Rienk Folkerts Kooistra, 43 jaar, wonende te Sexbierum, rapport uit aan zijn grietman. Op zondag 24 januari 1836 was hij met zijn assistent Feike Jans Breuker, veldwachter in Sexbierum, het huis van Maaike Jarigs Hibma binnengegaan. Ze hadden daar een gezelschap aangetroffen van 18 à 19 mensen plus 12 à 13 kinderen, waarvan de oudste mogelijk 16 jaar en de jongste nog geen vol jaar oud was. Klaas Jans de Vree, timmerman te Sexbierum, zat voor een tafel uit een gedrukt boek voor te lezen. De grietman ontbood nu zowel Maaike Hibma als Klaas de Vree om nadere inlichtingen te geven. Maaike, 41 jaar, geboren te Sexbierum, naaister, erkende dat er zondagmiddag om 2 uur een gezelschap bij haar aan huis was geweest, waarin gehandeld was ‘over de zuivere, ware Godsdienst’. Klaas de Vree - ook verhoord - verklaarde een preek te hebben voorgelezen over een zondag uit de Heidelbergse catechismus, en dat Van Velzen het hoofd was van de Afgescheiden gemeenten van Friesland. Op de vraag wie ‘spreker’ was in de Afgescheiden gemeente van Sexbierum, luidde het antwoord: Nu de één dan de ander. Vraag: Is dat dan niet Pieter Schaap? Antwoord: Nee, wij hebben met Van Velzen afgesproken, dat ‘dit wat anders zou worden behandeld’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||
De Vree noemde ook nog de namen van de twee ouderlingen en de twee diakenen en zei, dat de omstreeks 50 leden van de gemeente te Sexbierum woonden te Oosterbierum, Sexbierum, Pietersbierum, Almenum en Harlingen (Franeker noemde hij er niet bij). De armen werden onderhouden als het ‘aangenomen’ leden betrof. Verder verklaarde De Vree, dat de gemeente op 1 december 1835 door ds Hendrik de Cock geïnstitueerd was en dat er toen twee kinderen waren gedoopt (één van hemzelf en één van Pieter Jans van der Burg). Ook twee volwassenen, de ene van doopsgezinde afkomst; de andere was in zijn jeugd niet gedoopt. Op de vraag van de grietman of hij ooit crimineel of correctioneel was gevonnist, antwoordde De Vree tenslotte: Ja, gisteren te Leeuwarden in een dergelijke zaak.Ga naar eindnoot9. (Inderdaad was hij toen tot ƒ 25,- boete veroordeeld.) Ook van de godsdienstoefening van zondag 31 januari bestaat een proces-verbaal. Ze werd gehouden in de woonkamer van het huis van de 33-jarige arbeider Pieter Jans van der BurgGa naar eindnoot10. te Sexbierum. Weer waren er meer dan 20 personen aanwezig. Dit keer was het Sipke Wiebes Hiemstra (arbeider), die een preek ‘van een godzalige schrijver’ voorlas en voorging in gebed ‘zoo als het gewoonlijk in de kerk toegaat’. Ook Pieter van der Burg werd door de grietman ondervraagd. Tijdens dit gesprek verklaarde hij o.a. dat ‘de afgescheiden Gemeente van Sexbierum blijft volharden in de leer, waaraan de Koning in 1815 bij de Grondwet vrijheid heeft verleend’. De beide zo juist besproken kerkdiensten zijn niet gevolgd door het opleggen van boeten. Maar in de maand februari '36 was het wel weer raak! Het begon al twee dagen na de kerkdienst van 31 januari bij Pieter van der Burg. In een brief aan het classicaal bestuur van Harlingen schrijft ds Knoll, dat de gewezen predikant van Drogeham, Van Velzen, op 2 februari in de timmerwinkel van De Vree heeft gepreekt ‘voor een ontzettende menigte menschen’, ongeveer 2½ uur lang, ‘waarna ook door hem gedoopt is, niettegenstaande hij door onzen Heer Grietman van Heemstra zelf is gewaarschouwd’.
Op dinsdag 2 februari '36, 's avonds om 7 uur, - we volgen nu het proces- verbaal - stapte baron Van Heemstra, grietman van Barradeel, wonende te Pietersbierum, in hoogsteigen persoon de timmerschuur van Klaas J. de Vree binnen, vergezeld van zijn veldwachter Feike Jans Breuker. Ze telden meer dan 100 aanwezigen! Die grote toeloop was geen wonder, want niemand minder dan ds S. van Velzen preekte voor de eerste keer in Sexbierum ‘staande op een verhevenheid voor een tafel, waarop verscheidene boeken, naar het scheen bijbels’. Bij de komst van grietman en veldwachter stond hij net te bidden. Toen hij hiermee klaar was, nam de grietman het woord en maande ds Van Velzen de vergadering uiteen te laten gaan, omdat het bij de wet bepaalde maximale aantal | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
van 20 personen duidelijk ver overschreden was. Maar ds Van Velzen ging hierop niet in. Nadat de grietman nog had gezegd, dat er dan proces-verbaal zou worden opgemaakt, vertrok hij, zijn veldwachter als waarnemer achterlatend. Breuker noteerde nog, dat er die avond ook een kind was gedoopt. Hij had dit slechts kunnen horen en niet zien ‘als zijnde de vergadering te sterk aangegroeid om te kunnen doordringen’. Stampvol was het dus op die winteravond in de timmerschuur van De Vree geweest, met voor de veldwachter een bescheiden plaatsje achterin. Overal waar Van Velzen - de Afgescheiden dominee voor heel Friesland - kwam preken, liep het storm. Vurig van geest als hij was, wist hij zijn hoorders te boeien. Onder hen waren vele nieuwsgierigen, want de zaak van de Afscheiding leefde emotioneel onder het volk. Men was pro of contra (meestal het laatste). Van de kerkdiensten van de laatste drie zondagen van februari '36 is eveneens steeds een proces-verbaal opgemaakt.Ga naar eindnoot11. Laten we ze hier in het kort memoreren. Op zondag 14 februari 's morgens om 10 uur waren de beide politiemannen Rienk Folkerts Kooistra en Feike Jans Breuker weer eens naar de woning van timmerman Klaas J. de Vree in Sexbierum gestuurd, in het vermoeden, dat daar wel meer dan 20 pesonen vergaderd zouden zijn. Het wàs ook zo. De Vree stond voor te lezen ‘uit een boek over onderwerpen van godsdienst’, m.a.w. hij las een preek voor van een ‘oude schrijver’. Helaas staat er nooit bij van wie. De volgende zondag waren er op hetzelfde adres zelfs drie onwettige samenkomsten, 's morgens met meer dan 20 bezoekers en 's middags tussen de 40 en 50. Beide keren trad De Vree op als preeklezer, terwijl 's avonds om 6 uur Pieter Alberts Alberda, een kooltjer (gardenier) te Sexbierum, die taak vervulde. Het liep opnieuw uit op een proces-verbaal, net als de volgende zondag (28 februari). Uit dit laatste verbaal putten we het volgende: Op zondag 28 februari '36 omstreeks half 10 was het dagelijks bestuur van de grietenij op volle oorlogssterkte (op de grietman na) naar het huis van timmerman De Vree gestapt. Het waren Meindert Sjoerd Donia, eerste assessor (wethouder), Wietze Sibbes Bruinsma, wonende te Tzummarum, tweede assessor, en Eelke Jacobus Alta, secretaris van de grietenij Barradeel. Natuurlijk vergezeld van de agent van politie Rienk Folkerts Kooistra en de veldwachter Feike Jans Breuker. De beide laatsten konden zo langzamerhand de gang naar De Vree's timmerschuur aan de Kade wel dromen. Binnengekomen troffen ze daar het bekende tafereel aan: meer dan 40 aanwezigen en De Vree voorlezend uit een dik boek (met preken). Op het dringend verzoek van Donia onmiddellijk met de vergadering op te houden kwamen van vier aanwezigen, onder wie één vrouw, hartstochtelijke, negatieve reacties los. Het verbaal geeft hun namen: Klaas J. de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
Vree, Nies Lammerts Mulder, Nanning Scheltes Dijkstra, de diaken, en Rinske Pieters Elzinga. De overige aanwezigen bleven zwijgend zitten. Tevergeefs herhaalde de eerste assessor zijn aanmaning. Ook zijn dreigen met de militaire macht en met inkwartiering van de soldaten bij Afgescheidenen, bleef zonder gevolg. Integendeel, zowel 's middags als 's avonds viel er in de timmerschuur weer een samenkomst van meer dan 40 personen te constateren. In de avonddienst - het waren immers de officiele kerkdiensten van de Afgescheiden kerk van Sexbierum - las Sipke Wiebes Hiemstra, een arbeider, een preek voor. Als het zwaard van Damocles hing nu het ingrijpen van de militaire macht en de daarmee gepaard gaande inkwartiering boven het hoofd van de Sexbierumer Afgescheidenen. Het zal wel onder de druk van deze dreiging zijn geweest, dat de volgende dag (maandag) Pieter Alberda en J. Bierma zich op het grietenij-huis bij wethouder M. Donia vervoegden en hem meedeelden, dat ze besloten hadden voortaan geen godsdienstige vergaderingen van meer dan 20 personen te zullen bijwonen. Ze vroegen het bestuur niet de hulp van de militaire macht in te roepen of tenminste hèn van inkwartiering vrij te stellen. Donia - een opening ziende - antwoordde, dat hij niets aan de besluiten van het grietenij bestuur kon veranderen, maar dat er wellicht iets viel te bereiken, wanneer niet alleen zij, maar ook De Vree, Dijkstra en Hiemstra en ‘andere schijnbare bestuurders’ met een dergelijke verklaring kwamen. Daarom zou hij nog diezelfde dag om 4 uur ‘spreekuur’ in het grietenijhuis houden. Hij hoefde niet tevergeefs te wachten; de vijf bovengenoemde personen kwamen opdagen, al was het niet tegelijk. Alberda en Bierma herhaalden hun verklaring en verzoek niet alleen, maar zeiden, wel wat voorbarig, dit te doen namens de kerkeraadsleden, ouderling Klaas de Vree, en de diakenen Sipke Wiebes Hiemstra en Nanning Scheltes Dijkstra. Maar deze laatste drie personen waren nog niet present en daarom werden ze opgehaald. Dit kon in het kleine Sexbierum van toen gemakkelijk. Hoewel ‘eerst hun gewone reden van tegenkanting aanvoerende’, eindigden ze ‘op de hun met vaste toon gedane aanzegging om kort te zijn’ toch met de verklaring voortaan zo mogelijk vergaderingen met meer dan 20 personen te zullen voorkomen. ‘Zo mogelijk’ dat was een rekbaar begrip. Dit blijkt uit het proces-verbaal van een godsdienstoefening een maand later, weer in de schuur van De Vree gehouden (27 maart '36). Op die zondag waren omstreeks half 11 Meindert Sjoerd Donia, de assessor, en Feike J. Breuker, Pieter K. Statema met Folkert U. Lourens, veldwachters van resp. Sexbierum, Oosterbierum en Pietersbierum, naar de bekende schuur van De Vree gegaan, waar ze 32 personen plus het huisgezin van De Vree hadden aangetroffen. Het was dus al weer mis. Aan het bevel om weg te gaan, gaven 5 personen gehoor nl. Jakob Klazes Bierma, Pieter Alberda (we zijn deze twee al tegengekomen) en verder Trijntje Breuker, Jan Alberts van der Woude, allen ar- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
beiders te Sexbierum, en Harmen Tjerks Ennema, arbeider te Oosterbierum. Maar geweigerd om te gaan hadden:
Verder nog Rinske Tietes weduwe Yskamp, arbeidster, Harmen Froukes Stellingwerf, ook arbeider te Pietersbierum, Dirkje Gerbens Lemke, dienstmaagd te Oosterbierum en Antje Tjallings huisvrouw van Rinze Rinzes varende en wonende in een potschip, thans te Sexbierum liggende. In totaal dus 27 personen. Nagenoeg alle hierboven genoemde namen vinden we terug in het lidmatenboek van de Chr. Afgescheiden gemeente van Sexbierum. De lezer ziet hoe de Afgescheiden kerk van Sexbierum toen bestond uit eenvoudige mensen: vooral arbeiders en wat gardeniers en ambachtslieden. Toen de politiemannen vertrokken waren, was de vergadering dadelijk weer met zingen begonnen! En 's middags en 's avonds waren er bij De Vree in de timmerschuur opnieuw godsdienstoefeningen gehouden voor ongeveer 30 toehoorders, de bewoners van het huis niet meegerekend. Klaas de Vree kreeg voor deze vergadering ƒ 80,- boete. Het was de laatste veroordeling, die over Sexbierumers op dit punt is uitgesproken.Ga naar eindnoot12. | |||||||||||||||||||||||||
Uit de notulenWe kunnen dus afscheid nemen van de processen-verbaal en gaan nu de kerkeraadsnotulen bekijken. Gelukkig zijn ook die uit de beginperiode bewaard gebleven; ze zijn een waardevolle bron van gegevens voor de geschiedschrijver. De eerste ‘Handelingen van de Kerkeraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Sexbierum’ - zoals het opschrift luidt - dateren van dinsdag 2 februari 1836. Het was de dag, waarop ds Van Velzen voor het eerst in Sexbierum had gepreekt. De kerkeraadsleden bleken een duwtje in de rug wel nodig te hebben, want de notulen erkennen ‘dat door agteloosheid en voorkomende omstandigheden’ lang verzuimd was kerkeraad te houden en ‘dat wij ook verscheidene malen door onkunde de aantekening niet gedaan hebben’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
Wij vergeven het hun graag. Laten we ons eens indenken, wat het betekende voor een eenvoudige timmerman, een panbakker, een gardenier (kooltjer) en een boerenknecht - om de beroepen van de vier kerkeraadsleden op een rijtje te zetten - de organisatie van een plaatselijke kerk van de grond af op te zetten en ook administratief gestalte te geven. Slechts weinigen konden in die dagen met de pen overweg. We hebben respect voor de enkele tientallen Afgescheidenen van toen in de ‘Bierumen’. Ze kregen de dorpshoon te verduren. En o wee, als ze een winkeltje hadden of een bedrijfje. Wèg bleven de klanten. Terwijl de Afgescheidenen toch niet anders bedoelden dan de kerk af te houden van verminking van de bijbel en weer terug te roepen naar haar officiële belijdenisgeschriften, de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Leerregels van Dordrecht. Het waren maar enkele tientallen, schreven we zonet. Wat het aantal betreft, verdwenen de Afgescheidenen in het niet. Om concreet te zijn: de Hervormde kerk van Sexbierum telde toen 799 zielen, die van Pietersbierum 374 en Oosterbierum 483, terwijl de Afgescheidenen in deze drie dorpen samen net de 50 haalden. Een minderheid, een minoriteit wordt dit tegenwoordig wel genoemd. Maar het was in elk geval een voor iedereen herkenbare minderheid. Men wist wat men aan hen had. Ze lazen graag in de werken van rechtzinnige theologen en bevindelijke schrijvers als Wilhelmus à Brakel. Van leervrijheid moesten ze niets hebben. De leerstukken van de uitverkiezing (Dordtse Leerregels!), van de verzoening en het verbond werden weer centraal gesteld. Ook werd de nieuwe bestuursvorm van de Hervormde kerk afgewezen, die in 1816 bij K.B. was ingevoerd. Om het kort te zeggen: de Afscheiding bedoelde herstel van de gereformeerde orthodoxie en die dan graag bevindelijk ervaren.
Dateerden de eerste kerkeraadsnotulen van 2 februari 1836 - zoals we gezien hebben - pas na bijna een half jaar komen de tweede (22 juli '36). Ze zijn heel kort. Van belang hierin is de mededeling, dat een zekere ‘Pieter Blouw’ en andere ‘vreemde geesten uitgaan om te verleiden’. Hier wordt gedoeld op Pieter Blauw, een aanhanger van de secte der zg. Zwijndrechtse Nieuwlichters. Ds J. Kok in zijn mooi boek ‘Meister Albert en zijn zonen’ noemt hem ook.Ga naar eindnoot13. Een jaar later (1837) zou de Provinciale vergadering van Friesland de ouderlingen waarschuwen voor een zeker persoon ‘genaamd Pieter Blauw, die van zichzelven getuigend, dat hij wat groots was, het land rondreisde en ook veel in deze streken zich ophield om door kettersche en godslasterlijke stellingen de eenvoudigen te verleiden’. Daarom drong ze erop aan, dat elke ambtsdrager in zijn eigen gemeente ‘tegen dien verleider zoude waken, die reeds bij sommige menschen ingang had gevonden’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
In de gemeente van Oudega (Sm.) had hij al een slachtoffer gemaakt. Daar was een Akke van der Meer in de ban van deze geestdrijver gekomen. Ze leefde met één van zijn aanhangers ‘in hoererij’. Blijkbaar had Pieter Blauw op zijn tochten door Friesland ook Sexbierum aangedaan. Op 8 augustus '37 ging ds Van Velzen weer eens voor in Sexbierum, waar hij overigens heel weinig kwam. Die zondag was druk genoeg voor hem, want hij had drie keer te preken, doop en Avondmaal te bedienen, een huwelijk kerkelijk te bevestigen en ook nog een op die zondag gekozen ouderling met het formulier in zijn ambt te bevestigen. Het was de 46-jarige Carel Capelle, die aan het eind van het jaar praeses van de kerkeraad zou worden. Hij was van beroep kleermaker en geboren in St. Omer (Frankrijk).Ga naar eindnoot14. Zou zijn vader een patriot zijn geweest, die na 1787 als zovele geestverwanten uitgeweken was naar St. Omer in Frankrijk? Nog eenmaal in 1837 is ds Van Velzen in Sexbierum voorgegaan. Dit was op tweede Kerstdag, toen ook de eerste vergadering van de pas gevormde classis Sexbierum is gehouden. Natuurlijk werd ds Van Velzen daarvan de voorzitter. Het was geen kleinigheid om in die begintijd ouderling in de Afgescheiden kerk van Sexbierum te zijn. Omdat er geen dominee was, werden nagenoeg alle kerkdiensten leesdiensten. Pas in juli 1840 kwam er in het naburige Minnertsga een predikant, ds D. Postma en het zou tot november '41 duren voordat Sexbierum in H.A. de Vos een eigen dominee kreeg. Vermeldenswaard is de mededeling in de notulen, dat de kerkeraad voor de catechismuspreken had ingetekend op een nieuwe uitgave van de preken van de ‘nu zalige Leeraar van der Groe’, wat genoeg zegt over de kleur van de prediking in die dagen in de Afgescheiden kerk van Sexbierum. Sterk bevindelijk! Theodorus van der Groe (1705-'84), die meer dan 40 jaar in Rotterdam-Kralingen heeft gestaan, is nog steeds één van de bekendste ‘oude schrijvers’. | |||||||||||||||||||||||||
OnderwijsAl heel spoedig richtte de kerkeraad van Sexbierum - als zo menige Afgescheiden kerkeraad - ook zijn aandacht op het onderwijs van de jeugd. Omdat er, vooral te Harlingen, kinderen waren, die niet konden lezen, besloot de kerkeraad in een vergadering, op 1 september 1838 te Harlingen onder voorzitterschap van ds Van Velzen gehouden, de vaders van die kinderen samen te roepen. Men verkeerde in de gelukkige omstandigheid te beschikken over iemand, die wel les wilde geven in lezen, schrijven en rekenen. Het was de 24-jarige Thewis de With, wiens vader schoolmeester was in Birdaard en die zelf ook voor de klas mocht staan. Deze jongeman behoorde tot de Afgescheiden kerk, zou later door ds De Haan te Wanswerd tot predi- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
kant worden opgeleid en de eerste dominee worden van Oudega (Sm.). De bespreking heeft blijkbaar enig resultaat gehad: in oktober deelde De With mee, dat in Sexbierum 14 en in Harlingen meer dan 20 kinderen waren komen opdagen, maar in Minnertsga slechts 2, zodat daar het onderwijs maar moest worden opgeschort. Dan zou er voor de anderen te beter onderwijsgelegenheid zijn. Natuurlijk moest meester ook salaris hebben. Een commissie bestaande uit Nanning S. Dijkstra en S.H. Hiemstra zou proberen daarvoor geld bijeen te brengen. In 1846 en '47 deed de kerkeraad van Sexbierum een poging om een vrije school (‘een eigen afgezonderde school’) op te richten, maar het grietenij bestuur van Barradeel weigerde de goedkeuring. Op de vergadering van 30 april '52 vertelde de diaken Y. Miedema, dat hij aangesproken was door ‘de schoolmeester dezer plaats’ over de betaling van het schoolgeld voor het kind van de weduwe Hiemstra. Dit wijst erop, dat het onderwijs van kerkeraadswege bevorderd werd, omdat de diakonie voor de kinderen van de armen van de gemeente het schoolgeld - zo nodig - wel wilde betalen. | |||||||||||||||||||||||||
TuchtNiet alleen met de verzorging van het onderwijs aan de jeugd maakte de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Sexbierum ernst, maar ook met de oefening van de kerkelijke tucht. En hij wist zich daarbij vrij te houden van het euvel - we citeren nu ds J. DoumaGa naar eindnoot15. - dat we hier en daar aangetroffen hebben nl. op allerlei praatjes en geruchten in te gaan of met censuur te bedreigen, wie iets ten nadele van één van de ambtsdragers had durven zeggen. Veel tuchtgevallen schijnen er trouwens niet in de gemeente geweest te zijn. De meeste moeite had men nog met de leden in Harlingen woonachtig (zie Harlingen). In Sexbierum zelf waren de moeilijkheden niet zo groot, al moest de kerkeraad wel eens bestraffend optreden. Zo is op de kerkeraadsvergadering van 1 augustus 1837 gehandeld over de kinderen uit twee gezinnen (van Harlingen), die op zondag in een herberg waren geweest ‘om plasier... voor de ijdelheid om den dienst te doen van den duivel...’. Deze kinderen zijn voor de kerkeraad gekomen op verzoek ‘en zijn daarover bestraft’. Men liet ze gaan met de wens ‘dat de Heere hen verder bewaren mocht voor Sabbatschending en verdere openbare zonden’. In het volgende jaar wordt een lidmaat van de gemeente vermaand, omdat zijn vrouw op zondag verkoopt. ‘Het lidmaat verklaart hierin geen verandering te kunnen brengen’, maar gelukkig, als veertien dagen later weer kerkeraadsvergadering wordt gehouden, kan worden meegedeeld, dat de vrouw niet meer op sabbath verkoopt. In zijn vergadering van 2 februari 1838 besluit de kerkeraad hen, ‘die naar de ijdelheid van een hardrijderij hebben gezien’, te bestraffen en in het algemeen de leden ‘op te wekken tot een godzaligen wandel, afgezonderd van de wereld en van de modens der wereld’, en tot trouw be- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
zoek van kerk en catechisatie. Zichzelf spaarde de kerkeraad ook niet. Een ouderling, die wegens zijn drukke werkzaamheden al tweemaal de kerkeraadsvergadering niet had bijgewoond, wordt vermaand met de woorden: ‘Zoekt eerst het Koninkrijk Gods...’. De bestrafte broeder bekende schuld en sprak uit, dat zijn bede mocht zijn: ‘Och dat mijn wegen gericht werden om Uwe inzettingen te bewaren’. Wanneer twee diakenen op de vergadering van 22 juni 1838 ruzie hebben gehad, notuleert de scriba, dat de H. Geest was bedroefd en de vergadering belemmerd; die dan ook na het zingen van vers 7 van het gebed des Heeren gesloten is (‘leid ons in geen verzoeking ooit...’). Toen ouderling Carel Capelle zich had schuldig gemaakt aan ‘opstand tegen den aardsen regter’ (wat dat was, staat niet vermeld) werd besloten ‘dit met een censuur van 6 weken te straffen’, en het nog dezelfde zondag aan de gemeente bekend te maken. Diaken Hiemstra wordt vermaand om zijn ‘zonderlinge handelingen’. Hij was uit protest tegen het verhuren van de banken, van zijn plaats in de kerk opgestaan en bij de ingang gaan staan. Deze broeder was trouwens wat heftig aangelegd. Na een debat op de vergadering van 3 februari 1844 tussen hem en de praeses over de betekenis van de woorden: ‘De ongelovige man is geheiligd door de vrouw’, was hij uit de vergadering weggelopen. Ook met het kerkelijk leven van die dagen leefde men in Sexbierum intens mee. De kwesties, die de eerste afgescheiden gemeenten beroerden, werden ook in Sexbierum levendig besproken. Zo speelde in Sexbierum - en in meer gemeenten - de kwestie over de vast- en bededagen. Sommigen waren het er niet mee eens, dat naast de door God bevolen rustdag nog afzonderlijke dagen voorgeschreven werden: zij wilden in de kerk geen menseninzettingen. Zo moest, overeenkomstig het besluit van de Provinciale vergadering van 25 oktober 1837, diaken Hiemstra met zijn impulsieve natuur vermaand worden, omdat ‘hij zich onttrokken had aan den dank-, vast- en bededag’. Hij verontschuldigde zich eerst met te zeggen: ‘het was geen dag van den Heere ingesteld’. Later bekende hij plotseling, dat hij zich schuldig gevoelde, maar op een volgende kerkeraadsvergadering kwam hij weer met de opmerking, dat hij nog nooit kon inzien, dat het uitroepen van een dank-, vast- en bededag bevel des Heeren zou zijn. Wanneer hem dan in een volgende vergadering voorgehouden wordt, dat ook de profeten wel een vasten uitriepen en dit ook nu gebeuren mocht, als het nodig geoordeeld werd, erkent hij weer zijn ongelijk en krijgt de opdracht hèn te vermanen, voor wie hij een minder goed voorbeeld was geweest. In de vergadering van 20 april 1838 wordt gesproken over de feestdagen, waarop in de ene gemeente godsdienstoefening werd gehouden en in de andere niet. De kerkeraad spreekt uit, zich aan de kerkenordening | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
te zullen houden. Een schrijven van ds Van Velzen over een ín Friesland te houden biddag, op dezelfde datum als voor Gelderland uitgeschreven was, ontmoet dan ook in de vergadering van 23 september 1838 geen bezwaar. Toch is die op 24 oktober gehouden biddag niet geheel zonder stoornis verlopen. | |||||||||||||||||||||||||
KnielenIn de kerkeraadsvergadering van 11 november 1838, waarin de ouderlingen Carel Capelle en Klaas J. de Vree met de diakenen Nanning S. Dijkstra en Sipke W. Hiemstra aanwezig waren, werd gesproken over het knielen, zoals dit tijdens het gebed op de onlangs gehouden biddag had plaatsgevonden. Blijkbaar had de voorganger (wie?) opgewekt onder het gebed te knielen en was daardoor enige verwarring ontstaan. Diaken Dijkstra verklaarde deze gebedshouding af te keuren, want ze zou ‘natuurlijke’ mensen aanleiding tot spot kunnen geven. Ook de noodzaak van het vasten zag hij niet in. Diaken Hiemstra vond het knielen in het openbaar maar ‘paperij’. Toen Dijkstra zei het hiermee eens te zijn, voelde Hiemstra zich in de rug gesteund, beheerste zich niet meer en riep opgewonden ‘met schimpende woorden’, dat het allemaal maar ‘spullen en fladderijen’ waren. De praeses moest hem tot kalmte manen. Wat van dit punt te zeggen? In het N. Testament wordt bij het gebed geen bepaalde houding voorgeschreven, al lijkt het knielen de gebruikelijke te zijn geweest. Brakel gaf de voorkeur aan knielen bij het bidden, omdat de bidder daarmee aangaf in een nederige houding tot God te willen komen. En daar Brakel met zijn beroemd theologisch werk Redelijke Godsdienst (twee delen) ook op de Afgescheidenen een onvoorstelbaar grote invloed heeft uitgeoefend - zijn werk was in zeer veel gezinnen te vinden - achten we het heel goed mogelijk, dat op zijn gezag op die biddag tot knielen bij het gebed werd geadviseerd. Toch kunnen we de kritiek van de beide diakenen ook wel enigszins verklaren. Het knielen herinnerde teveel aan het gebruik in de roomskatholieke kerk en op de roomsen hadden de Afgescheidenen en ook vele gereformeerd denkende Hervormden het niet zo erg begrepen. Dit bleek wel bij de zg. Aprilbeweging van een aantal jaren later (1853), toen er in het land een grootscheeps verzet ontstond tegen de instelling van nieuwe bisdommen door de paus. Ook in de kerkeraadsnotulen van andere Afgescheiden gemeenten treffen we wel eens verzet tegen het knielen aan, b.v. van een bruidspaar tijdens een kerkelijke huwelijksbevestiging. | |||||||||||||||||||||||||
De eerste domineesHad de gemeente van het naburige Minnertsga in juli 1840 haar eerste predikant gekregen, in Sexbierum lukte het minder vlot. Maar de broeders deden hun best. In een vergadering in februari '41, bezocht door de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
4 kerkeraadsleden en 12 manslidmaten, werd Pier Schaap ‘thans wonende te Urk’ beroepen. Hij was geen onbekende in Sexbierum, want al verscheidene keren had hij ook in dit dorp geoefend. Het werd echter een bedankje. In augustus '41 volgde er een beroep op de 25-jarige H.A. de Vos, hoewel hij zijn examen nog niet had gedaan. Daardoor werd het wat moeilijk en kwamen er vanuit de gemeente bezwaren tegen dit beroep. Maar toen het examen achter de rug was, kon hij op 14 november '41 worden bevestigd. Nu hadden zowel Sexbierum als Minnertsga een eigen dominee. De Sexbierumers hoefden nu Minnertsga niet meer lastig te vallen met verzoeken - telkens korzelig afgewezen - om ook van de diensten van ds D. Postma te mogen profiteren. | |||||||||||||||||||||||||
H.A. de Vos, 14 november 1841-19 februari 1843De komst van ds De Vos in Sexbierum werkte blijkbaar stimulerend, want enige personen wilden zich bij de gemeenschap van de Afgescheiden kerk voegen. Wat Harm Tjerks Ennema van Oosterbierum (de latere ouderling) betreft, deze kon zonder enig bezwaar worden toegelaten, maar drie anderen moesten eerst nog twee jaar ‘leren’. Zo gemakkelijk ging de deur dus niet open. H.A. de Vos (1816-'68), Chr. Afgescheiden predikant 1841-'43 te Sexbierum (vanaf 1842 in combinatie met Franeker). Hij is later ook dominee geweest in o.a. Zwolle en Marrum (Fr.)
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
Twee dagen later werd op een kerkeraadsvergadering, te Franeker gehouden, (daar woonden ook leden) tot de kerk toegelaten Folkert Wiebes Hofstra, Johan Tjeerds Kooistra, Frederik Rinderts Hogendorp en Jelle Hindriks Viersen. En op 15 december 1842 legde belijdenis van haar geloof af Johanna Catharina van Hettinga, huisvrouw van ds De Vos. Het echtpaar zou niet lang meer in Sexbierum blijven, want al enkele maanden later werd De Vos predikant in Zwolle. Sinds april '42 was hij ook dominee van Franeker geweest, waar toen een eigen gemeente gevormd was. Amper één jaar en drie maanden heeft ds H.A. de Vos de gemeente van Sexbierum gediend. | |||||||||||||||||||||||||
Ds Y.J. Veenstra, 9 april 1844-30 januari 1848Na het vertrek van ds De Vos was de eerste, die in de vacature beroepen werd, ds J.F. Zeebuit, toen nog maar net in Driesum. Hij kwam niet; nu ging in oktober '43 het beroep naar ‘student Y. Veenstra van het Heerenveen’, een man, die al een gezin had. Maar hij moest - net als De Vos indertijd - zijn examen nog doen. Het kwam echter in orde en op 9 april '44 kon hij worden bevestigd door ds. T.F. de Haan. Uit het lidmatenboek blijkt, dat hij met attestatie uit Groningen was binnengekomen, waar hij bij ds De Haan was opgeleid. De attestatie van zijn vrouw Janke Renskes Brouwer Posthumus kwam uit Katlijk (ten zuiden van Heerenveen gelegen), evenals die van zijn moeder Fokje Ysbrands Rinia. Terloops merken we hier op, dat ds Veenstra in de pastorie zwaar gezinsleed heeft te verwerken gekregen, want binnen een half jaar stierven zowel zijn vrouw als zijn moeder resp. in juli 1847 en januari '48. Zijn vrouw was nog maar 33 jaar oud, zijn moeder 74.Ga naar eindnoot16. Bij zijn komst bestond de kerkeraad uit de ouderlingen Harm Tjerks Ennema, een 43-jarige boerenknecht uit Oosterbierum en K.J. de Vree met de diakenen Pieter J. Hibma en Pieter Alberts Alberda, een 54-jarige kooltjer. Franeker was inmiddels vanaf april 1842 al een zelfstandige gemeente geworden. In december '44 kwamen 4 leden uit de hervormde kerk over naar de Chr. Afgescheiden gemeente van Sexbierum. Als reden gaven ze volgens de notulen op ‘dat de thans Herv. kerk geheel valsch in leer en regeering is en deze kerk de ware kerk is en ze daarom zich niet langer mogten onthouden van die gemeente’. Anderhalf jaar later blijkt de kerkeraad gevormd te worden door ds Y.J. Veenstra met de ouderlingen H.T. Ennema, Yde Hanzes Ulberg en K.J. de Vree, en de diakenen P.J. Hibma en G.D. Jager. Er waren dus twee nieuwe gezichten bijgekomen nl. Ulberg en Jager. Yde Hanzen Ulberg was toen een 43-jarige schoenmaker te Oosterbierum,Ga naar eindnoot17. en Geert Dirks Jager was een 45-jarige arbeider, zoon van een kastelein. Ds Veenstra maakte veel werk van het catechiseren en onder- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
wijzen. Daarbij onderscheidde hij vijf groepen: 1) Zij die lidmaat wilden worden, werden onderwezen uit het Kort Begrip evenals 2) zij die niet kunnen lezen. Groep 3 vormden de ongehuwden, onderverdeeld in klasse a: tot 14 jaar; klasse b: vanaf 14 jaar ‘tot den gehuwden staat’. In groep 4 zaten de gehuwden, die konden lezen. En groep 5 was bedoeld voor - schrik niet - de kerkeraad. De leden daarvan kregen onderricht in bijbellezen, kerkelijke historie en godgeleerdheid! In die tijd waren er nog geen mannenverenigingen en bijbelcursussen, zoals wij die nu kennen. Uit de dienstperiode van ds Veenstra in Sexbierum willen we nu ook nog aandacht schenken aan twee zaken van geheel verschillende aard. We bedoelen de kwestie van het ambtsgewaad en van de emigratie naar Noord-Amerika. | |||||||||||||||||||||||||
AmbtsgewaadMet algemene stemmen besloot de kerkeraad in juni '47 te protesteren tegen het besluit van de synode het vorig jaar in Groningen gehouden, dat predikanten niet in hun gemeente mochten worden bevestigd, als ze het gebruikelijke ambtsgewaad niet wilden dragen. Dit predikantskostuum bestond toen uit een zwarte mantel, een kuitbroek, een bef en een driekanten steek. 't Was geen wonder, dat juist de gemeente van Sexbierum protesteerde, want het was nog maar enkele jaren geleden dat ds De Vos vertrokken was. En juist deze oud-predikant van Sexbierum verkeerde wegens de weigering het ambtsgewaad te dragen in grote moeilijkheden in Marrum, waar hij beroepen was, maar niet bevestigd mocht worden, wat onkerkrechtelijk toch gebeurde. De kerkeraad van Sexbierum was van oordeel, dat iedere dominee er vrij in moest zijn het ambtsgewaad al of niet te dragen. De dwang om dit wèl te doen zou aanleiding kunnen geven tot verwarring en scheuring. Inderdaad was de gemeente te Marrum zo buiten het kerkverband komen te staan. In de notulen van oktober 1847 vinden we een uitvoerig ‘Protest’ opgenomen, opgesteld ter bestrijding van het ambtsgewaad. Het is een bestudeerd stuk geworden en geeft duidelijk de ideeën van ds H.A. de Vos en ds Y.J. Veenstra weer. Laten we de volgende argumenten eruit mogen aanstippen: Er werd wel beweerd, dat het ergernis zou geven in de gemeenten, als de dominees niet meer in het gebruikelijke ambtsgewaad op de kansel verschenen. Maar - aldus het Protest - waaraan ergert de mens zich vaak niet? Men is aan het ambtsgewaad gewend en gehecht geraakt. Maar het priestergewaad en de profetenmantel zijn met de komst van Jezus Christus afgeschaft, want het waren ‘schaduwen van toekomende goederen’. Wat zag men echter naderhand verschijnen? Een steeds grotere variatie in mantels en priesterkleding. Het gewone volk beschouwde al | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
die gewaden met grote eerbied en ontzag. Later kwamen er nog mijters, staven enz. bij en het verschil tussen geestelijken en leken werd steeds groter. Terecht heeft de Reformatie dan ook sterk de nadruk gelegd op het algemeen priesterschap van de gelovigen. Het is bekend, dat de grote Reformateurs geen zg. ambtsgewaad of ‘onderscheidend kleed’ hebben gedragen en dit nog veel minder voorgeschreven. Dan zouden de vaderen dit wel hebben overgenomen in de ‘regelen’ van ‘de Wezelsche Synode’. Trouwens, andere synodes hebben dit ook nooit gedaan. Daarom behoort er vrijheid te zijn in het al of niet dragen van een kerkelijk ambtsgewaad. In het Nieuwe Testament is immers het sterke onderscheid tussen geestelijken en leken weggevallen. Als het volk maar ingelicht wordt, zullen zo velen zich niet meer ergeren aan het afleggen van het ambtsgewaad. ‘De Heere zegene ons Protest’. | |||||||||||||||||||||||||
EmigratieDe emigratie is ook een punt, dat we ter sprake willen brengen. Met die emigratie bedoelen we dan nu de landverhuizing van een aantal leden van de Chr. Afgescheiden kerk van Sexbierum naar Noord-Amerika in de jaren 1846 en '47. Het is bekend, dat ds. H.P. Scholte in augustus '46 een ‘Chr. Vereniging tot bevordering der Landverhuizing’ heeft opgericht. Hij zelf vertrok in het voorjaar van 1847 naar de Amerikaanse staat Iowa, waar hij de nederzetting Pella stichtte. Al eerder op 25 september '46 vertrok ds A.C. van Raalte uit Arnhem met een groep, die financieel zwak was. Grotendeels uit eigen middelen kocht Van Raalte bosgrond in westelijk Michigan, waar hij een nederzetting opbouwde, heel toepasselijk Holland geheten. Het hek was van de dam. Spoedig volgden honderden Afgescheiden emigranten en ontstonden in dezelfde streek nieuwe nederzettingen o.a. Zeeland met ds C. v.d. Meulen, Vriesland met ds M.A. Ypma (in 1847 vanuit Hallum naar Amerika geëmigreerd), Overijssel met ds S. Bolks. Het waren namen, die de herinnering aan het oude vaderland levendig hielden. Ook sommige Afgescheidenen uit Sexbierum, niet eens zo weinig, werden door de zuigkracht van de landverhuizing naar Noord-Amerika meegezogen, onder wie twee ouderlingen, d.w.z. de halve kerkeraad. In september 1846 vertrok ouderling Klaas Jans de Vree voorgoed uit zijn geboortedorp en in maart van het volgend jaar emigreerde ouderling Yde Hanzes Ulberg. In diezelfde maand moest de kerkeraad aan minstens 8 belijdende leden een attestatie meegeven. Zonder meer werden deze aangevraagde attestaties echter niet afgegeven. Want de naar Amerika vertrekkende leden kregen die alleen mee, als ze hun indertijd toegezegde bedragen voor de bouw van kerk en pastorie hadden voldaan of een schuldbekentenis hadden getekend. Een afschrift van zo'n verklaring op de achterkant | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
van de attestatie vonden we in de notulen. We nemen één daarvan op: ‘Ik ondergetekende Yde Hanzes Ulberg verklaar door ondertekening dezes, dat ik deugdelijk en wettig verschuldigd ben aan de kerkvoogdij van de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk gemeente Sexbierum een somma van achtentwintig gulden twee en zestig een tweede cents, welke ik nog met alle leden dier gemeente voor mijn aandeel (verschuldigd ben) hetwelk ware eene somma van vijftig Ned. guldens, zegge ƒ 50,11 cents, vanwege vertimmering van twee huizen en een schuur tot Pastory, kerk en een woning naast de Pastorij, gekwot. No 66 en 67, staande en gelegen op de zoogenaamde Nieuwburen in het dorp Sexbierum, welke verschuldigde somma van ƒ 28,62½ cents, ik aanneem en beloof te betalen in Noord-Amerika, zoodra ik eenigszins daartoe door des Heeren zegen in staat gesteld zal worden, aan die kerkeraad van die gemeente waar ik (mij) met mijne woning zal vestigen. Sexbierum den 26 Mei 1847’.
En zo verlieten de volgende personen voorgoed de gemeente van Sexbierum om in de Nieuwe Wereld (Amerika) een nieuwe toekomst op te bouwen: In september 1846 ouderling Klaas Jans de Vree (52), de man van het eerste uur in de Afgescheiden gemeente van Sexbierum. Hij vertrok met zijn vrouw Jeltje Anes Ypma en 7 kinderen. Zeer waarschijnlijk reisde hij met de groep van ds Van Raalte en belandde in Holland (Michigan).Ga naar eindnoot18. De Vree was een zwager van ds M.A. Ypma van Hallum (afkomstig uit Minnertsga, die een half jaar later de Atlantische oceaan overstak). In het voorjaar van '47 emigreerden uit Sexbierum Yde Hanzes Ulberg (42), de ouderling, met zijn vrouw Akke Piebes Posthumus en 4 kinderen; Jacob Annes Hoekstra (53), de slagter, met zijn vrouw Sietske Ratsma, en zijn zoon Anne Jacob Hoekstra (29) met diens vrouw en 3 kinderen; Jan Klazes Terpstra (56). Op hetzelfde schip (de brik Vesta) waarmee ds M.A. Ypma reisde, bevonden zich ook Jan Roelofs Vellinga en zijn vrouw Gerbrigje Broers Miedema en Eelke Klazes Zijlstra (32) en zijn vrouw. Tenslotte vonden we nog de namen van Marten Jans van der Heide (56), turfschipper, en zijn vrouw Jacoba (Koosje) Hendrina Kok (58) winkeliersche.Ga naar eindnoot19. Voor de kleine Afgescheiden gemeente van Sexbierum betekende het in elk geval een aderlating van minstens 29 zielen. Naar schatting bijna de helft! Een goed half jaar later raakte de danig verzwakte gemeente ook nog haar dominee kwijt, weliswaar niet door emigratie, maar door vertrek naar Workum. Zou Sexbierum hem niet meer hebben kunnen betalen? De kerkeraad van toen bestond uit de ouderlingen Nies T. Zondervan, de boer van Klooster Lidlum,Ga naar eindnoot20. Pieter A. Alberda, Harmen Tjerks Ennema en de diakenen Geert D. Jager en Pieter J. Hibma. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
Op deze broeders rustte de taak leiding te geven aan de gemeente, nu ds Y.J. Veenstra zijn afscheid had gepreekt. Blijkbaar was ds Veenstra een secure baas, want hij had netjes de ‘kerkeboeken’ overgedragen. Onder deze ‘boeken en papieren bij de kerk behorende’ bevonden zich niet alleen het doopboek, notulenboek, trouwboek enz, maar ook een exemplaar van de grondwet. Van de bekende 18-eeuwse ‘oude schrijver’ Th. van der Groe catechismuspreken ‘in 18 afleveringen’; ook waren erbij ‘twee deeltjes’ over de koepokinenting, waartegen de Afgescheidenen in het algemeen sterk gekant waren. Verder noteerden we het boek van J. Koelman - ‘'t Ampt en pligten van ouderlingen en diakenen’ (herdrukt met een voorrede van Van Velzen, 's-Gravenhage 1837) en 28 nummers van het tijdschrift De Reformatie over de jaren 1836-'37-'38-'39. Geen verdere jaargangen dus. Het is bekend, dat ds Scholte, die in sterke mate zijn stempel op dit tijdschrift heeft gedrukt, in 1840 als predikant was geschorst, waardoor hij veel aan invloed en prestige had ingeboet. Zo'n in de notulen opgenomen lijstje van overgedragen stukken geeft ons enigszins een kijkje op de kerkelijke lectuur, die de kerkeraad onder ogen kwam. De door de emigratie verzwakte gemeente zou na het vertrek van ds Y. Veenstra een vacature van meer dan 4 jaar te verwerken krijgen! Verscheidene keren werd er tevergeefs een beroep uitgebracht. In maart 1850 is op verzoek van sommige leden nog een brief naar ds H.A. de Vos in Marrum gestuurd, die toen buiten het kerkverband stond. Hierin werd hem gevraagd of hij zich toch ‘niet weer met de kerk mogt en kon verenigen’ en zich beroepbaar stellen. Ongetwijfeld was het de bedoeling van de kerkeraad hem dan weer in Sexbierum te beroepen. Het ging niet door. In december 1851 blijkt een beroep te zijn uitgebracht op ds B. Amsing van Boksum (traktement ƒ450,- plus vrij wonen). En nu met gunstig gevolg. Ds Amsing kwam met zijn gezin uit Boksum over, werd op 28 maart '51 door ds K.J. Pieters van Franeker bevestigd en deed zijn intree met de tekst, die vaak bij een intree werd gebruikt, Col. 4:3: ‘Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben’. | |||||||||||||||||||||||||
B. Amsing, 1852-'59Ruim een jaar na de komst van ds Amsing was het eerste notulenboek van de kerkeraad volgeschreven en plechtig besloot ds Amsing de laatste notulering daarin met de woorden: ‘De Kerkeraad heeft geoordeeld, dat wij ten slotte van dit Kerkeraadsboek en van de handelingen des Kerkenraads van den 2 Febr. 1836 tot en met den 21 July 1853 wel met Samuël een Ebenhaëzer | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
mogten oprigten en zeggen, gelijk Samuël voor Israël ter eere Gods gezegt heeft 1 Samuël 7: 12 B. Amsing (1814-'81), Chr. Afgescheiden predikant 1852-'59 te Sexbierum.
Dergelijke gemoedsontboezemingen van een predikant aan het eind van een notulenboek waren in die tijd niet ongebruikelijk. De kerkeraad, waarmee ds Amsing had samen te werken, bestond in 1853 uit de ouderlingen N.T. Zondervan, G.D. Jager en Pieter J. Hibma (allen ons al bekend), terwijl de diakenen waren Jacob Klazes Bierma, een 57-jarige arbeider, Tiete Jarig Hibma (een vrijgezel) en Jan Brands SiebesmaGa naar eindnoot21., een 28-jarige arbeider. Een paar jaar later (1855) wordt Reinder Dirks Hamming tot ouderling gekozen. We vermelden deze naam apart, omdat deze molenaar de man was, die in 1835 in Burum de Afscheiding had geleid en in die gemeente jaren lang een vooraanstaande plaats had ingenomen. We vinden hem dus nu in Sexbierum terug, waar hij op 12 mei '52 vanuit Burum was komen wonen. Zijn zoon Dirk had zich daar op diezelfde datum als mole- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
naar gevestigd. Op zijn oude dag zou de vader nog naar Dokkum verhuizen, waar hij een getrouwde dochter had wonen.Ga naar eindnoot22. Hamming vroeg echter ontheffing van zijn verkiezing tot ouderling en gaf daarvoor als redenen op: 1) Zijn hoge jaren en zwak lichaamsgestel. Hij was toen 64 jaar. 2) Zijn bezwaar tegen de bid- en dankdag voor het gewas 3) Hij had gehoord, dat ds Amsing hem niet als ouderling wilde hebben, omdat het toch ‘maar ellende en moeite’ zou brengen. Dit laatste wijst er wel op, dat Hamming een sterke geldingsdrang bezat. In april 1859 vertrok ds Amsing naar Alblasserdam en werd al in oktober opgevolgd door de 30-jarige P. Medema, die in Sexbierum zijn eerste gemeente vond en daar zeer geliefd werd. Zijn kerkeraad bestond in 1860 uit de ouderlingen H.T. Ennema, N.T. Zondervan en P.J. Hibma; de diakenen waren Jetse Y. Mulder, Jan B. Sybesma en Klaas B. Sybesma, twee broers (welke laatste F.F. Zoon als diaken was opgevolgd).
Laten we tenslotte nog enkele belangrijke momenten uit de geschiedenis van Sexbierums Gereformeerde kerk mogen memoreren. We putten ze uit de rubriek Kerk- en Schoolnieuws van het kerkelijk weekblad De Bazuin,Ga naar eindnoot23. een waar arsenaal voor het terugvinden van in de vergetelheid weggezonken belangrijke gegevens van een plaatselijke kerk. Op zondag 18 juni 1865 nam ds P. Medema afscheid van Sexbierum: ‘De dag van heden was voor onze gemeente harttreffend, daar onze algemeen beminde leeraar P. Medema, na in de morgengodsdienst het H. Avondmaal nog aan ons bediend te hebben, des namiddags ten aanhore van een zeer talrijke schaar, afscheid van ons nam naar aanleiding van 1 Joh. 2: 18a (Kinderkens, het is de laatste ure). Anderhalf jaar later ging deze door de kerkeraad uitgesproken wens in vervulling: De 40-jarige ds P.J. van Smeden kwam uit Blija over. ‘Sexbierum, den 9 December 1866 - Heden mochten wij door 's Heer en goedheid, trouw en ontferming delen in het voor ons zoo hoog nodig ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
not, dat wij de ledige plaats van onze herderloze gemeente, weer vervuld zagen. 's Morgens werd ZEw. bevestigd, naar aanleiding van 2 Cor. 5: 20, door onze geachte consulent, vroeger leermeester van de bevestigde, de WEw heer K.J. Pieters. 's Namiddags trad de bevestigde, de WEw heer P.J. van Smeden voor het eerst als onze nieuwe herder en leraar voor ons op, naar aanleiding van Eph. 6:19. Ons kerkgebouw was te klein om de opgekomen menigte te bevatten. Tevens werd deze plechtigheid ook bijgewoond door het Edel Achtbaar Bestuur onzer grietenij. God heeft ons gebed verhoord en velen zijn beschaamd gemaakt. Dat de Koning Zijner gemeente bij voortduring zich in ons midden openbare, tot heil van Zion en tot verheerlijking Zijns naams; en dat leraar en gemeente zich veel mogen bevinden op die plaats, waar wij heden middag op werden gewezen. De Heere vervulle ook spoedig de ledig geworden plaats te Blija.’ De situatie was wel veranderd, vergeleken met die van 30 jaar geleden! Toen moesten Afgescheiden voormannen bij het grietenij bestuur op het matje komen en werden ze met boeten en zelfs inkwartiering bedreigd, en nù is dezelfde burgerlijke overheid als blijk van waardering en achting aanwezig bij de komst van een Afgescheiden predikant!
Ds Van Smeden bleef echter maar heel kort in Sexbierum, nog geen jaar! Ging het niet goed, omdat men hem te veel vergeleek met zijn voorganger ds Medema, die in Sexbierum zo in de smaak was gevallen? We weten het niet. In elk geval werd ds P. Medema opnieuw beroepen en hij nam het aan. ‘Sexbierum, den 9 Aug. 1868 - De dag van heden was voor de Gemeente alhier, en voor velen met ons, een recht aangename en verblijdende dag. Onze beroepen Leeraar P. Medema, die we ruim 3 jaren geleden, met groote droefheid zagen vertrekken, werd in het morgenuur door onze geachte konsulent, Ds K.J. Pieters opnieuw onder ons ingeleid. Naar aanleiding van Hebr. 2: 3a, werden we op treffende en gepaste wijze opmerkzaam gemaakt op de grote zaligheid, die de Leraar ons zou verkondigen, en op onze dure roeping, om op die verkondiging gelovig acht te geven. 's Namiddags hervatte onze Leraar zijn dienstwerk onder ons met Hand. 2: 41, 42, 43a. Een schare te groot om het kerkgebouw te bevatten, was getuige van deze plechtigheid, die tevens bijgewoond werd door het Edel Achtbaar bestuur der Burgerlijke gemeente alhier. Dat Leraar en Gemeente rijkelijk door God gezegend, en de ledige plaats te Sliedrecht spoedig vervuld worde is onze bede’. Uit ds Medema's tweede dienstperiode in Sexbierum vermelden we nog, dat in 1870 het 35-jarige bestaan van de Chr. Afgescheiden kerk in Sexbierum werd herdacht. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Sexbierum, Nov. 1870 - In vele opzichten, maar vooral in één opzicht, had de dankdag dit jaar voor ons, als gemeente, een bijzondere betekenis. Het was juist op die dag 35 jaar geleden, dat deze gemeente door de eerste leraar onzer kerk, de WEerw en onvergetelijke H. de Cock, was gesticht. Na in de morgenure te zijn opgewekt om de weldaden Gods, in dit jaar ontvangen, niet te vergeten, mochten we in de namiddaggodsdienst het 35-jarig bestaan onzer gemeente plechtig gedenken. Naar aanleiding van Hand. 26: 22A werd de gemeente door onze beminde leraar P. Medema op een treffende wijze bepaald: bij haar oorsprong, strijd en beproeving; geringheid in zichzelf; bestendige ervaring van Gods trouwe hulp. P. Medema (1829-'94), Chr. Afgescheiden predikant 1859-'65 en 1868-'77 (tweede maal) te Sexbierum.
Redenen waarom ook onze gemeente moest betuigen: hulp van God verkregen hebbende, sta ik tot op deze dag. Terwijl Z.Eerw ons daarna opwekte, om die hulp van God, 35 jaar zo kennelijk ondervonden, op deze dag dankbaar te erkennen, en door die ervaring | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
geleerd, ook voor de toekomst alleen van 's Heeren hulp alle heil te verwachten. Alles werd tenslotte samengevat in een vurig dankgebed, en de gemeente met de ganse kerk op een gepaste wijze met al hare behoeften opgedragen aan de zorg en liefde van de Drieëenige Verbondsgod. Moge 's Heeren hulp en zegen voorts in ruime mate door gemeente en leeraar worden genoten, en tevens al onze zustergemeenten welvaren genieten!’ We eindigen met het bericht van vertrek van ds Medema. ‘Sexbierum, 26 Febr. 1877 - De dag van gisteren was voor onze gemeente van veel betekenis, daar onze leraar, Ds P. Medema, na een dienst van zeven jaren en zes maanden, voor de tweede maal afscheid nam en zijn herdersstaf onder ons neerlegde, om deze taak in de gemeente Zegwaard (Zoetermeer) weer op te nemen. Tenslotte nog de opmerking, dat van november 1883-september '85 de gemeente van Sexbierum gediend is door de zeer welsprekende jonge predikant, de latere professor P. Biesterveld. |
|