De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 2. De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken
(1981)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |||||||||||||||
XII Beetgum - St. AnnaparochieBeetgum is een terpdorp in de Friese gemeente Menaldumadeel, midden in de kleilanden gelegen, in het noorden grenzend aan het Bildt, in het oosten aan Leeuwarderadeel. Omstreeks 1840 had het een zuiver agrarisch karakter en telde het ongeveer 800 inwoners. Vroeger lag het aan de Middelzee. Sporen van de oude zeedijk zijn nog duidelijk aanwezig. Wat de hervormde kerk in Beetgum betreft, het is bekend, dat in Friesland na de Franse tijd tot 1880 de floreenplichtigen tijdens een vacature de nieuwe predikant konden aanwijzen. En daar er tengevolge van de ‘progressieve’ ideeën der Verlichting een diepe kloof was ontstaan tussen de godsdienstige opvattingen van het eenvoudige, piëtistisch aangelegde volk en die van de ‘tolerante’, liberale machthebbers, kreeg menige gemeente een dominee opgedrongen, die ze in overgrote meerderheid niet wenste. Hiervan was weer het gevolg, dat velen niet meer in de kerk kwamen en zielevoedsel zochten in gezelschappen en conventikels. In Beetgum hadden de Schwartzenbergs, grootgrondbezitters, het voor het zeggen. Ze woonden op hun Groot Terhorne tussen Beetgum en Beetgumermolen. Generaties lang is de functie van grietman van Menaldumadeel door een lid van deze familie bekleed. In de jaren '60 van de 18e eeuw was het de geleerde George Frederik baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg (om de deftige naam eens voluit te noemen), die ds George Theodorus de Cock, predikant te Harich, aanwees om in Beetgum te worden beroepen. Op zichzelf beschouwd was zoiets niets ongewoons, maar deze ds De Cock was toen juist beschuldigd van onrechtzinnigheid. In februari 1765 had hij in de Grote kerk te Leeuwarden gepreekt over Joh. 15:17, in welke preek volgens velen duidelijk ongereformeerde ideeën naar voren waren gebracht. Zo zou hij de predestinatie hebben onder mij nd en de algemene verzoening geleerd. Deze dominee nu werd door Schwartzenberg naar Beetgum gehaald! Drie kerkeraadsleden protesteerden, ook een paar Leeuwarder dominees. Het werd een hele procedure voor de classis Leeuwarden, maar het eind was toch, dat Gedeputeerde staten van Friesland (in welk college | |||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||
ook Schwartzenberg zitting had!) de classis Leeuwarden verboden de beschuldiging van onrechtzinnigheid van De Cock, nog verder te onderzoeken.Ga naar eindnoot1. In de beginjaren van de Afscheiding stond van 1833-'45 in Beetgum een geleerd hervormd predikant, dr. Jacobus Meyer, aan de universiteit van Groningen opgeleid. In de grote hervormde pastorie van Beetgum schreef hij zijn proefschrift en daar vertaalde hij ook nog uit het Duits een aantal werken van de Duitse kerkhistoricus Neander, wiens denkbeelden hij echter niet altijd deelde.Ga naar eindnoot2. Ook was hij blijkens zijn voorrede in zijn vertaling van Neanders boek Het leven van Jezus sterk gekant tegen de in die tijd sterk opgang makende David Friedrich Strausz, de ‘stoute aanrander van de geschiedkundige waarheid der Evangeliën’. Als we Meyers theologische ligging moesten aangeven, dan zouden we zeggen: hij behoorde tot de toen dominerende supranaturalistische richting met sympathieën voor de opkomende Groninger richting. Van enig protest van de Afgescheidenen in Beetgum tegen ds Jac. Meyer hebben we nergens iets gelezen, ook niet in de kerkeraadsboeken van de hervormde kerk van Beetgum. We mogen aannemen, dat de Afgescheidenen van de beginperiode al lang van de hervormde kerk waren losgeweekt. | |||||||||||||||
Instituering 20 april 1842In dit dorp nu werd op 20 april 1842 door de jonge, energieke ds D.P. Postma van Minnertsga de Afgescheiden kerk van Beetgum geïnstitueerd, ook wel genoemd de kerk van Menaldum-Beetgum, omdat kerk en pastorie strikt genomen onder Menaldum behoorden, al stonden ze dan praktisch in Beetgum. We moeten bedenken, dat het gebied van het dorp Menaldum tot vlak onder Beetgum reikte. Men zei wel, dat als de toren van Beetgum naar het zuiden omviel, hij in Menaldum terecht kwam. En de buurtschap Besseburen lag maar een paar minuten van Beetgum, maar hoorde onder Menaldum. Op de beginpagina van het eerste notulenboek van de kerkeraad lezen we een korte inleiding, die van de hand is van ds D.P. Postma van de ge nabuurde kerk te Minnertsga, waartoe ook enkele leden van de nieuwe gemeente Beetgum oorspronkelijk hadden behoord. In dit woord vooraf schrijft ds Postma, dat hij de nieuwe gemeente had vermaand en opgewekt met het voorlezen van Jozua 24 en van enige artikelen uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In een toespraak had hij alle aanwezigen aangespoord tot het dienen van de Here in het openbaar, dus tot het houden van publieke godsdienstoefeningen. In die gedenkwaardige samenkomst is de Afgescheiden kerk van Beetgum geïnstitueerd. Dit gebeurde in het huis van Namme Gerbens Ferwerda, een gardenier. Hij woonde aan de Langestraat te Beetgumermolen, de weg die door de weilanden loopt en waarlangs men richting Stiens (en Vrouwenparochie) gaat. Aan die Langestraat woonden meer | |||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||
Afgescheidenen. Er staan nog steeds heel wat zeer oude huisjes, daterend uit de dagen van de Afscheiding of eventueel wat latere tijd. Toen Ferwerda in 1856 overleed, was hij 55 jaar oud en woonde op no. 40. Door de herhaalde vernummering kan dit nu no. 44 zijn geworden. In elk geval heeft de Langestraat voor de gereformeerde kerk van Beetgum/Beetgumermolen historische betekenis.Ga naar eindnoot3. Daar woonden enkele werkers van het eerste uur. We noemen er straks nog één. Het door ds Postma in bovengenoemde vergadering voorgelezen bijbelhoofdstuk, Jozua 24, was voor de gelegenheid heel goed gekozen. Het gaat hierin over de Verbondsvernieuwing te Sichem, waar Jozua aan het eind van zijn leven heel Israël nog éénmaal toespreekt. Hij is met zorg vervuld over de dienst van God. Israël heeft rust gekregen, maar juist daardoor kan het gemakkelijk verslappen in zijn dienen van God en een prooi worden van het Kanaänitische heidendom. Na erop te hebben gewezen, hoe ondankbaar dit zou zijn, gelet op de vele zegeningen, die God hun gegeven had, laat hij Israël tot driemaal toe plechtig verzekeren trouw te zullen blijven aan zijn God. Tenslotte richt Jozua nog een gedenkteken op, opdat zij deze beloften nooit zullen vergeten. Zo doet hij alles wat in zijn vermogen is om de dienst van God te waarborgen.Ga naar eindnoot4. Wat de voorgelezen artikelen uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis betreft, ongetwijfeld zullen die over de kerk hebben gehandeld. De Afgescheidenen beriepen zich voor hun afscheiding immers heel vaak op artikel 29 van de Geloofsbelijdenis, waarin het gaat over het onderscheid tussen de ‘ware’ en ‘valse’ kerk. Zoals in verreweg de meeste plaatsen het geval was, begon ook in Beetgum de Afgescheiden kerk met een gering aantal belijdende leden, slechts 9. In zijn inleiding in het notulenboek schreef ds Postma, dat hij hoopte, dat ze mochten zijn ‘als de eerste steen tot dit gebouw’. Zijn ge loofshoop is niet beschaamd. De Afgescheiden kerk van Beetgum is in de tweede helft van de vorige eeuw zeer gegroeid. Maar de mannen van het eerste uur konden dit toen nog niet voorzien. In juni 1844 schreef ds Postma ook op één van de eerste pagina's van het lidmatenboek enige regels. Hij vergelijkt hierin het gering begin van de Afgescheiden gemeente te Beetgum met een ‘mosterdzaad’ en hoopt, dat dit zal uitgroeien tot een grote boom ‘opdat de uitverkorenen mogen komen en nestelen in hare takken, als vogelen’. Nu, het nestelen in de takken van de kerk - om de beeldspraak nog even voort te zetten - is altijd een goed werk geweest. Zo'n klein kerkje had natuurlijk ook maar een miniatuur-kerkeraad nodig. Namme Gerbens Ferwerda, 41 jaar, een gardenier, wonende in de huidige Langestraat te Beetgumermolen, zoals we al zeiden, werd de eerste ouderling. Hij had die functie ook al in de gemeente van Minnertsga bekleed.Ga naar eindnoot5. Als diaken kreeg hij naast zich Dirk Willems Vellinga, 38 jaar, ook al gardenier. Deze is in maart 1847 de Atlantische Oceaan overgestoken naar Noord-Amerika, als zovelen meegezogen door de | |||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||
emigratie-drift van toen.Ga naar eindnoot6.. De namen van de eerste 9 leden zijn bewaard gebleven. Naast de hierboven genoemde ouderling en diaken zijn het:
Verder de drie zusters:
En voorts:
Op het laatste moment ‘nadat alles scheen gedaan te zijn, is er nog een vrouwmensch toegekomen en heeft den Heere beleden’, tekent ds Postma aan. Dit moet volgens het lidmatenboek Dirkje Frederiks Dijkstra te Engelum, huisvrouw van Wybren S. Groeneveld, geweest zijn. Ze was dan het 10e lid, maar is helaas in 1852 afgesneden van de gemeente. De gemeente was maar klein, niet veel meer dan een huisgemeente, die vergaderde in de huiskamer van de gardenier Liewe G. van der Plaats te Beetgum, à 20 cent per zondag. Dat viel dus te betalen.Ga naar eindnoot9. Ook de eerste kerkeraadsvergadering is in het huis van deze gardenier aan de Langestraat te Beetgum gehouden. Het stond een paar huizen van dat van ouderling Namme G. Ferwerda vandaan (waarschijnlijk nu no. 50)Ga naar eindnoot10.. De hele kerkeraad bestond in het eerste begin slechts uit twee mannen. Ze boekten de collecten en moesten helaas al dadelijk de zuster vermanen, die zich op het laatste moment nog had gemeld en die zich ‘verward in het stuk van de godsdienst’ gedroeg: ze ging namelijk weer naar de ‘onafgescheiden’ kerk. In het vervolg worden de kerkeraadsvergaderingen afwisselend bij ouderling Ferwerda en diaken Vellinga aan huis gehouden. Een enkele keer komt de consulent ds Postma van Minnertsga in Beetgum, zoals op 26 april 1843. Er valt dan ook heel wat te regelen. De reeds genoemde zuster is niet ‘tegenstrevend’, maar wil ook niets beloven. Ook de verzoeken van een aantal personen moeten worden behandeld. Klaas Jans Smits, een arbeider te Engelum, en zijn vrouw Gerbrandje Foppes Tolsma willen zich met hun kinderen bij de gemeente voegen. Op de kerkeraad is ook een ongedoopte weduwe, die nog ongedoopte kinderen heeft, verschenen. Besloten wordt haar ‘met haar zaad’ op haar belijdenis te dopen en dus gaat ds Postma over tot het houden van een belijdenispreek over Matth. 28:19 (‘Gaat dan heen, onderwijst al | |||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||
de volkeren, dezelve doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb’). Daarop vindt de doop plaats. De vrouw van diaken Vellinga, Rinske L. Douwema (Douma) en die van J.G. Hiemstra, Tietje Jans Smits, worden ook als lidmaten aangenomen, evenals Klaske Joh. de Vries. Een sterke steun voor de gemeente werd de op 12 mei 1843 uit Hallum overgekomen Hette Pieters Hettema. Deze boer was huurder geworden van een boerderij aan de Langhuisterweg in de Zuidhoek onder St. Annaparochie en kwam nu bij de ruim een jaar geleden geïnstitueerde gemeente van Beetgum te behoren. In Hallum was hij in januari 1836 één van de leiders van de Afscheiding aldaar geweest. Zowel in het plaatselijk als in het klassikaal kerkelijk leven had hij als ouderling dadelijk een vooraanstaande plaats ingenomen. Op de Algemene synode van Amsterdam in 1840 was hij één van de Friese afgevaardigden geweest.Ga naar eindnoot11. Hij bezat dus ervaring in het geven van leiding. En voor Beetgum was dat dubbel voordelig, omdat zowel ouderling Ferwerda als diaken Vellinga onbedreven waren in hun ambtswerk. In juni '43 was Hettema in Beetgum voor het eerst op de kerkeraad aanwezig, gewoon als broeder, maar niet lang daarna werd deze ex-ouderling van Hallum met goedkeuring van de classis in Beetgum als ouderling erkend. In zijn Levenservaringen deelt Hettema mee, dat hij en Ferwerda beiden niet alleen ouderling, maar ook kerkvoogd waren, ‘zoodat de geheele administratie op ons rustte’. Zo moeilijk was die administratie nu ook weer niet, want voor de kerk werd in 1844 ontvangen ƒ 62,48½ en uitgegeven ƒ 40,08. Zulke bedragen waren nog wel te overzien. Ook de diaken zou niet gemakkelijk in de knoop komen, want de ontvangsten en uitgaven voor de diaconie bedroegen in 1844 resp. ƒ 62,44 en ƒ 24,18. Van deze uitgaven waren 20 cent bestemd voor geneesmiddelen (pillen) voor Jan Gatzes (Hiemstra) en verder ƒ 3 voor hout (brandstof). Het budget van de Afgescheiden gemeente van Beetgum was in de beginperiode dus erg bescheiden en onaanzienlijk. Hoe zou dit ook anders kunnen in een gemeente die geen rijken en aanzienlijken telde, hooguit wat gardeniers en een enkele pachtboer. Er zat een lichte groei in de gemeente en verder waren er wel sympathisanten, meestal bijwoners genoemd, die zich weliswaar niet bij de gemeente aansloten, maar ‘die zich niet aan de ondersteuning der stoffelijke belangen onttrokken’, zoals Hettema het uitdrukt. Die groep zou later de Waarheidsvrienden worden genoemd. Het waren de verontruste hervormden. | |||||||||||||||
Het eerste kerkjeHet houden van godsdienstoefeningen in een particulier huis, elke zondag opnieuw, bracht zijn eigenaardig ongemak met zich mee. De woningen waren toen maar klein en niet altijd feilloos verwarmd. Daarom | |||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||
overwoog de kerkeraad in 1844 de mogelijkheid een eigen kerkje te bouwen. Volgens Hettema was burgemeester Van Schwartzenberg niet onwelwillend. ‘Hij ried ons aan om te zien naar een geschikte plaats voor het bouwen van een kerk en beloofde ons niet te zullen tegenwerken’. En zie, het lukte. Men kocht in februari 1844 grond voor een kerkgebouw bij de Leeuwenpijp in het hof van gardenier Pieter Jans Noordraven, 36 roeden voor ƒ 400.Ga naar eindnoot12. Dit is de plek, waar tegenwoordig het carrosseriebedrijf van Rondaan staat aan de oude Berlikumerweg. De Leeuwenpijp was een brugje dat niet lang geleden tengevolge van de ruilverkaveling is verdwenen. Het lag bij de splitsing van de Leeuwensingel en de oude Berlikumerweg en het had zijn naam te danken aan twee stenen leeuwen, die elk op een hoek van de brug prijkten en afkomstig waren van de oprijlaan van de vlakbij gelegen Doniastate. Om die ƒ 400 te kunnen betalen, werd een intekening opengesteld, die eerst niet zoveel succes had. Maar op 12 juni was via giften en leningen de aangekochte grond toch betaald, als volgt gespecificeerd: Vrijwillige giften ƒ 91; uit de kerkekas ƒ 7; voorgeschoten uit de diaconiekas ƒ 22 (waarvoor wel rente moest worden betaald); ouderling Namme Ferwerda op rente ƒ 150; Jacob Gerbens (Ferwerda) op rente ƒ 30; van iemand die niet genoemd wenste te worden op rente ƒ 100. Samen ƒ 400. Ds Douma merkt hierbij in een artikel in de Friesche Kerkbode op: Zo was het geld er gekomen, al was het met moeite. Feitelijk was van deze ƒ 400 slechts ƒ 91 gegeven en het meeste geld tegen rente geléénd. Nu had het geld toen meer waarde dan thans, maar Hettema b.v. moest, zoals hij meedeelt, ƒ 2000 huur jaarlijks betalen, en daarenboven nog de Bildt-omslagen of morgengelden ten bedrage van ƒ 300 à ƒ 400. Bij zulke sommen maakt het bedrag, dat voor de kerk was bijeengebracht, een wel wat povere indruk. De offervaardigheid moest men nog leren. De grond voor de nieuwe kerk was er dus en ze was ook betaald. Maar nu kwamen de kosten van het bouwen zelf dreigend op de kleine en zwakke gemeente af. Hettema vertelt ervan: Wij konden ons ook geen weg voorstellen om daartoe te komen; maar de Alwetende let op de behoeften des harten van het volk dat Hem erkent en vreest, en Hij weet wegen te openen en middelen daar te stellen, waarover de mensch geen gedachte heeft. Ongedacht werd de weg voor ons geopend. | |||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||
Deze had ruim drie jaar geleden, toen hij nog in Minnertsga stond, ook de institueringsvergadering geleid. Over die ingebruikneming vertellen de notulen ons nog, dat er die dag drie diensten werden gehouden in de nieuwe kerk, waarin een grote schare aanwezig was om het heuglijke feit mee te maken. De collecte bracht ongeveer ƒ 30 op, een niet geringe som. 's Morgens had ds D. Postma tot tekst de gelijkenis van het mosterdzaadje uit Matth. 13:31-33, op welke woorden hij een jaar eerder ook gezinspeeld had op de eerste pagina van het lidmatenboek. 's Middags preekte hij over zondag 30 van de Heidelbergse catechismus, waarin o.a. de vragen (en antwoorden) staan: ‘Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld’ en ‘Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hun belijdenis en hun leven als ongelovige en goddeloze mensen aanstellen?’ 's Avonds behandelde ds Postma Openb. 20:11-15, waarin het laatste oordeel wordt beschreven en het lot van de verlorenen. En dan besluiten de notulen met de blije woorden: ‘tot onze bemoediging en vertroosting mogten wij de blijken van des Heeren goedkeuring ondervinden, niet al- | |||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||
leen dat alles zonder de minste stoornis mogt plaats hebben, maar ook de prediking niet zonder de genadige invloed des Heiligen Geestes mogt geschieden’. De dag na de ingebruikneming van de nieuwe kerk, een feit dat altijd stimulerend werkt, deden twee personen belijdenis, nl. Pieter Pieters Post wonende onder St. Annaparochie, en Jeltje Jelles Dijkstra, vrouw van Gerrit Lieuwes. Omdat ds Postma een paar dagen in de streek bleef logeren - hij had natuurlijk nog altijd band aan zijn eerste gemeente Minnertsga - kon dat belijdenis doen nog mooi onder zijn leiding plaats vinden. We vermelden het hier, omdat we uit de notulen te weten komen, hoe zo'n geloofsonderzoek in grote trekken verliep. Beide genoemde personen werden onderzocht zowel op het punt van de ‘leer’ als van de ‘bevindelijke geloofswerkzaamheden’. In die tijd vergat men vooral niet naar die laatste te vragen! Enkele maanden eerder was de geloofskennis van Jeltjes zuster, Ymkje, volgens de notulen aan de hand van de volgende punten onderzocht:
| |||||||||||||||
Hoe krijgen we een domineeHet nieuwe kerkje was nog maar net in gebruik of de kerkeraad pakte doelbewust het beroepingswerk aan. Als 3-tal kwam uit de bus:
Het was een merkwaardig en zeker geen gelijk waardig 4-tal! Met 3 van de slechts 7 stemmen werd student Wessels gekozen (Budding kreeg 2 stemmen, van Goor en de Vos elk 1 stem). Hieruit blijkt weer eens, hoe klein de Afgescheiden gemeente te Beetgum in het begin was. In december '45 was op de kerkeraad een brief van de beroepen student Wessels, waarin deze vier vragen stelde:
| |||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||
De eerste Afgescheiden kerk aan de oude Berlikumerweg te Beetgum is gebouwd in 1845, vergroot in 1878. De afbeelding geeft de nieuwe kerk aan de Van Aismaweg 77 te Beetgumermolen, in 1892 gebouwd na de ‘zamenvloeying van de twee Gereformeerde kerken’, zoals een gedenksteen aangeeft (foto eigendom R. van der Schaaf).
| |||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||
De kerkeraad overwoog deze vragen ‘bedachtzaam’ en droeg ouderling Hettema op student Wessels schriftelijk te antwoorden. Op één van de eerste januaridagen in 1846 was student Wessels persoonlijk op de kerkeraad aanwezig om de zaak door te praten. Toen kwam uit, dat ouderling Hettema inderdaad bezwaren had tegen het beroep van Wessels. In de eerste plaats was Hettema nog niet helemaal los van ds Budding. Verder was Wessels beroepen voordat hij examen had gedaan. Ook vond Hettema: Wessels ‘preekvoorstellen’ konden ‘wel wat dieper uitgehaald worden’ m.a.w. diens preken gingen niet diep genoeg. Vervolgens stelde Hettema nog drie vragen aan Wessels, alle betrekking hebbend op de inwendige roeping van Wessels tot dominee. Deze wist de vragen echter tot Hettema's genoegen te beantwoorden. Tenslotte stelde de kerkeraad vast, dat àls Wessels eens niet voor zijn examen slaagde, de gemeente weer vrij was in haar beroepingswerk. Nòg was de kwestie van het beroep van student Wessels niet afgelopen, maar om kort te gaan: na ruim 4 maand bedankte hij voor het op hem uitgebrachte beroep. We merken nog op, dat hij pas twee jaar later zijn eerste gemeente kreeg (Rijnsburg). De kerkeraad in Beetgum ging nu weer over tot het formeren van een nieuw 3-tal, waarop onder Hettema's invloed ook prijkte ds H.J. Budding van Groningen en verder Th. de With van 't Zandt en J.F. Zeebuit van Driesum. Budding werd beroepen. Maar een kwartaal later, in juli, klaagde de kerkeraad, dat Budding nog steeds niet had beslist. Bij navraag bleek, dat hij niet eens in zijn gemeente Groningen (stad) was en niemand wist, waar hij dan wèl verblijf hield. Zoiets was bij de op stemmingen en ingevingen levende Budding niet ongewoon.Ga naar eindnoot13. Half augustus kwam eindelijk het bericht, dat hij voor Beetgum bedankte. | |||||||||||||||
Ds J.H. Meijer 1847-'50Nadat ook nog Th. de With van 't Zandt vergeefs was beroepen, nam tenslotte de 35-jarige kandidaat Jurjen H. Meijer van Groningen in juli 1847 het beroep naar Beetgum aan. Zijn vast traktement bedroeg ƒ 300 per jaar. Dat was weinig. Het kan dan ook niet anders of hij moet in de sobere pastorie, die vast zat aan de kerk aan de oude Berlikumer weg, armoede hebben geleden. Zijn kerkeraad bestond uit de twee ouderlingen Namme G. Ferwerda en Hette P. Hettema, terwijl de twee diakenen waren Hette Heins Heima en Marten Pieters Bosma (een arbeider). Diaken Dirk Willems Vellinga was in het voorjaar van '47 naar Noord-Amerika geëmigreerd. De broeders deden wat in hun vermogen lag. Begrijpend dat een trouwe kerkgang zegenrijk, ja onmisbaar voor het geloofsleven is, bevorderden ze de mogelijkheid om zondags tweemaal de kerkdiensten te bezoeken. Nu kon het 's winters koud zijn in de kerk en als men dan ook nog een heel eind door de winterkou of door regen- en hagelbuien had moeten lopen, dan was een warme stoof (voor de vrouwen) een weldadige reme- | |||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||
die tegen verkleuming. Maar voor het huren daarvan moest natuurlijk wel iets worden betaald, evenals voor een kom warme koffie, die voor of na de dienst beschikbaar werd gesteld. Wie dit niet kon betalen, kon uit de diakonale kas geholpen worden met 10 of 5 of 2½ cent, mits van deze goedheid geen misbruik werd gemaakt. Het waren na de aardappelziekte van 1845 en '46 heel armoedige jaren. We kunnen ons haast geen voorstelling meer vormen van de armoede van die tijd. Dat de diakonale uitgaven daardoor stegen, spreekt vanzelf. Bedroegen die in 1847 maar ƒ 89,71½, in de drie daaropvolgende jaren steeg dit bedrag tot resp. ƒ 125,49½, ƒ 143,93½ en ƒ 168,10. Om enkele uitgaven te noemen: in 1848 werd uitgegeven voor een doodkist ƒ 9, voor huishuur ƒ 40,61, en voor landhuur ƒ 20. Een vrouwdie zei door haar armoedige kleding niet in de kerk te kunnen komen, kreeg een gift van de diakonie. Niet alleen op zondag, ook op een avond in de week werden geregeld diensten gehouden. In de notulen lezen we, dat die in de strenge winter van 1847/48 enkele weken zijn gestaakt ‘wegens de koude en de geringe opkomst’.
In vele gemeenten was het gewoonte, dat de plaatsen in de kerk werden verhuurd. Dit was ook in Beetgum het geval, want het betekende een welkome aanvulling voor de kerkekas. Het minpunt van die plaatsenverhuurderij zag men blijkbaar niet zo goed zitten, nl. het niet beseffen dat zeker in de kerk iedereen gelijk is. De Beetgumers stelden vast ‘dat een stoel zou moeten bedragen 100 centen en een zitplaats in de banken 80 centen’. Soms deed een broeder of zuster geloofsbelijdenis. Dit kwam in de kleine gemeenschap niet veel voor, maar wanneer het dan wel gebeurde, was het een reden tot blijdschap voor de gemeente. In mei 1848 werd Wietske Oosting, de 39-jarige vrouw van ds J.H. Meijer toegelaten tot het doen van openbare geloofsbelijdenis. Men kwam in die dagen niet zo gemakkelijk tot het doen van openbare belijdenis. Het catechetisch onderwijs werd zeker niet verwaarloosd. Ds Meijer gaf het op dinsdag om 10 en 2 uur, woensdagmiddag om 4 uur. Veel catechisanten waren er uiteraard niet. Het was al laat in het jaar, als na de zomer de catechisaties weer begonnen: in de tweede week van november, na het dankuur voor het gewas. In vele gemeenten was dit het geval. Moeilijkheden van betekenis deden zich in de gemeente van Beetgum tijdens de ambtsperiode van ds Meijer niet voor. Hij kon ook goed tegen kritiek. Toen ouderling Hettema hem eens verzocht zich in zijn voorgebed en preken wat te bekorten, beloofde hij met de aanmerking rekening te houden. Af en toe kreeg ds Meijer een verzoek van een andere gemeente om daar een zondag te komen preken, b.v. een keer uit Sneek. De kerkeraad gaf toestemming mits de Snekers voor die dag het preekgeld voor een | |||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||
vervanger in Beetgum betaalden. Dus zal ds Meijer wel niet naar Sneek zijn gegaan. In maart 1850 deelde ds Meijer mee door twee gemeenten in Zuid-Holland en twee in N-Brabant gevraagd te zijn om daar voor te gaan. Eén van die gemeenten verzocht zelfs of hij daar drie weken mocht werkzaam zijn, ‘uitgeleend’ worden zogezegd. De kerkeraad was niet direct tegen, maar de zwarigheid was, dat Beetgum - wat de preekvoorziening betreft - zelf dan ook drie weken moest geholpen worden. De moeilijkheid werd opgelost en dominee mocht gaan. Allicht als gevolg daarvan ontving hij een beroep uit Langerak (Z.H.). Hij nam het aan. In de kerkeraadsvergadering van 22 juli 1850 werden de attestaties voor hem zelf, voor zijn vrouw Wietske R. Oosting en voor Ymkje J. Dijkstra (ongetwijfeld de hulp in de huishouding) getekend en afgegeven. En zo vertrok ds Meijer uit Beetgum. Hij had het daar financieel - zacht gezegd -niet breed gehad. De notulen staan vol van het gerek en getrek om het traktement bij elkaar te krijgen. Maar overigens had de gemeente hem niet benauwd. In Langerak is hij tot zijn emeritaat gebleven (1850-'82). | |||||||||||||||
Th. de With 1850-'52Op dezelfde vergadering, waarin ds Meijers attestatie werd afgegeven, formeerde de kerkeraad ter voorziening in de vacature een 3-tal: Th. de With (Meppel), S.H. Baron (Ferwerd) en H.J. van Goor (Oudega [Smallingerland]). Het werd de uit Birdaard afkomstige Theeuwis Egberts de With, een schoolmeesterszoonGa naar eindnoot14., die ook al in 1847 beroepen was, maar toen had bedankt. Nù nam hij het beroep aan en werd op 17 november 1850 in Beetgum bevestigd. Hij moet een goed onderhandelaar zijn geweest, want zijn traktement ging bedragen ƒ 550 (!) plus vrij wonen met vrij gebruik van hof en tuin ‘en daar Z.Eerw. aanmerkingen maakte op de woning, is daarboven nog beloofd ƒ 50 per jaar om besteed te worden tot een andere woning’. Wenste hij dit laatste niet, dan kon hij ƒ 50 verhoging van traktement krijgen. We staan hier wat verwonderd tegen aan te kijken. De lezer vergelijke dit traktement eens met dat wat ds Meijer ‘genoot’. Het is waar, ds De With - getrouwd met Geeltje de Walle uit Ferwerd - had bij zijn komst in Beetgum 4 kinderen, maar toen hij in 1847 beroepen was zou hem ook al ƒ 500 basistraktement zijn toegekend, terwijl ds Meijer bij dienst komst maar ƒ 300 kreeg. Ds Th. de With wist zich blijkbaar goed te verkopen, en schijnt enige naam te hebben gehad.Ga naar eindnoot15. In juli '52 kwam in Beetgum wonen (bij De With in huis?) Pieter Roelofs Medema, die later ook dominee werd. Toen De With naar Bolsward vertrok, ging ook Medema in november '52 naar die plaats. We mogen aannemen, dat hij les kreeg van De With. In zijn duidelijk, klein en zeer regelmatig handschrift schrijft De With vanaf de kerkeraadsvergadering van 20 november 1850 de notulen. Ze | |||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||
zijn in de regel heel kort, wat geen slecht teken hoeft te zijn. We putten er het volgende uit: In juni 1851 begon in de Afgescheiden kerk De Stem te verschijnen, een kerkelijk blad, waarin de felle ds H. Joffers leiding gaf en dat door C.R. Vincent te Zwolle was opgericht. Op de kerkeraad van 19 juli '51 lag een briefje van de ook al vurige ds Van der Werp met het verzoek aan de redactie van De Stem te willen meedelen: 1) het zielental van de gemeente; 2) waarom men niet op De Stem heeft ingetekend; 3) of de eerste nummers van De Stem zijn ontvangen. De broeders besloten te antwoorden, dat 1) de kerkeraad van Beetgum weigert het zielental op te geven; 2) de vraag, waarom niet is ingetekend, ‘een onheusche’ vraag is; 3) de eerste nummers zijn ontvangen. Hoe sterk de neiging naar de samenkomsten van het gezelschap nog was, blijkt uit de notulen van 10 december 1851. Gevraagd werd of zondagavond gepreekt zal worden of dat men gezelschap zal houden. Men besloot te handelen ‘naar het verlangen des volks’. Nog geen twee jaar na zijn bevestiging in Beetgum werd ds De With in Bolsward beroepen. De kerkeraad deed een dringend beroep op hem te bedanken. Als hij wegging, was de classis immers bijna zonder predikanten; bovendien had de kleine, kort geleden geïnstitueerde gemeente van Boksum hem zo nodig. Daarom wekten ze hem op ‘met alle beradenheid in de vreeze des Heeren te kiezen’. De With nam het beroep echter wel aan. Speelde de slechte toestand van de financiën, waardoor het traktement te traag binnenkwam, hierbij ook een rol? In elk geval zaten die financiën wel weer in de knoop. In de laatste vergadering voor zijn vertrek moesten de beide ouderlingen nog elk ƒ 20, diaken Hofstra ook ƒ 20 en diaken J.G. Heslinga ƒ 10 voor schieten om de traktementsachter stand in te halen. In de laatste notulen schrijft De With eigenhandig, dat hij op 14 november '52 ‘plechtig en zielroerend’ afscheid heeft genomen om de Evangeliedienst in de gemeente te Bolsward te aanvaarden. Met het bekende Hand. 20:32 preekte hij afscheid: ‘En nu, broeders, ik beveel u Gode en den woorde zijner genade, die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden’. En zijn laatste woorden in het notulenboek zijn: ‘De Heere zij met hem en ons, tot volmaking der wederzijdsche blijdschap in den God des heils. Amen’. Na het vertrek van ds De With ging ouderling Hette Hettema de notulen weer schrijven. | |||||||||||||||
G. Wissink 1853-'55In de vacature werd via een gebruikelijk 3-tal de 41-jarige ds Gerrit Wissink te Heerde beroepen. Na eerst te hebben bedankt, nam hij een tweede beroep aan (traktement ƒ 450 plus vrij wonen). In september '53 deed hij zijn intree. Zijn kerkeraad bestond in 1854 uit 3 ouderlingen en 3 diakenen; wel | |||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||
een bewijs, dat de gemeente wat was gegroeid. Naast de oude bekenden N.G. Ferwerda en H. Hettema treffen we nu ook H.P. Hofstra als ouderling aan, terwijl J.G. Heslinga, Marten P. Bosma en J. Winia het 3-tal diakenen vormt. Uit de korte dienstperiode van ds G. Wissink vermelden we slechts, dat hem in maart '55 een zware slag trof: zijn vrouw Louise Geertruida Francken van Quakenbruggen Wentink sterft, 51 jaar oud.Ga naar eindnoot16. Een half jaar later nam ds Wissink een beroep naar Appelscha aan. Weer was dus de gemeente van Beetgum vakant en het zou dit keer lang duren, drie jaar. Pas op 5 dec. 1858 kwam de 39-jarige Frans Sipkes Rederus met zijn gezin (4 kinderen) van Stroobos over naar Beetgum.Ga naar eindnoot17. | |||||||||||||||
St. AnnaparochieSt. Annaparochie is ‘het middelste en fraaiste van de drie Bildtdorpen en bestaat uit twee dubbele rijen huizen, die elkaar bij de kerk rechthoekig snijden en zo een kruis vormen’.Ga naar eindnoot18. Dit grondpatroon is nu nog duidelijk te herkennen. Het dorp ligt 15 km ten noordwesten van Leeuwarden, midden in vruchtbare kleilanden. Nagenoeg alle 1900 inwoners behoorden omstreeks 1840 tot de hervormde gemeente, die samenkwam in een achthoekige kerk met koepeltoren. In dit kerkgebouw bevindt zich nog de grafkelder van het adellijk geslacht Van Haren, dat bijna anderhalve eeuw lang grietmannen van Het Bildt heeft geleverd. In deze kerk is in 1634 Rembrandt getrouwd met de rijke Leeuwarder burgemeestersdochter Saskia van Ulenborch (die al in 1642, op 30-jarige leeftijd, overleed). Het geslacht Van Haren bezat in St. Anna vele goederen met een groot herenhuis, dat nog bewoond is geweest door de bekende 18-eeuwse dichter en grietman Willem van Haren. Namen als ‘Slotschool’ en ‘Van Harensweg’ herinneren nu nog aan dit verleden.
Op Het Bildt hebben al in het begin van de kerkelijke onrust enige Afgescheidenen gewoond, die in een conventikel samenkwamen. Dit wordt ons duidelijk uit een rapport van de scriba van het hervormd klassikaal bestuur van Leeuwarden, ds A. Lam te Marssum (februari 1836).Ga naar eindnoot19. Hierin meldde hij, dat over het algemeen op Het Bildt niet veel onrust heerste. Alleen was in St. Anna ruim 4 weken geleden door 5 vrouwen en 3 mannen een godsdienstige vergadering gehouden, maar door de agressieve houding van ‘jongelieden voor het huis en het indringen van sommigen in de kamer, verstoord geworden’. Aldus ds Lam in zijn rapport. Deze rel bracht de oefenaar Pieter Hendriks Wagenaar c.s. ertoe bij de Gouverneur een verzoek om bescherming van hun godsdienstige samenkomsten in te dienen. We hebben dit ‘libel’, zoals de grietman het noemde, teruggevonden in het Gouverneursarchief. Het is gedateerd 8 februari 1836 en ondertekend door Pieter Hendriks Wagenaar, Jan Derks van | |||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||
der Ploeg en Pieter S. Katje (een zoon van de oefenaar Sjoerd Katje (Kattje) uit Minnertsga).
De inhoud van dit in zeer gebrekkige stijl en spelling opgestelde stuk komt hierop neer: De ondertekenaars delen mee dat ze elke week op een avond met 13 à 14 mensen ‘gezelschap’ hielden. Dit was ook weer gebeurd op 2 februari om half 6. Nog maar net waren ze bij elkaar of het ‘gemeen’ begon de deuren open te gooien, de vensters op te schuiven en probeerde ‘met vloeken en geweltmaakerij’ de samenkomst in de war te sturen en onmogelijk te maken. Twee mannen uit het gezelschap waren de veldwachter gaan halen. Deze kwam wel, maar in plaats van hen te beschermen, bracht hij de order van de grietman over met de vergadering op te houden. De volgende dag was Wagenaar 's avonds om 7 uur bij de grietman ontboden en kreeg daar te horen dat hij geen bescherming hoefde te verwachten. Integendeel, de grietman zou de samenkomsten tegenwerken waar hij kon. Nu verzochten de drie ondertekenaars aan de Gouverneur bescherming en veiligheid voor hun gezelschap ‘omdat het onse lust is bij elkander te komen’. De Gouverneur verzocht nu de grietman zich nader te verklaren over de beschuldiging van Wagenaar c.s., dat hij niet voldoende ‘beschutting’ had geboden. Hij verdedigde zich schriftelijk als volgt: De genoemde Pieter Wagenaar, barbier, had slechts een gedeelte van het huis, dat bewoond werd door de eigenares de wed. Rosendal, in huur. Zij had die kamer aan Wagenaar verhuurd om ‘in stilte zijn bedrijf’ uit te oefenen en niet voor het houden van godsdienstige samenkomsten; ook niet om voor haar kinderen te zingen en te bidden en de ‘tweedragt aan te vuren’ en ‘zoodoende te verrigten wat de man zijn lust noemt’. Deze vrouw nu had zich bij de grietman beklaagd en diens bescherming ingeroepen, toen haar huis ‘bestormd wierd door nieuwsgierigen’ (de grietman kiest hier met ‘nieuwsgierigen’ wel een erg bagatelliserend woord, want we vragen: zouden nieuwsgierigen ooit een huis bestormen?) Het verhaal vervolgt: Een agent van politie had zich de bewuste avond naar het ‘gezelschap’ begeven en de aanwezigen verzocht weg te gaan, maar Wagenaar c.s. hadden geweigerd aan het verzoek te voldoen. De volgende dag - na de rel - had de grietman Wagenaar bij zich ontboden en hem vriendelijk gevraagd met die samenkomsten op te houden, omdat die ‘voor als nog in deze gemeente geen ingang, maar veel tegenweer zouden ondervinden’ en hij dus i.p.v. tot nut te zijn ‘wreevel tusschen de ingezetenen deed ontvonken’. Wagenaar bleef echter ‘op eene walgelijke pedante wijze betuigen, dat het hem lustte zulks te doen’. De grietman had ook nog tegen Wagenaar gezegd, dat hij er niets tegen kon doen als er niet meer dan 20 personen in het gezelschap waren, maar dat hij wel ‘met de ingezetenen, die de goede rust hier ter harte gaat’ beslo- | |||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||
ten had ‘elk en een iegelijk, die zich met deze vergadering in geeft, werk, nering enz. te ontzeggen’. Dreiging met broodroof! Tenslotte deelde de grietman in zijn verweerschrift nog mee, dat hij niets meer ‘van de club door Wagenaar gedirigeerd’ vernam en dat ook het ‘straatgerucht’ geëindigd was. En hij meende Wagenaar en de zijnen ‘eigenlijke bescherming in het uitoefenen van hun dweepzieke doel niet te kunnen, niet te mogen geven.Ga naar eindnoot20. Toch zou de Afgescheiden kerk ook in St. Annaparochie zich een (grote) plaats verwerven, al duurde dit nog even. Het is bekend, dat omstreeks 1860 de Afgescheidenen sterk in zielental toenamen. Als oorzaak van de groei der Afgescheiden kerken geldt ook het zich steeds verder verwijderen van vele hervormde predikanten en kerkeraden van de gereformeerde baan. Wat Beetgum betreft, vooral uit St. Annaparochie kwam een niet gering aantal personen over naar de Afgescheiden kerk te Beetgum. Van hen noemen we hier Pieter Joukes SchatGa naar eindnoot21. en Pieter Sjoerds KatjeGa naar eindnoot22. met zijn vrouw Jetske Gerrits Kuiken. Deze drie kwamen met attestatie over van de gemeente van Minnertsga. Helemaal gereformeerd waren de beide broeders ook weer niet, want ze kregen op hun attestatie een aantekening mee ‘wegens verzuim kinderdoop’. In het lidmatenboek van Beetgum - waaraan we de namen ontlenen - schreef ds F. Rederus erbij: ‘De Heere zegene de broeders’. In 1859 voegden zich uit St. Annaparochie bij de Afgescheiden kerk van Beetgum:
In 1860 volgden: Ruurd Hemmes, kleermaker, en zijn vrouw Jetske de Vries; ook Catharina Yges Mulder. Ze was de vrouw van Johannes Wiltjes ParsGa naar eindnoot24., die in de Afgescheiden kerk van St. Annaparochie ook een vooraanstaande plaats zou gaan innemen. Dan nog Dirkje Jan HoekstraGa naar eindnoot25., Reintje Spoelhof,Ga naar eindnoot26. Tetman Hettes Hettema, later als student naar Kampen vertrokken, en Riemke Hibma, de vrouw van Yge Mulder, een boer aan de Langhuisterweg. Deze deed in 1861 belijdenis in de Afgescheiden kerk. In ditzelfde jaar volgden nog: Berend Huging, Antje Arjens Bos, en Harmen Dirks Hoitsma; bij diens naam schrijft ds Rederus in een opwelling: ‘deze was onder mijn dienst bekeert.’ Hij was getrouwd met Lieuwke Hempenius, die in februari 1862 werd gedoopt. Tenslotte volgden in 1862 nog Sybren Dirks Hoitsma, een werkman, Johannes Fekkes Dekker, een klerk, en zijn vrouw Dieuwke Eelkes van Tholen. Pietje Jakobs Kobusma uit Vrouwenparochie sluit de rij. Alle | |||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||
hier genoemde personen hoorden bij de Afgescheiden gemeente van Beetgum. Al in 1845 had zich daarbij aangesloten Pieter Pieters Post te St. Annaparochie. De mening is wel uitgesproken, dat de Afgescheiden kerk te St. Annaparochie, de Vrije Evangelische gemeente te Oude Leye en de Evangelisatie te St. Jacobiparochie zijn voortgekomen uit de georganiseerde evangelisatie van de Waarheidsvrienden in het Bildt.Ga naar eindnoot27. Een belangrijke figuur hierbij was Jan Hendrik Maatjes, een in Groningen in 1850 afgezette catechiseermeester. Daar had hij het niet langer met zijn geweten in overeenstemming kunnen brengen om - zoals hij zelf schreef - ‘leerlingen aan te brengen tot een kerk, die hij niet meer voor de ware gereformeerde kon houden’. Maatjes vertrok nu naar Friesland naar Vrouwenparochie (gemeente Het Bildt), waar in 1850 door de Waarheidsvrienden een ‘Vereeniging tot bevordering van ware Evangeliekennis en Christelijk leven’ was opgericht. Door toedoen van mevrouw Groen van Prinsterer werd Maatjes hier tot evangelist aangesteld. In december 1850 trad hij in functie. Het werk werd goed georganiseerd aangepakt. Op zon- en feestdagen godsdienstoefeningen en op zondagavond een openbare catechisatie. Op maandagavond catechisatie voor meer bejaarden in Vrouwenparochie, op vrijdag in het vlakbij gelegen Oude Leye. Niet alleen in deze beide dorpjes, maar ook in St. Annaparochie en St. Jacobiparochie kregen de Waarheidsvrienden een aantal aanhangers, die zich beijverden in het verspreiden van o.a. gereformeerde traktaatjes en later in het oprichten van Christelijke schooltjes. De Christelijke school te St. Annaparochie kwam er al in 1867. In deze Evangelisatiebeweging openbaarde zich verzet tegen het opkomend modernisme en het heersend liberalisme, welke beide stromingen in nauw verband met elkaar stonden. We weiden hier niet verder uit over de figuur van J.H. Maatjes, die in 1859 in Britsum als evangelist in dienst trad, zich een paar jaar later bij de Afgescheidenen aansloot en in 1863 de eerste Afgescheiden predikant in de een jaar eerder ‘gevestigde’ gemeente van Britsum werd.Ga naar eindnoot28. Dat bij de stichting der Afgescheiden gemeente in St. Annaparochie in 1862 het werk van Maatjes bevruchtend heeft gewerkt, is wel zeker. We herinneren ons uit onze jeugd nog goed, dat bejaarde familieleden in St. Annaparochie een aantal godsdienstige gedichtjes van ‘Maatsies’ nog moeiteloos konden opzeggen. Op de eerste pagina van het eerste notulenboek van de Afgescheiden gemeente in St. Anna staat een kort verhaal over de instituering op 5 oktober 1862. Hieruit blijkt, dat ds J. Kreulen van Hallum 's morgens de gemeente heeft gesticht met de woorden van Efeze 4:12: ‘Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus’ (door de apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars door Jezus gegeven). Dadelijk na de morgendienst ging men over tot het kiezen van één ouderling en één diaken. Meer behoef- | |||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||
den er niet bij te komen, omdat ouderling P.J. Schat en diaken Yge Yges Mulder konden worden overgenomen van de gemeente te Beetgum, waar ze al ambtsdragers waren. Door de manslidmaten werd met grote meerderheid van stemmen de kerkeraad aangevuld met ouderling Johannes Fekkes Dekker en diaken Pieter Wesseling. ‘De gekozenen namen hun roeping gewillig op zich’, lezen we in het verhaal. Ze voelden zich door God aangewezen. 's Middags bevestigde ds F. Rederus van de moedergemeente Beetgum de gekozen ouderling en diaken in hun ambt, waarbij hij preekte over Hand. 9:31: ‘De gemeenten dan door geheel Judea en Galilea en Samaria hadden vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreze des Heren en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd’. ‘Alzoo is te St. Annaparochie eene Chr. Afg. Geref. gemeente ge vestig(d), om eene getuige te zijn der Waarheid, die naar de godzaligheid is; tegen over de luigen, welke hier toen de gemeente gevestigd werd, openlijk werd verkondigd’. Deze laatst genoemde woorden wijzen erop, dat de hervormde ds Arnoldus Wassenbergh volgens de Afgescheidenen in St. Annaparochie van het gereformeerde spoor was afgegleden. Met zijn overlijden in 1864 - hij was toen 73 jaar oud - begon in de hervormde kerk van St. Annaparochie een vacature, die niet minder dan 38(!) jaar zou duren en die ruïneus voor de hervormde gemeente is geworden.Ga naar eindnoot29. De eerste kerkeraad werd dus gevormd door de ouderlingen Pieter Joukes Schat en Johannes Fekkes Dekker, en de diakenen Yge Yges Mulder en Pieter Wesseling. In de tweede kerkeraadsvergadering werd Johannes Wiltjes Pars tot kerkvoogd gekozen. Hij deed pas een jaar later - 2 november 1863 - geloofsbelijdenis. Vroeger deed men dat niet zo vlot. Nu begrijpen we ook zijn verzoek aan de kerkeraad, enkele maanden eerder gedaan, om niet bij het onderzoek van de geloofskennis van adspirant belijdende leden aanwezig te hoeven zijn. Hij was immers zelf nog geen belijdend lid. Blijkbaar vergaderde hij altijd mee. Op de dag van de instituering der gemeente - 5 oktober 1862 - werd Grietje, een dochtertje van Sybren Dirks Hoitsma en Geertje Hendriks van der Mey gedoopt. Ze was het eerste dopelingetje. Het was wel gemakkelijk nu een eigen kerk in het dorp te hebben, want nu hoefde men niet meer elke zondag de 7 km lange tocht naar Beetgum via een kleiweg, de Langhuisterweg, te maken (meestal te voet!). Wel bleef nog tijdelijk een zekere combinatie met de moederkerk Beetgum bestaan, want ds Rederus fungeerde als voorzitter van beide kerkeraden, en beide gemeenten moesten voor zijn traktement zorgen. Ook mocht St. Anna geen andere dominees vragen om te komen preken, als ds Rederus beschikbaar was. Maar op 30 juni 1863 werd namens de gemeente van St. Anna op een gecombineerde kerkeraadsvergadering gevraagd, wat nu het beste zou | |||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||
zijn: óf gecombineerd met Beetgum blijven óf volledig zelfstandig worden.
Pieter Wesseling (1827-1907), eerste diaken en later vele jaren ouderling van de Chr. Afgesch. Kerk te St. Annaparochie.
Voor- en nadelen werden op een rijtje gezet. Men bleek zwaar te tillen aan het feit, dat het voor één predikant ondoenlijk was wegens de uitgestrektheid van beide gemeenten zijn pastoraal werk goed te doen. Daarom besloot men beide gemeenten voortaan volkomen zelfstandig | |||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||
te laten zijn. Dit besluit moest in het notulenboek worden opgenomen, wat ook is gebeurd. De kerkeraadsvergaderingen werden bij toerbeurt bij de ambtsdragers aan huis gehouden; de eerste bij diaken P. Wesseling, de tweede bij ouderling Joh. Dekker, die als eerste scriba de notulen schreef, maar nog geen jaar later plotseling overleed, 54 jaar oud. Yge Y. Mulder, die niet zo goed als hij met de pen overweg kon, nam het scribaat over. Al op de tweede kerkeraadsvergadering overwoog men hoe tot ‘een grooter kerkgebouw te komen’. Dit was wel nodig, want de toeloop van hoorders was groter dan men had verwacht, zodat de kamer van Pieter Sjoerds Katje, die men voor 75 cent per week had gehuurd, veel te klein bleek. Daarom werd besloten bij ingezetenen van de burgerlijke gemeente een gedrukt schrijven te bezorgen, opgesteld door kerkvoogd J.W. Pars, met het verzoek om een gift of om één of meer renteloze aandelen van ƒ 50 te nemen, bij uitloting af te lossen. Dit alles voor het bouwen van een nieuwe kerk. Als tenminste de burgemeester het goed vond. Deze keurde het initiatief van zijn gemeenteraadslid en ambtenaar van de burgerlijke stand Pars goed. En zo ging de circulaire de huizen in met als resultaat dat ƒ 200 aan renteloze voorschotten en ƒ 206,25 aan giften binnenkwam. De door de kerkeraadsleden opgebrachte som was hierbij niet inbegrepen. Ongetwijfeld zullen ook Waarheidsvrienden financieel zijn bij gesprongen. In februari '63, dus al 4 maanden na de instituering, was van ouderling J.F. Dekker grond voor de kerk met een daarop staande schuur plus een vrije bank voor 4 à 5 zitplaatsen gekocht, voor ƒ 1300. Van deze koopsom gaf Dekker ƒ 100 aan de kerk terug. Wel wat naïef, maar toch heel idealistisch was het ingekomen verzoek van Bauke Ringma om de bouw van de kerk niet aan te besteden, maar vrijwilligers te vragen voor het bouwen ‘van des Heeren huis als ten tijde van Nehemia’. In het kerkelijk kasboek over 1863 vinden we leuke detailkijkjes op de activiteiten van de kerkbouw. We noemen enkele posten:
En dan een belangrijk gegeven: J. Lont meublement van de Evangelisatie 180. Hier zien we weer een verbindingslijn tussen de Evangelisatie van de Waarheidsvrienden en de Afgescheidenen. Het is in dezelfde tijd, dat de reeds eerder genoemde J.H. Maatjes, toen evangelist in Britsum, over ging naar de Afgescheiden kerk en op 26 juli 1863 de eerste predikant der Afgescheidenen aldaar werd. | |||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||
Het eindbedrag van de kerkbouw kwam op ƒ 2574,33, voorwaar geen gering bedrag voor de kleine gemeente. Maar de zaak kwam in orde. Want de renteloze voorschotten van kerkvoogd Pars - ƒ 1000 -, van diaken Yge Mulder - ƒ 500 -, en kleinere bedragen van enkele andere personen, o.a. van Jacob Jans Lont, hielpen het binnengekomen bedrag op ƒ 2886,28½ te brengen. De kerk kon dus worden betaald, ja, er bleef zelfs een ‘goed slot’ over. De tweede Afgescheiden kerk te St. Annaparochie, die stond achter het Oosteinde, voor de tegenwoordige bibliotheek. Ze heeft dienst gedaan van 1888-1926. Haar voorgangster, een verbouwde schuur, stond op dezelfde plek.
| |||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||
Op 9 augustus 1863 kon onder leiding van ds Kreulen van Hallum het nieuwe kerkgebouw in gebruik worden genomen. Het was een verbouwde schuur achter het Oosteinde. In de zomer van 1888 is deze kerk afgebroken en een grotere op dezelfde plaats gebouwd. Toen in 1926 een nieuwe gereformeerde kerk met pastorie aan de Oosterdijk werd gebouwd, werd het oude gebouw voor ƒ 7957 verkocht aan de afdeling St. Annaparochie van de S.D.A.P., die het bestemde voor ‘Volksgebouw’. Ook dit gebouw is al weer afgebroken.Ga naar eindnoot30. Dekker heeft de plechtigheid van het ‘inwijden’ van de op zijn grond gestichte kerk nog mogen meemaken, maar 20 dagen later stierf hij onverwacht, we schreven het al. De nieuwe kerk van 1863 was wel nodig, want de gemeente groeide. In de notulen vinden we, dat in 1862 en '63 geloofsbelijdenis aflegden Luit Pieters Hak (de eerste koster) en Stijntje Hendriks Geertsma, Alberts Sijtzes Ferwerda, Antje Paulus Beimers, Andries Johannes Ras, Grietje Feijes Zwart, Baukje Paulus Prosee, Pierkje Martens Bakker, Johannes Wiltjes Pars, Lijkle S. Rodenhuis en zijn vrouw Lipke E. van Gelder en op 28 december nog Aukje Jakobs Greydanus. Verder werden in 1863 niet minder dan 25 kinderen gedoopt, onder wie 5 op één keer van Albert Sijtzes Ferwerda en Reintje Reins Spoelhof; ook 5 van Joh. W. Pars en Catharina Yges Mulder op één dag, evenals 4 kinderen van L.S. Rodenhuis en L.E. van Gelder. Het was in het jaar 1863 in de nieuwe kerk haast een stortvloed van dopelingetjes. In de beide volgende jaren - 1864 en '65 - zijn er echter telkens maar 4, een aantal dat ‘normaal’ is te noemen. In 1866 wordt het weer een springvloed, hele gezinnen tegelijk, niet minder dan 32 kinderen.Ga naar eindnoot31. Die grote aantallen waren een gevolg van de beslissing van de kerkeraad om na onderzoek verschillende doopleden toe te laten, die daarmee onder kerkelijk toezicht werden gesteld en recht op de doop van hun kinderen kregen. Zo kwamen in 1863 uit ‘de groote kerk te St. Anna’ 5 doopleden over. ‘Het was een lentetijd voor de gemeente’.Ga naar eindnoot32. Nu de gemeente zo groeide, werd het ook mogelijk aan een eigen dominee te denken. Op 7 december 1863 was voor ƒ 558,93 van de weduwe en erven J.F. Dekker een vóór de kerk staand huis aan de straat gekocht en tot pastorie bestemd. Daarin kwam te wonen de eerste Afgescheiden predikant van St. Annaparochie, A. Littooy, die op 1 oktober 1865 werd bevestigd. De burgemeester en acht leden van de gemeenteraad woonden de plechtigheid bij. Wel een bewijs dat de vroeger zo gesmade Afgescheidenen eindelijk een plaats in de dorpsgemeenschap hadden verworven. Ds Littooy vertrok na een gezegende arbeid in 1867 naar Middelburg, waarop kandidaat M. Noordtzij werd beroepen. Deze zond 31 augustus bericht van aanneming. Hij had ook een beroep uit Oldehove, Velp en Veendam ontvangen. De jonge predikant, die later nog professor in het Hebreeuws aan de | |||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||
Theol. School in Kampen zou worden, werd 20 oktober door zijn schoonvader, prof. Helenius de Cock van Kampen, bevestigd. Op de eerste kerkeraadsvergadering van 28 oktober nam hij voor de zekerheid het vraagboekje van de hervormde Doedes(!) voor onderzoek mee naar huis ‘om het na goedvinden te blijven continueeren’. Of het ‘gecontinueerd’ is, staat niet vermeld. 't Zal wel niet gebeurd zijn. Op de volgende kerkeraadsvergadering kwam het voorstel van S. Hoitsma binnen om een ‘Lombard’ (lommerd) op te richten ‘die hij op een Chr. wijze wil trachten te houden’. Maar de kerkeraad wees met algemene stemmen dit voorstel af, ‘omdat zulk een zaak niet zonder woekerwinst kan gedreven worden en de christen niet alleen het kwaad, maar ook de schijn des kwaads moet vermijden’. Slechts tot februari 1869 heeft ds Noordtzij, die zoveel hoorders trok dat reeds aan verbouw van de kerk moest worden gedacht, in St. Annaparochie gestaan, vanwaar hij vertrok naar Heerenveen. Een aantal namen van kerkeraadsleden uit de eerste tientallen jaren zijn, behalve de reeds genoemde: P.S. Katje, R.J. Hemmes, L.P. van Vliet, G.Y. Mulder, J.J. Lont, A.J. Boerema, L.R. Swart, J.D. de Jong, J.P. Schat, L.S. Rodenhuis, J. Stap, K.W. Lautenbach, J.F. Stokje en Arjen Kuiken. Na hen zijn nog vele anderen gekomen en het is verleidelijk over de geschiedenis van de Gereformeerde kerk te St. Annaparochie in de 19e eeuw (Doleantie!) en later meer te vertellen. Maar we zouden dan buiten het bestek van ons boek komen. Laten we daarom eindigen met de bede van ds Rederus vóór in het eerste notulenboek: ‘De Heere verleene genadiglijk Zijne zegen aan gemeente, opzieners en allen welke als leden hier in zullen opgeteekend worden; ja, over alle zaken, is de bede van haren Leeraar. Amen’. En met de bede uit het eerste doopboek van de gemeente te St. Annaparochie: De gemeente is een klein getal met hare kinderen. De Heere doe haar vermeerderen als het zaad van Jakob in Egypten. De drieënige Verbondsgod legge Zijn verbondszegen op dit aangeschreven en toekomstig zaad der Kerk. Hij geve dat deze eerste kinderen éénmaal met hare kinderen mogen komen voor den eeuwigen troon Gods, om dan te kunnen zeggen: Ziet hier zijn wij en onze (kinderen) die Gij ons gegeven hebt. Schone woorden voor het nageslacht! |
|