De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 2. De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken
(1981)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |||||||||||
XIII BoksumHet oude dorpje Boksum (nog niet lang geleden Boxum gespeld) ligt in de gemeente (grietenij) Menaldumadeel, ongeveer 7 km ten zuidwesten van Leeuwarden. In 1840 telde het slechts 220 inwoners. Nog kleiner was het nabij gelegen Blessum, ‘een net dorpje, fraai in het geboomte gelegen’, waar vroeger de mooie state Ringia stond. Ook bij Boxum waren trouwens vroeger een paar adellijke, boomrijke staten te vinden, al kon op deze streek niet de naam ‘de wouden van de klei’ worden toegepast, zoals in een dichterlijke bui het noordelijk stuk van Menaldumadeel wel eens is genoemd (Berlikum, Beetgumermolen).Ga naar eindnoot1. De hervormden vormden de gemeente Boksum-Blessum, met in elk van de beide dorpjes op de terp een uit de middeleeuwen daterende kerk. Hoewel Boksum voor vrijwel elke niet-Fries een volslagen onbekende naam is, heeft het dorpje toch een plaatsje in de boeken over de Friese geschiedenis gekregen ten gevolge van de slag bij Boksum (17 januari 1586). Een legertje Spanjaarden was tijdens een strenge vorstperiode over het ijs Westergo binnengevallen en slaags geraakt met de soldaten van graaf Willem Lodewijk. De Friezen verloren de bloedige strijd in de weilanden van Boksum. Een deel van hen trachtte zich nog te redden in de kerk. (Stof genoeg dus voor een romantische beschrijving.) Zowel in de hervormde kerk van Boksum als in de toren van Blessum houdt een gedenkbord de herinnering aan dit wapenfeit levendig.Ga naar eindnoot2. Er is zelfs in de 19e eeuw nog een tijd geweest, dat op menige school in Friesland omstreeks genoemde datum aan deze slag met de bijbehorende periode uit de 80-jarige oorlog aandacht werd besteed.Ga naar eindnoot3. Uiteraard moeten we de algemene dorpshistorie verder laten rusten en ons nu beperken tot het ontstaan van de Afgescheiden kerk in Boksum en de voorgeschiedenis daarvan. Het is wel zeker, dat omstreeks 1830 in de hervormde gemeente Boksum-Blessum en in omliggende kerken de prediking vanaf de kansel steeds minder gereformeerd viel te noemen en dat de gereformeerde belijdenis door vele predikanten en kerkeraadsleden niet meer werd onderschreven. In Boksum-Blessum stond in die dagen (1810-'44) in de hervormde kerk Conradus Albertus Kuipers, een elitaire figuur. Van hem wordt verteld, dat hij een ‘tweede’ huis aan de Weert in Leeuwarden bezat en graag en veel in zijn koets bespannen met twee prachtige paarden naar de stad reed; in elk geval op de marktdag (vrijdag), want hij was | |||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||
ook een beetje boer erbij en ook nog verzot op harddraverijen. Of zijn pastoraal werk hieronder heeft geleden? Voor ons is dit geen vraag. De veronderstelling is wel geopperd, dat dit mee een oorzaak is geweest, dat er in Boksum een Afgescheiden kerk is ontstaan.Ga naar eindnoot4. Het is mogelijk, maar o.i. zat de werkelijke oorzaak dieper, nl. in het niet meer bevindelijk brengen van de gereformeerde leer, zoals die was vastgesteld op de Nationale Synode van Dordrecht 1618/19. Daardoor waren allerwegen bezwaarden en verontrusten zich gaan onttrekken aan de kerkdiensten in de hervormde kerk en leefden kerkelijk helemaal niet meer mee. Menigeen zocht nu zijn geestelijk voedsel in gezelschappen en conventikels, die overal welig opbloeiden, of men reisde naar een dominee in de (verre) omtrek, die nog gereformeerd preekte. Maar die waren er niet veel meer. Een echo van deze toestanden beluisteren we ook in de kerkeraadsnotulen van Boksum-Blessum. Al in 1823 werd hierin verontwaardigd opgemerkt, dat verscheidene gemeenteleden niet meer in de kerk kwamen en zich ‘schuldig maakten aan het weglopen naar andere gemeenten’. Ze ontliepen dus de prediking van ds Kuipers. We merken hierbij op, dat dit verschijnsel omstreeks die tijd in heel Friesland (en ook in Groningerland) viel te bespeuren. En in meer provincies. Kort na de in het land overigens spaarzamelijk gevierde herdenking van het feit, dat 200 jaar geleden de synode van Dordrecht 1618/19 was gehouden, ontstond in menige plaats een soort geestelijke opwekking. De burgemeester (schout) van Adorp (bij Groningen) sprak in dit verband van ‘een buitengewoon grote ijver in de beoefening der hervormde religie’.Ga naar eindnoot5. Men liep en reed en schaatste vele kilometers ver om een rechtzinnige dominee te horen preken. De Boksumer kerkeraad o.l.v. ds Kuipers vond dit maar niets, want het was ‘strijdig met Gods beschikking’, die aan iedere gemeente haar eigen predikant had gegeven. Bovendien bewezen zulke weglopers ermee, dat ze ‘in menschen en niet in Gods vergevende genade’ hun heil zochten en ook aanleiding gaven tot scheuringen in de gemeente. De kerkeraad vond het dan ook nodig ‘om in den geest der liefde’ zulke broeders ernstig te vermanen en te waarschuwen. En de ouderlingen moesten door hun voorbeeld ‘dit kwaad’ helpen weren. Uit deze laatste woorden valt af te leiden, dat ook ouderlingen wel eens het slechte voorbeeld gaven.Ga naar eindnoot6. Tien jaar later lezen we in de notulen, dat de kerkdiensten op Goede Vrijdag nauwelijks meer werden bezocht, omdat het dan marktdag was in Leeuwarden. Daarom besloot de kerkeraad ds Kuipers te verzoeken de Goede Vrijdagpreek (de ‘begrafenispreek’) voortaan te houden op de voorafgaande zondag en wel 's middags. Naar het antwoord van ds Kuipers hoeven we niet te raden. Nu was hij ook Goede Vrijdag vrij en kon dus die dag naar Leeuwarden.Ga naar eindnoot7. Eind juni 1835 kwam ouderling Jan Hettes van Dijk met een merkwaardig geargumenteerd voorstel, nl om gedurende 6 weken in de hooi- | |||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||
tijd alleen op zondagmorgen kerk te houden en niet meer 's middags, ‘daar de vermoeidheid van den landman’ en diens ‘slaperigheid meer ontstichting dan stichting veroorzaakt’. Bovendien werd in die weken de middagdienst toch maar ‘traag’ bijgewoond. Alle kerkeraadsleden plus de predikant gingen met het voorstel akkoord. En zo werd 6 zondagen lang de zondagmiddagdienst vanwege de slaperigheid van de ‘landman’ geschrapt. Geen bewijs van bezield kerkelijk leven! Hoewel de Afgescheiden gemeente van Boksum pas in 1847 is geïnstitueerd, woonden er voor die tijd in Boksum, Blessum, Hijlaard enz. toch wel enkele Afgescheidenen. Ze behoorden tot de kerk van Leeuwarden. Van hen noemen we in de eerste plaats Gerrit Jans Miedema,Ga naar eindnoot8. landbouwer te Blessum, die de hervormde kerkeraad van Boksum-Blessum in mei 1841 bericht van zijn onttrekking zond. Hij werd in 1843 ouderling in de Afgescheiden gemeente te Leeuwarden. Zijn zoon Thomas Miedema, die later net als zijn vader in de Afgescheiden kerkeraad van Boksum nog een belangrijke rol zou spelen, deed in Leeuwarden in augustus 1844 belijdenis. Maar toen, vooral na de komst van D.J. van der Werp, die in 1844 predikant te Leeuwarden was geworden, het aantal Afgescheidenen in Boksum en omliggende dorpen toenam, probeerde men daar een zelfstandige kerk te stichten. Op 2 januari 1846 bereikte de kerkeraad te Leeuwarden het verzoek van in bovengenoemde plaatsen woonachtige leden ‘om met nog andere menschen aldaar woonachtig, een eigen gemeente te mogen oprichten’. De kerkeraad ging akkoord en zou toestemming aan de classis vragen. Zonder moeite zou de kerkinstituering te Boksum echter niet tot stand komen. Uit de notulen van de Provinciale vergadering van 20 augustus 1846 blijkt, dat er in Boksum en Blessum nog geen gemeente is gevormd ‘wegens tegenwerking van de Regeering’, d.w.z. de officiële erkenning als kerk was nog niet verkregen. Wat we onder deze tegenwerking moeten verstaan, blijkt uit een missive van de grietman aan de GouverneurGa naar eindnoot9.:
Eind december 1845 had G.J. Miedema met nog 21 andere personen een verzoekschrift om erkenning als Afgescheiden gemeente bij de koning ingediend. Maar de grietman - die advies moest geven - had al dadelijk G.J. Miedema en J.R. Hogendorf tijdens hun bezoek van zijn ernstige bezwaren op de hoogte gebracht. Hij vond het huis, dat ze op het oog hadden, ongeschikt om er kerkdiensten in te houden vanwege de plaats waar het stond (sectie C346). Want de afstand tot de hervormde kerk was slechts 80 Nederlandse ellen en niet 104, zoals in het verzoekschrift stond opgegeven (ongeveer 55 i.p.v. 83 meter; het verschil zal wel liggen in al of niet hemelsbreed gerekend). Ongetwijfeld zouden tijdens gelijktijdig gehouden diensten de kerkgangers eikaars gezang kunnen horen en dit werkte immers storend. De bewoner van het huis bevestigde dit en verklaarde, dat hij zeer duidelijk en bijna verstaanbaar tijdens de gods | |||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||
dienstoefening in de hervormde kerk kon horen zingen. We hebben ons afgevraagd: waar stond dit huis dan? Via een kadastraal minuutplan slaagden we erin de plek te vinden. Huis en schuur stonden naast de grote tuin van de hervormde pastorie (westzijde), op de hoek van de Buorren en het tegenwoordige Diorremahiem en waren sinds kort eigendom van Jan Iemtes Greidanus, één van de eerste Afgescheidenen in Boksum.Ga naar eindnoot10. De grietman had nog een bezwaar: De hervormden en Afgescheidenen moesten op weg naar de kerk elkaar passeren - er was maar één weg - zodat het gevaar voor ‘botsingen’ niet denkbeeldig was. Er bestond tussen beide groepen immers maar weinig ‘toegenegenheid’! De Gouverneur sloot zich bij het negatieve advies van de grietman aan en wegens de ongeschikte ligging van het huis kregen de Afgescheidenen nul op het rekest. Ze moesten dus proberen ergens anders in het dorp een eigen vergaderplaats te krijgen. Dat lukte en we komen hierop later terug. Moeite met de instituering in Boksum hadden ook de twee personen, die in maart 1847 de kerkeraad van Leeuwarden meedeelden het te ‘zwaar’ te vinden ‘om in Boxum een gemeente op te richten’. Maar de meerderheid wilde doorzetten; classis en kerkeraad van Leeuwarden werkten hartelijk mee en op 21 mei 1847 keurde de kerkeraad van Leeuwarden het voorstel van ds Van der Werp goed ‘aanstaanden Woensdag de nieuwe gemeente te Boxum te stichten’. Wel is er ook toen weer een kink in de kabel gekomen, maar in juni 1847 ging een nieuw verzoek om erkenning in zee, getekend door S.H. van der Wal en zo brak eindelijk toch op 13 oktober (een woensdag) de dag aan, waarop in Boksum de gereformeerde kerk kon worden geïnstitueerd, nadat een maand eerder (21 september 1847) de erkenning door de koning op hetzelfde reglement als dat van Minnertsga was afgekomen.Ga naar eindnoot11. | |||||||||||
InstitueringIn het eerste notulenboek van de kerk van BoksumGa naar eindnoot12. schreef ds Van der Werp, de consulent, eigenhandig op de eerste pagina: ‘Op den 13 October 1847 is door Ds D.J. van der Werp van Leeuwarden, in het bijzijn van Ds A.K. van der Meer, de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Boxum gesticht, met de ouderling G.J. Miedema van Leeuwarden’. Van deze Miedema, boer te Blessum, leven nog rechtstreekse nazaten in Boksum; ds Van der Meer (van Oenkerk) stond op het punt naar Zevenhuizen (Gr.) te vertrekken. Verder noteerde ds Van der Werp op de eerste pagina van het notulenboek, dat hij die woensdag eerst gepreekt had uit Matth. 10:32 (‘Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is’).Ga naar eindnoot13. Vervolgens waren er 6 nieuwe leden tot het Avondmaal en 3 doopleden tot de gemeente toegelaten. 's Middags preekte hij opnieuw, nu uit Hand. 9:31 (‘De gemeente dan, door ge- | |||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||
heel Judea, Galilea en Samaria had vrede; zij werd opgebouwd en wandelde in de vreze des Heren, en zij nam in aantal toe door de bijstand van de Heilige Geest’). Na afloop hiervan werden de ‘ledematen openlijk ingezegend of bevestigd’.
Natuurlijk moest er ook een kerkeraad komen. Nog diezelfde dag werden ‘uit en door de mansledematen’ tot ouderlingen gekozen: Bouwe Jakobus Kalma, een 41-jarige boer uit Hijlaard en Jacob Rinderts Hogendorf (Hogendorp), een 51-jarige timmerman. De diakenen werden: Epke Ruurds van den Berg, een 27-jarige gardenier wonende onder Jorwerd. Hij zou enkele maanden later trouwen met Froukje Franses de Boer, een 24-jarige dienstbode. Hij is maar 45 jaar geworden (1866). De tweede diaken werd Thomas Gerrits Miedema, een 26-jarige landbouwer te Blessum, zoon van de Leeuwarder en later Boksumer ouderling Gerrit J. Miedema. Hij was getrouwd met een herbergiers- en schippersdochter uit Deinum, Swopkje Martens Schotanus. We hebben bij de gekozen ambtsdragers enkele persoonsgegevens toegevoegd. Ze werden ook die woensdag nog bevestigd door ds Van der Werp na een preek uit Hand. 20:28 (‘Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft’). Voor de gereformeerde kerk van Boksum was die 13e oktober 1847 een belangrijke en blijde dag. In het doop- en lidmatenboek staan de namen geregistreerd van de eerste belijdende leden en volwassen doopleden. We zetten er weer enige biografische gegevens bij. De gecursiveerde namen zijn volgens het lidmatenboek de mannen en vrouwen van het eerste uur geweest.
| |||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||
Overzien we het geheel, dan blijkt, dat drie boerenfamilies, Miedema uit Blessum, Kalma uit Hijlaard en Greidanus uit Boksum heel wat Afgescheidenen (gereformeerden) hebben geleverd. Ook noemen we hier de bakker uit Hijlaard, Jacobus Alberts Alberda, die zijn drie dochters met Afgescheidenen zag trouwen. Hoe groot was nu het aantal Afgescheidenen? Omstreeks 1857 behoorde niet minder dan 25% van de Boksumer bevolking tot de Afgescheidenen, nl. 74 personen. Het aantal hervormden bedroeg toen 216 en dat van de doopsgezinden 8 (in 1796 waren het er nog 30).Ga naar eindnoot14. | |||||||||||
Eigen kerkjeNog in hetzelfde jaar (1847) waarin de Afgescheiden kerk van Boksum was geïnstitueerd, kon de gemeente ook al beschikken over een kerkje, dat enige maanden later haar eigendom werd. We hebben de koopacte kunnen terugvinden op het kadaster in Leeuwarden.Ga naar eindnoot15. Uit de acte blijkt, dat in maart 1848 Jacob Rinderts Hogendorf, meester timmerman, wonende te Boxum, en Age Sjoerds van der Wal, meester kuiper, vroeger te Boxum, thans te Oosterwierum woonachtig, voor ƒ 725,- hebben | |||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||
verkocht aan de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Boxum een ‘huizinge’, ‘thans bereids ingerigt tot kerkgebouw van de Christelijke afgescheidene gemeente te Boxum’, en een boomgaard. Huis plus erf waren 8 roeden groot. Als namen van de kerkeraadsleden staan de al eerder genoemden aangegeven. Het kerkje stond aan een reed (oprijlaan) in oostelijke richting vanaf het beginpunt der tegenwoordige Oedsmawei. Later kwam naast het eenvoudige kerkje een even sobere pastorie te staan. En aan de overkant van de reed werden al spoedig enige huisjes gebouwd, waarschijnlijk bestemd voor arme, oude Afgescheidenen, een soort diakoniewoninkjes. Zo woonden daar dus een aantal Afgescheidenen bij elkaar en kreeg de reed in de volksmond de bijnaam ‘It fine reedtsje!’. De Afgescheidenen heetten immers wel de ‘fijnen’.Ga naar eindnoot16. Nog wonen er bijna allemaal gereformeerden. Gedeelte oude Gereformeerde kerk en helft oude pastorie aan ‘It fine reedsje’. Op 22 juni 1909 werd hierin voor het laatst gekerkt. In dat jaar werd de nieuwe kerk gebouwd.
Al op woensdag 24 november 1847 - ruim een maand na de instituering - is het kerkgebouwtje te Boxum door ds D.J. van der Werp van Leeuwarden in gebruik genomen met een preek over Ezra 3:10-13, waarin onder grote feestvreugde het fundament van de nieuwe tempel wordt gelegd. Maar vele ouden van dagen, die zich de vorige tempel herinnerden | |||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||
‘weenden’. 's Middags preekte ds Van der Werp over 1 Kon. 8:30, waarin het gaat over de inwijding van Salomo's tempel: ‘Hoor dan naar de smeking van uw knecht en van uw volk Israël, die zij te dezer plaatse opzenden zullen. Ja, Gij zult het horen in de plaats uwer woning, in de hemel; en wanneer Gij het hoort, zult Gij vergiffenis schenken’. De notulen vervolgen: ‘Daarna zijn er vier leden bij de Gemeente op en aangenomen en twee die zich aangeboden hadden, voorlopig afgewezen’. Ook 's avonds was er op die vreugdevolle dag midden in de week een kerkdienst, waarin ds Van der Werp de tekst Jes. 56:7 behandelde: ‘En Ik zal ze verheugen in mijn bedehuis’. De door ds Van der Werp met zijn eigen duidelijke hand ingeschreven notulen eindigen met de mededeling, dat na de dienst ‘de vaders gekomen zijn om de kinderen aan te geven, die Zondag daarop zouden gedoopt worden’. Die eerstkomende zondag viel op 28 november 1847. Niet minder dan 8 kinderen hebben toen het teken en zegel van de doop ontvangen; Van der Werp heeft zelf de namen van die dopelingen en hun ouders ingeschreven in het doopboek. Een jongen en een meisje waren al 10 jaar oud en de anderen variëerden in leeftijd van 4 tot 1 jaar. Wel een bewijs, dat de ouders al lang geen geregeld kerkelijk leven meer kenden. Nu hadden ze de kerk, moeder der gelovigen, teruggevonden. Laten we hier hun namen met die van hun toen gedoopte kinderen uit de vergetelheid weer naar boven mogen brengen:
Al deze kinderen werden op de zondag na de inwijding van de nieuwe kerk gedoopt. Jan Jakobs Greijdanus wordt nog vermeld als ‘gedoopt in de Hervormde gemeente te Boksum en vandaar door de ouders overgedragen in de Afgescheidene gemeente te Boksum ten jare 1847’. Zijn doop werd dus erkend. Zo was de Afgescheiden gemeente van Boksum op 13 oktober 1847 gesticht, precies 13 jaar nadat de Afscheiding in Ulrum was begonnen en op 24 november had ze haar kerkgebouwtje in gebruik kunnen nemen. Niet alleen op zondag kwam de gemeente geregeld bijeen, ook op woensdagavond was er een kerkdienst. Volgens kerkeraadsbesluit van 9 juni 1848 werd deze samenkomst echter in de hooitijd gedurende zes weken stopgezet, omdat de boeren het dan te druk hadden en al hun perso- | |||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||
neel ingeschakeld werd. Zoals reeds vermeld had de hervormde kerkeraad in 1835 iets soortgelijks besloten. Het grote verschil was alleen, dat toen de zondagmiddagdienst zes weken lang niet werd gehouden. En de Afgescheidenen dachten er niet aan een dienst op zondag tijdelijk te schrappen. Een eigen predikant was er nog niet, dus werd er meestal een preek gelezen. Kwam er eens een dominee preken, dan was dit vaak ds Van der Werp van Leeuwarden, dat dichtbij lag. Nu ja, dichtbij, in het winterseizoen en bij ongunstig weer was het een hele toer Boksum via slecht begaanbare kleiwegen te bereiken. Daarom besloot de kerkeraad half december '47 nog even te wachten met het uitnodigen van een dominee voor één of meer diensten op de Kerstdagen en op Nieuwjaar, tot het weer wat gunstiger was om te reizen of ‘tot dat er ijs kwam’. De vorst zorgde dan wel voor verharding van de modderige wegen. En was men te voet, dan kon men via de bevroren vaart en sloten zijn weg een heel stuk bekorten. De gemeente van Boksum was maar klein. In 1851 telde ze slechts 82 zielen.Ga naar eindnoot17. Het aantal kerkgangers bedroeg slechts weinige tientallen en dus was ook de financiële basis maar smal. De collecten wijzen het uit. Ze waren vaker beneden dan boven de twee gulden en bedroegen b.v. op 3 november 1847 slechts ƒ 1,04 en een week later ƒ 0,49. Maar ondanks kleine kracht arbeidde men te Boksum verder aan de opbouw van Sion, zoals ds J. Douma het uitdrukte. | |||||||||||
ds B. Amsing (1849-'52)Hoe klein en zwak de gemeente nog mocht zijn, toch liep de kerkeraad al met plannen rond een eigen dominee te beroepen. Na het tevergeefs met ds H.H. Knol van Leek te hebben geprobeerd, beriep de gemeente op 29 april 1849 de 35-jarige Berend Amsing van Wanswerd-Birdaard. Hij was in Boksum geen onbekende, want op 1 oktober '48 had hij daar het kerkelijk huwelijk bevestigd van diaken Epke Ruurds van den Berg met Froukje Franses de Boer. De blijdschap van de kleine gemeente was groot, toen ds Amsing berichtte naar Boksum te komen. Op zondag 26 augustus 1849 werd hij als eerste predikant van Boksums Christelijke Afgescheidene gemeente bevestigd. De kerkeraad waarmee hij had samen te werken, bestond uit de ouderlingen Jakob R. Hogendorf en Bouwe J. Kalma, en de diakenen Thomas G. Miedema en Jakob J. Greijdanus. We zijn deze namen al eerder tegengekomen. Zoals meestal werkte ook nu de komst van een nieuwe dominee inspirerend. Herhaaldelijk verschenen op de kerkeraadsvergadering mannen en vrouwen, die graag als lid of dooplid wilden worden toegelaten. Ze werden dan persoonlijk ondervraagd over de gereformeerde ‘waarheden’ volgens het bekende catechisatieboekje van Hellenbroek (een 18-eeuwse dominee uit Rotterdam) en over de ‘hope des levens’, die in hen | |||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||
was. Zo b.v. de zo juist genoemde Froukje de Boer, de vrouw van diaken Van den Berg. Zo ook Hette Jans van Dijk en zijn vrouw Sietske Jacobs Stienstra, die als doopleden aangenomen werden en graag hun kind zagen gedoopt. Grote moeilijkheden waren er in de gemeente niet, al treffen we in de notulen wel eens een beschuldiging van laster en achterklap en dronkenschap aan. Met de diakonale verzorging in Boksum was het - aldus ds J. Douma - als elders in de kerken van de Afscheiding. De uitgekeerde bedragen waren maar klein, b.v. aan weekgeld ƒ 1,50. Vaak steunde men in natura, in de vorm van ‘smeer’, bonen, ‘groene orten’, brood, turf enz. Zonder bezwaar werden de behoeftigen naar het burgerlijk bestuur verwezen; de kerkeraad schreef dan voor hen een bewijs van onvermogen. Zo waren de uitgaven voor de diakonale verzorging niet hoog. Ze bedroegen b.v. over 1850 ƒ 141,11, terwijl de ontvangsten waren ƒ 181,77, nl. uit de collecten ƒ 126,52 en uit de verkoop van twee oorijzers ƒ 55,25. Soms werd zeer praktisch geholpen. Zo werd een weduwe, Grietje genaamd, in een winkeltje gezet en werd haar ƒ 25,- gegeven voor winkelgoederen als gewichten enz. Deze Grietje was de weduwe van Sjouke Ulbes Wijngaarden, de timmerman, die in juli '48 was gestorven, nog maar 41 jaar oud. Ook was de kerkeraad zo nuchter een echtpaar dat steun vroeg te vermanen om ‘op natuurlijk gebied de hand aan de ploeg te slaan’. Ze moesten dus werk zien te krijgen en niet gemakzuchtig of lui thuis zitten. Vooral bij de vrouw werd hierop aangedrongen (was de man misschien ziekelijk?). De uitgaven voor de kerk waren zwaarder dan die voor de diakonie. Ze bedroegen in 1850 in totaal ƒ 936,62 tegen een totaal aan inkomsten van ƒ 669,49. Er waren dus wel financiële zorgen. En daarom was het een probleem, toen ds Amsing in het begin van 1850 vroeg of hij in het huis van wed. E. de Vries mocht wonen ‘als gepaster tot een pastorie’. Deze 67-jarige weduwe Eelkje Jacobus de Vries, renteniersche, was een dochter van de hervormde ds Jacobus de Vries, die van 1797-1810 in Boksum had gestaan. Ze was getrouwd geweest met Karsjen Hommes Kalma, in 1830 overleden. Ongetwijfeld woonde ze in een groot huis, in elk geval groter dan de schamele pastorie van ds Amsing. Diens eventuele verhuizing betekende dus voor de kerkeraad een zwaardere financiële belasting. De broeders zaten ermee en besloten na een langdurige bespreking, na aanroeping van Gods naam het lot te laten beslissen over het moeilijke punt: mag dominee de woning van wed. E. Kalma-de Vries betrekken of moet hij blijven waar hij zit. Het lot wees het laatste aan. Misschien waren de broeders wel opgelucht: het tekort werd nu tenminste niet groter. Het was een goed ding, dat de classis en de Provinciale vergadering uitspraken, dat de leden van de kerk van Leeuwarden die na de instituering van de kerk bij Boksum behoorden, zich ook inderdaad bij de laatste ge- | |||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||
meente moesten voegen. Dit betekende een welkome versterking. Zo is Gerrit J. Miedema van Blessum, die jarenlang de gemeente van Leeuwarden als ouderling heeft gediend, bij Boksum gekomen. Hier is hij in 1857 ook weer tot ouderling gekozen en heeft nog tot 1863 de gemeente met zijn rijke gaven gediend. In de kerkeraadsnotulen van 3 juni 1863 lezen we na de vermelding van zijn sterven: De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegeningen zijn. Dit kunnen wij ook vermelden van onze ouderling G.J. Miedema, dewijl hij de gemeente in zijn leven met geestelijke, maar ook met stoffelijke gaven gediend heeft. Zelfs na zijn dood is door zijne erven welwillend een som van ƒ 400 aan de kerk toegekend, zoo dat wij stof hebben om den Heere hiervoor dankbaar te erkennen en ter gedachtenis aan deze lieflijke daad dit bovenstaande in de notulen aan te teekenen. Maar keren we naar de periode van ds Amsing terug. Tussen hem en ouderling Hogendorp dreigde op een gegeven moment verwijdering te ontstaan. Wat was er dan aan de hand? Dominee had op een zondag in juni 1851 gepreekt over zondag 23 van de Heidelbergse catechismus en gezegd, dat de rechtvaardigmaking niet van eeuwigheid in Gods besluit geschiedde, maar in de tijd, wanneer wij door het geloof met Christus als ons hoofd worden verenigd, over welke voorstelling van zaken Hogendorp verontwaardigd was. Toen dominee na afloop van de dienst van de preekstoel kwam, had Hogendorp hem de hand geweigerd, omdat hij meende, dat er onrechtzinnig was gepreekt. In een buitengewone kerkeraadsvergadering werd nu deze kwestie behandeld. Dominee verzocht natuurlijk Hogendorp zijn onrechtzinnigheid te bewijzen, ‘maar (deze) heeft dat niet bewezen’, aldus de notulen. Gelukkig werd het probleem opgelost, doordat men, ook omdat de gereformeerde godgeleerden over dit punt altijd verschillend hadden gedacht, eikaars rechtzinnigheid uitdrukkelijk erkende. Hogendorp gaf toe onvoorzichtig te zijn geweest door dominee de hand te weigeren. Niet lang heeft ds Amsing in Boksum gestaan. Hij vertrok in 1852 naar Sexbierum en preekte afscheid op zondag 21 maart. Ouderling Hogendorp ging nu de notulen schrijven. De kerkeraadsvergaderingen werden bij hem aan huis en ook wel bij Bouwe J. Kalma gehouden. | |||||||||||
ds P. van der Sluijs (1856-'61)Na het vertrek van ds Amsing volgde een vacature van enige jaren, wat altijd nadelig is voor een gemeente. Dat er geklaagd werd over ‘traagheid in het opkomen van het volk’ in de zondagavonddiensten, wees er ook op, dat herderlijke bearbeiding nodig was. Maar met het beroepingswerk wilde het maar niet vlotten. Verschillende keren moest een | |||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||
bedankje worden geïncasseerd, o.a. van ds Pieters van Franeker, ds Duiker van Oudega (Sm), ds Kuiper van Koevorden en ds Dosker van Bunschoten. Eindelijk was het dan raak, toen de 35-jarige P. van der Sluijs van Heerenveen het beroep van Boksum aannam.Ga naar eindnoot18. In oktober 1856 kwam het gezin in Boksum wonen. Klaaske Hoekstra was de dienstbode. Weinig vermoedden de ouders toen nog, dat geen 4 maanden later zwaar gezinsleed hun deel zou worden, doordat het oudste zoontje Pieter (9) stierf. De notulen spreken over een ‘noodlottige dood’. Het was ds J. Beijer van Leeuwarden, die ds Van der Sluijs met een preek over 1 Thess. 5:12 en 13 in zijn ambt had bevestigd: ‘Wij verzoeken u, broeders, hen, die onder u zich moeite getroosten, die u leiden in de Heere en u terechtwijzen, te erkennen, en hen zeer hoog te schatten in liefde, om hun werk. Houdt vrede onder elkander’. Bij het doorlezen van de kerkeraadsnotulen uit zijn dienstperiode in Boksum valt op, dat er op de kerkeraad herhaaldelijk mannen en vrouwen verschenen, die belijdenis van hun geloof wilden afleggen, zoals op 29 januari 1857 het geval was, toen Sjouke Jakobs Kalma en Hiltje Karsjen Kalma, vrouw van de landbouwer Ytzen Lieuwes Tamminga, zich bij de gemeente voegden. Deze Sjouke J. Kalma vertrok in augustus van hetzelfde jaar naar Kampen om daar voor dominee te gaan studeren. Zijn eerste gemeente werd Minnertsga, zijn tweede Sappemeer en een jaar later ging hij over naar de hervormde kerk (1869). Niet van alle toegelatenen beleefde de gemeente evenveel plezier. Zo werd in maart 1857 Dirk D. van der Meer toegelaten, met wie de kerkeraad al spoedig de handen zo vol kreeg, dat hij twee jaar later met het formulier van de ban moest worden afgesneden. Een brief van hem, gedateerd Leeuwarden 4 mei 1859, staat in de notulen opgenomen. Wat ons betreft, had dit niet hoeven te gebeuren, want de brief is duidelijk in overspannen toestand geschreven. Ds Van der Sluijs kreeg b.v. de volgende wens naar zijn oren geslingerd: ‘Dat gij u steek, bef en mantel in de Harlinger vaart laat stoppen, en dat gij naar Holland gingt...’ (daar kwam hij immers vandaan). En de kerkeraadsleden kregen te horen: ‘Wat gij doen wilt, doet dat haastelijk, maar voor ulieden was het beter, dat een molensteen om uwe kop wierd gebonden en gij in de diepe zee wierd neer gelaten’. ‘Ter herinnering voor het nageslacht’ heeft de kerkeraad deze brief in de notulen laten plaatsen als bewijs ‘hoe ver een mensch kan terug slaan - daar hij (Van der Meer) voor ruim twee jaren beleed, met een vol gemoed zoo hij zich voor deed, dat hij met een volkomen hart geloofde en beleed van in Gods weg te zijn getreden, door zich bij de Chr. Afg. Gereformeerde kerk aan te sluiten door belijdenis’. En waarschuwend klinkt het: ‘Zijt niet hooggevoelig, maar vreest’. Gelukkig kunnen we eraan toevoegen, dat Van der Meer een paar jaar later (1861) in een brief berouw toonde en in de gemeente van Leeuwarden wilde opgenomen worden. | |||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||
Dat het werk van predikant en ouderlingen zeer gevariëerd kan zijn, blijkt ook uit het volgende: In februari 1858 - het vroor hard - moesten de broeders H. van Zwol, lid van de gemeente te Heerenveen opzoeken om met hem over een verdachte zaak te spreken (welke dat was, staat er niet bij). Hij overwinterde met zijn schip in het nabij gelegen Jorwerd en dus trok dominee met zijn ouderling naar het ingevroren schip. Gelukkig voor de schipper had het onderzoek ‘een gewenst gevolg’. In de notulen van april 1858 valt te lezen, dat ds Van der Sluijs en ouderling B.J. Kalma op bezoek waren geweest bij een vrouw, van wie de man geen lid van de kerk was. Op alle mogelijke manieren probeerde deze zijn vrouw te hinderen in het bijwonen van de kerkdiensten van de Afgescheiden kerk. Tijdens het huisbezoek had manlief zich zeer opgewonden en geschreeuwd, dat als zijn vrouw weer in de Afgescheiden kerk van Boksum kwam, hij niet zou aarzelen ‘haar door de ramen te werpen’. In de kerkeraadsvergadering van 4 februari 1859 werd een brief voorgelezen van Helenius de Cock, docent in de theologie te Kampen. Deze stelde daarin enige vragen over de voorgeschiedenis van de Afscheiding te Boksum. De kerkeraad constateerde, dat er, wat Boksum betrof, niet veel belangrijks viel mee te delen, maar juichte het doel van de Kamper hoogleraar toe, nl. een levensgeschiedenis van zijn vader Hendrik de Cock te publiceren. Het is er ook van gekomen. Nog in hetzelfde jaar kon de zoon het eerste deel van Hendrik de Cock, beschouwd in leven en werkzaamheid het licht doen zien, in 1864 gevolgd door het tweede deel. In de Doleantie-tijd (1886), de tijd van een nieuwe afscheiding van de hervormde kerk, verscheen van het genoemde werk een tweede druk. Voor een goed verstaan van de Afscheiding van 1834 is het een buitengewoon belangrijk werk. Helaas is het boek momenteel zeldzaam geworden en moeilijk te pakken te krijgen. De kerkeraad droeg aan ds Van der Sluijs op de antwoordbrief aan Helenius de Cock op te stellen. In het familie-archief-De Cock is dit schrijven nog aanwezig. Daarin kon ds Van der Sluijs alleen melden, dat de Boksumers tot 1847 bij de Afgescheiden gemeente te Leeuwarden hadden behoord. Voor informatie moest men bij deze gemeente zijn. Een Leeuwarder ouderling uit de beginjaren, J. Meyering, ‘thans woonachtig te Harlingen’, die de voornaamste bescheiden onder zijn beheer had gehad, zou ongetwijfeld meer kunnen vertellen. Ook de zending had de aandacht van de gemeente in Boksum. In de notulen van 3 maart 1859 lezen we, dat men voortaan éénmaal per maand op een woensdagavond een biduur zou houden ‘voor de belangen van Sion of voor de uitbreiding van Gods koninkrijk op aarde, zoowel voor heiden als jood als voor dat van het Christendom in het gemeen’. Als aanvangsuur werd bepaald 7 uur tussen ‘eerste kwartier en vollemaan’. We zien uit deze laatste tijdsbepaling weer, dat de mensen van toen, nog niet in het bezit van onze moderne wegverlichting, dichter | |||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||
bij de natuur leefden dan wij nu. In diezelfde maand werd er van de kerkeraad een financiële bijdrage gevraagd voor het aanleggen van een ‘puinweg’ in de gemeente Boksum. Natuurlijk antwoordden de broeders negatief. De geldelijke bijdragen van de leden waren immers voor strikt kerkelijke doeleinden bestemd!
Al met al mocht ds Van der Sluijs ruim 4½ jaar met zegen de gemeente van Boksum dienen en men vond het verdrietig, dat hij in het voorjaar van 1861 naar Maasland (bij Maassluis) vertrok. In de middagdienst van 28 april '61 nam hij plechtig afscheid van de gemeente met de woorden van Hand. 14:21-28. Het werd net als na het vertrek van ds Amsing weer een lange vacature. Maar in oktober 1865 kon het kerkelijk weekblad De Bazuin toch als volgt de komst van de 25-jarige kandidaat J. van Goor melden: Boxum, 2 oktober 1865. De dag van gisteren was voor ons aandoenlijk en plechtig, daar onze beroepen Leraar J. van Goor, in de morgengodsdienst door zijn vader, K. van Goor, onder ons werd bevestigd, met de vermaning van de Heere Jezus aan de Engel der gemeente te Smyrna, uit Openb. 2:10b: Zijt getrouw tot de dood, en ik zal u geven de kroon des levens, waarna Z.Ew. in de achtermiddag-godsdienst zich plechtig aan de gemeente verbond, met de betuiging van David uit ps 124:8: Onze hulp is in de naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft. De oudste zoon van deze ds J. van Goor is later ook dominee in Boksum geworden, nl. N.Y. van Goor (1899-1901). Hij heeft later nog lang in Groningen gestaan en is bekend gebleven als de schrijver van Het Geloof der Vaderen, een toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Op menige jongelings- en meisjesvereniging is vroeger dit werk gebruikt. Het was vader J. van Goor, die zijn zoon in 1899 in Boksum bevestigde en nog is bij overlevering bekend, dat vader Van Goor in die bevestigingsdienst voortdurend zei: ‘En gij, mijn eerste gemeente, en gij, mijn eerstgeboren zoon’.Ga naar eindnoot20. Na bijna 7 jaar de gemeente te hebben gediend, is ds J. van Goor in 1872 uit Boksum vertrokken. We willen eindigen met een verslagje van de herdenking van het 50-jarig bestaan van de gereformeerde kerk van Boksum en opgesteld door Bouwe Annes v.d. Berg (1852-1924), de bakker. | |||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||
Boxum, 17 november 1897. |
|