De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 2. De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken
(1981)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||
VIII BergumBergum, de hoofdplaats van Tietjerksteradeel, was omstreeks 1840 een flink, maar arm dorp met ruim 1900 inwoners, van wie er 600 in de kom woonden. Het had een agrarisch karakter; ook vond men er enkele bekende boomkwekerijen. Het dorp lag en ligt op een zandrug in het veen, in een mooi landschap met veel geboomte, wei- en bouwlanden, en water (Bergumermeer). Daardoor is het nog steeds als woonplaats zeer aantrekkelijk. Kerkelijk gezien behoorde omstreeks 1840 het overgrote deel van de inwoners tot de hervormde kerk. De ruim 70 doopsgezinden kerkten in Veenwoudsterwal. | |||||||||
Ds Horatius Nieubuur Ferf 1776-1859Horatius Nieubuur Ferf (1776-1859), predikant en schoolopziener te Bergum. Uit: E.J.F.Smits/P.J.Huizinga, Berend Kunst, reizend portretschilder, 1794-1881, Groningen, 1974, 102.
| |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
De hervormde predikant in die jaren was Horatius Nieubuur Ferf, over wie we hier moeten uitweiden, want deze predikant-schoolopziener heeft veel invloed uitgeoefend in zijn streek, in brede zin genomen, zowel op kerkelijk als op onderwijsgebied. De in de klassieke schrijvers zeer belezen telg uit een patricisch geslacht met zijn klassieke voornaam heeft in zijn geboorteplaats Leeuwarden de invloed ondergaan van ds A. Brink, bij wie hij zijn geloofsbelijdenis had afgelegd. Van ds Brink is o.a. bekend, dat hij gedwarsboomd werd door een paar oefenaars, Jelle Corvinus en Jan de Jong (bakkersknecht) met hun aanhang, die in Leeuwarden een aparte hervormde gemeente hadden gesticht, in de volksmond de pepernoten-kerk genoemd. Deze heeft slechts twee jaar bestaan en verdween weer in 1802. Ook Ferf zou op zijn oude dag nog met oefenaars te maken krijgen. Na, zoals het een recht geaarde Fries betaamde, aan de academie van Franeker te hebben gestudeerd, waar hij de geest van verdraagzaamheid van prof. Venema leerde kennen, voltooide hij in 1799 zijn studie in Utrecht bij prof. Heeringa met een dissertatie over de ‘echtheid’ van de Bergrede. Vacatures, of liever beroepen, waren in die tijd dun gezaaid en zo duurde het tot 1802 vóór hij in Molkwerum in de zuidwesthoek van Friesland bevestigd werd. Vier jaar later kwam hij naar Bergum, waar hij ruim 41 jaar lang hervormd predikant is geweest. In 1859 is hij overleden, 83 jaar oud. We zouden hem het type van de liberale predikant in die dagen kunnen noemen. Toen hij 71 jaar was, hield hij op oudejaarsdag 1847 zijn afscheidspreek voor de gemeente van Bergum, die enkele jaren later (1851) onder de titel Hulde aan God en Jezus het licht zag. De Afgescheiden kerk van Bergum was toen kort geleden geïnstitueerd (1850). In bovengenoemd geschriftje vinden we enkele heftige uitvallen tegen de Afgescheidenen, die door de oude dominee beslist geen hulde werden waardig gekeurd. Volgens eigen zeggen had hij het woord van God altijd ‘volgens gezonde uitlegkundige regelen gepredikt’ en steeds een ‘verlichte’ bijbelkennis voorgestaan. Bij de Afgescheidenen zat het volgens hem nu juist vast op gebrek aan verlichte bijbelkunde en gemis aan verdraagzaamheid. Dit kon heel gemakkelijk leiden tot ‘inwendige godsdiensttwisten en rampzalige verdeeldheden’, veroorzaakt door hen, die onder den schijn van vroomheid, of uit ijver zonder verstand, voorgaven, dat de meeste hervormde leeraars waren afgeweken van de zuivere leer der kerk. | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
Doelend op de oefenaars, heeft hij het over ‘luye landlopers en listige verleiders, die overal ronddwalen, om de onnoozele volksmenigte, door allerlei wind van leer, nu ginds, dan herwaarts te slingeren en hen af te trekken van de eenvoudige waarheid, die in Christus is’. Zijn afkeer van de Afgescheidenen is wel duidelijk. Ferf probeerde bij de uitoefening van zijn functie als schoolopziener geen partij te kiezen in kerkelijke geschillen. Maar toen hij, al over de 60 jaar oud, geconfronteerd werd met het separatisme, ontwikkelde zich bij hem een grote felheid. Want het optreden van de Afgescheidenen en de daarmee samenhangende roep om ‘vrijheid van onderwijs’ beschouwde Ferf als een aanval op zijn volksschool. Met zijn collega Hofstede de Groot in Groningen was hij van mening, dat het invoeren van volledige vrijheid van onderwijs het schoolwezen zwaar zou beschadigen en heilloos zou zijn voor het volk, omdat dan de geest van verdraagzaamheid en een plaats van ontmoeting der ‘gezindheden’ uit het land zouden verdwijnen.Ga naar eindnoot2. De godsdiensthaat kon dan weer als een distel opschieten. Op zijn oude dag schrijft Ferf: Ik had mij bij het opnieuw ontstaan van oude kerkelijke geschillen over donkere en voor de geleerdste wijsgeren onverklaarbare leerbegrippen, vast voorgenomen om mij in mijne betrekking als schoolopziener hiervan zorgvuldig te onthouden, ja zelfs geene cent uit te geven voor geschriften van dien aard, dewijl ik mijnen korten leeftijd, die mij nog over was te kostbaar en te gewigtig rekende voor mijnen gewigtigen werkkring, om deze hiermede te verspillen.Ga naar eindnoot3. Als de wet echter moest worden gehandhaafd, was Ferf onverbiddelijk. Dit bleek o.a. als onderwijzers leerlingen die niet waren ingeënt toch toelieten op school. Zo moesten na elkaar vader en de beide zoons Beerda, resp. onderwijzer te Driesum, Kollumerzwaag, en Suawoude zich verantwoorden voor de commissie van onderwijs. Vader Beerda en zoon Julle beloofden beterschap, maar de jongere zoon Reint in Suawoude bleef hardnekkig weigeren, wat één van de redenen van zijn afzetting als schoolmeester is geworden.Ga naar eindnoot4. Het werd voor schoolmeesters op den duur steeds moeilijker zich buiten de kerkelijke conflicten te houden. Ook de onderwijzers te Akkerwoude en Datumawoude waren de Afgescheidenen gunstig gezind. Om te onderzoeken of de genoemde onderwijzers werkelijk ‘godsdienstige gevoelens van de zoogenaamde Separatisten aankleven tot ergernis van alle braven en weldenkenden’ ging Nieubuur Ferf op schoolbezoek naar de beide dorpen. Hij constateerde geen bijzonderheden, maar gezangen had hij niet horen zingen en dat was al verdacht. Bij de grietman van Dantumadeel informeerde de schoolopziener of de geruchten van separatisme bij beide schoolmeesters op waarheid berustten en zo ja, dan | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
verzocht hij ‘om hen daarover ernstig te onderhouden’. Na herhaalde bezoeken, waarvan uitvoerige verslagen in het bewaard gebleven Memoriaalboek van ds Ferf te vinden zijn, en na een vaderlijke vermaning aan ‘Vriend Feenstra’ en ‘Vriend Kuipers’ legden deze schoolmeesters zich voor het uiterlijk neer bij de ‘aanbevelingen’ van hun schoolopziener.Ga naar eindnoot5. In het hoofdstuk over Driesum (in deel I van onze studie) hebben we daarover enkele bijzonderheden gegeven. Waren in dorpen niet ver van Bergum vandaan al in 1835 en '36 Afgescheiden gemeenten ontstaan - in Drogeham, Boornbergum, Oudega, Oenkerk en Suawoude - in Bergum zelf vond dit feit pas plaats in 1850 en zelfs toen was het begin getalsmatig nog erg klein. De Afgescheiden kerk van Bergum begon zich in 1836 dan ook nog lang niet af te tekenen. Enigszins minachtend kon ds Ferf van Bergum op 28 februari 1836 aan het klassikaal bestuur van Leeuwarden berichten, dat bij hem bezorgd waren ‘twee briefjes, of liever twee morsige, gebrekkige en op een achtste vel papier geschreven verklaringen van scheiding, het eene van eenen potschipper, wonende in het schip en hier noch elders voor zover bekend domicilie hebbende, genaamd Jurjen Jans Dusselaar, het andere van Geert Johannes Prosé, wonende aan de Heidstreek nabij Veenwouden’. Beiden waren doopleden. Deze briefjes waren met dezelfde hand geschreven, waarschijnlijk door Tamme Uitterdijk, die door de gewezen predikant Van Velzen tot ‘diaken’ in de pas gestichte gemeente van Drogeham was ‘benoemd’. De kerkeraad nam de vodjes voor kennisgeving aan. Verder rapporteerde ds Ferf geruststellend, dat er in zijn gemeente geen conventikels werden gehouden en dat ‘hier stille rust, goede orde en toenemende godsdienstigheid plaats heeft’. Alleen had hij vernomen, dat er j.l. donderdag bij Geert Joh. Prosé door een zekere Lubbert van Rijperkerk was geoefend, waarover verder niets bekend was. Hetzelfde had ook nog ene Pieter Korporaal uit de Kooten (bij Twijzel) in Suameer gedaan ‘op eene helaas! vrij bespottelijke wijze, doch zonder eenige opschudding’. (Die ‘Lubbert’ was Lubbert Gerbens van Wieren, een broer van de voorman der Afgescheidenen in Oenkerk.) In Suameer werden die conventikels - aldus ds Weremeus Buning - gehouden eerst in een huis tussen Bergum en Suameer gelegen, maar op verzoek van ds Buning had de bewoner van genoemd huis beloofd zulke vergaderingen niet meer in zijn woning toe te laten. Nu was Pieter Korporaal zijn oefeningen gaan houden op de Suameerderheide. Sommige leden van de hervormde gemeente van Suameer gingen soms in Drogeham ds Van Velzen beluisteren. In juni 1836 moest ds A.W. Buning aan het klassikaal bestuur van Leeuwarden meedelen, dat een ouderling van Suameer, Ebe Uilkens Klomp, zich van de hervormde kerk had afgescheiden en zich had gevoegd bij de gemeente van ds S. van Velzen. Ook had hij al op drie zondagen in zijn woning te Suameer geoefend, telkens twee keer per zondag, in welke oefeningen hij een catechismuspreek van | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
Van der Kemp had voorgelezen. We merken hierbij op, dat de catechismuspreken van Joh. van der Kemp (1664-1718), hervormd predikant o.a. in Dirksland, in de kringen van de Gereformeerde Gemeenten nòg worden gelezen en heruitgegeven. We blijven nog even in de buurt van Bergum. In de ingekomen brieven van het klassikaal bestuur van Leeuwarden lezen we, dat ds Arnoldus Weremeus Buning, een broer van bovengenoemde, namens de hervormde gemeenten van Oostermeer en Eestrum meedeelde, dat Geert Heeres van der Wal te Eestrum aan de ‘onderwijzer der jeugd’ te Eestrum had verklaard, dat hij zich had afgescheiden van de hervormde kerk aldaar en zich aangesloten bij de gemeente van ds S. van Velzen in Drogeham. Ook gingen anderen op zondag naar Drogeham, naar de schuur waarin ds Van Velzen preekte. Keren we terug naar Bergum zelf. In november van hetzelfde jaar 1836 moest ds Ferf n.a.v. zijn jaarlijks herderlijk bezoek aan de gemeenteleden toch rapporteren, dat er lidmaten waren die niet meer in de kerk kwamen en de gevoelens van de Separatisten schenen te zijn toegedaan, hoewel niemand zich officieel had afgescheiden. Hij vervolgde: ‘Opmerkelijk was het, dat diezelfde wegloopers evenwel zeer gebeten waren op de Separatisten en den stap van den afgezetten predikant Van Velzen te Drogeham, ten hoogste afkeuren en regt uit zeiden, dat zij tegen de afscheuring waren, daar het Christendom liefde en vereeniging predikte’. Die ‘wegloopers’ kerkten dan graag in de naburige gemeenten van Garijp en Oostermeer, ‘waar men slechts één versje van de Evangelische gezangen laat zingen’. Maar het viel helaas niet te ontkennen, dat zij die hem (ds Ferf) ontliepen, een slechte invloed op sommige gemeenteleden uitoefenden, door te proberen deze of gene af te houden van het laten dopen van hun kinderen en van het doen van openbare belijdenis van hun geloof. We merken hierbij nog op, dat de beide broers ds Abraham Buning te Garijp-Suameer (1836-'39) en ds Arnold Buning te Oostermeer (1830-'41), later bekende voormannen in het Friese Reveil, weinig of niets van de Evangelische gezangen moesten hebben en orthodox waren in de leer. Eerstgenoemde werd in 1839 in Ee de opvolger van ds T.F. de Haan, die zich daar had afgescheiden, en zijn broer Arnold kwam twee jaar later naar Anjum. Zo stonden de twee broers weer in dicht bij elkaar gelegen gemeenten. | |||||||||
Directe voorgeschiedenis.Toen een jaar na de instituering in 1850 de pas bevestigde ds S. Baron op de eerste kerkeraadsvergadering die hij presideerde naar het notulenboek vroeg, reikte men hem wel een pas gekocht exemplaar aan, maar het was nog totaal leeg! Er stond nog geen letter in genotuleerd of aangetekend. Zoiets had men in de tijd van conventikels en oefeningen trouwens ook nooit geleerd te doen. Dit kon natuurlijk zo niet doorgaan, temeer daar ds Baron van plan was ook iets van de voorgeschiede- | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
nis en van het ontstaan van de gemeente in Bergum voor het nageslacht vast te leggen, zoals dit ook in het notulenboek van zijn vorige gemeente te Ferwerd was gebeurd. Een voorstel om aan één van de broeders opdracht te geven hem wat inlichtingen te verstrekken over de geschiedenis vóór en tijdens de oprichting van de gemeente werd aangenomen en ouderling Waling de Leeuw, schoenmaker op Quatrebras nam die taak op zich. Met diens gegevens gewapend stelde nu ds Baron zijn ‘Kort verhaal belangende de opkomst der gemeente Bergum’ op en schreef het in zijn fraai en duidelijk handschrift vóórin het tot dan toe blanco gebleven notulenboek. Het godsdienstig gemoed van de opsteller uitte zich al dadelijk in de beginregels: Ziet God is groot en ja ook wonderlijk in al Zijn wegen, vooral in Zijne gangen in het Heiligdom, wanneer Hij uitgaat om door Geest en Woord Zijn uitverkorenen bijeen te brengen tot één Kerkgemeente op deez’ aarde! Dit bleek ook in Bergum het geval te zijn. Daar ging het zo: In 1849 praatte Waling Daniels de Leeuw, ouderling van de Afgescheiden kerk te Oenkerk eens met zijn dominee J.J. Kooiker over ‘de veelheid van onsterfelijke zielen’, die in Bergum en omgeving woonden. Deze verklaarde zich nu bereid naar Bergum te komen om daar het Evangelie te verkondigen. Maar de moeilijkheid was: hoe daarvoor een geschikte plek te vinden. En zo bleef het er voorlopig bij. Een poos later, toen een paar leden van Walings gezin eens bij Sieberen Harkes Hoekstra op bezoek waren, deelde deze in de loop van het gesprek mee zijn huis wel beschikbaar te willen stellen voor een godsdienstoefening. Onmiddellijk werd ds Kooiker van deze bereidverklaring op de hoogte gesteld en werd hem gevraagd naar Bergum te komen, wat hij op een afgesproken dag deed. En zie, ‘een menigte van honderden’ kwam die dag opdagen om naar ds Kooiker te luisteren, die Gods Woord verklaarde en ‘duidelijk’ toepaste. Maar lang niet iedereen, zelfs ds Kooikers eigen gemeente Oenkerk niet, was blij met de plannen van de Bergumers en zo stokte de uitvoering daarvan. Toch werd op een vergadering van de classis Leeuwarden de zaak door ds Kooiker en ouderling Waling de Leeuw ter sprake gebracht. De classisafgevaardigden zagen er wel wat in en besloten, dat ds Kooiker van Oenkerk en ds Van der Werp van Leeuwarden om beurten het in Bergum gestaakte preken zouden hervatten. | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
InstitueringNu werd het doel bereikt, want op 24 april 1850 kon de Afgescheiden gemeente van Bergum worden geïnstitueerd door ds D. van der Werp van Leeuwarden. Aan deze dynamische en organisatorisch zeer sterke dominee was het nemen van initiatief om gemeenten te stichten wel toevertrouwd. Hij had het in 1847 ook in Boksum gedaan. In het beginjaar van de nieuwe zeer kleine gemeente te Bergum bevestigde ds Van der Werp tot ouderlingen de 54-jarige schoenmaker te Quatrebras Waling Daniels de Leeuw en Iebele Sieberens de Vries, een 51-jarige koopman, die bij Hardegarijp woonde. Diaken werd de 33-jarige arbeider Sieberen Harkes Hoekstra, onder Bergum woonachtig. Daar hebben we dus de eerste kerkeraad van de Afgescheiden kerk te Bergum. Er zat al dadelijk enige groei in de gemeente. Op 12 mei voegden zich bij de gemeente Aant Siemens Algra onder Hardegarijp en zijn vrouw Eeltje Durks van der Veen. Dezelfde dag werden hun kinderen gedoopt, nl. Hendrik, Sietske, Folkert, Atje en Trijntje. Hendrik, voorvader van de bekende oudhoofdredacteur van het Friesch Dagblad, was toen al een jongen van bijna 13 jaar, want hij was geboren op 12 september 1837. Wat heeft de kracht van die ouderlijke beslissing ver gedragen. Zo gebeurt het vaker, ten goede of.... ten kwade. Ook werden nog drie andere kinderen door ds Van der Werp gedoopt. Uit Driesum kwamen op 15 oktober 1850 met attestatie over Geert Johannes Procee en Froukje Paulus (de Jong), wonende op de Heidstreek, d.i. tussen Veenwoudsterwal en de tegenwoordige Zomerweg (de oude Groningerweg). Ds Ferf noemde de man al in 1836. De notulen van 11 januari 1851 vermelden nog de namen van Aaltje Jans Steenstra van Driesum, en E.U. Klomp, oud-ouderling van de gemeente te Oudega, die zich al in 1836 van de hervormde kerk van Suameer had afgescheiden. | |||||||||
Het eerste kerkgebouwtje.Nu de gemeente gesticht was, werd vanzelfsprekend het volgende ideaal het bezitten van een eigen kerkgebouwtje en een eigen dominee. De veerkracht van het geloof in Bergum bleek sterk. Het is haast niet te geloven, maar nog in hetzelfde jaar (1850) werd niet alleen een deel van het bouwkapitaal bijeengebracht, maar reeds op 8 december 1850 werd de kerk plechtig ‘ingewijd’ door ds D. van der Werp met een preek uit 1 Sam. 16:5 (het middelste gedeelte): ‘heiligt u en komt met mij ten offer’. Dit kerkje heeft gestaan in Tussendijken (Tuskendiken) aan de noordkant, een paar huizen van de hoek Tussendijken-oude hoofdweg Quatrebras-Bergum, naar het oosten toe. Het volgend jaar is de kerk geverfd. De aanbesteding vond plaats op zaterdag 6 augustus in drie percelen: ‘A: de predikstoel en ook het vierkant dadelijk af te verven in houtkleur. B: de zuidkant van de kerk of gang eenmaal met appelbloeizel. C: eindelijk de noorderzijde eenmaal met appelbloeizel’. Dit ‘appelbloei- | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
zei’, een lichtroze kleur, is later op advies van de ververs losgelaten; besloten werd de kerk in houtkleur te verven, wat voor ƒ 71,00 is gebeurd. Het was alles heel eenvoudig in dat kerkje buiten het dorp, waar het rustig was en waar men geen last had van provocaties van de kant van haters van de Afscheiding. In het dorp zelf, in de ‘buurt’, woonden trouwens geen Afgescheidenen. Ze zouden er een moeilijk leven hebben gehad. De Afgescheiden kerk te Bergum kreeg haar leden uit de streek ten noorden van het dorp, de omgeving van Hardegarijp, Veenwoudsterwal en de ‘Heidstreek’ (wat nu Noordbergum heet). In een kerkgebouw hoort een dominee voor te gaan. De Provinciale vergadering stond het verzoek om een maandelijkse beurt toe en intussen deed de kleine gemeente haar uiterste best een eigen dominee te krijgen. Zoals het bij het uitbrengen van een eerste beroep vaker gaat, men zat hoog in de boom en meende te kust en te keur te kunnen gaan. Het was echter zoveel hoofden, zoveel dominees. In elk geval begon men alvast een 7-tal te stellen, want op verzoek van ‘een zeker vriend’ (die dus geen lid was), mocht ds IJ. Veenstra van Workum nog aan het 6-tal worden toegevoegd. Daaruit ging men dan een drietal stemmen, aan welke stemming ook ‘vrienden buiten de Gem.’ meededen, dus zij die geen lid waren, maar wel sympathiseerden met de Afgescheidenen. We moeten hier denken aan bezwaarde hervormden (Waarheidsvrienden), en misschien ook aan doopsgezinden. In januari 1855 zal ook aan de Waarheidsvrienden worden gevraagd bij te dragen aan het traktement van de ‘leeraar’. Het 3-tal werd ds R. Scheuning-ten Have te Drachten, R.P. Medema te Hallum en IJ. Veenstra te Workum, van wie de dominee uit Drachten werd beroepen. Hij bedankte. Dus opnieuw een tal stellen. Maar ‘Ach!’, lezen we in het ‘kort verhaal’, ‘nu kwam er een zeer grote zwaarigheid, het vleesch trad in de geestelijke zaak bij sommigen althans voorop... het twistvuur dreigde waarlijk alles te verteren... want naauwelijks sprak de Kerkeraad van deze of van die personen als verkiesbaar voor te stellen, of zommigen begonnen dan terstond van zulke mannen Gods zeer smadelijk te spreken en zelfs ook schaamteloos te lasteren...’ Kort gezegd, wrevelige onvrede ging heersen, men kon het niet eens worden. Toch moest de kerkeraad een beslissing nemen; ze maakte ‘eindelijk’ een nieuw 6-tal nl. S. Baron, R.P. Medema, D. van der Werp, B. Amsing, Fr. Strik en J. Mekkes. En de reactie hierop? Laat het ‘verhaal’ vóór in het notulenboek het ons tot ons aller beschaming mogen vertellen: Het 6-tal was nog maar nauwelijks bekend gemaakt of ziet! daar stond de groote schare als verdeeld en dadelijk gescheurd in twee partijen. Hier hoorde men een sterk geroep: ‘Ik wil er niemand van dan Strik’ - doch daar ginds heette het - en ik wil Mekkes!.... | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
dezen eenen brief op, die zij ook lieten ondertekenen, van onderscheidene personen, met dreigtaal aan de Kerkenraad - dat wij zoo wij ons niet wilden onderwerpen, zij deden dan wel zoo en zoo! De meeste stemmen bleken immers te zijn uitgebracht op het 3-tal S. Baron, Fr. Strik en D. van der Werp. In bijbels-poëtische taal gaat het ‘verhaal’ verder: ‘Op datzelfde ogenblik was het vooral opmerkelijk, dat ons de Heere wederom begiftigde met die zo zoete en gans liefelijke vrede - thans scheen het scheepje der Gem. als uit een ruk- en stormwind gered, in een zeer zachte stilte weer aangenaam op stille wateren zo liefelijk te drijven. Een ieder was verheugd - elk keerde nu met blijdschap tot zijn huisgezin terug, behalve drie à vier personen, die zich als echte kinderen der verkeerdheid meer van achteren ontdekten, tot dat nu eindelijk die dag verscheen, die reeds bepaald was, dat de Gem. Gods uit het genoemde drietal er één zou stemmen - en ziet nu vielen de algemene stemmen op S.H. Baron, toen veel geachte leraar der gemeente Ferwerd’. | |||||||||
Ds S.H. Baron, 1851-1869.Zo was alles ten goede gekeerd. De beide ouderlingen brachten dadelijk de volgende dag persoonlijk de door de consulent, ds Van der Werp van Leeuwarden, opgestelde beroepsbrief naar Ferwerd en keerden ook nog diezelfde avond terug. Ds Baron had het er moeilijk mee ‘en zag zig geplaatst als tusschen twee Gemeentens, dewelke beurtelings als 't ware riepen. Aan deze zijde was het steeds: Ai, blijf toch met ons... en elders was het steeds: Kom tot ons over, was het mogelijk om ons te helpen!’ Ja, zo vergaat het tot op heden menig beroepen predikant. Na veel strijd nam ds Baron het beroep aan en op 4 mei 1851 werd hij door ds B. Amsing van Boksum bevestigd met een preek over de bekende tekst Jesaja 52:7 ‘Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren, desgenen, die tot Zion zegt: Uw God is Koning’. 's Middags deed de eerste predikant van de Afgescheiden kerk van Bergum zijn intree ‘met een verhandeling’ | |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
- volgens de notulen - over Col. 4:3 ‘Biddende meteen ook voor ons, dat God de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben’. Laten we nu eerst enige levensbijzonderheden over ds Baron mogen geven. Sietse Hanses Baron werd op 10 november 1813 geboren te Jubbega Schurega in Schoterland, ongeveer 18 km. ten oosten van Heerenveen gelegen, als zoon van de landbouwer Hans Hendriks Baron en Grietje Sietses Lindeboom. Als zijn geboorteplaats vonden we ook wel Makkinga opgegeven. Volgens het Jaarboekje ten dienste der Holl. Christelijke Gereformeerde Kerk in Noord-Amerika (1896) bracht hij 18 jaar in Makkinga door, ‘zijnde een mager, sukkelend en kwijnend kind, klein van persoon’. Met behulp van zijn signalement, te vinden in het certificaat van de Nationale Militie (huwelijksbijlage) kunnen we ons van zijn uiterlijk enigszins een voorstelling vormen. Hij was bijna 1.70 m. lang (zo klein dus ook weer niet), had een rond gezicht, een klein voorhoofd, blauwe ogen met blonde wenkbrauwen, terwijl zijn haar ook blond was.Ga naar eindnoot6. Het Jaarboekje vervolgt: ‘Later vertrok hij met zijn ouders naar Boekholt onder Wolvega. Van zijn vroegste jeugd af woonde de vreze Gods in zijn hart, alsmede de begeerte tot het leraarsambt: ook openbaarde hij veel lust tot onderzoek, voornamelijk in Gods Woord. Op 24- à 25-jarige leeftijd mocht hij zich geheel en al met volle zielerust aan Christus kwijt worden, ten gevolge waarvan de lust om leraar te worden bij vernieuwing aangewakkerd werd, en met de woorden uit Jes. 40:6, 7 en 8: ‘Een stem zegt: roept...’ enz. werd hij ten volle overreed om de weg in te slaan ten einde predikant te worden, aangemoedigd door zijn vader. Hij was 27 jaar oud, toen hij, na geloofsbelijdenis te hebben afgelegd, op 7 januari 1841 in de Chr. Afgescheiden kerk van Appelscha werd gedoopt door ds H. de Cock in bijzijn van ds K.J. Timmerman. Ook aan zijn zuster Hai(t)ske Hanses Baron werd diezelfde dag de doop bediend.
In december van dit jaar (1841) kreeg hij een attest van de Afgescheiden kerkeraad van Appelscha, want hij wilde aan de ‘school’ te Dwingelo voor dominee worden opgeleid.Ga naar eindnoot7. Daar studeerde hij eerst onder leiding van ds F.A. Kok, later werd ds W.A. Kok zijn leermeester. Op 10 mei 1843 trouwde hij in de grietenij Ooststellingwerf, 29 jaar oud, met de 22-jarige Lamke Melles Veenboer, geboren en wonende te Donkerbroek, dochter van de ‘huisman’ Melle Willems Veenboer en Grietje Pieters van der Molen. Sietse Baron was bij zijn huwelijk in 1843 ouderling en oefenaar ‘in de gemeente Kompanie’. Dit valt op te maken uit de correspondentie, die hij in dat jaar (1843) voerde met ds H.J. Wind, die afkomstig was uit dezelfde streek als waar ds Baron geboren was en die een jaar eerder Afgescheiden dominee van Leens was gewor- | |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
den. In mei 1843 verzocht ds Wind, als consulent van de gemeente te Ulrum, Sietse Baron, ‘oefenaar in de gemeente Kompanie’, op 14 mei in Ulrum voor te gaan.Ga naar eindnoot8. Een paar weken later antwoordde Sietse Baron, dat hij liever voor de ‘nomminatie’ bedankte. Als redenen hiervoor gaf hij op het besef van zijn eigen onbekwaamheid voor het gewichtig ambt van predikant. Bovendien was hij op dezelfde datum uitgenodigd in Oudega en Sexbierum voor te gaan. Verder hoopte hij de dag daarvoor, zaterdag 13 mei, in de kerk te trouwen (we schreven al, dat dit feit 10 mei voor de burgerlijke overheid had plaats gehad). Hij kon dus inderdaad onmogelijk komen. Zijn brief besloot hij met: ‘Groet ook uwe gemeente, en in het bijzonder die van Ulrum’. Tenslotte beschikken we nog over een afschrift van een brief van ds Wind aan Sietse Hanses Baron, ‘ouderling bij de gemeente Kompanie’. Na iets verteld te hebben over het kerkelijk leven in Leens en de zegen ondervonden op zijn dienst, eindigde ds Wind met: ‘Groet van mij U lieder school en inzonderheid U leermeester dom. F.A. Kok.’Ga naar eindnoot9. ‘Sietse Baron van Kompanie’ (waarschijnlijk het gebied van Jubbega-Schurega, waar Baron in 1843 ouderling was) is met een groot aantal anderen op 20 maart 1844 en volgende dagen op een Provinciale vergadering in Leeuwarden tot het predikambt toegelaten. In dit zelfde jaar (1844) werd hij dominee in Koudum-Hindeloopen, twee jaar later leidde zijn weg naar de gemeente van Ferwerd en in 1851 werd hij Afgescheiden predikant in de pas gestichte gemeente van Bergum. Hij is een bevindelijk man geweest. Toen hij - nog in Ferwerd - een beroep uit Sexbierum kreeg, sprak hij met zijn kerkeraad ‘over zijn verkeer inzake die roepstem’. Hij had zijn ‘bevindingen’ zelfs op papier gezet. Zoals zovelen in die tijd, verwerkte hij een beroep piëtistisch - bevindelijk. Zelfs in de jaren '20 van deze eeuw leefden in Ferwerd nog herinneringen aan ds Baron. Volgens een familieoverlevering wekte hij altijd met grote ernst de mensen tot persoonlijke bekering op. Dat men in Bergum blij was met zijn komst, valt te begrijpen. F.H. van der Veen had hem mee afgehaald uit Ferwerd en hem en zijn vrouw, toen ze 's avonds laat met het schip in Bergum waren aangekomen, de eerste nacht geherbergd. Ook de attestatie van Lamke Melles Veenboer, ‘de Jufvrouw en beminde echtgenoot van ds Baron’, en van Siemke K. Halbertsma, ‘dienstmaagd van ds Baron’, kwamen uit Ferwerd binnen. Kinderen had hij niet (meer), maar op 23 juli 1852 werd een zoontje Hendrikus geboren, dat ruim 6 week later gedoopt werd, niet door de vader zelf, maar door ds Scheuningten Have van Drachten. Het zielental van de gemeente Bergum was in het begin miniem. Als we de boeken nagaan, vinden we per 1 mei 1851 niet meer dan 14 belijdende leden. En dat op het grondgebied van de tegenwoordige kerken Bergum, Veenwoudsterwal en Noordbergum. Wel waren er veel kerkgangers.Ga naar eindnoot10. De gemeente breidde zich echter snel uit. In 1855 telde ze 138 zielen, in 1860 waren het er 239 en in 1870 al 420, waarbij we moeten opmerken, | |||||||||
[pagina 164]
| |||||||||
dat het aantal doopleden dat van de belijdende leden ver overtrof. Men kwam in die tijd niet gemakkelijk tot het afleggen van openbare belijdenis des geloofs, daar zag men erg tegen op. De dag na zijn bevestiging presideerde ds Baron de eerste kerkeraadsvergadering, die hij ‘geopend heeft na 't zingen van ps. 147:1 en met aanroeping van den Naam des Allerhoogsten, die ons alleenlijk schenken kan, wat wij nu voorts behoeven’, zoals hij het zelf in zijn prettig leesbaar handschrift notuleerde. Hij was praeses en scriba beide. Om het ijzer te smeden terwijl het heet was, besloot men ‘'t gelovig volk der echte Christenen te nodigen tot het belijden van haar personeel geloof’, waartoe de kerkeraad gelegenheid zou geven bij ouderling De Vries aan huis. Zo hoopte men nog enkele leden aan te trekken. Aan deze oproep tot ‘'t gelovig volk’ hebben op 15 mei twee personen en op 16 en 18 mei nog anderen gehoor gegeven. Ook verzocht ds Baron in die eerste kerkeraadsvergadering aan de ouderlingen en diakenen om onder het gebed niet te blijven zitten, maar het uit eerbied staande aan te horen. Het argument, dat vroeger en later hiertegen wel werd aangevoerd (het komt niet op de houding aan) accepteerde hij dus niet. Verder had hij er ‘gemoedelijk’ bezwaar tegen om op zondag driemaal te moeten preken. Goed, zei de kerkeraad, dominee moet zelf maar zien. We begrijpen het bezwaar van ds Baron, want in die tijd preekten de dominees heel lang, hoogstens van een schets, in elk geval los van het blaadje, en een predikant is en was geen automaat. Tenslotte werd besloten, dat de collecten voortaan niet meer meegenomen zouden worden naar huis, maar dat men het geld in een kistje zou doen om het dan later op de kerkeraadsvergadering te tellen. Dit kistje bleef dus in het kleine kamertje van het ‘koffiehuis’, waarover zo dadelijk meer. Een maand later werd de kerkeraad uitgebreid met twee leden, bij vrije stemming gekozen, nl. ouderling Tiete Okkes BosgraGa naar eindnoot11., een 56-jarige boomkweker ‘op de Nieuwstad’, en diaken Aant Siemens Algra, 47 jaar te Hardegarijp. Ook besloot men de kinderdoop te bedienen ‘tot aan 12-jarigen’. Voor ds Baron, die na zijn komst in Bergum, eerst in een huurhuis woonde, werd in 1853 een nieuwe pastorie (nog slechts zeer bescheiden van afmeting) gebouwd op de hoek Tussendijken nz.-Oude Commissie-weg (de weg naar Quatrebras), waarvan de bouw voor ƒ 1315,- gegund werd aan Piet er Kalt, een timmerman uit Drachten. Jan Hessels van der Leest mocht voor ƒ 73,- het verfwerk doen. Het was alles heel sobertjes. Het kerkje met het ‘koffiehuis’ erbij stond een paar huizen verder naar het oosten, dus ook in Tussendijken, vrij ver buiten het dorp. Toen later bij het beroepingswerk in de langdurige vacature-ds Baron bleek, dat de predikanten het een bezwaar vonden, dat de pastorie te ver buiten het dorp stond, trachtte de kerkeraad deze zwarigheid uit de weg te ruimen door een ‘heerenhuizinge’ in de Buurt te Bergum te kopen, en daarvan een pastorie te maken (1870). Twee jaar later werd achter deze | |||||||||
[pagina 165]
| |||||||||
pastorie een nieuwe kerk gebouwd, die in maart 1872 onder grote belangstelling in gebruik werd genomen, waarbij niemand minder dan Helenius de Cock, docent aan de Theologische Hogeschool te Kampen in de dienst des Woords voorging. Er bestaat nog een tekening van dit gebouw, door S.H. Veenstra de kerkeraad aangeboden. In ds Baron heeft de gemeente van Bergum geen dure dominee gehad. Jarenlang verdiende hij ƒ 500,- per jaar, welk bedrag pas 11 jaar later met ƒ 50,- werd verhoogd, waarbij ook nog een ‘vet zwijn’ kwam. Bij zijn vertrek uit Bergum in 1869 kon ds Baron eerlijkheidshalve niet nalaten op te merken, dat hij van die ƒ 550,- ‘niet heeft kunnen bestaan’. En - merken we hier op - natuurlijk ook niet van dat zwijn, hoe vet ook. | |||||||||
Het KoffijhuisWe moeten nog even terug komen op het bovengenoemde ‘koffijhuis’. Zo op het eerste gezicht lijkt het ons een eigenaardig geval: een café - zouden we nu zeggen - van en bij de Chr. Afgescheiden kerk. Maar zo gek was het toch niet. In juli'51 werd aan Hendrik Plantinga dit ‘koffijhuis’ verhuurd, waar de kerkgangers van Veenwoudsterwal en Kuikhorne dan tussen de kerkdiensten of daarna hun brood konden opeten met een kop koffie erbij. Plantinga kreeg als vergoeding het vruchtgebruik van de grond die erbij hoorde tot achter aan de kerk en verdiende natuurlijk wat aan de koffiedrinkers. Daarvoor moest hij de halve weg, bomen, struiken enz. schoonhouden, zorgen voor het kerkgebouwtje en dat wekelijks wat schoonvegen, en dan nog ƒ 30,- huur per jaar betalen. Plantinga nam de voorwaarden na overleg met zijn vrouw Tjitske Sjoerds Teiema - die moest ook meehelpen - aan. We zouden Plantinga dus de eerste koster kunnen noemen. Ook andere verdiensten vloeiden de kerkelijke koffijhuishouder toe. Voor elke catechisatie die bij koud weer niet in de kerk, maar in het koffijhuis zou worden gehouden, kreeg hij 30 cent en bij een kerkeraadsvergadering ‘10 cent per man’. De kerkeraad hield het recht van ‘vrije intrek in het kleine kamertje’. In 1863 kwam kerkvoogd Tiete O. Bosgra met het voorstel om op het kerkeland achter de pastorie een groter hok te bouwen, waarin men enige paarden zou kunnen stallen van kerkgangers uit Veenwoudsterwal en Kuikhorne. Bovendien kon men er mooi de schapen voor dominee in zetten, en er brandstof, hooi en andere benodigdheden in opbergen. We mogen hier wel de anekdote inlassen, gebaseerd op een mondelinge overlevering. Op een goede dag stond de oude ds Ferf eens op zijn land, dat vlak voor de oude pastorie lag. Hij was een hater van de Afgescheidenen en kon het ook niet hebben, dat het groepje Afgescheidenen een pastorie en kerkje had. Maar hij verwachtte (en hoopte), dat ze wel spoedig weer teniet zouden gaan. Kijkend naar het nieuwe, ruime hok zei hij: ‘Dat wordt op den duur een mooie paar destal voor mij’. In mei 1864 kwam de weduwe Detsje met haar dochter Lamke in het | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
koffiehuis te wonen. Ze nam tijdelijk de functie van kosteres (‘deurwaarster’) waar. Maar dit vond de kerkeraad toch niet stichtelijk en 't was ook niet ‘naar 't algemeen gebruik’. Daarom kreeg Anne Baukes Visser deze post aangeboden tegen ƒ 5,- per jaar, waarvoor hij dan 's winters ook sneeuw moest ruimen, voor zover Detsje dit nodig vond. Visser nam het aan. | |||||||||
Ds Baron (vervolg)Ds Baron mocht zegen op zijn werk zien. In 1851 sloten zich bij de gemeente aan Roelof Feddes Douma (van Hardegarijp) en zijn vrouw Baukje Bouwes van der Meulen (bij haar huwelijk in 1841 ‘veerschippersche’). Ze lieten ook een kind dopen. Verder nog Andries Jans de Haan, een kramer uit Eestrum, Sieberen Izaäks van der Werf en Wietske Roelofs Binnema. Voordat ze toegelaten werden, werd op de manier van die tijd eerst gevraagd ‘naar de voorwerpelijke kennis’, daarna vond het ‘meer bevindelijk onderzoek’ plaats, waarna ds Baron een ‘toepasselijke aanspraak’ tot hen richtte. Aan het geven van catechetisch onderwijs hechtte men terecht grote waarde. De catechisaties waren goed en gedetailleerd volgens leeftijdsgroep en leerstof geregeld, maar begonnen altijd laat in het jaar, in november. Eerst moest het ‘huis- en zielsbezoek’ afgelopen zijn. Als leerboekjes werden voor de jongeren Hellenbroek en Borstius gebruikt en voor de getrouwden, zowel mannen als vrouwen, het Kort Begrip. Was de predikant of consulent eens afwezig, dan nam een ouderling de catechisaties waar, zoals in maart 1851, omdat de ‘Leeraar was verzogt op donderdag tot enen voorgang bij een overleeden natuurgenoot’, d.w.z. dominee moest de begrafenis leiden van iemand, die geen lid van de kerk was. In de notulen van de beginperiode lezen we weinig over moeilijkheden, al was er eens een ongemakkelijke broeder, die ds Baron toebeet: ‘Gij leeraar zijt geen Paus, dat ik mijn schuld voor u zou openlijk bekennen’. 't Kwam gelukkig allemaal weer in orde. De notulen van de kerkeraadsvergaderingen, door ds Baron geschreven, zijn vaak kort, omdat er ‘geen bijzondere zaken waren te behandelen’. Dan kwam het wel voor, dat de kerkeraad - net als in vele andere gemeenten - de tijd vulde met onderlinge gesprekken over eikaars geloofsbevindingen. Jarenlang begon ds Baron de vergadering niet alleen met gebed, maar eindigde daarmee ook. We vragen: zou geen van de broeders de vrijmoedigheid hebben gehad voor te gaan? Later werd dit beter en lezen we de namen van vooral G. Algra, maar ook van Feike A. Tamsma, Hendrik Fokkes v.d. Veen, Henricus Weeber e.a. 't Was soms heel moeilijk om geschikte kandidaten voor het ambt te vinden. Een enkele keer moest men besluiten de zittende broeders te laten aanblijven ‘daar de bouwstof hier gering is om ruimhartig ter verkiezing voor te stellen’. Toch kon men meestal zich houden aan art. 27 van | |||||||||
[pagina 167]
| |||||||||
de oude kerkenorde, dat nl. zo mogelijk alle jaren een deel van de kerkeraad zal aftreden. Wel waren de aftredende broeders herkiesbaar, soms werden ze echter niet herkozen. Laten we hier enige namen noemen. In februari 1854 waren op de kerkeraad aanwezig ds S. Baron, de ouderlingen Tiete O. Bosgra en A. de Haan, en de diakenen Gerriet Algra en Sieberen I. van der Werf, terwijl ouderling Iebele de Vries absent was. Een jaar later werd Sieberen H. Hoekstra de nieuwe diaken, terwijl kerkvoogd waren Waling de Leeuw en Aant Algra. In 1856 treffen we de landbouwer Jan Ates de Jager uit Kuikhorne als ouderling aan (hij is ook nog een poosje voorzanger geweest); schipper Jochem Sjoerds van der Wielen werd diaken. Weer een jaar verder (1857) werd Gerriet Algra ouderling en Wiebe A. de Jager uit Kuikhorne diaken; hij werd in 1859 ouderling. Zo zouden we nog een poosje kunnen doorgaan. We beperken ons nu tot het noemen van slechts enkele namen. Na het vertrek van ds Baron in 1869 naar Noord-Amerika, toen een 3-jarige vacature begon, werd Henricus Jans Weeber voorzitter en Hendrik Fokkes van der Veen scriba van de kerkeraad. Deze H.J. Weeber is heel lang in het ambt geweest: in 1864 werd hij diaken, later was hij gedurende vele perioden ouderling. In 1913 zat hij nog steeds in de kerkeraad. Hij heeft heel veel voor de gemeente gedaan. Bij zijn overlijden in 1922 liet de kerkeraad de volgende advertentie plaatsen: De Kerkeraad der Geref. Kerk te Bergum geeft door dezen kennis van het overlijden van den heer Henricus Weeber, in de ouderom van 86 jaar. Met weemoed staren we onze geliefde Broeder na, gedenkende hoe hij gedurende vele jaren met zeldzame toewijding en trouw onze kerk heeft gediend in het ambt van ouderling. De gedachtenis van deze rechtvaardige zal in zegening zijn. Namens de kerkeraad ondertekend door F.H. van Loon, praeses en J. Weeber Hzn., scriba.Ga naar eindnoot12. | |||||||||
OnderwijsHerhaaldelijk kwam op de kerkeraadsvergaderingen het punt van het Christelijk onderwijs aan de orde. Al op 15 maart 1852 maken de notulen hiervan melding, terwijl wat later besloten werd bij ds Kooiker van Nijeveen (Dr.) te informeren ‘op welke wijze zij aldaar tot het bezit van eene vrije school gekomen waren’. Ds Kooiker, vroeger in Oenkerk, was in Bergum geen onbekende (denk aan het ontstaan van de gemeente). Welke inlichtingen deze gegeven heeft weten we niet, maar ze schijnen voor Bergum niet bemoedigend te zijn geweest: de notulen zwijgen dan tenminste 7 jaar lang over het onderwijs. Pas in 1859 bracht een in het kerkezakje gedeponeerd anoniem, in niet onberispelijk Nederlands gesteld briefje, gericht aan de kerkeraad van de Chr. Afgescheiden gemeente te Bergum, de zaak van het onderwijs weer aan de orde. De broeders vonden dit schrijven wel zo belangrijk, | |||||||||
[pagina 168]
| |||||||||
dat ze het in zijn geheel in de notulen opnamen. We lezen dan: Zou de tijd nog niet rijp zijn om een bijzondere school der eerste klasse te bouwen en daarin een Meester zien te krijgen die de kinderen wenscht te onderwijzen, zoals het naar de Christelijke Leer betaamt? | |||||||||
[pagina 169]
| |||||||||
De kerkeraad droeg ds Baron op te onderzoeken, hoe men de zaak het best zou kunnen aanpakken. Op de kerkeraadsvergadering van 9 maart 1859 waren voor het bespreken van deze zaak ook aanwezig Tiete Bosgra en Fokke van der Veen. Na brede discussie oordeelde men het het beste een school op te richten zowel voor afgescheidenen en niet-afgescheidenen samen. Om de zaak ook financieel rond te krijgen, zouden de hierboven genoemde beide broeders de onafgescheidenen opzoeken, terwijl de kerkeraad meer de afgescheidenen zou aanspreken. Toch lukte het niet met het oprichten van een vrije school en de kerkeraad besloot twee maanden later, dat ‘men dit vooreerst, hoe treurig ook, nog wel wat zoude moeten staken’. Enige jaren later ontstonden zulke sterke spanningen, dat ze tot een explosie leidden. Laten de notulen van 8 augustus 1864 het ons mogen vertellen. Daarin lezen we: Dewijl tot onze diepe smart den broeder Tiete Okkes Bosgra, inzonderheid door onzen uitgang uit de vereeniging van 't zogenaamde Christel. Nat. School-onderwijs zeer boos en kwaad op ons geworden is, hetwelk allengstens erger wordt, zodat hij zich in een vijandelijke rigting tegen ons op kerkelijk terrein hoe langer hoe meer begint te stellen - ons zelfs in 't openbaar een Sektekerk durft te noemen - onze perzonen opentlijk blameert - ook anderen zeer gaande maakt - naar geene redenen wil horen, zo dat hij alles zoo veel mogelijk maar in verwarring brengt, en alzo uiterst schadelijk voor de gemeente wordt - is besloten Wat wordt hier met die ‘uitgang’ uit de vereniging van het Chr. Nat. Schoolonderwijs bedoeld? Dat was het bedanken op 17 mei 1864 van 8 Afgescheidenen als leden van de hulpvereniging voor Chr. Nat. Schoolonderwijs te Bergum, waarvan Bosgra vice-voorzitter was. Die 8 bedankjes kwamen werkelijk niet van de eersten de besten, nl. van
Waarom hadden deze personen - toch allen voorstanders van het oprichten van een Christelijke school te Bergum - zich teruggetrokken? Ze hadden ernstig bezwaar gekregen tegen de formulering van de grondslag der Vereeniging van Chr. Nationaal Schoolonderwijs, gevestigd te Amsterdam. Die grondslag was: ‘de onveranderlijke waarheden, wier levenskracht zich in het tijdperk der reformatie, ook hier te lande voor | |||||||||
[pagina 170]
| |||||||||
kerk en school, met zegenrijken luister geopenbaard heeft’. Dat vonden de uitgetreden broeders te vaag gezegd. Want om te kunnen beoordelen of die grondslag goed was, moest men toch weten, wat die onveranderlijke waarheden waren, waarin die bestonden. Men zou verwachten, dat daarmee bedoeld waren de officiële belijdenisgeschriften van de kerk en die werden nu juist niet genoemd. Met opzet werd dit gereformeerde element verzwegen, want het moesten worden ‘evangelische’ scholen, zoals de hervormde kerk die als ideaal zag.Ga naar eindnoot13. Bosgra was in het krachtenveld terecht gekomen van de later bekend geworden hervormde predikant dr G.J. Kas Azn., toen te Oostermeer en Eestrum, bij Bergum gelegen. In vele plaatsen in Friesland heeft deze christelijke scholen gesticht of helpen stichten.Ga naar eindnoot14. Vos haatte de Afscheiding. In de latere Doleantietijd was hij in Amsterdam de grote tegenspeler van dr A. Kuyper en heeft hij uit volle overtuiging meegeholpen aan de schorsing van 80 kerkeraadsleden in Amsterdam. In een dagboek tekende hij eens aan: ‘satanische afscheiding’; later ook ‘satanische doleantie’.Ga naar eindnoot15. Ook Aafke Teijes Dijkstra, wonend in Noordermeer, de vrouw van Jan S. de Wilde, moest door ds S. Baron en zijn kerkeraad in Bergum van het Avondmaal worden afgehouden, omdat ze ‘stout en redenloos de Afscheiding als een werk uit God’ loochende, niet op de kerkeraad wilde komen en soms bij de hervormde ds Warmolts kerkte. Deze ‘Afke’ was een bijzondere vrouw, wel eens een ‘profetes in Israël’ genoemd. Van haar gaat het verhaal, dat ze eens tegen de ook in haar ogen sympathieke ds S. Baron zei: ‘Dominee, ik heb niets tegen Uw preken, maar de Afgescheiden kerk is een valse kerk en de Hervormde kerk de ware kerk’. Zo dacht ook ds G.J. Vos erover en dit nu was juist het punt, waar het in de bovengenoemde ‘schoolzaak’ om ging.Ga naar eindnoot16. In januari 1865 kwam T.O. Bosgra nog één keer op de kerkeraad, legde zijn functie van kerkvoogd neer en bedankte als lidmaat van de Afgescheiden gemeente te Bergum. Ds Baron voegde hem nog toe: ‘Wel broeder! wat zijn toch wel de redenen van deze uwe handelwijs?’ Bosgra antwoordde: ‘Gijlieden weet dit goed genoeg’. De praeses weer: ‘Ach broeder! neem toch eens een ogenblikje plaats bij ons, wij zijn nu allen nog te zamen, en laat ons toch de redenen eens horen enz. - maar wat men hoort, is slechts alleen: ik heb niets meer met u te doen - leg maar Ulieder hoogmoed af enz. - en zonder iemand zelfs gegroet te hebben, gaat onze oude broeder thans, tot diepe droefheid van ons allen nu helaas! in kennelijke boosheid - zeer opzettelijk en zonder schaamte heen’.
Ds Baron is lang de gemeente van Bergum trouw gebleven, van 1851- 1869. Wel heeft hij enkele keren een beroep ontvangen, b.v. in 1855 van de kerk van Zeeland in Michigan in Noord-Amerika. Hij bedankte, zoals hij in de zomer van 1857 dit ook deed voor de gemeente Oldekerk. (Gr.). De bevindelijke ds Baron was uitstekend in zijn ‘huis- en zielsbe- | |||||||||
[pagina 171]
| |||||||||
zoek’, zoals de notulen het noemen. Mee daardoor werden er nauwe banden gelegd tussen hem en de gemeente. Deze breidde zich uit; haar leden woonden behalve in Bergum, nu ook in Oostermeer en Noordermeer en vooral in de zogenaamde Heidstreek, bij Veenwoudsterwal en het tegenwoordige Noordbergum gelegen. Zelfs is de kerk van Veenwoudsterwal een dochter van die in Bergum te noemen. Aan het eind van dit hoofdstuk zullen we nog een aantal bijzonderheden geven over het begin van de gemeente te Veenwoudsterwal.
Ook buiten het strikt kerkelijke terrein gaf ds Baron goede leiding. Aan het eind van de kerkeraadsvergadering van 8 juli 1861 kwam ds Baron met een vraag over een politiek onderwerp. Er moest een stemming worden gehouden voor de gemeenteraad van Tietjerksteradeel. Moeten we ons - vroeg ds Baron - nu weer lijdelijk gedragen, zoals we eerder bij dergelijke gelegenheden deden, of moeten we actief aan de stemming meedoen? Men besloot - na inlichtingen over de kandidaten te hebben ingewonnen - tot het laatste. Bij de herdenking van het 75-jarig bestaan van de gemeente in 1925, zei één van de sprekers n.a.v. bovengenoemde verkiezing: ‘Men zou dit wel kunnen noemen een eerste stoot om nog eens te komen tot een rechtse meerderheid in de gemeenteraad, zoals wij die nu al enkele jaren mogen hebben in onze burgerlijke gemeente’. In 1869 kwam er een eind aan het 18-jarig predikantschap van ds Baron in Bergum. Hij had weer een beroep uit Noord-Amerika ontvangen, nu van de gemeente Niekerk, town Holland, staat Michigan. Nu nam hij het aan. Op de vergadering van 2 februari '69 werd zijn attestatie in orde gemaakt en ook in de notulen opgenomen. Na eerst te hebben opgemerkt, dat ze ‘onzen zoo zeer beminden leeraar’ graag hadden behouden, getuigden de broeders verder van hem, dat hij ‘gezond is in het geloof en Godzalig in den wandel; dat hij zich als een getrouwe dienstknecht van Christus in zijn ambt betoont - veelen naar wij geloven, voor onzen Heer gewonnen - anderen versterkt en de Gemeente kennelijk heeft uitgebreid’. Ze konden hem dan ook met volle vrijmoedigheid bij de gemeente en opzieners van Niekerk aanbevelen. Acht hem zeer hoog, niet alleen om zijns werks wil, maar ook inzonderheid om zijnen Godzaligen wandel, gedurende zijn bijna 18-jarig verblijf alhier betoond. | |||||||||
[pagina 172]
| |||||||||
breiding Zijner Gemeente op aarde, in dit zoo moeitevolle tranendal. Volgens het lidmatenboek is ds Baron op 6 april '69 uit Bergum naar de Ware Gereformeerde Kerk van Niekerk (Michigan) in Noord-Amerika vertrokkenGa naar eindnoot17. Wat zal er in hem zijn omgegaan toen hij voor het laatst de deur van de pastorie achter zich sloot en de reis vanuit zijn geliefd Bergum naar het verre, onbekende Amerika begon? Een anekdote willen we onze lezers niet onthouden. De dienstmaagd in het gezin Baron, de 38-jarige Siemke Halbertsma, die het gezin al die jaren in Bergum was trouw gebleven, zou - hoewel ze er erg tegenop zag - oorspronkelijk mee emigreren. Gelukkig kwam er voor haar een ideaal alternatief. Gosse Sjoerds van der Wielen, een 44-jarige arbeider, greep zijn laatste kans en wilde graag met haar trouwen. Siemke gaf onmiddellijk toe. Het paar ging wonen op de Lytse Geast bij Tietjerk. Zo bleef Siemke in haar vertrouwde omgeving. Het zou 3 jaar duren, voordat de vacature-Baron werd vervuld door de komst van ds A. van der Sluys, op wie weer andere predikanten volgden. Laten we ons verhaal over Bergum mogen eindigen met enkele aanhalingen uit de warme toespraak door ds E. Nawijn in 1950 gehouden bij het eeuwfeest van de Gereformeerde Kerk te Bergum: God heeft ons hier nu 100 jaar de prediking van dat Evangelie (der genade) gegeven. De ene dienaar des Woords volgde de andere op, maar dat Evangelie bleef. Dan noemt ds Nawijn nog het volgende: Het treft ons weer, wanneer we ons verdiepen in die oude tijd van een eeuw terug, hoe eenvoudig alles was. Hoe sober leefden de men- | |||||||||
[pagina 173]
| |||||||||
sen, hoe uiterst-eenvoudig was heel het kerkelijk leven ingericht. Dat hing natuurlijk samen met het beeld van heel die tijd. Dat hing ook hiermee samen, dat het in die eerste tijd niet vele edelen waren, die zich voegden bij de Afgescheidenen. | |||||||||
[pagina 174]
| |||||||||
Het begin van de gemeente te VeenwoudsterwalWe zouden nog terugkomen op het ontstaan en de beginjaren van de Chr. Gereformeerde gemeente te Veenwoudsterwal (onder die benaming is de kerk aldaar ontstaan).Ga naar eindnoot18. Ze is een dochter van de moederkerk te Bergum, die op haar beurt weer een stekje is van de kerk van Oenkerk. Om de leden te Veenwoudsterwal te gerieven had de kerkeraad van Bergum al vanaf 1859 op woensdag vier catechisaties laten geven ‘bij Johannes van der Zwaag en Aafke aan de puinweg naar Veenwouden’. Bij ds S. Baron van Bergum hebben dan ook de eerste leden van de kerk van Veenwoudsterwal hun geestelijke vorming ontvangen. Op de herdenkingsavond, 13 november 1922 gehouden, wisten enkelen van hen nog te vertellen van de tijd dat men uit Veenwouden naar ‘Tussendijken’ trok om daar ds Baron te horen. Ds Baron had de naam een beste preker te zijn, die het de mensen, ‘omraek oansizze koe’. Het heette dat hij altijd dezelfde tekstverdeling had en bij elke tekst sprak over 1) deszelfs verband, 2) deszelfs inhoud, 3) om met een toepasselijk woord tot ons zelf in te keren. Achtereenvolgens werden dan de onbekeerden, bekommerden en gelovigen toegesproken. Na het vertrek van ds Baron in 1869 namen de plannen om in Veenwoudsterwal tot een zelfstandige kerk te komen vastere vormen aan. En eindelijk, op zondag 20 augustus 1871, vond de ‘stichting’ van de gemeente plaats, o.l.v. de consulent ds J. Koopmans te Westergeest die bij deze gelegenheid preekte over 1 Petrus 2:9. Tot ouderlingen waren gekozen Jan A. de Jager en zijn broer Wiebe A. de Jager, beiden landbouwers in Kuikhorne, en J. Olthoff. De beide eerste diakenen werden Albert H. Hietkamp en Geert J. Noordhof. De laatste is in 1882 naar Noord-Amerika geëmigreerd.Ga naar eindnoot20. In het lidmatenboek vinden we onder de oudste leden van de gemeente vermeld: Jan Ates de Jager, Wiebe Ates de Jager, Albert Harmens Hietkamp, Geert Noordhof, Pieter van der Meer, Durk Pieters van der Woude, en Jakob Olthoff. Toen vóór de instituering eens werd gevraagd, wat nu de grondgedachte was van de voorgestelde splitsing, kon het antwoord luiden: ‘Er bestaat geen enkele slechte verhouding. De diepste oorzaak is uitbreiding van het Koninkrijk Gods’. Een verblijdende constatering! In de eerste kerkeraadsvergadering, 22 augustus gehouden, werd J. de Jager gekozen als voorzitter en J. Olthoff als scriba. Olthoff kon wel met de pen overweg, want hij was de meester van de toen reeds te Veenwoudsterwal bestaande Christelijke school. De eerste tijd kerkte de gemeente in de school. Nog in 1875 werden de catechisaties in de school gehouden; daarom besloot de kerkeraad in zijn vergadering van 8 oktober voor de komende winter de turf voor de school te betalen wegens ‘voortdurend gebruik der School voor de catechisatiën’. Een bewijs van de nauwe band tussen kerk en school is ook de notitie, dat in december 1871 enige leden van de hulpvereniging voor gereformeerd school-Ga naar eindnoot19. | |||||||||
[pagina 175]
| |||||||||
onderwijs binnenkwamen en verder de kerkeraadsvergadering bijwoonden. Maar men was al in het begin niet van plan de kerkdiensten blijvend in de school te houden. Want in de kerkeraadsvergadering van 8 januari 1872 kwam reeds de bouw van een kerk met pastorie ter sprake. In Bergum was de bouw van een nieuwe kerk in een vergevorderd stadium.Ga naar eindnoot21. Daarom vroeg de kerkeraad van Veenwoudsterwal aan die van Bergum of hij mocht profiteren van het oude kerkje in Tussendijken. Het mocht. Zodra de nieuwe kerk in Bergum klaar was, mochten de mensen van Veenwoudsterwal dat nu overbodig geworden kerkje in Tussendijken afbreken en in Veenwoudsterwal weer opbouwen. Met grote liefde werd hieraan gewerkt. Op de reeds genoemde herdenkingsavond werd meegedeeld, dat Johannes van der Wal en Wietske gratis het bouwterrein ter beschikking stelden. Boeren en arbeiders maakten eveneens pro deo het terrein met zand bouwrijp en huismoeders gaven gratis aan de werklieden koffie met een ‘boltsje’. Het moest alles zuinig aan en daarom werd besloten het verven van de kerk uit te stellen en alleen het nieuwe hout een beetje bij te werken. Op welke dag en hoe de ingebruikname heeft plaats gehad, vermelden de notulen niet. Maar deze plechtigheid moet ongeveer in de tijd gevallen zijn, waarin de gemeente haar eerste predikant ontvangen mocht, nl. de 24-jarige K. van Goor. Op 20 oktober 1872 werd hij bevestigd. |
|