De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 2. De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken
(1981)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||
V DrachtenHet tegenwoordige Drachten is ontstaan uit twee later aan elkaar gegroeide dorpjes, Noorder-Dragten en Zuider-Dragten. Oorspronkelijk waren het boerendorpjes, resp. ten noorden en ten zuiden van de kort na 1641 gegraven Drachtster Compagnonsvaart gelegen, elk met een eigen kerkje. Omstreeks 1740 besloot men die kerkjes af te breken en één nieuwe ervoor in de plaats te zetten, aan de vaart, in het centrum, waar het nu nog staat. Drachten had toen door de toenemende ontginning van de venen in de omtrek steeds meer het karakter van een veenkolonie gekregen. Die nieuwe kerk is in november 1743 plechtig door ds Jesaias Hillenius in gebruik genomen met een ‘leerrede’ over 1 Kon. 8:30. Deze ds Hillenius stond van 1742 tot zijn dood in 1759 in Drachten en kan gevoeglijk bij de 18-eeuwse piëtirtische ‘oude schrijvers’ geplaatst worden.Ga naar eindnoot1. Zijn werk (bijv, de bundel met de genoemde ‘leerrede’ en 6 andere preken, waarin ‘Christus wordt voorgesteld als de eenige Toevlugt van den overtuigden en radelozen Zondaar’Ga naar eindnoot2. had ook onder de Afgescheidenen veel gezag. Een eeuw later is hervormd predikant in Drachten Douwe Holwerda, de zoon van een dominee te Haren (Gr.) Hij was in 1833 in Drachten ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||
komen en maakte dus de deining van de Afscheiding in Smallingerland mee, al had die in zijn eigen gemeente Drachten niet veel te betekenen. Van deze ietwat autoritaire figuur is bekend, dat hij altijd een volle kerk had, zodat mensen zonder een vaste plaats wel eens een schooljongen voor een paar cent vooruitstuurden om een plekje te reserveren. Vergeleken met ds Hillenius echter, was de theologische koers die hij voer een slag omgedraaid: hij sympathiseerde met de Groninger richting.Ga naar eindnoot3. Voor de Afscheiding kon hij dus echt geen waardering of begrip opbrengen, integendeel. Als antwoord op een verzoek om inlichtingen over het separatisme in Drachten schrijft ds Holwerda op 21 februari 1836 aan het klassikaal bestuur van Leeuwarden mede namens zijn beide ouderlingen D.H. van der Meer en G.P. Kijlstra en zijn diaken R.S. Zijlstra (er was nòg een diaken): Er waren van drie doopleden briefjes van afscheiding van het kerkbestuur van 1816 binnengekomen met de mededeling erbij, dat men zich wenste te houden aan de besluiten van de synode van Dordrecht 1618/19. Die 3 personen waren (achter hun namen zetten we enkele bijzonderheden):
Omdat geen van de ondertekenaars belijdend lid is en bovendien slechts één op het grondgebied van de gemeente Drachten woont, neemt de kerkeraad de briefjes niet in behandeling en legt ze terzijde. Verder bericht de kerkeraad, dat men ook in het rayon van de gemeente met het houden van conventikels is begonnen; een zekere Pieter Korporaal van Eestrum is de voorganger. Er zijn al drie samenkomsten gehouden, die rustig verliepen en minachtend klinkt het dan: ‘Ze werden slechts door den grooten hoop bijgewoond en uit dezelve door eenvoudige en mystieke zielen’. Maar het is moeilijk, schrijft de kerkeraad, informaties over die conventikels te verstrekken, daar Separatisten hun bijeenkomsten ‘bijna onmerkbaar houden, en alle hunne handelingen zeer bedekken’. We merken hier terloops op: geen wonder, want ze liepen groot gevaar beboet en gemolesteerd te worden. Tenslotte voegt de kerkeraad er nog aan toe, dat het duidelijk blijkt, ‘dat men in den tegenwoordigen tijd overdrijft, immers, bij een begrafenis-plechtigheid, die op de gewone | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||
wijze is afgelopen, heeft men tegen alle gebruik een lofzang gezongen, uit Ps. 68:2 en 10, tot ergernis en onder tegenspraak van andersdenkenden’. Die zeer bekende psalmverzen beginnen resp. met de regels: ‘Maar 't vrome volk, in U verheugd, zal huppelen van zielevreugd’ en ‘Geloofd zij God met diepst ontzag’. Alsof het zicht op de eeuwige zaligheid niet een lofzang in het hart en in de mond kan geven. | |||||||||||||||||||||||||
Instituering 14 juni 1844De gemeente van Drachten was in 1844 niet de eerste Afgescheiden kerk in Smallingerland. Daarvoor waren zowel in Boornbergum (1835) als in Oudega (1836) al gemeenten geïnstitueerd. Tot die van het dichtbijgelegen Boornbergum behoorden ook Drachtsters, maar deze gemeente was in 1842 verlopen en verdwenen. Nu gaat er niets boven een eigen kerk in de eigen plaats en in 1844 was de tijd blijkbaar rijp om tot de stichting van een nieuwe Afgescheiden gemeente over te gaan, nu in Drachten. Volgens een aantekening op de eerste pagina van het administratie-boek is die gemeente in aanwezigheid van de kerkeraad van Drogeham, op 14 juni 1844 ‘te Noorder drachten gestigt’ door ‘Proovester de Haan’. Deze was een bekwaam hebraïcus en werd algemeen ‘professor’ genoemd. In die samenkomst werden tot ouderling gekozen Wiebe Hendriks Baron en Hans Hendriks Baron. Ze waren broers, niet jong meer, resp. 61 en 60 jaar oud, en beiden landbouwer te Drachten.Ga naar eindnoot4. De twee diakenen werden Benjamin Pieters Offringa, een 37-jarige timmerman te Drachten en Oege Wiebes Veenstra, een 38-jarige koopman uit die zelfde plaats. Hier hebben we dus de namen van de eerste kerkeraadsleden van de Afgescheiden gemeente van Drachten. De onkosten van die stichtingsvergadering bedroegen ƒ 3,80, waarvan ds De Haan ƒ 3,- voor zijn bewezen diensten heeft ontvangen. Waar die instituering precies heeft plaatsgevonden weten we niet zeker. Waarschijnlijk in een schuur aan de Noorderdwarsvaart, eigendom van Ate van der Werf, een scheepstimmerman. Zeker is dat de gemeente daar in het begin geregeld samenkwam. Het spreekt ook vanzelf dat de eerste classisvergadering na de instituering - die van 8 augustus 1844 - de jonge gemeente, vertegenwoordigd door de beide Barons en diaken Benjamin Offringa, met blijdschap in haar midden ontving. Korte tijd later is de gemeente bij K.B. van 10 oktober 1844 door de regering erkend, als antwoord op een verzoekschrift, door 13 personen ondertekend. Men had het reglement van Minnertsga aangenomen en zou kerken ‘in het gebouw te stichten op het perceel sectie A no 433, gem. Dragten’ (ongeveer op de plaats waar de tegenwoordige gereformeerde kerk aan de Stationsweg staat). | |||||||||||||||||||||||||
KerkgebouwRuim vier maanden na de stichting van de gemeente was de nieuwe kerk al klaar, met schuin daarachter een heel eenvoudige pastorie.Ga naar eindnoot5. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||
Een grote ‘geldschietersche’ was de wed. L.J. de Boer te Heerenveen, bij wie niet minder dan ƒ 3400,- was opgenomen. Van de leerlooier Hendrik Spahr van der Hoek (geen lid van de kerk) werd ƒ 1400,-, van de bejaarde winkelier Atze Andries van Dijk te Rottevalle (wel lid), wonende te Rottevalle onder Opeinde, werd ƒ 1000,- geleend. Zo werd de bouw financieel mogelijk gemaakt. Verder figureren in het administratie-boek van 1844 een aantal uitgaafposten, noodzakelijk geworden voor het inrichten van de nieuwe kerk: 10 glazuren dakpannen ƒ 5,20, 1 Engelse lamp en 2 bekkens ƒ 7,-, nog een koperen bekken ƒ 2,50, 16 stoelen in de kerk ƒ 20,- (de kerk was maar klein), 2 koperen gegoten draaiarmen op de preekstoel ƒ 12,50 (dan had dominee tenminste licht op de ‘stoel’), 1 tinnen Nagtmaalskan, 1 beker, 3 borden ƒ 16,10 (bestemd voor de viering van het Avondmaal; zouden die er nog zijn?), en nog Engelse lampen ƒ 41,75. Uit een uitgaafpost van 1846 voor Bieuwe J. van der Meulen ƒ 16,58 voor geleverde olie en kaarsen kunnen we opmaken dat de kerk verlicht werd door olielampen en kaarsen. In januari 1869 werd voor 't eerst bij gaslicht vergaderd.Ga naar eindnoot6. Om de ramen kwamen groene, katoenen gordijnen te hangen (‘van ongebleekt katoen en groen geverfd’). Op 9 november 1844 is de kerk door ds T.F. de Haan in gebruik genomen. Een gedenksteen in de hal van de hoofdingang van de op de Stationsweg staande, maar later zeer vergrote kerk, houdt de herinnering aan de bouw levendig. Op die steen lezen we: Gesticht, 1844. De eerste kerk is gebouwd door Rienk Pieters Offringa, een toen 35-jarige timmerman.Ga naar eindnoot7. De eerste koster van de nieuwe kerk heette Liekele Bijlsma. | |||||||||||||||||||||||||
De eerste dominee.Was dus nog in het jaar van de instituering, 1844, een kerkje gebouwd, met het beroepen van een eigen predikant ging men niet minder voortvarend te werk. Dit blijkt uit de kerkeraadsnotulen van 5 januari 1845 (waarmee het oudste notulenboek begint). Niet alleen de consulent, ds J.G. Huiskes van Oudega, was op die belangrijke vergadering aanwezig, maar ook ds D. van der Werp van Leeuwarden. Men besloot de volgende dag - 6 januari - 's morgens om 10 uur in een vergadering met manslidmaten te laten stemmen uit het drietal J.G. Huiskes, A.B. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||
Groen (Scharnegoutum) en S. Baron (Koudum-Hindelopen). Het werd ds Huiskes, de consulent dus. Deze stond toen nog maar heel kort in Oudega en had het daar niet gemakkelijk. Misschien was dit wel de oorzaak, dat hij voorstelde, dat men met het officieel uitbrengen van het beroep nog 4 dagen zou wachten. Ieder moest dan in het verborgen voor den Heere gedurig verkeeren en in die tussentijd kon dan de beroepsbrief alvast worden opgemaakt, maar nog niet worden verzonden. Dus vergaderde de kerkeraad weer op 10 januari '45. Na de opening vroeg de consulent (ds Huiskes!) aan de vergadering of ze ‘met bereidwilligheid des harten’ genegen waren tot het nu definitief uitbrengen van het beroep op ds Huiskes te Oudega. Ieder antwoordde met ja en zo kon de beroepsbrief in zee. Daarin stond, dat ds Huiskes geroepen werd ‘in naam der gehele gemeente, niet één uitgezonderd’ en natuurlijk ontbraken de in de beroepsbrieven gebruikelijke woorden van de Macedonische man, ‘kom over en help ons’, niet. Hij moest op zondag 3× preken en in het winterseizoen ook een keer in de week en verder de sacramenten bedienen, catechiseren, met een kerkeraadslid huisbezoek doen ‘en wat verder tot het werk van een getrouwen dienstknegt des Heeren behoort’. Zijn tractement bedroeg voorlopig ƒ 400,- (er kwam misschien nog wat bij) plus vrije woning, tuin en appelhof. Behalve door de 4 kerkeraadsleden, was de beroepsbrief ook nog ondertekend door de volgende leden: de oude onder Opeinde wonende winkelier Atze Andries van Dijk (71), en J.J. Venema, een 27-jarige arbeider. Verder nog door Ate Alberts Postma (Postuma), een 35-jarige arbeider en Sjoerd Jelles Veldman, een 25-jarige schoenmaker.Ga naar eindnoot8. | |||||||||||||||||||||||||
Ds J.G. Huiskes 1845-1848Hoewel ds Huiskes nog maar net een jaar in Oudega stond, nam hij het beroep aan en werd op 23 februari 1845 ‘plegtstatig’ bevestigd door ‘professor’ T.F. de Haan van Groningen, die preekte over 1 Petrus 5:1-4, in welke verzen Petrus de leraars vermaant, dat zij de kudde van God als echte herders moeten weiden en hun als beloning de kroon der heerlijkheid in het vooruitzicht stelt. 's Middags deed ds Huiskes zijn intree met Psalm 51:14b en 15: ‘en de vrijmoedige geest ondersteune mij. Zoo zal ik de overtreders Uwe wegen leeren, en de zondaars zullen zich tot U bekeeren’. Deze dienst werd door ‘honderden menschen’ bijgewoond en de aandacht was volgens de notulen ‘zoo buitengewoon eerbiedig’, dat het ‘ons hope geeft, dat het gezegende gevolgen zal hebben’. Twee dagen eerder had ds Huiskes het gemeentebestuur schriftelijk meegedeeld, dat hij ‘als leeraar bij de Christelijk Afgescheidene Gemeente in de Dragten’ op zondag 20 februari 's middags om 2 uur zijn intree hoopte te doen ‘mij als nederige dienaar, die geleerd heeft de magten van God gesteld te eerbiedigen, tot dat einde, onder U Hoog Edel Groot Achtbaar Weldadig Bestuur aanbevelend...’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit dit schrijven blijkt duidelijk, dat de Afgescheidenen het overheidsgezag, als afkomstig van God, wilden eren. Slechts in het uiterste geval moest God meer gehoorzaamd worden dan de mensen.Ga naar eindnoot9. Jacob Geerts Huiskes, geboren in de gemeente Havelte (Dr.) was in 1827 op 29-jarige leeftijd getrouwd met de 34-jarige kistenmakersdochter Wilhelmina Eekhof uit Groningen, waar de bruidegom ‘spijsverzorger’ in het ziekenhuis was. Later vinden we hem als ‘binnenvader’ in het ‘werkhuis’ van de hervormde gemeente te Veendam. Daar raakte hij wegens zijn ‘Cocksiaanse’ gevoelens in conflict met het ‘liberale’ kerkbestuur van de hervormde gemeente in Veendam, met als gevolg dat hij werd ontslagen. Na in het naburige Wildervank enige tijd oefenaar bij de Afgescheiden kerk te zijn geweest, werd hij in 1840 officieel door de Provinciale vergadering tot het predikambt toegelaten en in 1841 door ds De Cock - door wie hij was opgeleid - als de eerste predikant van de Afgescheiden gemeente te Wildervank bevestigd. Nog geen drie jaar later krijgt hij daar moeilijkheden, legt in februari 1844 zijn ambt neer, maar wordt nog diezelfde maand weer dominee in Oudega (Sm.) en, zoals we zagen, het jaar daarop in Drachten. Acht maanden lang had de jonge gemeente van Drachten het zonder eigen predikant moeten doen. Dit was niet zo lang en wat de preekvoorziening betreft, had men niet te klagen gehad, want nagenoeg elke zondag was er wel een predikant, oefenaar of student voorgegaan. Het kasboek geeft ons hun namen met het bedrag dat ze voor hun werk verdienden. Voorgangers van ver waren het duurst; dit hing natuurlijk samen met de reiskosten. De naam van ds T.F. de Haan van Groningen komt in de rubriek ‘Leeraarskosten’ het vaakst voor. We mogen hem wel een ‘topfiguur’ noemen. Er kon in een Afgescheiden kerk in Groningen of Friesland niets gebeuren, zoals een nieuwe dominee bevestigen, of een kerkgebouw in gebruik nemen, of ds De Haan - die ook de opleiding in Groningen verzorgde - was present en sprak zijn woord. En dat kon hij goed. Terloops merken we op, dat het ons opviel, dat we nagenoeg nooit lazen, dat een gemeente voor het oplossen van interne moeilijkheden ds De Haan te hulp riep, wat bij ds H. de Cock, die om te blussen, van het ene binnenbrandje naar het andere trok, wèl het geval was geweest. Ook oefenaar P.G. Oosterhof uit het naburige Drogeham, helpt de gemeente in Drachten evenals ds J.G. Huiskes uit Oudega. En verder is er een lange rij van dominees of adspirant-dominees, die een keer in de gemeente een dienst hebben geleid. Om er enigen van te noemen: ‘Bolhuis’, d.i. ouderling F.E. van Bolhuis van Grootegast, J.J. de Boer (van Wanswerd; is nooit dominee geworden), ds L. Dijkstra van Steenwijk, bekend als medestander van De Cock in de eerste dagen van de Afscheiding, ‘Dwarshuis’, dat is bakker K.J. Dwarshuis, de bekende ouderling van Warffum, ds R. Scheuning ten Have (van Joure; hij zou in 1849 zelf dominee in Drachten worden), ds J.L. Tiesinga van Appelscha, ds J.T. Bijzitter van Haulerwijk en Donkerbroek. Verder de uit de streek af- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||
komstige ds Sietze H. Baron, toen ds in Koudum-Hindelopen, ds J.F. Zeebuit van Driesum, ds D.D. Drukker van Dokkum, ds K.J. van Goor van Ferwerd, ds Wolter Kok (in 1842 predikant in Ruinerwold-Koekange geworden, later in Hoogeveen, waar hij een opleidingsschooltje had) ‘Tamsma’ (waarschijnlijk oefenaar A.E. Tamsma te Westergeest, later in Lioessens). We zouden meer namen kunnen noemen. Keren we naar de eerste eigen predikant van de Afgescheiden kerk te Drachten terug. Gaven de honderden hoorders die in eerbiedige aandacht naar zijn intreepreek hadden geluisterd, goede hoop voor de toekomst, die hoop is niet beschaamd. Zoals zo menige dominee, was hij praeses en scriba tegelijk, want er waren in die dagen - zeker op het platteland - maar weinig ouderlingen, die met de pen overweg konden. Het schrijven van de notulen kostte ds Huiskes beslist niet veel tijd, want deze zijn bijna altijd heel kort. We lezen zelfs een keer: ‘Sedert 18 aug. - 8 jan. 1848 is niets voorgevallen dat opgeteekent behoort te worden’; dat is dus een periode van bijna 5 maanden! Misschien is het wel waar, wat we eens lazen: korte notulen zijn een goed teken. In elk geval treffen we in Huiskes' beknopte notulen gegevens aan, die wijzen op zegen in het kerkelijk leven. Het komt in de Afgescheiden kerken in het begin wel voor, dat na de komst van een nieuwe dominee een doopgolf valt te signaleren. Voor hele gezinnen was de tijd dan rijp geworden om, gestimuleerd door de nieuwe dominee, zich aan te sluiten. Dit was het geval bij ds Huiskes en later eveneens bij diens opvolger R.S. ten Have. In het jaar van hun intree in de kerk van Drachten, resp. 1845 en 1849, werden niet minder dan 35 en 40 personen, groten en kleinen, gedoopt, terwijl dit aantal in de drie daarop volgende jaren veel lager ligt. Om bij ds Huiskes te blijven en een onderverdeling aan te brengen: was in 1844 vanaf de instituering op 14 juni van dit jaar (toen ds Huiskes er dus nog niet was) aan 7 kinderen de doop bediend, enkele weken na zijn intree in februari 1845 doopte hij op 9 maart niet minder dan 12 kinderen, variërende van 8 jaar tot 1 maand oud. Een week later zijn volwassen gedoopt Jan Jochems Mars, Tjamke, Klaaske en Antje Obbes Wouthuizen en ook nog Feikje Hendriks Bruinsma. De hier genoemde Simke (Tjamke) Wouthuizen laat ruim 5 jaar later haar 6 kinderen dopen; ze zijn van 10 tot 1 jaar oud. In het doopboek staat er bij: ‘omdat de vader ongedoopt was, heeft de moeder deze kinderen alleen laten doopen’. Van 25 april t/m 25 mei werden 9 kinderen gedoopt; de ouders verbonden zich dan meteen aan de gemeente. En van 3 juni t/m 15 juni 6 kinderen. In november 1845 - we beperken ons tot dit jaar - werden op twee vergaderingen tot de gemeente toegelaten: Ansje Eebens (‘gedoopt op hare afgelegde belijdenis’), O. Huisman, Magiel Harms van der Zee, Sjoukje Kornelis van der Zee, geb. van der Meuten, Pietje Boelens Rietsma, Gaiske Hendriks Steenwijk en Eeke Siepes Sibinga. Geen wonder dat bij zo'n voorspoedige groei van de gemeente het aantal kerkeraadsleden te klein werd | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||
geacht. Daarom werd al op 4 juli 1845 besloten er nog één ouderling en één diaken bij te nemen. Uit de dubbeltallen van Atze van Dijk/Sjoerd Veldman en Johannes Venema/Gaele Jakobus van der Veen, komen Atze van Dijk als ouderling en Johannes Venema als diaken te voorschijn. We noemen nog enkele namen van kerkeraadsleden uit de begintijd: In 1846 komen in de kerkeraadsbank als ouderling Rienk Fokkes van der Kuip (een 56-jarige schoenmaker) en Riekele van der Zee (68 jaar) terwijl Feike Tjamsma (zoon van een landbouwer uit Lioessens) en Sjoerd Veldman diaken worden, zodat eind 1846 de kerkeraad bestaat uit ds J.G. Huiskes met de ouderlingen, A.A. van Dijk, R. v.d. Zee en R.F. v.d. Kuip; de diakenen heten J.A. Venema, S. Veldman en F. Tamsma. De gebroeders Baron zijn uit de kerkeraad verdwenen, net als de diakenen van het eerste uur O.W. Veenstra en B.P. Offringa. Deze horen nu tot de ‘rustende kerkeraad’, zoals de notulen het uitdrukken. In 1848 worden Hendrik Siemens Eenkoorn (een landbouwer te Beetsterzwaag) en Siert van der Woude als ouderlingen bevestigd en Bieuwe Jans van der Meulen en Willem Fokkema als diaken. Deze laatste is ook nog een poos voorzanger geweest.Ga naar eindnoot10. In zijn beroepsbrief kon ds Huiskes lezen dat zijn traktement van ƒ 400,- mogelijk nog wat verhoogd zou worden. Dit gebeurde in juli 1845 inderdaad, want het werd nu opgevoerd tot ƒ 100,- meer. Ook aan het huis van de predikant werd wat gedaan: de kapotte ruiten in de schuur van de pastorie werden hersteld en voor de dominee werd een studeerkamer ingericht. We doen verstandig ons van dit ‘kamerke’ niet een te grootse voorstelling te vormen. De Afgescheiden pastorieën van toen waren uiterst eenvoudige, zeg maar armelijke huisjes. Aan het geven van catechetisch onderwijs hebben de Afgescheidenen terecht altijd veel waarde gehecht. In Drachten regelde de nieuwe ds Huiskes de catechisatie-uren als volgt: maandagmorgen om 10 uur de kinderen, 's avonds om 6 uur de getrouwden. Dinsdagmiddag om 2 uur de ‘meiden’, 's avonds om 6 uur de jongelingen. Veel moeilijkheden waren er in de gemeente Drachten in de periode van ds Huiskes niet; ds Huiskes had het in zijn vorige gemeenten Wildervank en Oudega wel anders meegemaakt. Een ruzie tussen enige broeders werd na enige ‘diskoersen’ bijgelegd. Ook lezen we in de notulen, dat een broeder ‘ellende met zijn vrouw heeft gehad. Edog nu verzoent zijn’, zodat afhouding van het Avondmaal niet plaats hoefde te vinden. De periodiek verschijnende kerkvisitatoren konden gunstige rapporten over de toestand in de gemeente Drachten op de classis uitbrengen. De visitatie van 6 maart 1848 werd voor een zeer talrijk gehoor besloten met een bijzondere gezegende Predicatie uit Openb. 2:17. De kerkvisitator ds J.F. Zeebuit van Driesum dankte de Heere, ‘dat alles zo wel was bevonden’. Over de kerkvisitatie van 23 november van het zelfde jaar lezen we in de notulen, dat dominee en kerkeraad in de beste ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||
standhouding leefden. Verder konden de visitatoren rapporteren, ‘dat deze gemeente Dragten, door 's Allerhoogsten wonderlijke goedertierenheid, beweldadigt en bevoorregt word, boven zooveel andere gemeenten, wegens de opkomst van het volk’. De Drachtsters bleken dus trouwe kerkgangers te zijn. Maar ook moest worden gemeld, dat twee diakenen hevige ruzie hadden over de administratie. Nu ds Zeebuit erbij was, werd een nieuwe poging tot verzoening gedaan, en zie, die kwam tot stand met de krasse bepaling erbij, dat wie nog eens op deze zaak zou terugkomen, ‘als een meinedige moest beschout worden’. In april 1848 kwam op de kerkeraad de moeilijkheid ter sprake, dat Jan Jochems Maas zijn kinderen nog steeds niet had laten dopen. Drie jaar geleden had hij na afgelegde belijdenis op 27-jarige leeftijd de volwassenen-doop ontvangen, maar zijn vrouw, die ‘mennoniet’ was, wilde geen toestemming tot het dopen van haar kinderen geven. Hoe moest de kerkeraad dit geval nu aanpakken? De broeders waren wijs en besloten op dit punt geduld te oefenen, ‘omdat in de toestand der kerk niet de strengheid maar meer de lankmoedigheid en zagtmoedigheid het wint, gelijk ons de ondervinding leert’. Zo ging het ook hier: op 3 december 1849 had de doop plaats van de drie kinderen van Maas, Nane, Trijntje en Jochem, resp. 11, 9 en 7 jaar oud. Terloops merken we op, dat we Maas nog geen jaar later als diaken tegenkomen. Een heel eigenaardige instelling - aldus ds J. Douma in een artikel over de Afscheiding in Drachten - die herinnert aan wat vroeger o.a. in de Paltz gebruikelijk was, is te Drachten geweest, dat, zoals de notulen van 4 december 1848 vermelden, daags te voren 's middags om 4 uur de Avondmaalgangers samenkwamen ‘om onderling te handelen over de natuur van het Heilig Avondmaal en de vereisten van een Avondmaalganger’. Die vergadering is ‘geregeld afgeloopen, en wij zijn getroffen door de bijzondere daden des Heeren’. Ds Huiskes had nog maar heel kort te leven. Vlak onder de notities van bovengenoemde, schone bijeenkomst volgt in het notulenboek een verslag van zijn begrafenis. ‘Zie hier het afgedane werk van onzen nu zaligen ds J.G. Huiskes, welke wij nog de laatste kerkvergadering, zijnde 4 dec. 1848, in ons midden hadden’. Bijna 4 jaar lang had hij in de gemeente het Evangelie der zaligheid verkondigd. Na een ernstige ziekte van 10 dagen, ‘in welke tijd zijn Eerw. het oogenblik zijner ontbinding met blijdschap tegemoet zag’, was hij ontslapen. Den 27 dec. behaagde het zijn hoogen Heer en Zender hem van zijn moeitevolle arbeid op te roepen en over te brengen in de gewesten der zaligheid om daar te genieten verzadiging van vreugde en lieflijkheeden... | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||
aan alle Zijne kinderen, om van Hem af te smeeken, dat hij ons in Zijne gunst een getrouwe Leeraar mag wedergeeven. Bij de begrafenis op 30 december had ds H.J. van Goor uit Oudega de voorgang, die ‘eer dat het ontzielde overschot ten huize werd uitgedragen’ sprak n.a.v. ps. 89:49: ‘Wat man leeft er die den dood niet zien zal’. Daarop werd de overledene door zijn ‘leerlingen-catechisanten op een loffelijke wijze naar het noorder kerkhof gedragen en gevolgd door ds Van Goor en alle de leeden in de tegenwoordigheid van een groote menigte aanschouwers’. Na terugkomst van het kerkhof was er een rouwdienst in de volle kerk, waarbij ds Van Goor ‘op de predikstoel’ een gebed uitsprak. Vervolgens was er in het sterfhuis nog gelegenheid voor ‘het genieten van ligchaams verkwikking’, waarna oefenaar P.G. Oosterhof van Drogeham met dankgebed eindigde. Men bleef nog wat met elkaar zitten praten en zong nog psalm 89:7 en 8, wat ds Huiskes ‘nog leevende op zijn doodbed begeerd had’, waarna Oosterhof weer het samenzijn met gebed sloot. Het hierboven samengevatte verhaal is in de notulen te vinden en ondertekend door B. van der Meuten, scriba. De kerkeraad besloot de begrafeniskosten grotendeels voor eigen rekening te nemen. Met de weduwe van ds Huiskes lag het alles wat moeilijk en eigenaardig. Enkele weken na het sterven van haar man krijgt ze het verzoek eens op de kerkeraad te komen. Daar wordt haar gevraagd of ze in Drachten wil blijven wonen of verhuizen naar elders. Ze wenst de gemeente trouw te blijven, maar ze is niet eens lid! De kerkeraad had immers haar attestatie nog nooit gezien en bovendien had ze die niet ‘bekrachtigd door het gebruik der sakramenten’, m.a.w. ze had het Avondmaal nooit meegevierd. Dit betekende, dat - formeel gezien - de kerkeraad haar niet behoefde te ondersteunen en dit was nu juist het punt, waar het om ging. Toch wil de kerkeraad haar niet leeg wegsturen. Geprobeerd zal worden haar ‘domasielje’ op te sporen, dan kan ze zich daar vervoegen om steun. Het is ook mogelijk dat met het woord ‘domasielje’ hier attestatie wordt bedoeld. Wellicht stond de weduwe nog in Wildervank ingeschreven, want ds Huiskes had daar immers indertijd zijn ambt neergelegd en was op onregelmatige wijze als predikant naar Oudega vertrokken. Zo was zijn kerkelijke positie in het ongerede geraakt. Maar met al dat speurwerk was de weduwe op het moment niet geholpen. Dit zag de kerkeraad ook wel in en hij riep de gemeente op ‘uit liefde een vrijwillige bijdrage te doen’. De classis deed ook een duit in het zakje door de kerken in haar ressort op te wekken voor de weduwe Huiskes te collecteren, omdat ‘Drachten alleen die lasten niet kan dragen’. Om kort te gaan, na veel gerek en getrek is de kerkeraad eindelijk bereid om de weduwe Huiskes een ondersteuning te geven van ƒ 1,50 per week, welk bedrag tenslotte bepaald werd op ƒ 8,- per maand. De classiskerken doen ook mee. In het kasboek lezen we, dat de gemeente Burum | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||
ƒ 6,- bijdraagt en Drogeham en Driesum ƒ 13,-. Toch wagen we het te zeggen, dat de verzorging van de weduwe van de ‘getrouwe en godzalige’ predikant Huiskes aan de zeer sobere kant is geweest. Dat was toen trouwens het lot van talloze weduwen. | |||||||||||||||||||||||||
Ds R. Scheuning-ten Have 1849-1871Ter voorziening in de vacature stelde de kerkeraad al spoedig na het sterven van ds J.G. Huiskes een drietal vast, nl. ds W.A. Kok ‘van 't Hoogeveen’, R. Scheuning-ten Have ‘van de Joure’ en de bekende ds S. van Velzen van Amsterdam. Zoals gebruikelijk maakte men van de dag van stemming een vasten- en bededag. De consulent van Drachten, ds H.J. van Goor van Oudega, preekte 's morgens over 1 Petr. 2:2: ‘En als nieuwgeboren kinderkens zijt zeer begeerig naar de redelijke on vervalschte melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen’. In de middagdienst was de tekst Spreuken 3:6: ‘Ken Hem in alle uwe wegen en Hij zal uwe paden recht maken’. Na afloop van de preek bleven de manslidmaten in het gebouw achter om te stemmen. Hun werd door ds Van Goor gevraagd of ‘ieder in de weg des Heeren kon berusten’, hoe de stemming ook mocht uitvallen. Het antwoord luidde ja. Na telling van de stembriefjes bleek ds W.A. Kok van Hoogeveen te zijn beroepen. Maar hij bedankte. Er moest dus een nieuw tal komen. Dit werd: ds R. Scheuning-ten Have van Joure, ds B. Amsing van Wanswerd-Birdaard en ds Luitsen Dijkstra van Steenwijk, één van de vroegste medestrijders van ds De Cock, bij de Afgescheidenen in Ulrum en Smilde wel bekend. Uit dit drietal werd ds Ten Have beroepen, die het aannam en op 20 mei 1849 werd bevestigd door prof. De Haan. Deze preekte bij die gelegenheid over 1 Thess. 5:12 en 13: ‘En wij bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden en uwe voorstanders zijn in den Heere en u vermanen. En acht hen zeer veel in liefde, om huns werks wil. Zijt vreedzaam onder elkander’. Ds Ten Have deed zijn intree in de gemeente van Drachten met 2 Kron. 15:1 en 2, waar de profeet Azarja Asa en zijn volk vermaant God te zoeken: ‘Hoort mij, Asa en gansch Juda en Benjamin. De Heere is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zoo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden, maar zoo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten’. Asa had zojuist ondervonden, dat het zoeken van God niet tevergeefs is. Het verlaten van God zal echter niet ongestraft blijven. Een treffende tekstkeuze. Laten we nu eerst enige biografische bijzonderheden mogen geven. Roelof Scheuning-ten Have was van afkomst een Drenth, in 1793 in Beilen geboren, als zoon van Jan Scheuning-ten Have en Aaltje Hunze. Toen hij 20 jaar was, trouwde hij met Margje Lamberts (23), ‘landbouwersche’ te Beilen. Zijn godsdienstige belangstelling was groot. Zo werd hij catechiseermeester in de hervormde kerk van Beilen, maar in 1835 kwam hij vanwege zijn godsdienstig onderwijs in conflict met de kerke- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||
raad. Hij sloot zich aan bij de Afgescheidenen, werd bij hen ouderling en was de tweede ondertekenaar van de acte van Afscheiding te Beilen, gedateerd 7 januari 1841.Ga naar eindnoot11. Na in april 1843 in Dwingelo tot het predikantschap te zijn toegelaten, ging hij in 1843 naar Tjalleberd, in 1844 naar Joure en in 1849 naar Drachten. Van hem waren verschillende merkwaardige verhalen in omloop. Elke keer begon de catechisatie met het zingen van het bekende psalmvers: ‘Wil toch niet stug gelijk een paard weerstreven’. Zijn huishouding was zeer eenvoudig opgezet. Hij hield er ook geiten op na en soms kon men hem met een geit aan een touw door Drachten zien wandelen, om die geit aan de bok voor te geleiden.
De kerkeraad, waarmee ds Ten Have in 1850 had samen te werken bestond uit de ouderlingen Hendrik Siemens Eenkoorn (een landbouwer uit Beetsterzwaag), Siert Klazes van der Woude en Cent Hendriks Baron en uit de diakenen Willem Popes Fokkema, Bieuwe Jans van der Meuten (een tabakkerver) en Jan Jogchums Maas (een arbeider). Het doorlezen van de kerkeraadsnotulen uit het begin van de periode van ds Scheuning ten Have vraagt niet veel tijd. Ze zijn maar kort en veel vermeldenswaard is er niet in te vinden. Op de ‘uitwendige belangens’ van de gemeente, zoals het tellen en boeken van collecten werd gelet. Door de toestand van de kerkelijke financiën gedwongen was de leus altijd: zuinig zijn. Daarom probeerde men de rente van 5 op 4% teruggebracht te krijgen, maar de voornaamste ‘geldschietersche’, de wed. L. de Boer die ƒ 3400,- aan de kerk had geleend, was daarvoor niet te vinden. Aan een orgel viel evenmin te denken. Dat kwam er pas in 1884, een kostbaar geschenk van Wieger van der Veen. Gelukkig was W.P. Fokkema een goede voorzanger.
Voor een kerkeraad zijn het altijd fijne vergaderingen, als na afgelegde belijdenis nieuwe lidmaten kunnen worden toegelaten tot de gemeenschap van de kerk. Al enkele maanden na de komst van de nieuwe predikant doen belijdenis van hun geloof: Cent Hendriks Baron, zijn vrouw Froukje Aukes van der Meer en Wietske Cents Baron. De uitgebreide familie Baron, ingewikkeld van samenstelling, gaat dus met enkele leden de rijen van de kerkleden versterken. En zo komen er elk jaar nieuwe lidmaten bij, te veel om hier op te noemen. De Chr. Afgescheiden gemeente van Drachten groeide in zielental. In 1851 waren er al 500 zielen. Het is dan ook begrijpelijk, dat de kerkeraad met één ouderling en één diaken werd uitgebreid; voor 1856 noteerden we als ouderlingen S.J. Veltman, J.J. van der Velde, J.J. Maas (in 1867 verhuisd naar Ureterp), B.J. van der Meulen, terwijl de diakenen heetten W. van der Molen, A.H. van der Meulen, W.P. Fokkema en K.A. Kooistra. In 1860 werd de eerste dochterkerk van Drachten geïnstitueerd, nl. die van Ureterp. Ze was de eerste in een rij van 6 gemeenten waarvan Drachten de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||
moederkerk is: Rottevalle (1874), Boornbergum (1893), Drachtster Compagnie (1907), Nieuw Beets (1917) en Beetsterzwaag (1922). We merken hierbij echter op, dat in Boornbergum al van 1835-'42 een Afgescheiden kerk heeft bestaan, in welke jaren de gemeente van Drachten nog niet bestond. We moeten dus voorzichtig zijn met de beeldspraak moeder-dochter.
In de notulen van de jaren '50 lezen we weinig van grote moeilijkheden. Er was een gemeentelid, dat de doop van zijn kinderen maar steeds uitstelde en daarover werd aangesproken. Anders dan bij de reeds genoemde J. Maas het geval was, wiens doopsgezinde vrouw zich verzette tegen het dopen van haar nog jonge kinderen, bleek bij dit lidmaat de oorzaak dieper te zitten. Hij was het namelijk niet eens met de Formulieren van Enigheid. De man werd nu gecensureerd. Veel sensatie verwekte het in de gemeente, dat een lidmaat - wonende onder Oudega - wegens diefstal van schapen werd opgepakt en bij vonnis van het Provinciaal gerechtshof te Leeuwarden van 31 januari 1855 tot 5 jaar tuchthuisstraf werd veroordeeld. De kerkeraad wilde de veroordeelde tenslotte afsnijden en vroeg daarom advies aan de classis. Deze wilde de zaak nog eens op de Provinciale vergadering bespreken. Zo kreeg ds Beijer van Leeuwarden opdracht de zondaar in het tuchthuis op te zoeken. De attestatie van de veroordeelde werd nu naar Leeuwarden gestuurd, want het was uiterst moeilijk een tuchthuisboef te bezoeken. Deze leefde in nagenoeg volstrekte afzondering van de buitenwereld. Aan de kerkeraad van Drachten was het ook niet gelukt het tuchthuis binnen te komen voor een bezoek aan een bewoner daarvan (‘gezien de gevangenis van dien man voor ons ontoegankelijk is’). Ds Beijer slaagt er echter in de delinquent te bezoeken, zij het slechts voor één keer. Zijn rapport over de gecensureerde Drachtster is ongunstig. Deze betoonde zich ‘een hardnekkig zondaar, zonder boetvaardigheid’. De schapendief wordt nu ‘van de gemeenschap der Christelijke Afgescheiden Kerk in Nederland uitgestoten’ (1856). In een koel en kort briefje wordt hem dit meegedeeld. We willen hier toch opmerken, dat men met het eindvonnis had moeten wachten, tot de man weer bereikbaar was. Nu was het: verdwijn!
Voor we verder gaan met ons verhaal over de Afgescheiden gemeente van Drachten, lassen we nu eerst een opgave in van het zielental van de ‘kerkelijke gezindten’ in Drachten en Drachtster Compagnie per 1 januari 1857.Ga naar eindnoot12. Zo krijgen we een totaalbeeld van de getalssterkte van de verschillende kerkelijke groeperingen in Drachten in die tijd. Het betrekkelijk groot aantal doopsgezinden viel ons op. De overgrote meerderheid der Drachtenaren is nog hervormd. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||
De periode van 1860-'70 toont in de Afgescheiden gemeente van Drachten - wat de rust betreft - een dalende lijn. Er komen slepende kwesties op tafel, er ontstaan moeilijkheden met diakenen, de onderlinge verhoudingen in de kerkeraad raken verstoord. We zullen dit alles niet uit werken. Het is al gebeurd door J. Beetsma in zijn ‘Kleine mensen in een grote kerk’, uitgegeven ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Gereformeerde kerk in Drachten (1969). Daarom beperken we ons tot het noemen van enkele feiten, waarbij ds Ten Have direct was betrokken. De goede man kreeg de ene bui na de andere te verduren. In 1863 en 1864 ergerde men zich er vooral aan dat een met name genoemd vrouwspersoon zo vaak in de pastorie kwam. Terloops merken we op, dat ds Ten Have pas weduwnaar was geworden, zijn vrouw Marchien Lucas Lamberts was in december 1862 overleden, 71 jaar oud. We hebben de indruk, dat de predikant niet voldoende de schijn des kwaads wist te vermijden en, eerlijk gezegd, de juffrouw lijkt ons ook wel wat eigenaardig te zijn geweest. Verder kreeg ds Ten Have de vermaning van de kerkeraad te verwerken, dat hij op het punt van huisbezoek en catechisatie beter zijn best moest doen. Ook op zijn preken werd kritiek uitgebracht: hij zou zich teveel beperken tot een ‘historiële verklaring der waarheid en er te weinig meede tot den mensch inkeeren’, m.a.w. de bevindelijke persoonlijke toepassing werd teveel gemist. Dit is trouwens een beschuldiging die in die dagen heel vlot en vaak werd gebruikt. Menig dominee kon er van meepraten.
We vragen ons af: raakte ds Ten Have door zijn hoge leeftijd of lichaamszwakte uitgeblust? In elk geval raakt men hem in Drachten zo beu, dat niet alleen gemeenteleden via een briefje in het collectezakje, maar tenslotte zelfs de kerkeraad hem in de zomer van 1870 adviseert ‘in het belang der gemeente’ eervol emeritaat aan te vragen. Hij volgt - zijn hoge leeftijd (76) in aanmerking nemend - het advies op, onder voorwaarde dat hij met ingang van 12 mei 1871 een honorarium van ƒ 300,- per jaar zal blijven genieten en hij de pastorie tot de komst van een nieuwe predikant mag blijven bewonen. De kerkeraad is van mening, dat ook de classis in die ƒ 300,- moet meebetalen, en daar begint de financiële touwtrekkerij weer! Voor de oude dominee was het al heel gauw niet meer nodig. In de kerkeraadsvergadering van 24 april 1871, waar over het beroepen van een nieuwe predikant wordt gesproken, is hij we- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||
gens ziekte afwezig. Drie weken later - op 14 mei 1871 - dus twee dagen na het officiële ingaan van zijn emeritaat, sterft hij, 77 jaar oud. De notulen zwijgen verder over hem. Geen woord over zijn begrafenis. Wat een verschil met de reacties op de dood van zijn voorganger ds Huiskes! Ouderling A.H. van der Meulen wordt nu tot praeses van de kerkeraad gekozen, B. van der Meulen is nog steeds scriba. Na een felle strijd tussen een groep, die een oudere predikant wilde en hen, die kandidaat E. Douma als predikant begeerden, werd laatstgenoemde in oktober 1871 als predikant van Drachten bevestigd, waar hij tot 1890 bleef, in welk jaar hij naar Rotterdam vertrok. Hij was afkomstig uit Ee (Fr.) Vooral in de tijd van ds E. Douma is de kerk van Drachten een soort evangelisatie-centrum geweest, waarbij veel aan zondagsschoolwerk werd gedaan.
Laten we dit hoofdstuk mogen eindigen met het memoreren van de herdenking van het 50-jarig bestaan van de gereformeerde kerk van Drachten, waarvan de scriba van toen, K.E. van der Veen, in de kerkeraadsnotulen een uitvoerig verslag heeft geschreven. Als motivering van dit schrijven gaf hij op: ‘opdat het tot een zegenend aandenken moge zijn voor het nageslacht’. Deze wens is voor ons de reden er iets uit mee te delen. Oorspronkelijk zou de herdenking in 1894 op 14 juni plaatsvinden, de dag waarop in 1844 de gemeente was gesticht. Ernstige ziekte van ds E. Douma - oud-predikant van Drachten - maakte echter uitstel noodzakelijk. Maar op 19 september kon ds Douma dan toch in een goed gevuld kerkgebouw zijn feestrede uitspreken, n.a.v. Matth. 28:20: ‘Ziet, Ik ben met ulieden alle dagen tot aan de voleinding der wereld’. ‘Met stille aandacht’ werd geluisterd naar het ‘gepast en moedgevend woord’ van ds Douma, die zijn toespraak in 4 punten had onderverdeeld: 1. hoe stout het klinkt; 2. hoe waar het blijkt; 3. welk een plicht het vraagt; 4. wat troost het biedt. In de pauze was er voor de 400 à 500 aanwezigen koffie en koek, terwijl de Christelijke zangvereniging o.l.v. haar ‘ijverige directeur onderwijzer G. Flonk’ enige toepasselijke liederen ten beste gaf. ‘Het een en ander verhoogde de feestvreugde; zulks was te aanschouwen’. We geloven het dadelijk. Na de pauze kwamen natuurlijk de onvermijdelijke, maar toch ook onmisbare toespraken los. Het woord werd gevoerd door afgevaardigden van de naburige zustergemeenten Ureterp, Rottevalle, Drogeham, Oudega, Opeinde/Nijega en Boornbergum. Ouderling De Boer van Drachtster Compagnie diepte nog wat herinneringen uit de begintijd op. Aan het einde van het samenzijn gaf de plaatselijke predikant ds Th. Oegema, die uiteraard de leiding had, het bij dergelijke gelegenheden altijd zo graag uit volle borst gezongen psalmvers ‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen’ op en na afloop bleven de kerkeraadsleden met hun vrouwen en de afgevaardigden van de kerken uit de buurt nog een poosje bij elkaar in de consistorie. Tenslotte verzocht ds Oegema aan ds Douma | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||
met gebed dit feest te eindigen, ‘welke hier bereidwillig aan voldoet. En zoo keerden ook kerkeraad en afgevaardigden zeker in verheugde stemming huiswaarts’. |
|