De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 2. De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken
(1981)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||||||
III Boornbergum (1835-1842)Boornbergum en Kortehemmen zijn twee dorpjes, een paar km. ten zuidwesten van Drachten gelegen. Geografisch gezien heeft Boornbergum het karakter van een overgangsdorp van de Wouden naar het lager gelegen midden van Friesland, terwijl het kleinere Kortehemmen een typisch Wouddorpje is, zoals die op de zandruggen in zuidoostelijk Friesland voorkomen.
In Boornbergum heeft al vroeg, maar slechts kort, een Afgescheiden gemeente bestaan, die hoorde bij de classis Drogeham. Van de geschiedenis van haar ontstaan en bestaan is ons weinig bekend, want we hebben geen spoor van een kerkeraadsarchief, hoe klein ook, kunnen ontdekken. Daarom moeten we ons behelpen met gegevens, opgediept uit ingekomen stukken van het hervormd klassikaal bestuur van Leeuwarden, en uit die van het grietenijbestuur van Smallingerland, uit het notulenboek van de Afgescheiden classis Drogeham en dat van de Provinciale synode van Friesland, en uit enkele passages in een boek of blad. In Boornbergum-Kortehemmen stond in 1836 de hervormde ds H.K.D. Buisman, die in totaal 27 jaar die gemeenten heeft gediend en in 1855 op het kerkhof in Boornbergum is begraven. De Afscheiding haatte hij. Dit blijkt uit zijn rapporten. Zoals alle hervormde predikanten kreeg ook hij in het begin van 1836 een verzoek van het klassikaal bestuur om informatie te geven over de stand van het separatisme in zijn gemeente. Hij gehoorzaamde gewillig. Helaas moet hij slecht nieuws melden. We zetten er tussen haakjes enkele persoonsgegevens achter en cursiveren enkele namen en woorden. ‘Het kwaad’, dat in zoveel andere gemeenten heerst, schrijft hij op 17 februari 1836, ‘heeft ook hier post gevat’. ‘Ook hier is voor geruimen tijd door den ex-predikant van Drogeham feitelijk eene Gemeente opgerigt, waarbij Wierd Ates Noorman, lidmaat onzer Gemeente [koemelker, wonende te Boornbergum], en Gerben Eelzes Folkertsma, geen lid- | |||||||||
[pagina 91]
| |||||||||
maat, [boer, wonende te Kortehemmen] tot ouderling en Louwe Pieters Meter [arbeider, wonende te Boornbergum], en Tjeerd Wytzes de Jong, [boer, wonende te Boornbergum], tot diakenen benoemd zijn’. We zullen de instituering van de Afgescheiden gemeente van Boornbergum moeten stellen in december 1835, want in de Provinciale vergadering van 1 januari 1836 vinden we Boornbergum al genoemd, terwijl op 11 december 1835 ds Van Velzen te Drogeham zich afscheidde. Enige tijd hierna - gaat ds Buisman verder - hebben verscheidene personen briefjes van afscheiding ingeleverd, ‘waarbij zij hoofdzakelijk verklaren, zich van het Ned. Herv. Kerkbestuur, in den jare 1816 opgerigt, af te scheiden, overeenkomstig Art. 28 en 29 der Nederl. Geloofsbelijdenis’. Het is de gebruikelijke verklaring. De personen die zo'n verklaring van afscheiding hebben ingediend, waren volgens het rapport van ds Buisman de belijdende leden: Wierd Ates Noorman en zijn vrouw Antje Arjens, Eelze M. Folkertsma en vrouw Tietje T. van Dijk, Egbert Egberts van der Meulen, Sietske Kuperus (vrouw van ouderling G.E. Folkertsma), en Geeske B. Roukema. Verder de niet-belijdende leden Aaltje Gerrits Reitsma (vrouw van diaken L.P. Meter), Roelf Seyes Meyer en Gaitske Uilkes Altena.
‘Sedert den tijd hunner afscheiding houden zij wekelijks van huis tot huis zoogenaamde oefeningen, waarbij Wierd Ates Noorman, een oud zondaar van ruim 70 jaren, bovendien een man van een allerslechtst karakter, hun voorganger is, en die tevens godsdienstig onderwijs geeft’. Die oefeningen worden soms wel door 30 à 40 personen bijgewoond, van wie er ook uit Drachten en Beets afkomstig zijn. Ds Buisman en zijn kerkeraad zouden niets liever zien dan dat het burgerlijk bestuur spoedig afdoende maatregelen nam. Die nieuwe gemeente mag niet worden geduld en toch gebeurt dit. Theatraal stelt ds Buisman dan: ‘De zwakheid van het Bestuur is het graf der gehoorzaamheid’. En geërgerd en emotioneel besluit hij: ‘Wanneer men de wetten, die men geeft, niet handhaaft, dan is het schielijk met alle orde gedaan, en ieder doet straffeloos, waartoe zijn dolle woede, onder den schijnheiligen dekmantel van godsdienst, hem het regt meent te geven. Houdt mij deze uitweiding ten goede. Zij lag mij op het hert, en zij moest er uit’. De kerkeraad besluit de ‘oefeninghouder’ en ‘catechiseermeester’ W.A. Noorman een schriftelijke waarschuwing te sturen. Deze heeft blijkbaar niet geholpen, want op 19 juni 1836 werd in Kortehemmen bij Roel Seyes Meyer, koemelker en koopman, een godsdienstoefening gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Met als gevolg dat deze zaak voor de rechtbank van eersten aanleg te Heerenveen kwam. Zo moesten daarvoor op 4 oktober verschijnen:
| |||||||||
[pagina 92]
| |||||||||
De lezer ziet het, het is de hele kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Boornbergum plus de man, in wiens woning men de oefeningen had gehouden en waar veel meer dan 20 personen aanwezig geweest waren. Alle beklaagden werden vrijgesproken. Dit deed in zulke gevallen de rechtbank van Heerenveen altijd, omdat volgens de doopsgezinde rechter de Grondwet in art. 190 volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen waarborgde. Deze vrijspraak was een doorn in het oog van veel hervormden. Zo kwam de zaak in appèl bij de rechtbank van Leeuwarden en nu werden de 5 Afgescheidenen elk tot ƒ 10,- boete veroordeeld met in totaal ƒ 8,57 proces-kosten. Het is de enige veroordeling, die we van Boornbergumers hebben gelezen. Het hoefde trouwens ook niet meer, want het ging helemaal niet goed met de Afgescheiden kerk aldaar. Ze verteerde zichzelf door innerlijke twisten. Van haar grootte in 1836 hebben we enig idee, doordat we een belangrijk document als bijlage bij de ingekomen stukken van het grietenijbestuur van Smallingerland vonden. Het is gedateerd ‘B. Bergum en Kortehemmen den 6 Augustus’ (1836). De ondertekenaars vragen hierin op grond van het K.B. van 5 juli 1836 bescherming van hun godsdienstoefeningen en delen daarbij mee, dat ze die houden in het huis van R.S. Meyer te Kortehemmen. (Hij was getrouwd met Baukjen Hendriks van der Meer, dochter van een ‘huisman’ te Oudega.) Dan volgen de namen van hen, die zich hebben afgescheiden van de hervormde kerk en van de personen, die bij de godsdienstoefeningen ‘wensen te weezen’, met welke groep wel de ‘bijwoners’ zullen zijn bedoeld. We telden 43 personen, ds Van Velzen meegerekend, 4 kinderen niet daarbij inbegrepen. De volledige lijst met enkele persoonsgegevens is in de aantekeningen te vinden.Ga naar eindnoot1. We vinden na het teniet gaan van de gemeente Boornbergum verschillende namen terug bij de in 1844 geïnstitueerde Afgescheiden kerk van Drachten. De Afgescheiden gemeente van Boornbergum is - zoals we al schreven - gesticht in december 1835: in de notulen van de Provinciale vergadering van 1 januari 1836 wordt ze reeds genoemd. We zagen, dat ze al dadelijk een niet onaanzienlijk aantal leden telde. Maar al heel spoedig ontstaan grote moeilijkheden. In de notulen van de genoemde vergadering van november 1837 lezen we, dat de gehele gemeente bijna | |||||||||
[pagina 93]
| |||||||||
teniet gaat, en in de classisnotulen van 18 december 1837 wordt ook over de zorgelijke toestand in Boornbergum gesproken. De praeses, ds S. van Velzen, deelt op deze vergadering mee, dat hij enkele maanden geleden van de ouderlingen in Boornbergum had gehoord, dat de beide diakenen aldaar (Louwe Pieters Meter en Tjeerds Wytzes de Jong) hun ambt verwaarloosden en niet meer in de kerk kwamen. Hij was toen naar Boornbergum gereisd om de zaak te onderzoeken. Op zijn vraag, waarom ze zich zo opstelden, hadden ze slechts ‘nietige’ uitvluchten gezocht en verklaard zich niet meer als diaken en lid van de gemeente te beschouwen. Ja, ze gingen zelfs ‘met eenige personen van hunne keus’ apart vergaderen. Ook moest Van Velzen bij hen ‘dwaalgevoelens omtrent godsdienstige waarheden’ constateren. Welke dwalingen dit waren, staat helaas niet vermeld. Hij en de beide ouderlingen hadden hen nu van het diakenambt ‘ontzet’ verklaard. Na een woordenwisseling ‘verlieten zij met groote onstuimigheid het vertrek, alwaar de leeraar zoude preken’. Dit zal het huis van Roelf S. Meyer in Kortehemmen zijn geweest, waar de gemeente altijd samenkwam. De twee diakenen hadden dus nog wel met ds Van Velzen en de beide ouderlingen willen praten. Het bleek, dat een groot deel van de gemeente op hun hand was. Toen ds Van Velzen dit alles had gerapporteerd op de classis, voegde ouderling Folkertsma er nog aan toe, dat op zondag slechts twee of drie mensen de samenkomsten bezochten. De anderen bleven thuis of gingen in Oudega luisteren naar de oefenaar Marten J. van Houten, die veel volk uit de omgeving trok en wiens invloed mee de oorzaak was van de moeiten in de gemeente van Boornbergum. De classis besloot, dat de ouderlingen van Boornbergum de gemeenteleden moesten opzoeken om hen op te wekken de zondagse bijeenkomsten bij te wonen. Wie volhardde in zijn ‘verkeerde wandel’ diende te worden gecensureerd en als de twee diakenen halsstarrig bleven, moesten ze worden afgesneden. In januari 1838 benoemde de classis een commissie, bestaande uit ds S. van Velzen, Ebe U. Klomp, ouderling te Oudega, en T.H. Uitterdijk, ‘beroepen ouderling’ te Drogeham, om de gemeente te Boornbergum bij te staan. Maar de toestand bleef verward. In het verslag van de kerkelijke toestand in 1838 - te vinden in de notulen van de Provinciale vergadering - staat, dat in Blija en Boornbergum velen zich van de gemeente hadden afgekeerd. We merken terloops op, dat oefenaar M.J. van Houten, wel eens genoemd ‘een mysticus uit de Friese venen’, in Boornbergum als de oorzaak van de ellende aldaar kan worden beschouwd. In Blija had ongetwijfeld de independentistische oefenaar Bekema het meest schuld aan de ondergang van de gemeente aldaar. Wat Boornbergum betreft, ouderling G.E. Folkertsma verschijnt nog zo voor en na op de classis, maar met hem kwam later ook nog moeite. De oude broeder Wierd A. Noorman (hij is in 1857 op 91-jarige leeftijd | |||||||||
[pagina 94]
| |||||||||
overleden) komt zo nu en dan ook nog eens. In februari 1840 is er op de classis een brief van ouderling Noorman met beschuldigingen tegen zijn mede-ouderling G.E. Folkertsma; deze was echter van mening dat dit schrijven grotendeels leugens bevatte. Dus maar weer een commissie naar Boornbergum, bestaande uit ouderling T.H. Uitterdijk van Drogeham en ouderling H. Lollinga van Burum (ds Van Velzen was inmiddels naar Amsterdam vertrokken). Deze broeders rapporteerden in april '40 op de classis, dat Folkertsma niet wilde ‘vereenigen’, de bejaarde Noorman daarentegen wèl. Ook bleek eerstgenoemde onverschillig t.o.v. de ‘verstrooiing’ van de gemeente, terwijl ouderling Noorman deze zaak gedurig voor de troon der genade bracht. De berichten uit Boornbergum werden steeds slechter. Folkertsma zal nu worden geschreven, dat hij geschorst is en diaken Hendrik Jeens Nijhof krijgt opdracht niet meer met Folkertsma samen te werken. In juli '42 staat Nijhof, een 31-jarige schoenmaker uit Beetsterzwaag, vermeld als ‘diaken van de verstrooide gemeente te Boornbergum’. Men heeft nog geprobeerd Boornbergum nieuw leven in te blazen, door evenals in Oudega - waar het ook mis was - ‘een nieuwe oproepinge’ te doen. Maar alles was vergeefs. Volgens de notulen van 13 oktober 1842 heeft de classis ‘de verstrooide gemeente Boornbergum ontbonden verklaard, op grond van deszelfs eigen gemaakte verwoesting’. Het was afgelopen. Pas een halve eeuw later, in 1893, zou de gemeente te Boornbergum herrijzen. De verstrooide gemeenteleden moesten elders aansluiting zoeken. Nijhof vinden we nog genoemd in de kerkeraadsnotulen van Oudega van 6 maart 1843: ‘Is gesproken over den voormaligen diaken Hendrik Nijhof en deszelfs huisvrouw [Wijtske Harmens Lautenbach], lidmaat der ontbondene gemeente Boornbergum, en is besloten hem te schrijven aan welke gemeente zij meenen verbonden te zijn of zich wenschen te verbinden’. Op den duur is de toestand zo geworden, dat Booornbergum hoorde bij de gemeente van Drachten.Ga naar eindnoot2. |
|