De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 2. De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken
(1981)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I DrogehamA. Het beginDrogeham was in 1835 een klein agrarisch dorp in de grietenij Achtkarspelen, in de Friese Wouden gelegen. Het telde toen, met enkele buurtschappen erbij gerekend, 480 inwoners, allen hervormd. De oude kerk in Drogeham was ook bestemd voor de hervormden van het nabij gelegen Harkema-Opeinde en van het gehucht Buweklooster. Het hervormde kerkgebouw dateerde oorspronkelijk uit de middeleeuwen en dat geldt voor de zadeldaktoren nog steeds. Met het Buweklooster - een door Buwo Harkema gesticht nonnenklooster - was dit eveneens het geval. Het bestaat echter al lang niet meer, en van de plek waarop het stond, vlakbij de tegenwoordige driesprong even ten zuiden van Drogeham, schreef Van der Aa al in 1841 in zijn Aardrijkskundig Woordenboek: ‘Thans ziet men er tussen brede grachten en hoogopgaande bomen, die hier welig op de hoge zandgrond tieren, een paar aanzienlijke boerenplaatsen, een kerkhof met klokkestoel, en een grote menigte puin’. Nu (1978) moeten we constateren: De grachten zijn verdwenen, drie boerderijen staan er nog evenals een aantal hoge eikebomen en wat ander geboomte. Ook het kerkhof (met de vernieuwde klokkestoel) wordt nog gebruikt. Men voelt als het ware dat men zich op een ‘historische’ plaats bevindt. In de derde boerderij vanaf de driesprong gerekend, aan de oostzijde van de betonweg, woonde in de dagen van de Afscheiding Jeen Oenes Postma, een grote boer, die we in de loop van ons verhaal nog zullen tegenkomen. Hij had veel met ds Van Velzen op, maar is deze uiteindelijk niet gevolgd.Ga naar eindnoot1. De hervormde gemeente van Drogeham telde omstreeks 1836 ruim 740 zielen. Wat haar godsdienstige ligging betreft, in de 18e eeuw viel er - als in zoveel gemeenten - een duidelijke mystieke onderstroom aan te wijzen, zelfs wel eens uitmondend in geestdrijverij. Laten we het met één voorbeeld mogen illustreren. In 1730 kreeg Siert Sakes, een brouwer in Drogeham, het aan de stok met zijn eigen predikant J.A. Verwer. Deze zou Siert op Allerheiligen 1729 (1 november) tijdens een voorbereidingspreek voor het Avondmaal hebben uitgemaakt voor een huichelaar en goddeloze en hem van het Avondmaal afgehouden. Gevraagd naar de reden van deze censuur, gaf ds Verwer op, dat Siert Sakes voorgaf het ‘geestelijk licht’ te bezitten en hem overal dwarszat. Blijkbaar had Siert een groep om zich heen verzameld, want ds Verwer beschuldigde hem van ‘onstichtelijke samenkoppeling met hen, wier hoofd hij is’. Bovendien had ds Verwer, toen hij met een ouderling bij Siert op huisbezoek was, van deze te horen gekre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hervormde kerk Drogeham; de toren dateert uit de Middeleeuwen, de kerk uit 1876.
De plek waar het middeleeuwse Buweklooster stond (Dogeham).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen, dat in de Ham de waarheid op de straat struikelde en dat dominee een onbegenadigde was. De classis Dokkum wist gelukkig een zekere verzoening tot stand te brengen.Ga naar eindnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invoering Evangelische gezangenDe invoering van de Evangelische gezangen per 1 januari 1807 - later één der aanleidingen van de Afscheiding - viel bij vele gemeenteleden in Drogeham allerminst in goede aarde. Ds O. Schuiling, die van 1805-'16 in Drogeham heeft gestaan, kreeg van die kant vele moeilijkheden te verduren. Hij wilde alle klassikale en synodale besluiten uitvoeren, maar ook graag alle partijen te vriend houden. Wat echter te doen als in de kerk plotseling de pas aangeschafte gezangboeken blijken te zijn ‘vermist’, m.a.w. door tegenstanders verdonkeremaand? Hij klaagde zijn nood bij de klassikale commissie, die over het verzet tegen de Evangelische gezangen in de verschillende gemeenten moest rapporteren. Deze vermoedde, dat in Drogeham ‘sommige kwaadwillige tegenstanders aan 't roer staan’, die door ‘allerlei kunstgrepen het beste oogmerk en de allerheilzaamste zaak tragten te veriedelen’. Op 3 augustus 1807 moest ds Schuiling in Dokkum bij een klassikale commissie op het matje komen. Men betwijfelde blijkbaar of hij in Drogeham wel voldoende doortastend optrad. Eén van de vragen was, of hij bij het voorlezen van een opgegeven gezang het hele vers voorlas of alleen de eerste regel en dan het gezangboek dichtsloeg om zo a.h.w. zijn afkeer van de Evangelische gezangen te demonstreren. Ds Schuiling antwoordde, dat hij het hele vers voorlas en aan alle klassikale besluiten gehoorzaamde. In de loop van het gesprek zei ds Schuiling ook nog - en dit is typerend voor de oorzaak van veler afkeer - dat de gezangen herp te ‘algemeen’ waren. Hij had ze graag wat meer ‘onderscheiden’ gezien. ‘De mensch wil zich zo geern op valsche gronden gerust stellen. Men moet toch wedergeboren, krachtdadig door genade veranderd worden, zal men zalig worden’. Inderdaad waren velen van mening, dat in de gezangen de ‘vrije genade’ niet uitkwam, ze waren dus remonstrants. De commissie wenste met ds Schuiling niet over de dogmatische kwesties te discussiëren, maar vroeg hem wel of hij de gezangen voor rechtzinnig hield, waarop ds Schuiling bevestigend antwoordde. Natuurlijk luidde de volgende vraag nu, hoe hij ze dan te algemeen en niet onderscheiden genoeg kon noemen, ja, erover spreken, alsof ze de zondaar stijfden in zijn zorgeloosheid. Hierop bleef ds Schuiling het antwoord schuldig, of zoals de classisnotulen het uitdrukken: hij werd ‘ad terminas non loqui gebragt’. Het slot was, dat ds Schuiling de waarschuwing meekreeg op geen enkele wijze met de ‘kwaadwillige’ tegenstanders te heulen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de tijd van de Afscheiding kon de hervormde kerk van Drogeham getypeerd worden als een rechtzinnig-bevindelijke gemeente. Dit was de reden, dat bijvoorbeeld de oefenaar Tamme Uitterdijk vanuit Optwijzel, waar hij in april 1831 met zijn vrouw Gepke F. Wadman was komen wonen, meermalen in Drogeham kerkte. Daar stond toen ds P.D. Koopman, die de vrije genade, het sjibbolet voor rechtzinnig-onrechtzinnig, preekte. Hij was in 1827 als kandidaat in Drogeham gekomenGa naar eindnoot3. en vertrok in 1833 naar Rinsumageest (waar ook Uitterdijk vandaan kwam). Er moest in Drogeham dus weer een nieuwe predikant beroepen worden. Maar dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan, want voor de Drogehamsters was er geen overvloedige keus. De nieuwe dominee diende immers per sé een rechtzinnig en bevindelijk man te zijn, d.w.z. iemand wiens confessionele trouw onverdacht was. De grote meerderheid van de predikanten in het land stond echter al lang niet meer met hart en ziel achter de belijdenis van de kerk, neergelegd in de drie formulieren van enigheid. Dit was - op een enkele uitzondering na - ook in de classis Dokkum het geval. In een schrijven van 23 januari 1835 heeft ds Hugenholtz het over ‘de goede harmonie in het Classikaal Bestuur van Dokkum’. In dit verband zijn ook de volgende brieven belangrijk. We vonden ze in het archief van het departement van Hervormde Eredienst in Den Haag. Op 17 januari 1835 schrijft J.D. Janssen, secretaris en adviseur bij het departement van de hervormde en andere erediensten, vertrouwelijk aan ds P.A.C. Hugenholtz, scriba van het klassikaal bestuur van Dokkum, het volgende: Hij had vernomen, dat in de gemeente Grootegast - even over de provinciegrens in Groningen gelegen - kandidaat Junius uit Leiden op een zondag twee maal in de dienst was voorgegaan. 's Morgens zou deze ‘zeer goed en helder’ gepreekt hebben over Hebr. 4:16, zodat hij bij de Cocksianen, die in deze gemeente de toon aangaven, niet in de smaak was gevallen. Maar 's avonds, toen hij preekte over de wedergeboorte naar Joh. 3 zou hij ‘zich geschikt hebben naar de bedorven smaak’ van de Cocksianen. De brief vervolgt, dat Junius bekend staat als zeer knap; de hoogleraren bevelen hem sterk aan. Zijn moeder is weduwe van de Lutherse predikant Junius in Leiden en verkeert in behoeftige omstandigheden. Haar zoon moet dus proberen zo spoedig mogelijk een standplaats als dominee te krijgen, maar dit is geen excuus voor ‘eene zo onedele handelwijze’ d.w.z. het beide partijen naar de mond preken. Gisteren kwam hij bij mij en ontkende volstrekt alles, wat die avondpreek betreft, bewerende over Rom. VIIIGa naar eindnoot4. te hebben gepreekt, niet mystiek, maar naar zijn overtuiging, helder Christelijk, schoon met gevoel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
classis. De naam van die predikant is (D.J.) Westerloo, dien ik niet ken, schoon ik meen, dat hij niet zoo knap is als de Heer (L.D.) Westerloo van Augustinusga, ook in uw classikaal ressort.Ga naar eindnoot5. Janssen vraagt nu aan ds Hugenholtz of deze aan ds D.J. Westerloo van Gerkesklooster wil verzoeken om vertrouwelijke inlichtingen te verstrekken over de door deze bijgewoonde avondpreek in Grootegast. ‘Ik stel er veel belang in zulks te weten, daar ik van den eenen kant ongaarne een bekwaam jong mensch ten onregte zoude verdenken en van den anderen kant mij zou verpligt achten op mijne hoede te zijn tegen iemand die zoo ongelukkig gebruik van zijne talenten mogt maken.’ Zes dagen later antwoordt ds Hugenholz, dat hij van ds D.J. Westerloo van Gerkesklooster de gevraagde inlichtingen heeft ontvangen en zendt deze brief in origineel aan Janssen toe. Dan geeft hij ook nog zijn oordeel over de gebroeders Westerloo: die van Gerkesklooster is zeker bij lange na zo knap niet als die van Augustinusga. De eerste had hij nooit horen preken, maar ik verbeeld mij dat dit preken zeer eenvoudig, en - hoe zal ik noemen! - eenigszins ouwerwets is - ten minsten hij bevalt meer dan vele anderen, aan lieden van dien stempel - en houdt zijne Gemeente tamelijk wel bijeen, en zulks niettegenstaande in het naburig Stroobos geweldige drijvers en steile separatisten wonen moeten. Verder noemt ds Hugenholz in deze brief ds T.F. de Haan, die zich in 1839 te Ee bij de Afgescheidenen zou voegen: ‘UW HEG [Uw Hoog Edel Gestrenge] heeft gezien, dat men te Ee beroepen heeft Ds de Haan - vroeger geheel waanzinnig geweest - maar juist dit is bij sommigen eene aanbeveling’. ‘Intusschen ik verblijde mij, dat wij ten minsten te Metslawier en Engwierum, zoo ik hoor, knappe menschen krijgen’. Hugenholtz doelt hier op resp. dr S.C. Thoden van Velzen en J.G. Zimmerman. De brief van ds D.J. Westerloo aan ds P.A.C Hugenholtz te Dokkum, gedateerd Gerkesklooster 21 januari 1835, is voor een situatie-tekening ook heel belangrijk. Westerloo is er wat huiverig voor over de in Grootegast gehoorde preek van Junius een oordeel te geven, omdat hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er niet heen was gegaan om te oordelen, ‘maar toevalligerwijs door mijn Diaken aangezocht zijnde, daar ben gekomen’. Onderweg kwamen ze ‘eene groote menigte’ tegen, die zowel te voet als rijtuig terugkwamen van de namiddagpreek te Doezum, handelend over Hebr. 4:14-16 meen ik; des morgens had een ringbroeder gepreekt. Al vroeg vernamen wij ook van den kastelein te Grootegast, dat men verschillend oordeelde over den candidaat; de een, zeide men, dacht dat hij te veel werkzaamheid had gesteld aan de zijde van den mensch, een ander daarentegen, zeide men, was van mening, dat hij goed gepreekt had en men daarop niet behoorde te vallen. In een P.S. schrijft Westerloo nog: ‘Van Drogeham hoor ik niet veel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
byzonders; de toeloop is groot, maar begint ook al weder te minderen; er komen meest van verre. Van Velzen preekt niet krachtig, hoor ik, 't zijn meer losse gezegden - bij gelegenh. over 't een en ander meer.’.
Na het vertrek van ds P.D. Koopman in 1833 uit Drogeham had men ter voorziening in de ontstane vacature het oog laten vallen op de Oostfriese ds R.W. Duin, die voor zeer rechtzinnig doorging en het in zekere zin ook was. Helaas was zijn zenuwgestel erg zwak. Hij was in 1831 in Veenhusen (O.Fr.) buiten bediening geraakt, preekte later ook wel in enkele Friese gemeenten en kreeg zo het beroep naar Drogeham. De grote boer Jeen Oenes Postma, van Buweklooster, was er zelfs voor naar Emden gereisd. Maar de koninklijke goedkeuring werd onder het opgeven van formele redenen niet gegeven. Uit een rapport van de minister van Eredienst blijkt echter duidelijk, dat het hoofdmotief van de weigering was ‘de opspraak en onrustverwekkende dweepachtige predikwijze’ van ds Duin.Ga naar eindnoot6. En daar zat zeker iets waars in. De Afgescheiden gemeente van Leeuwarden zou later ook nog met hem te maken krijgen, en dit niet tot haar genoegen. Nu sloeg het uur van proponent Simon van Velzen. Hij is zeer bekend geworden in de geschiedenis van de gereformeerde kerk. En die bekendheid is in Drogeham begonnen. Veel, zeer veel is al over hem geschreven.Ga naar eindnoot7. Laten we hier daarom met een enkele bijzonderheid mogen volstaan en ons beperken tot zijn periode in Drogeham, die eindigde met een zware kerkelijke explosie.
Simon van Velzen was de zoon van een kostschoolhouder in Amsterdam. In 1830 ging hij- net als Brummelkamp - theologie studeren in Leiden, waar een jaar eerder Scholte was aangekomen. De Belgische opstand van 1830 blokkeerde echter hun theologische studie, want de drie hierboven genoemde studenten namen als vrijwilligers in een compagnie van studenten van de Leidse academie deel aan de strijd tegen België. Dit doet A. Brummelkamp jr. in de levensbeschrijving van zijn vader op typerende wijze formuleren, dat Van Velzen en zijn vrienden ‘hun eerste theologische studiejaar als vrijwillig jager met 't geweer in de arm in Noord-Brabant hebben doorgebracht’. In Leiden teruggekeerd vormden ze met Van Raalte, Bähler en Meerburg, wat wel genoemd is ‘de club van Scholte’, die zich sterk verzette tegen het rationalisme in de godsdienst en a.h.w. een ‘afgescheiden kring’ onder de studenten aan de Leidse universiteit vormde. Lang heeft die ‘club’, waaraan vooral de naam Scholte een image gaf, niet bestaan. Al in 1832 vertrokken Scholte, Bähler en Meerburg uit Leiden. We bepalen ons nu uiteraard tot Van Velzen. In januari 1833 schreef deze over zijn geestelijk leven, dat hij tijdens zijn verblijf als militair in Noord-Brabant werkzaam was geworden met ‘zijn eeuwige belangen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om uit die geestelijke crisis te komen, greep hij naar het enig juiste middel. Hij onderzocht Gods Woord ‘gelijk ik nooit tevoren had gedaan. En toen mij de weg van behoud werd geopend, toen mij daarna de Zaligmaker, die mij vroeger verborgen was, met klaarheid in het hart geopenbaard werd, en ik in Hem mijne geregtigheid en sterkte vond, gevoelde ik mij ook met de belijdenisschriften der Kerk ten volle vereenigd; ik vond er mijn geloof in uitgedrukt’.Ga naar eindnoot8. Zijn nieuw gewonnen geloofsovertuiging verborg hij niet, toen hij in mei 1834 voor het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland examen moest doen, zodat hij met verschillende examinatoren nog in een twistgesprek raakte. Zijn toelating tot het predikambt dreigde zelfs even in gevaar te komen, maar men hoopte en verwachtte, dat in de pastorale praktijk zijn ‘steile begrippen’ wel wat milder zouden worden. Dit was wel vaker vertoond. En zo werd hij toegelaten. Zoals straks zal blijken, hadden de heren zich in Van Velzen wel vergist! Kort na zijn kandidaats-examen ontving Van Velzen een uitnodiging om eens in Drogeham te komen preken. Hij kreeg de middagdienst voor zijn rekening. 's Avonds ging een andere kandidaat voor, broer van een naburige predikant. De preek, die door deze werd voorgelezen - aldus Van Velzen later in Stem eens Wachters op Zions muren - was zo in strijd met de belijdenis ‘dat wij gansch onbekwaam zijn tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad’, dat verscheidene aanwezigen tijdens de dienst de kerk uitliepen. Nu was het gewoonte, dat de spreker na afloop van de dienst de kerkeraadsleden ‘de hand der gemeenschap’ toestak. Van Velzen zat die avond ook in de kerkeraadsbank, maar weigerde de proponent de handdruk, half fluisterend, dat deze de Waarheid niet had gebracht.Ga naar eindnoot9. Het zal niemand verwonderen, dat het gerucht van dit incident zich in deze tijd vol kerkelijke spanningen als een lopend vuurtje door dorp en streek en nog verder verspreidde. Toen enige dagen later Van Velzen de hartelijke, bejaarde ds Lucas Egeling (70) in Leiden bezocht - die op 16 augustus zijn huwelijk met Johanna Maria Wilhelmina de Moen zou bevestigen - bleek deze reeds van het incident te hebben gehoord. Hij was van oordeel, dat de jonge Van Velzen zich best wat bescheidener had mogen opstellen. Volgens het verhaal bij J.A. Wormser zou ds Egeling aan Van Velzen hebben gevraagd: ‘Wat hoor ik, hebt ge geweigerd een proponent, die gepreekt had, de hand te geven?’ Van Velzen vertelde, wat er was gebeurd. ‘Het gebeurt mij soms’, aldus ds Egeling, ‘dat ik iets op de preekstoel hoor naar voren brengen, waarmee ik het niet eens ben; toch reik ik dan die predikant de hand. Dat vordert de bescheidenheid. Uw bescheidenheid zij alle mensen bekend’.Ga naar eindnoot10. De ‘daad’ van Van Velzen had voor hem niet onmiddellijk nadelige gevolgen, want het beroep kwam tòch - 29 juni 1834 - en hij nam het onmiddellijk aan. Maar toen bleef de zaak een poos steken, want de kerke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke besturen - die uiteraard van het bovengenoemde incident hadden vernomen - hielden de approbatie (goedkeuring) daarom zo lang mogelijk tegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bevestiging en intreePas op zondag 9 november 1834 kon Van Velzen zijn intree in Drogeham doen. Graag had hij ds Scholte als bevestiger gehad, maar dit ging niet door, omdat de consulent L. Westerloo van Augustinusga deze man liever niet in zijn buurt zag en daarom maar zelf die taak op zich nam. In de bevestigingsdienst preekte hij over de woorden uit 2 Cor. 4:7: ‘Maar we hebben deze schat in aarden vaten’, waarmee Paulus zijn eigen zwakheid, die hem verweten was, erkent. Aan de handoplegging namen met de consulent deel ds J. Lamberts van Surhuisterveen, D.J. Westerloo van Gerkesklooster en S. Hogerzeil van Augsbuurt. Lamberts en Hogerzeil waren duidelijk rechtzinnige figuren. De overige zes ringpredikanten, die verstek lieten gaan of vanwege de afstand niet konden komen, waren dit niet. Met een preek over 1 Cor. 9:16b: ‘Wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig’, deed Van Velzen zijn intree. Uit de tekstkeuze kunnen we gemakkelijk opmaken - hem kennende - dat hij het vaste voornemen had de leer van de vrije genade en van de eeuwige verkiezing in de prediking niet achterwege te laten of te bestrijden.Ga naar eindnoot11.
Zo was dan in november 1834 in de hervormde kerk van Drogeham weer in de vacature voorzien en preekte 's zondags in het oude kerkgebouw met de zadeldaktoren de jonge, energieke ds Simon van Velzen (26). Ja, energiek en voortvarend, dat was hij. Hij was herder en leraar geworden in een gemeente, waarin gezapige rust heerste. De notulen van de kerkeraad voor zijn komst zijn kort en bijna steeds opgesteld volgens hetzelfde patroon: opening - notulen - censura morum - rondvraag - sluiting. Van geestelijk leven, zeker van krachtig geestelijk leven is daarin nauwelijks sprake. Wat niet wil zeggen, dat er geen vrome mensen in de gemeente waren. Deze waren er stellig. Het is trouwens een bekend feit, dat kerkeraadsnotulen niet een betrouwbare thermometer vormen voor het registreren van het geloofsleven in de gemeente, al vallen wel enkele conclusies te trekken. In zijn gedachtenisrede, waarin van Velzen na 50 jaar het begin van zijn komst in Drogeham weer in herinnering brengt, schrijft hij: ‘Menigmaal dank ik den Heere, dat Hij mij hier inzonderheid Jeene Oenes Postma, Wietskemoei, Sjoukjemoei en Sietskemoei deed ontmoeten. Met hen hoop ik, hiernamaals, in volmaaktheid het Lam te aanbidden. Geheel de gemeente, mag ik zeggen, had ik hartelijk lief, en o zoo gaarne, zou ik geheel mijn leven te Drogeham zijn gebleven’.Ga naar eindnoot12. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jeen Oenes Postma was de grote boer op Buweklooster, dat lag op het toenmalig dorpsgebied van Harkema. Zijn dochter Sybrigje is dadelijk met de Afscheiding meegegaan. Met Wietskemoei bedoelt Van Velzen de 73-jarige Wietske Harms Kijlstra te Drogeham, weduwe van Durks Hendriks Schievink. Sjoukjemoei was de 62-jarige Sjoukje Jetzes Bosma, vrouw van de arbeider Sjouke Rinzes Storm. En Sietskemoei was Sietske Geerts Spoelstra, in 1837 teruggekeerd naar de hervormde kerk.Ga naar eindnoot13. Al waren er dan zeker vrome mensen in de gemeente te Drogeham, met wie het fijn was om te gaan, er heerste ook veel geesteloosheid en slapheid. En dat was niets voor de dynamische Van Velzen. Al op de eerste kerkeraadsvergadering na zijn komst, gehouden op 19 november 1834, laat hij zich breed inlichten over de situatie in de gemeente. Hij hoorde toen, dat er in de gemeente weinig geestelijk leven viel te bespeuren. Een treurig bewijs hiervan - aldus de notulen - was het zeer geringe aantal belijdende leden en het grote aantal ongedoopte kinderen. Deze mededeling was maar al te waar. In 1836 telde de hervormde gemeente van Drogeham 747 zielen, van wie er slechts 46 belijdende leden waren, nog geen 7%. Het wijst op een sterk mystieke inslag. Van Velzen was niet van plan zich zomaar bij dit alles neer te leggen, maar, volgens het eenparig gevoelen van de kerkeraad konden alleen van de invloed van Gods Geest op de prediking van het Evangelie de gewenste resultaten worden verwacht. Een tweede punt dat opviel, was het feit, dat de gemeente het niet nauw nam met het vieren van de zondag. ‘Alle leden worden aangemaand tegen de bestaande ontheiliging te ijveren’, lezen we in de notulen; waarin die ontheiliging bestond, staat niet vermeld. Ook met de kerkelijke huwelijksbevestiging zat het niet goed. Deze kwam nagenoeg nooit voor. Daarom verzocht ds Van Velzen de kerkeraad ‘om de gemeenteleden ijverig aan te manen, dat zij bij het aangaan van een huwelijk toch niet slechts op naam der wet zulk een gewichtige verbintenis zouden aangaan, maar bovenal zich zouden vereenigen in naam van God, en alzoo zich kerkelijk te laten inzegenen’. Of de vermaning veel heeft geholpen? In 1835 is er in elk geval slechts één huwelijk kerkelijk bevestigd, dat van Gerardus Klazes Rauwerda, 52 jaar, met Menke Cornelis Sikma, oud 26 jaar (12 april 1835). En dan het laatste, maar niet het makkelijkste punt, omdat het vooral in de emotionele sfeer lag: het zingen van de in 1807 ingevoerde Evangelische gezangen. De gezangenkwestie was in die dagen ook in Drogeham zeer actueel geworden, uiteraard onder invloed van de schorsing van ds De Cock en van de Afscheiding in Ulrum, die bijna een maand voor Van Velzens intree in Drogeham had plaatsgevonden. En hadden De Cock en Scholte, Van Velzens studievriend, ook geen last gekregen naar aanleiding van het al of niet laten zingen van gezangen? Van Velzen zelf had minder bezwaar tegen het zingen van Evangelische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezangen dan vele gemeenteleden. Toch stelde hij voor, het zingen daarvan in de kerkdiensten na te laten, als de kerkeraad meende, dat die gezangen niet mochten worden gezongen. Maar de broeders verwierpen dit voorstel. Er kon toch altijd wel een ‘onschadelijk’ vers worden opgegeven, meenden ze. Zo kon dan ook Uitterdijk schrijven, dat hij in Drogeham ‘gelijk rondom in dat Bestuur, Antigereformeerde liederen moest hooren’.Ga naar eindnoot14. Op de kerkeraadsvergadering van 25 juni 1835 toonde de jonge ds Van Velzen een goed inzicht te hebben in de geréformeerde verbondsleer. Er viel nl. het besluit om ook tucht te oefenen over doopleden, omdat zij door de doop in Christus' kerk waren ingelijfd en dus ook aan de Christelijke tucht onderworpen waren. Was dit al een nieuw geluid, waaruit de reformatorische ijver van de nieuwe pastor bleek, met enige bevreemding zal men hebben opgekeken van de beslissing, genomen in de vergadering van 8 oktober 1835. Op voorstel van ouderling Lijkele (J. Wielinga)Ga naar eindnoot15. besloot men, dat ouders, die zelf nog geen belijdende leden waren, de vragen bij de doop van hun kinderen niet mochten beantwoorden. De gemeente zou, bij monde van de ouderlingen, ‘als getuige staan en de beloften doen’. De gemeente dus, via de ouderling doopgetuige, die ja zegt op de doopvragen. Hoe dit ja gerealiseerd moest worden, is ons eerlijk gezegd niet duidelijk. Laten we nu eerst enige maanden in de tijd teruggaan. Van Velzen had gemerkt, dat hij zich - om met zijn eigen woorden te spreken - bevond in een kerkgenootschap, waarin openlijk de verfoeilijkste dwaalleer werd verkondigd, terwijl twee trouwe dienstknechten des Heeren waren uitgeworpen (De Cock en Scholte) en een ander van de preekstoel geweerd (Van Raalte). Wilde hij niet verantwoordelijk zijn voor deze ‘ongeregtigheden’, dan moest hij publiek daartegen protesteren en deze niet voor zijn rekening nemen. In overleg met zijn zwager ds A. Brummelkamp te Hattem, van wie hij een afschrift ontvangen had van diens bezwaarschrift aan de Algemene Synode, vatte hij het voornemen op de zaak eerst op een vergadering van de classis Dokkum te brengen, om zo te komen tot het indienen van een adres tot handhaving van de gereformeerde leer en tucht bij de Synode. Hij sprak hierover met zijn vriend ds S. Hogerzeil van Kollumerzwaag en Augsbuurt, die beloofde hem te zullen steunen, als hij met zijn voorstel op de klassikale vergadering van Dokkum kwam. Die classisvergadering - de eerste die Van Velzen bijwoonde - zou binnen enkele dagen gehouden worden (juni 1835). We merken hier terloops op, dat op een vergadering van de ring Kollum, op 20 mei 1835 te Kollum in de herberg De Roskam gehouden, ds Van Velzen al had voorgesteld zich per adres tot de Synode te wenden om deze te verzoeken een besluit te nemen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin de hervormde predikanten verplicht werden ‘tot eene streng Dordtsch-regtzinnige prediking’. Het voorstel was echter verworpen, nadat ‘dit teedere punt’ was besproken.Ga naar eindnoot16. Op de afgesproken tijd - we volgen nu J.A. Wormser in zijn levensbeschrijving van Simon van Velzen - kwam Van Velzen, op weg naar Dokkum, zijn vriend Hogerzeil afhalen. Maar deze durfde nu niet mee te gaan. Hij trachtte integendeel Van Velzen te bewegen ook weg te blijven. Een bewijs dat Hogerzeil zijn vriend nog weinig kende, want schroomvalligheid was nu juist niet de kenmerkende karaktertrek van Van Velzen! Deze ging nu alleen, met in de zak een concept-adres, waarin werd aangedrongen op handhaving van de kerkelijke belijdenisgeschriften. Mevrouw Van Velzen, die met haar man meeging, zou de dag blijven doorbrengen in de pastorie te Augsbuurt bij de Hogerzeils. Zo reed het rijtuig via Kooten en Twijzel naar Buitenpost en vervolgens naar Augsbuurt aan de Stroobosser trekvaart gelegen. De beide jonge vrouwen zullen zeker niet alleen over kerkelijke zaken hebben gepraat, want beiden waren in blijde verwachting van hun eersteling. Van mevrouw Hogerzeil - haar meisjesnaam was Jantje Landweer - zou die al weinige weken later worden geboren (14 juli '35).Ga naar eindnoot17. Toen Van Velzen in Dokkum was aangekomen en zich spoedde naar de kamer bij de oude hervormde kerk (in de kosterij) begaf, bleek de eigenlijke vergadering al afgelopen. Die duurden vaak maar kort. In het vertrek zaten de heren gezellig bij elkaar, tot het tijd werd om naar de maaltijd te gaan, volgens sommigen niet het onbelangrijkste deel van de vergadering. We geven hier nu verder het verhaal weer (in enigszins aangepaste spelling), zoals Van Velzen het heeft opgesteld in zijn ‘Stem eens wachters op Zions muren’.Ga naar eindnoot18. In een kamer bij het kerkgebouw vond ik een groot aantal predikanten te zamen. Sommigen van hen hadden een eerwaardig aanzien door het sieraad des ouderdoms, van anderen prijkte de borst met het koninklijk teken van verdienste, de meesten waren mij onbekend. Reeds was, wat ik later vernam, de eigenlijke vergadering der klasse gesloten, maar men was thans bij elkander in onderlinge gesprekken, en zou zich straks aan den maaltijd begeven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te vragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er de grootste stilte. ‘Wat zegt hij?’ riep een stem. Op die vraag antwoordde ik niet. ‘Waarom drinkt hij niet?’ werd nu geroepen. Geen antwoord. Hierop werd dezelfde vraag, maar aan mij persoonlijk gedaan. En nu zei ik tot allen, wat ik reeds aan de predikant, die tegenover mij zat, had verklaard, dat ik geheel verontwaardigd was over hunne uitgelaten vrolijkheid, bij het vermelden van de eendracht en liefde in de kerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoude voorlezen, dat voor de maaltijd door mij was medegedeeld. Ik zei hem, dat ik de vergadering, gelijk zij thans zich openbaarde, niet geschikt achtte om daarover te handelen. Toen hij bleef aandringen, zeggende, dat hij niet bij de voorlezing tegenwoordig geweest was, omdat hij toen nog in een ander vertrek was bezig gehouden, bood ik aan, elders hem het stuk mee te delen, wat hij evenwel afsloeg; waarop ik mij verwijderde. De scriba van de classis, ds P.A.C. Hugenholtz zou later in een rapport schrijven dat hij het in Van Velzen moest prijzen, dat deze ‘zich met onverzettelijke bedaardheid gedroeg’, al voegde hij eraan toe dat ook van de andere kant niets onbetamelijks was gezegd of gedaan. Op de terugweg naar Drogeham ging de diep teleurgestelde Van Velzen natuurlijk zijn vrouw bij zijn kollega Hogerzeil in Augsbuurt ophalen. Op de weg langs de Stroobosser trekvaart kwam hij beiden al tegen, brandend nieuwsgierig als ze waren hoe het hem ‘onder die predikanten’ was vergaan. Wat zou Van Velzen nu verder doen? Een poging om tot een gezamenlijk optreden van rechtzinnige predikanten in Friesland te komen, liep op niets uit. Wel had ds Hogerzeil zo'n vergadering in Leeuwarden uitgeschreven, maar er verschenen slechts 3 man! Hogerzeil, diens zwager Landweer van Birdaard, en Van Velzen. Hogerzeil en Landweer lieten de moed zakken en gingen naar huis. Maar Van Velzen bleef overeind en besloot nu alléén een bezwaarschrift bij de Synode in te dienen. Het is gedateerd 6 juli 1835. Aan de Synode in Den Haag vroeg hij te verklaren, dat de predikanten in de Hervormde kerk gebonden zijn aan de drie formulieren van enigheid, en dat zij die dit niet willen zijn ‘verhinderd worden in onze kerk hun dwalingen in te voeren en de gemeente des Heeren te verleiden’. Ook verzocht hij, dat trouwe predikanten, die openlijk voor hun liefde voor de ware leer uitkwamen, niet door welk bestuur in de kerk ook, werden gesmaad of geweerd, maar beschermd. En de grond voor zijn drie dringende vragen was: ‘Waar de waarheid verworpen wordt, daar wordt de Heere verloochend, daar zullen Zijn oordeelen niet achter blijven. Op vele plaatsen zijn de geloovigen reeds uit ons midden uitgegaan, terwijl duizenden nog wachten op de openbaring van den wil des Heeren’. Acht dagen later kwam al het antwoord van de Synode. Het schrijven van Van Velzen was met nog enkele ingekomen brieven van gelijke strekking in handen van een commissie gesteld. Deze kwam tot de door de Synode overgenomen conclusie ‘aan het in de adressen vervatte verzoek om nadere verklaring van het onderteekeningsformulier niet te moeten voldoen’. Bovendien kreeg Van Velzen nog een veeg uit de pan, omdat de hoogeerwaarde heren in Den Haag zijn schrijven, wat inhoud en vorm betreft, ‘geheel onvoegzaam’ vonden. En ze waarschuwden hem ernstig zich naar de in de hervormde kerk geldende ‘verordeningen’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te gedragen. De Synode deed nog meer. Ze gaf de zaak in handen van het klassikaal bestuur te Dokkum, dat met ds Van Velzen moest handelen! Van Velzens bezwaarschrift kreeg voor hem dus nog een nasleep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schorsing en afzettingDe nu op gang komende procedure kan men in de literatuur over Van Velzen besproken vinden. Daarom beperken we ons tot het weergeven daarvan in enkele grote lijnen. De classis Dokkum moest dus de zaak-Van Velzen gaan behandelen. In haar buitengewone vergadering van woensdag 19 augustus benoemde zij een commissie bestaande uit de predikanten F. Bekius te Dantumawoude, P.A.C. Hugenholtz te Dokkum, scriba van het klassikaal bestuur, en L.D. Westerloo te Augustinusga. Deze heren kregen de opdracht niet alleen Van Velzen te onderhouden over zijn bezwaarschrift, maar ook eens in Drogeham zelf te onderzoeken, hoe ds Van Velzen met de gezangen handelde.Ga naar eindnoot19. De commissie voldeed aan de haar opgedragen taak en reisde donderdag 27 augustus naar Drogeham. Daar probeerde ze ds Van Velzen onder het oog te brengen, dat hij als jong mens zich schuldig maakte aan ‘verregaande eigenwaan en hoogheid des harten’, wanneer hij meende meer inzicht te hebben in de waarheid en de leer van de hervormde kerk dan zovele achtenswaardige, brave mannen. We merken hier op, dat het wel gemakkelijk is iemands jeugd tegen hem als wapen te gebruiken, maar op zichzelf is dit geen zakelijk argument. Uit alles blijkt, dat de zaak zich heeft toegespitst op de vraag of Van Velzen zich wilde onderwerpen aan de kerkelijke besturen, wetten en verordeningen. Argumenten aan de Schrift ontleend, zijn tegenover Van Velzen niet gebruikt. De classis heeft de zaak nog aan het Provinciaal Kerkbestuur voorgelegd, maar dit verwees de zaak terug naar de classis. Deze nam nu op donderdag 15 oktober 1835 met algemene stemmen het besluit Van Velzen als predikant voor 6 weken te schorsen, zonder verlies van traktement, terwijl hij binnen 14 dagen een schriftelijke verklaring van onderwerping moest indienen. Ook werd Van Velzen veroordeeld tot betaling van de gemaakte of nog te maken onkosten. Aldus gedaan bij het Klassikaal-Bestuur voornoemd, buitengewoon vergaderd ter Kerkekamer te Dokkum, den 15den October 1835 Present alle de leden, except de Heer L.D. Westerloo. Hij was de bevestiger van ds van Velzen geweest en ‘heeft mij steeds blijken van welwillendheid gegeven’, aldus van Velzen in De Stem eens Wachters.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schorsingsperiode zou zonder beroep op 8 november ingaan. Maar Van Velzen ging wèl in beroep, op 28 oktober bij het Provinciaal Kerkbestuur. De voorlopige beslissing was dus gevallen. De kerkeraad van Drogeham koos de zijde van zijn predikant en sprak volgens de kerkeraadsnotulen van 20 oktober 1835 uit, ‘dat die onwettige schorsing wierd verworpen’. Nu ging het snel in de richting van een definitieve breuk met het kerkverband. Van Velzen had zondags de kerk stampvol. Van heinde en ver kwam men luisteren naar de man, die zo in het nieuws was en het oude gereformeerde geluid weer liet horen. Op zondag 1 november kon de toch niet kleine dorpskerk de grote toeloop van hoorders niet meer verwerken. Daarom preekte Van Velzen maar op het kerkhof in de buitenlucht. Daar was meer ruimte, hij deed het wel vaker. Hij mocht nog preken, omdat zijn schorsing officieel nog niet was ingegaan: zijn zaak diende nog in appèl bij het Provinciaal Kerkbestuur. Aan het einde van die dienst op het kerkhof gaf hij nog een gezang op (hij was immers principieel niet tegen de gezangen). Maar het gevolg was, dat toen verreweg de meeste hoorders het kerkhof verlieten. Bij een dienst in de kerk hielden ze in zo'n geval stijf hun mond dicht, al of niet vergezeld van tekenen van afkeer. Van Velzen vond dit alles een vervelende zaak. En om de openluchtsamenkomst toch behoorlijk te doen eindigen, verzocht hij de aanwezigen, toen het gezangvers uit was, nog ps. 68:1 en 2 aan te heffen. Nu stroomden allen ineens terug. ‘En 't psalmvers klonk zo luid, dat de dokter, die de volgende nacht bij de geboorte van een zoon in de pastorie assisteerde, tegen Van Velzen zei: Ik kon u vanmiddag in Oostermeer horen zingen’. De crisis was dichtbij en niet meer te vermijden. Op 9 december 1835 werd Van Velzen door de classis Dokkum, in buitengewone vergadering bijeen gekomen, provisioneel (voorlopig) geschorst. Reeds twee dagen daarna belegde hij - na de vorige dag het vonnis te hebben ontvangen - in zijn pastorie een vergadering van belijdende leden, en vertelde wat er allemaal gebeurd was. Hij besloot met de woorden: ‘Ik zie mij daarom genoodzaakt dat kerkbestuur te verwerpen. Het is mij onbekend waar de Heere mij verder wil gebruiken, of wat voortaan mijn werk zijn zal. Wanneer gij aan dat kerkbestuur onderworpen blijft, denk ik eerlang van hier te vertrekken; maar wordt het ook door u verworpen, dan wensch ik uw herder en leeraar te blijven’.Ga naar eindnoot21. Nu werd een verklaring van afscheiding opgesteld, die luidde: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drogeham, den 11 den December 1835. Of ds H. de Cock ook directe invloed heeft uitgeoefend op deze daad van afscheiding in Drogeham, laat zich slechts vermoeden. Wel is zeker, dat ds De Cock met J. Andriessen van Sneek op zaterdag 5 december bij ds van Velzen op bezoek is geweest. De Cock had op de beide vorige dagen net de gemeenten in Ferwerd, Blija en Marrum geïnstitueerd. De acte van afscheiding in Drogeham is vrij zeker dadelijk ondertekend door 28 personen en vermoedelijk op 14 december door nog 15 personen, want volgens het doopregister van Drogeham gingen 43 personen met Van Velzen mee. We komen nog op deze lijst van eerste Afgescheidenen terug. Er was geen enkel kerkeraadslid bij! Het is begrijpelijk, dat Van Velzen diep teleurgesteld, later nog aan de notulen een N.B. toevoegde: De ouderlingen en diakenen hebben bij bovengemelde verklaring niet durven volharden, maar hebben liever, ondanks hun vroeger geuite meening en hunne met woorden betoonde afkeer van het Kerkbestuur, de gunst van dat antichristelijk Bestuur willen behouden, als dat zij overeenkomstig pligt en belofte voor het heil der Gemeente, de zuiverheid der leere en den dienst Gods zouden waken.... Nog in de avond van vrijdag 11 december 1835 - de dag van de Afscheiding in Drogeham - schreef Van Velzen een brief aan het klassikaal bestuur van Dokkum, waarin hij fel protesteerde tegen de hem opgelegde schorsing en duidelijk maakte, waaròm hij zich afscheidde van het Ned. Herv. kerkbestuur. Hij besloot met: ‘Sommigen alhier hebben mijn voorbeeld gevolgd, en zijn ook afgescheiden, zoodat ik blijf, S. van Velzen, predikant bij de Gereformeerde Gemeente te Drogeham’.
Op de vergadering van de classis Dokkum van 30 maart 1836 werd Van Velzens schrijven voorgelezen. De vergadering bleek vervuld ‘met medelijden over 's mans waanzinnigheid, maar ook met verontwaardiging over zijn hoogheid en zijn verregaande vermetelheid’. Altijd weer die persoonlijke, onzakelijke benadering! Ook het Prov. Kerkbestuur had niet stil gezeten. In de buitengewone vergadering van 13 januari 1836, gehouden in de kosterij van de Grote Kerk te Leeuwarden, heeft het ds Van Velzen afgezet en hem tevens veroordeeld tot de betaling van de gemaakte kosten, groot Æ’ 257,55. Deze som werd afgehouden van het traktement, waarop Van Velzen nog tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de dag van zijn afzetting recht had. De hierboven genoemde buitengewone vergadering van het Kerkbestuur, gepresideerd door ds B. Nieuwold van Leeuwarden, is voor Van Velzen een dure zaak geweest. De ‘specificatie van kosten’ geeft ons de volgende onderverdeling: Reiskosten der buitenleden:
Dit bedrag is in augustus 1836 met de leden verrekend. Uit een ingekomen stuk van het klassikaal bestuur van Dokkum blijkt nog, dat Hendrik Jans Posthuis, koster van de Hervormde gemeente van Drogeham en Harkema-Opeinde, op maandag 18 januari 's avonds om half 9 zich vervoegd heeft aan de pastorie te Drogeham en ds Van Velzen een extract uit de notulen van het Provinciaal Kerkbestuur van 13 januari, die over diens zaak handelen, heeft aangereikt, ‘sprekende met hem zelven’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Afgescheidenen van het eerste uurZoals we al vermeldden vond de Afscheiding in Drogeham plaats op vrijdag 11 december 1835. Nog geen twee weken daarvoor - op zondag 29 november - had ds Van Velzen zijn eerste kind, Simon, 27 dagen oud, gedoopt. We lezen dit in het doopboek. En op de volgende drie bladzijden heeft hij eigenhandig - wat een karaktervast handschrift! - de 44 namen ingeschreven van hen, die zich volgens art. 28 en 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis hadden afgescheiden van het Hervormd Kerkbestuur, dat in 1816 was ‘opgerigt’. We nemen ze hier gecursiveerd op en voegen er enkele bijzonderheden aan toe. De echtparen hebben we bij elkaar geplaatst. Boven de rij namen heeft Van Velzen geschreven: ‘In deze afscheiding zijn niet slechts de ondergeteekenden voor hunne eigene personen, maar ook hunne kinderen begrepen’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze spreekt waarderend over zijn vrome buurvrouw ‘Wietskemoei’; 27 jaar later krijgt hij nog haast tranan van dankbaarheid in de ogen, als hij aan zijn vroegere buurman in Drogeham, Sietse Schievinck, denkt. Wat was er dan gebeurd? Laat Van Velzen het ons zelf vertellen. Er was in Drogeham een wever, mijn naaste buurman, die, hoewel arm, een huisje bezat met enige grond, waaruit hij zijn gezin onderhield. Toen hij gehoord had, dat ik weldra de pastorie zou moeten verlaten, en dat ik niet wist, waar ik een woning zou krijgen, drukte hij mij een papier in de hand, waarop stond geschreven: We vervolgen de rij Afgescheidenen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste maanden na de Afscheiding hebben de Afgescheidenen in zijn schuur vergaderd. We komen erop terug. De hierboven genoemde 44 namen, waarbij de kinderen niet zijn inbegrepen, geven ons enigszins een idee van de grootte van de Afgescheiden gemeente in het allereerste begin.
Ook uit een verzoekschrift van Afgescheidenen in juli 1836 aan de grietman van Achtkarspelen gericht (er staat: ‘Afgescheiden van het Nederlanse Hervorm. Kerkgenootschap’) vallen enkele gegevens te putten. Eronder staan de namen van niet minder dan 116 personen, o.a. die van S. van Velzen, nu in Huizum bij Leeuwarden woonachtig, en van Tamme Uitterdijk, de bekende oefenaar uit Twijzel, die geregeld in Drogeham voorging. Het grootste deel van de ondertekenaars (72) woont in Drogeham en Harkema-Opeinde (hoewel deze laatste plaats niet met name is genoemd). Surhuizum (12) en Twijzel (9) leveren een niet gering aantal namen, terwijl ook enigen thuis horen in Rottevalle (3), Kooten (6), onder Bergum (3), Augustinusga (2), Surhuisterveen (3) en zelfs een enkele onder Zwaagwesteinde en Akkerwoude. We moeten hierbij natuurlijk bedenken, dat de kerkelijke grenzen van de gemeenten nog niet nauwkeurig waren vastgelegd. In het verzoekschrift vragen de ondertekenaars om bescherming bij hun godsdienstoefeningen, die ze zondag om 9 en 1 uur houden bij Cornelis Hielkes Praamsta in Harkema. Het antwoord luidde negatief. 't Is jammer, dat de 116 namen voor het overgrote deel als patronymica (vadersnamen) staan aangegeven b.v. Antje Harkes, Harke Simmes, Wytske Sytzes, enz, zodat vele namen moeilijk of zelfs helemaal niet zijn thuis te brengen. In elk geval blijkt uit de 4 kolommen met telkens 29 namen, dat de Afgescheiden kerk van Drogeham in het eerste jaar van haar bestaan niet tot de kleine kerken hoorde. Ze lag immers ook in een spanningsveld, waarvan ds Van Velzen het centrum was. Wel moeten we bedenken, dat velen niet officieel lid waren, maar zg. bijwoners d.w.z. ze stonden nog in de hervormde lidmatenregisters ingeschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste weken en maandenOp woensdag 9 december 1835 was Van Velzen geschorst in een buitengewone vergadering van de classis Dokkum. De zaterdag daarop ontving de grietman een schrijven van ds L.D. Westerloo van Augustinusga met de mededeling, dat de middagdienst van de a.s. zondag voor hem (Westerloo) zou zijn. Deze was blijkbaar niet helemaal gerust op het ordelijke verloop daarvan. Daarom vroeg hij de grietman om assistentie. Hoewel deze verwachtte, dat ds Westerloo voor zijn persoon niets te vrezen had van de kant van de ingezetenen van Drogeham en Harkema, had hij het zekere voor het onzekere genomen en op de bewuste zondag 13 december, 9 (!) ‘justitie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en politie bedienden’ naar Drogeham gestuurd om eventuele ‘disorde’ te voorkomen. Maar de door ds Westerloo geleide dienst verliep gelukkig normaal. Had ds Westerloo die zondagmiddag in de hervormde kerk van Drogeham gepreekt, de geschorste ds Van Velzen had ook niet stil gezeten en was op diezelfde zondag zelfs tweemaal voorgegaan in een boerenschuur onder Harkema. Wel 200 à 300 hoorders hadden hem daar beluisterd, zowel ‘vreemden’ als ingezetenen, ‘laatstgemelden meerendeels uit de geringste classe bestaande’. Ja, dit laatste moest de grietman in zijn brief aan de Gouverneur - waaraan we het bovenstaande ontlenen - er nog nodig bijzetten. 't Waren maar arme drommels. Alsof die niet rijk konden zijn in geloof. En daar ging het toch om. Twee politie-agenten hadden omstreeks 12 uur en 's middags nog eens een ‘menigte’ mensen met bijbels onder de arm uit de richting zien komen, waar de schuur gelegen was. Terloops merken we hier op, dat de nu verdwenen boerderij van Cornelis Hielkes Praamstra in Harkema onder Rode Schuur - want die was het - stond ten zuiden van de weg Drogeham-Augustinusga, bij het eind van een nu verharde reed (= zijweg), die vanaf de weg het land inliep en in de buurt van de tegenwoordige boerderij van Taeke Hoeksma. Het dorpsgebied van Harkema kwam vroeger tot vlak onder Drogeham. Welnu, deze boerderij heeft als plaats van samenkomst een belangrijke rol gespeeld in het prille begin van de Afgescheiden kerk in Drogeham. De al meer genoemde Tamme Uitterdijk, die, hoewel in Twijzel woonachtig, de Afscheiding in Drogeham had meegemaakt en naast ouderling Roel Jans Kamminga als diaken van de gemeente gekozen was, schrijft in zijn Leven en Lotgevallen: Wij hielden dan vervolgens onze Godsdienst in een boerenschuur te Harkema-Opeinde, omdat de vijanden der waarheid onze leraar verhinderden om in het kerkgebouw te Drogeham te preken..... en niettegenstaande het in de winter was, mochten wij daar echter met een talrijke schare, die uit vele plaatsen van deze en andere provinciën waren samengekomen 's zondags Godsdienst houden. We kunnen deze ware woorden illustreren met de volgende processen-verbaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Processen-verbaal - 1836De Gouverneur had er bij de grietman op aangedrongen proces-verbaal van illegale godsdienstoefeningen te laten opmaken en deze voldeed hieraan. Afschriften daarvan zijn in het Gouverneursarchief bewaard gebleven. Zo krijgen we dus een mooi kijkje in het gespannen kerkelijk leven van de Afgescheiden gemeente van Drogeham in de eerste weken en maanden na haar ontstaan in december 1835. We vermelden een aantal opmerkelijke bijzonderheden daaruit. Het was de volgende zondag - 20 december - weer hetzelfde liedje. Op bevel van de grietman hielden die dag Pieter Arnoldus Boeyenk en Melle Sytzes Feenstra, resp. wonende in Buitenpost en Drogeham, opnieuw een oogje in het zeil, toen 's morgens in de hervormde kerk van Drogeham ds H.F. Th. Fockens Lzn van Optwijzel zou preken (een zoon van de bekende Reveil-man ds L. Fockens van Sneek). Al gauw hadden ze door, dat ook ds Van Velzen zich niet onbetuigd zou laten, want ze zagen weer veel volk op weg naar de schuur van Cornelis H. Praamstra onder Harkema. (Vanaf Buweklooster kon men daar ook komen via een binnenpad naar Roodeschuur.) 's Middags constateerden ze in de schuur een schare van naar schatting wel 200 à 300 mensen, voor wie Van Velzen het woord voerde. Vijf dagen later - het was toen eerste Kerstdag - hadden de al genoemde politiemannen opnieuw tot taak te zorgen, dat ds K. Klein van Veenwouden, die in de hervormde kerk zou preken, geen overlast werd aangedaan en ook erop te letten of de geschorste ds Van Velzen weer een ongeoorloofde godsdienstoefening ging leiden. Omstreeks half 10 gingen ze een kijkje nemen bij en in de boerenschuur, die aan het woonhuis van de ‘koemelker’ C.H. Praamstra vastzat en die stond ‘onder Harkema-Opeinde, niet ver van de Roode Schuur’ (we hebben de plek in het groene land al zo nauwkeurig mogelijk bepaald). In die schuur constateerden ze weer de aanwezigheid van 200 à 300 mensen, mannen en vrouwen, jongen en ouden, gekomen uit Drogeham en Harkema, maar ook uit andere plaatsen van de grietenij. We merken hierbij op: Zo'n 300 mensen in een schuur is geen kleinigheid! De hoorders zaten of stonden op die Kerstdag door de hele schuur verspreid, op het stro en hooi, op de koebalken of waar ze maar een plaatsje konden vinden. Van Velzen zelf stond op een boerenwagen. Bij de binnenkomst van de agenten was hij net een hoofdstuk uit het Oude Testament aan het voorlezen, waarna hij opgaf te zingen ps. 98:1 en 2, met resp. de beginregels: ‘Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere’ en ‘Hij heeft gedacht aan zijn genade’. Vervolgens bad hij ‘zeer lang’, liet opnieuw zingen, nu ps. 89:4 en 7: ‘God is op 't hoogst geducht in zijner heil'gen raad’ en ‘Hoe zalig is het volk, dat naar uw klanken hoort’. Hoe zal het gezang door de schuur hebben gedreund. Durk Jans Kronemeijer, wever, wonende te Drogeham - aldus het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proces-verbaal - ging met een kom bij de aanwezigen langs om voor de armen te collecteren. We zien de man gaan, al reikend met de kom langs stropakken en koebalken! De preek ging over Jes. 9:5: ‘Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op zijnen schouder; en men noemt zijnen naam: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst’. Aan het slot liet ds Van Velzen nog uit ps. 118 zingen, waarna hij meedeelde, dat er 's middags om half 2 weer dienst zou zijn. Ook in die samenkomst waren de beide agenten opnieuw present. Nu zaten en stonden er volgens hun schatting wel 400 à 500 personen aandachtig te luisteren. Of de zaak van de Afscheiding de gemoederen ook beroerd had! De godsdienstoefening verliep net als die van 's morgens met dit verschil, dat Van Velzen nog een kind doopte met de naam Jan ‘zonder dat wij tot nog toe zijn gewaar geworden, wie de ouders van dat kind zijn’, aldus het proces-verbaal. Nu, wij kunnen het antwoord geven: het was een zoontje van schipper Klaas Idzes Woudstra ‘alhier sedert mei 1833 woonachtig’.Ga naar eindnoot28. De volgende dag - zaterdag 26 december 1835, tweede Kerstdag - had de ‘politiebediende’ Durk Kempes van der Meer opdracht te surveilleren. Weer was er dienst in de schuur van Praamstra, van 9-11 uur. Nu preekte echter niet Van Velzen, maar diens zwager, kandidaat A.C. van Raalte, voor enige honderden mensen ‘uit onderscheidene oorden toegevloeid’. De preek handelde over 1 Petr. 2:9: ‘Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk Priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden desgenen, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht’. De dag daarop - zondag 27 december 1835 - was ds Van Velzen weer tweemaal aan de beurt, weer in de schuur voor enige honderden mensen.Ga naar eindnoot29. Voor het houden van bovengenoemde ‘ongeoorloofde’ godsdienstoefeningen veroordeelde de rechtbank van eersten aanleg te Leeuwarden Van Velzen tot Æ’ 50,- en Praamstra tot Æ’ 25,- met Æ’ 6,83 proceskosten. Maar Van Velzen c.s. bleven doorgaan. De volgende processen-verbaal van de ongeoorloofde godsdienstoefeningen vertonen alle hetzelfde stramien. We geven nu alleen nog de varianten door. Op zondag 24 januari 1836 was er in de schuur van Praamstra weer een ‘groote menigte volks’, meer dan 400 personen, en 's middags een nog ‘veel talrijker’ opkomst. Tamme Hendriks Uitterdijk, huisschilder te Optwijzel, was op zondag 10 januari '36 in dezelfde schuur door ds Van Velzen tot diaken bevestigd. Deze collecteerde nu met een zakje, waarbij hem behulpzaam was Sjouke Rinzes Storm, arbeider in Drogeham, die met een napje rondging. Aan het eind deelde Van Velzen mee, dat hij de a.s. week niet aanwezig kon zijn, omdat hij enige gemeenten in de pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vincie moest bezoeken. Hij was immers door de Provinciale Vergadering per 1 januari 1836 benoemd tot ‘Leeraar’ voor heel Friesland en zou zich metterwoon in Leeuwarden vestigen. Inderdaad is hij op 27 februari 1836 uit Drogeham naar Huizum bij Leeuwarden verhuisd. Maar zover was het nu nog niet. Voor die godsdienstoefening van 24 januari kreeg Van Velzen Æ’ 100,- boete, Uitterdijk Æ’ 10,- en Praamstra Æ’ 25,-.Ga naar eindnoot30. Op 9 februari 1836 schreef de grietman van Achtkarspelen aan de Gouverneur, dat de afgezette predikant Van Velzen te Drogeham ‘geretourneerd’ is van zijn ‘inspectiereis’ langs zijn gemeenten in de provincie Friesland en op zondag 7 februari zijn gewone godsdienstoefeningen in de bekende schuur in Harkema had hervat. Daarom had hij weer proces-verbaal laten opmaken. Het was opnieuw het gewone beeld: Van Velzen staande op een boerenwagen, prekend voor een zeer talrijk gehoor, 's morgens wel voor 400 personen, en 's middags voor nog veel meer mensen. Niet alleen uit Drogeham en Harkema, maar ook uit andere plaatsen van de grietenij waren geestverwanten en nieuwsgierigen weer komen opzetten. Zoals gebruikelijk, zaten de hoorders her en der in de schuur verspreid, op het stro of het hooi, op de koezolder of waar maar een geschikt plekje was. Velen zullen wel hebben gestaan. De preek ging dit keer - nadat eerst uit Jesaja 64 was voorgelezen - over Fil. 1:21: ‘Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin’. Tamme Uitterdijk collecteerde weer met een zakje, Sjouke Storm met een napje. De volgende zondag - 14 februari 1836 - past ook in het ritme van het wekelijks proces-verbaal. Alleen waren er nu 's morgens 600 (!) en 's middag wel 800 (!) mensen naar de in Drogeham teruggekeerde Van Velzen komen luisteren. Laconiek merkt het verhaal op, dat gebleken is, dat door Van Velzen godsdienstoefeningen gehouden zijn met meer dan 20 personen! Het kwam Van Velzen weer op Æ’ 100,- boete te staan, Tamme Uitterdijk kreeg Æ’ 40,-, Sjouke Storm Æ’ 10,- en Cornelis Praamstra Æ’ 60,- te betalen.Ga naar eindnoot31. We merken nog op, dat de 42-jarige Praamstra een dag eerder - 13 februari - hertrouwd was met de 20 jaar jongere Trijntje Simmens Tilstra.Ga naar eindnoot32. Ruim twee weken later rapporteerde de ‘politie bediende’ Durk K. van der Meer te Drogeham, dat hij had ‘ontdekt’, dat op zondagmiddag 28 februari ongeveer om 4 uur, in het veld, bij en op de zogenaamde Boschweg, die de scheiding tussen de grietenijen Achtkarspelen en Tietjerksteradeel vormt, een godsdienstige samenkomst was gehouden. Dit was gebeurd nog op het dorpsgebied van Drogeham. Kwam er politie dan was men in een paar stappen in een andere grietenij. Bij nadere informatie was hem gebleken, dat er net als 's morgens 20 à 30 mensen waren present geweest, en dat door Tamme Uitterdijk ‘eenige stukken zijn gele- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen, en gebeden is’. In gedachten zien we die paar tientallen hoorders al op en bij de weg in het gras staan, luisterend naar de voorganger van deze hagepreek. 's Avonds was er bij Sjouke Renzes Storm aan huis in Drogeham opnieuw een samenkomst gehouden, nu van 12 personen, waarin Uitterdijk weer de voorganger was geweest. En zo mocht het. Ongetwijfeld hebben we hier te doen met de kerkdiensten van de Afgescheidenen in Drogeham, die genoodzaakt waren in verschillende groepen te vergaderen, die niet groter mochten zijn dan 20 personen. De consulent van de nu herderloze hervormde gemeente van Drogeham had dus wel gelijk, dat ‘van Velzen voortging met het aanwerven van leden voor zijn afgescheiden Gemeente’, en dat het zielental, afkomstig uit andere plaatsen, reeds meer dan 200 bedroeg, ‘terwijl de kerkeraad ernstig verzocht, dat aan de woelingen van van Velzen een einde mocht worden gemaakt’.Ga naar eindnoot33.
We zetten onze lectuur van de processen-verbaal nog even voort. Er zijn er maar weinig meer. Dit zal wel betekenen, dat de Afgescheidenen zich bij hun samenkomsten - net als in andere gemeenten - aan het grensgetal 20 gingen houden. De magneet Van Velzen was op 27 februari 1836 uit Drogeham naar Leeuwarden verhuisd. Maar als hij zich een enkele keer in Achtkarspelen vertoonde en in zijn oude gemeente Drogeham optrad, dan liep het storm! Dit was het geval op zondag 14 augustus 1836. Ook de grietman had het gerucht van de komst van ds Van Velzen vernomen en daarom aan niet minder dan 4 politiemannenGa naar eindnoot34. opgedragen om te controleren of er ook ongeoorloofde godsdienstoefeningen werden gehouden. Van Velzen was immers weer in het land. En zo arriveerden dezen op die zomerdag al om 8 uur 's morgens bij de woning en de schuur van Cornelis Hielkes Praamstra in Harkema, ‘gequoteerd nummer 48’, in welke schuur de ‘separatisten’ gewoonlijk hun godsdienstoefeningen hielden. De agenten hoefden niet te twijfelen: ‘eene menigte volks’ was op weg daarheen, dat hadden ze al lang gezien. Praamstra zelf was niet thuis, want hij was de vorige dag naar ‘het huis van detentie’ in Leeuwarden overgebracht; hij kon zijn boeten niet betalen. Daarom praatte Pieter Boeyenk, de agent van politie, met de vrouw des huizes, Trientje Simmes Tilstra (22), die een half jaar geleden met Praamstra was getrouwd. Hij waarschuwde haar geen toestemming te geven tot het houden van een ongeoorloofde godsdienstoefening in haar woning of schuur. Hierop liep de politieman met zijn 3 assistenten ds Van Velzen tegemoet. Ze kwamen hem tegen ‘op een bijpad van Buotille naar de Roode Schuur’. Hij was gekleed in het gewone predikantskostuum, in het zwart met mantel en bef en een driekanten hoed. Op de dringende vermaning geen godsdienstoefening boven de 20 personen te houden, antwoordde Van Velzen, dat hij dit toch zou doen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat men God meer moest gehoorzamen dan de mensen, en hij het Evangelie moest verkondigen. En na die woorden was hij met een aantal mensen, die hem vergezelden, doorgelopen naar de schuur. Ook de surveillanten gingen nu naar de schuur terug en constateerden daar de aanwezigheid van wel 200 personen, merendeels ingezetenen van de grietenij, maar toch ook van elders gekomenen. Nogmaals waarschuwde Boeyenk ds Van Velzen de godsdienstoefening niet te houden, maar deze antwoordde, dat als de grietman meende hiervan proces-verbaal te moeten opmaken, ‘dit alsdan niet anders was’. Hij ging nu op de boerenwagen staan en begon de dienst, waarin hij preekte over Ex. 12:13: ‘En dat bloed zal ulieden tot een teeken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal’. Na afloop van de dienst kon ieder zijn gaven voor de armen in twee houten ‘napjes’ doen, die bij de twee deuren waren geplaatst. 's Middags was er om 1 uur weer dienst, waarin ds Van Velzen voor bijna 300 hoorders preekte over Ezechiël 34:31, na eerst het hele hoofdstuk te hebben voorgelezen: ‘Gij nu, o mijne schapen, schapen mijner weide, gij zijt menschen; maar Ik ben uw God, spreekt de Heere Heere’. Deze bijeenkomst had tot gevolg, dat zowel ds Van Velzen als de boerin Trijntje Praamstra-Tilstra elk tot Æ’ 100,- boete - het maximale bedrag - werden veroordeeld.Ga naar eindnoot35. Trijntje moet wel sterke spanningen te verwerken hebben gekregen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. De periode 1836-'50 (komst van ds C. Kok)Ds Van Velzen is na zijn schorsing niet lang meer in Drogeham gebleven. Op het reeds genoemde hartelijk aanbod van zijn buurman Sietse Schievinck - om desnoods een huis in diens tuin te laten bouwen - was hij niet ingegaan. Al op de bekende Provinciale Vergadering van 1 januari 1836 in Leeuwarden gehouden, waar ook zijn diaken Tamme Uitterdijk aanwezig was, werd hij ‘met eenparige stemmen’ benoemd tot predikant in algemene dienst in de provincie Friesland. Het was maar het beste - vond men - dat hij in Leeuwarden ging wonen, ‘als zijnde de meest geschikte plaats voor alle de gemeentens’. Daarmee was voor hem het woningprobleem in Drogeham - hij moest immers de pastorie ontruimen - van de baan. Dus verhuisde hij 2½ maand na het ontstaan van de Afgescheiden kerk in Drogeham naar Leeuwarden, naar Huizum eigenlijk, waar hij kwam te wonen in de Schrans, nu no. 105. Hierbij hebben ouderling J. Meijering van Leeuwarden en diaken T. Uitterdijk hem geholpen. 't Is jammer dat de eerste kerkeraadsnotulen van Drogeham niet bewaard zijn gebleven. Daardoor missen we een uiterst belangrijke bron, waaruit we gegevens zou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den hebben kunnen putten voor onze kennis van de geschiedenis van de Afgescheiden gemeente in Drogeham in de beginperiode. Er zit dus niets anders op dan ons te behelpen met een aantal her en der verspreid liggende gegevens. Zo weinig zijn het er nu ook weer niet. Vooral de notulen van de classis Drogeham leveren nog wel wat op. En uit verzoekschriften door de Afgescheiden gemeente van Drogeham aan grietman of koning gericht, vallen eveneens verscheidene personalia en situatie-gegevens te halen. Ook het boekje Het leven en de lotgevallen van T.H. Uitterdijk, in 1848 verschenen, verschaft ons waardevolle inlichtingen.Ga naar eindnoot36. Het is door hem zelf geschreven, dus door iemand, die de Afscheiding in Drogeham persoonlijk heeft meegemaakt, en daarin een actieve rol heeft gespeeld. Dit blijkt uit alles. Laten we met dit werkje mogen beginnen. Uitterdijk deelt hierin mee, dat Van Velzen, voor hij naar Leeuwarden verhuisde, hem opdroeg om zondags in de gemeente te Drogeham voor te gaan. Hij zag daar erg tegen op, sputterde wat tegen, zeggend dat hij slechts diaken was en nog nooit een gebed in het openbaar had uitgesproken. Maar Van Velzen antwoordde: ‘de ouderling kon zulks alleen niet doen, wijl hij reeds meer dan tachtig jaren oud was...’. Inderdaad had Roel Jans Kamminga te Rottevalle, van beroep wagenmaker, de leeftijd der zeer sterken al overschreden.Ga naar eindnoot37. Van Velzen voegde er aan toe: ‘... wat het bidden betreft, dit zal de Heere u wel geven in de ure wanneer het noodig is... Ik kan hier nu en dan maar eens komen, en dus moet gij u hieraan niet onttrekken; de Heere zal het wel maken’. En, zo schrijft Uitterdijk, ‘de Heere gaf mij te spreken en te bidden naar ik noodig had, en zoo heeft de Heere mij in een meerdere en mindere mate zes jaren bijgestaan’. Hij heeft zegen op zijn vaak niet gemakkelijk werk mogen zien. Eerst diende hij de gemeente van Drogeham als diaken, later als ouderling. Op de vergaderingen van de classis Drogeham was hij bijna ononderbroken één van de afgevaardigden van Drogeham en ondertekende hij als scriba met zijn fraaie, grote handtekening de notulen. Als man van het eerste uur heeft hij eveneens de vervolgingen van de beginperiode mee moeten doorstaan. Hij schrijft daarover: Op den eersten dag des Heeren nadat onze Leeraar vertrokken was, zond het Gemeentebestuur verscheidene gewapende dienaren in Drogeham, om de gemeente te beletten Godsdienst te houden. Hun wreedheid jegens ons, en vooral jegens mij, was zo groot, dat ik zelfs geen woning kon binnentreden om met iemand te spreken, veel minder Godsdienst te houden. Zij durfden zelfs tegen alle wetten en regels de Leden verbieden om Gods Woord te lezen en psalmen te zingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook nog zijn gekomen, en zo hebben wij die dag in het open veld buiten het bereik der vijanden onze Godsdienst gehouden. En dit is zoo voortgegaan, de ene tijd meer en de andere tijd minder’. We hebben over dit alles al uitgeweid in de paragraaf over de processen-verbaal. Het doet soms denken aan hagepreken in de 16e eeuw, in de tijd van de Reformatie. Hoewel de Afgescheidenen in Drogeham c.a. het dus vaak moeilijk hadden, hun gemeente bleef bestaan. Om van de vervolgingen te worden verlost, diende men ook in Drogeham een verzoekschrift om erkenning bij de koning in. Het zouden er zelfs meer dan één worden. Dat van 29 april 1839, bewaard in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, hebben we onder ogen gehad. Het is duidelijk door T.H. Uitterdijk geschreven. We lezen erin, dat men had vernomen dat de koning een Christelijke Afgescheidene Gemeente had erkend (hier wordt gedoeld op die te Utrecht). Dit gaf hun vrijmoedigheid om een soortgelijk verzoek tot de koning te richten, waarin ze verklaarden, dat zij de drie formulieren van enigheid, nl. de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels beschouwden als de ‘uitdrukking van hun gemeenschappelijk geloof’. Hoewel ze nog geen eigen plaatselijke predikant hadden kunnen krijgen, hadden ze ds R.W. Duin, vroeger predikant te Veenhuizen in Oost-Friesland, nu wonende te Leeuwarden, bereid gevonden hen zo veel mogelijk te helpen in de prediking en het bedienen van de sacramenten (het is de predikant, die men vóór Van Velzen had willen beroepen, en die nu toch in Friesland was beland, zij het slechts voor korte tijd). De kerkeraad blijkt in 1839 te bestaan uit de ouderlingen R.J. Kamminga en T.H. Uitterdijk; en de diakenen G.J. Wijma en C. Wensing. Als Huishoudelijk Reglement namen ze dat van de gemeente van Utrecht, die al door Z.M. was erkend. Hun kerkdiensten hielden ze in een schuur, ‘staande in de gemeente te Drogeham onder Harkema-Opeinde, thans de voorkamer bewoond door Berend Pieters Hamstra, gequoteerd met no. 30’ (dus niet meer, zoals in 1836, in de bekende schuur van Cornelis Hielkes Praamstra). Het stuk was getekend door 22 personen, van wie 2 niet konden schrijven. De grietman verifieerde de namen van de ondertekenaars en deelde de Gouverneur mee, dat alle ondertekenaars, op 3 of 4 na, ‘kunnen gerangschikt worden onder de behoeftigste of althans minst begoedigde klasse der ingezetenen’ en meende, dat de ondertekenaars bezwaarlijk een eigen gemeente zouden kunnen onderhouden. Het verzoek werd op 29 februari 1840 dan ook afgewezen. Voor ons doel zijn heel belangrijk de inlichtingen, die de grietman over de financiële en maatschappelijke positie van de 22 ondertekenaars geeft. We nemen ze hier over: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verzoekschrift werd afgewezen. Op een nieuw adres van de Afgescheidenen om erkenning reageerde de grietman in een schrijven aan de GouverneurGa naar eindnoot38. als volgt: De nieuw gestichte kerk te Drogeham kwam hem, wat de ligging betreft, ‘niet ongeschikt’ voor, omdat ze in de nabijheid van de woningen der meeste adressanten was gelegen. Maar hij bracht een bezwaar naar voren, dat straks doorslaggevend voor een negatieve beslissing zou blijken te zijn. Het nieuwe kerkgebouwtje (‘kerklocaal’) stond immers slechts 120 ellen van de hervormde kerk te Drogeham vandaan met daartussen een open terrein zonder huizen of andere gebouwen. Op verzoek van de Gouverneur detailleerde hij een half jaar later deze plaatselijke situatie nog eens als volgt: ... dat het bedoelde kerklocaal der Afgescheidenen te Drogeham zich op geen nadere afstand van enige publieke rijdweg bevindt dan op ongeveer 160 ellen namelijk van de algemene rijdweg van Kootstertille door Drogeham naar Augustinusga. In het eerder genoemde schrijven (24 februari '41) wees hij de Gouverneur ook al op de te verwachten moeilijkheden. Want - zei hij - in de zomer werden bij warm weer tijdens de godsdienstoefeningen gewoonlijk de kerkdeuren opengezet. Als dan de wind daarvoor gunstig was, kon men in beide kerken elkaar horen zingen. En dit zou wel eens hinderlijk voor beide ‘gezindheden’ kunnen zijn, vooral voor de afgescheidenen, wanneer de melodie van de nieuwe gezangen tot hen overwaaide! Deze laatste woorden van de grietman illustreren weer duidelijk, welk een affectief element in de kerkstrijd van die dagen de Evangelische gezangen vormden. De grietman zag nog een gevaar. Dat de beide kerken heel dicht bij elkaar stonden, kon er gemakkelijk toe leiden, dat kerkgangers van beide groeperingen op de weg de uitingen van hun wederzijdse antipathie hooren zichtbaar zouden demonstreren. Daarom was hij er lang niet van overtuigd, dat, wanneer de Afgescheidenen gebruik maakten van hun nieuwe kerk, de openbare orde niet zou worden verstoord. Het oordeel van de grietman is dan ook, dat het beter was geweest, als de Afgeschei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denen hun gebouwtje wat verder van de hervormde kerk vandaan hadden gebouwd. In Den Haag onderschreef men het bovengenoemde bezwaar: de twee kerken staan te dicht bij elkaar. ‘En ziedaar - schrijft Uitterdijk in zijn levensverhaal - toen wij nagenoeg zes maanden in de Kerk geleerd hadden, kregen wij een missive vanwege de Koning, om in dit gebouw niet langer onze Godsdienst uit te oefenen, wegens deszelfs nabijheid aan de Hervormde Kerk, maar dat wij ons van een ander lokaal moesten voorzien’. Aan deze beslissing werd door de grietman de hand gehouden. Toen de Afgescheidenen op een zondag weer naar de kerk wilden, troffen ze voor de ingang een paar politie-mannen aan, die het binnengaan verboden ‘zodat de kerkgangers weer in een boerenschuur hun heil moesten zoeken’. Uitterdijk liet het er niet bij zitten, schreef niet alleen dadelijk aan de koning, maar vroeg zelfs een audiëntie aan om de zaak met hem te bespreken. De eenvoudige Uitterdijk dus naar Den Haag. Daar was wel moed voor nodig, maar die bezat de oefenaar Tamme Uitterdijk in hoge mate; het was de moed van het geloof en die is sterk! Op de audiëntie wees Uitterdijk de koning erop, dat deze zelf in Friesland sommige kerken erkend had, die dichter bij de hervormde kerk stonden dan in Drogeham het geval was. ‘Hij was vriendelijk jegens mij, veel beter dan de grietman, en beloofde mij, ons recht te zullen laten wedervaren en schielijk te antwoorden’. Dit antwoord liet niet lang op zich wachten. Uitterdijk moest bewijzen, dat er een erkende Afgescheiden kerk was, die dichter bij de hervormde kerk stond dan de zijne. In een brief aan de grietman van 7 augustus 1841 leverde hij het gevraagde bewijs: In Bolsward stond de Afgescheiden kerk wel de helft dichter bij de hervormde dan in Drogeham. De brief was ondertekend door de ouderlingen T.H. Uitterdijk en R.J. Kamminga; en de diakenen C. Wensink en G.J. Wijma. Het mocht niet bater, hun kerk moest worden afgebroken. Wèl werd bij K.B. van 30 september 1841 als antwoord op een nieuw verzoekschrift het bericht ontvangen, dat het voor de uitoefening van de openbare eredienst aangewezen lokaal daarvoor ongeschikt was bevonden, maar dat de ‘toelating’ in gunstige overweging zou worden genomen, zodra zij een ander wel geschikt gelegen lokaal zouden hebben aangewezen. Dus een soort voorwaardelijke erkenning. Daarom opnieuw een rekest naar de koning, nu door 87 personen ondertekend, met de mededeling dat gekerkt zou worden in het te Drogeham gesticht gebouw, op het perceel kadastraal bekend sectie F no 566. Dit lag tegenover de tegenwoordige kerk. En nu kwam het goed. Bij K.B. van 7 augustus 1842 kwam de erkenning als zelfstandige kerk af. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TwistenVan de hierboven genoemde 22 namen, waarbij de grietman enkele bij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonderheden had gezet, behoorden slechts 9 tot die van de 44 Afgescheidenen van het eerste uur, door Van Velzen in december 1835 in het hervormde doopboek genoteerd en door ons al eerder vermeld. Was er dan in die periode van 4 jaar wat vervelends gebeurd? Nu, het was in Drogeham in de jaren 1836-'39 al net als in vele andere Afgescheiden gemeenten: hoogoplopende twisten en groeiende verwarring, in 1838 zelfs uitlopend op een kleine scheuring. De classisnotulen lichten ons over dit tot nog toe onbekende punt in. We zouden het liever niet behandelen, maar eerlijkheidshalve moet het toch gebeuren. Welnu dan. Op de eerste vergadering van de classis Drogeham - in december 1837 - moest er worden opgemerkt, dat er in de gemeente Drogeham enkele leden waren, die ‘ongeregeld wandelen’. Dit was inzonderheid het geval met Sytske Geerts Spoelstra, die, hoewel zij zich in het begin bij de gemeente had gevoegd en door de diaconie was gesteund, zich ‘schaamde bij de Gemeente te behooren’. Ondanks alle vermaningen was ze naar het Hervormd kerkgenootschap ‘terug gekeerd’, ging elke zondag ‘in de valsche kerk’, ontving daarvan ondersteuning en weigerde de diensten in de Afgescheiden kerk bij te wonen. Van Velzen stelde voor haar namens de classis schriftelijk te vermanen en haar aan te zeggen, dat ze - als ze zo doorging - zou worden afgesneden. Ouderling R.J. Kamminga en de ‘gekozen’ ouderling T.H. Uitterdijk zouden haar opzoeken. En ds Van Velzen, die oorspronkelijk zo veel met Sietskemoei ophad, werd opgedragen een brief op te stellen (deze is in de notulen opgenomen). In dit schrijven, gedateerd Leeuwarden, 9 januari 1838, hield Van Velzen Sietske o.a. de tekstwoorden voor: ‘Gedenkt des wijfs Loths. Deze was uitgegaan uit Sodom, evenals gij uit de valsche Kerk zijt uitgegaan; maar op den weg zag zij weder om, en zij werd in een zoutpylaar veranderd. Wanneer gij nu ook weder omziet, ja zelfs terugkeert naar hetgeen, waarvan gij uitgegaan waart, wat hebt gij dan te wachten!’ Op de classisvergadering van 17 januari 1838 bleek, dat Sietske Spoelstra, die weer door de kerkeraad was vermaand, bleef volharden in haar boos gedrag. Ze zag haar zonden t.a.v. haar gaan naar de valse kerk, niet in en het was haar om het even van wie zij het brood ontving en het Woord hoorde. Ze zou opnieuw worden vermaand en zo nodig zou de kerkeraad tot afsnijding overgaan. Enkele maanden later valt de slag. Op de tweede classisvergadering - januari 1838 - was er het geval Roel Lammerts Laanstra. Deze maakte zich schuldig aan sabbatschennis, want in plaats van de eigen kerkdiensten bij te wonen, ging hij zondags naar een andere plaats om daar te oefenen voor hen ‘die nog bij de valsche kerk zijn’, dus voor niet-Afgescheidenen, en dat nog wel ‘om geld’, aldus de notulen. Verder beschuldigden enkele classisleden hem van ketterse gevoelens nl. dat niemand een gelovige was, als hij niet onafgebroken ervan verzekerd was, dat hij deel had aan de Heere Jezus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Christus. De kerkeraad van Drogeham kreeg het advies hierover met hem te spreken en hem het oefenen te verbieden. Nog op verschillende classisvergaderingen kwam de zaak-Laanstra aan de orde, want hij bleef zich verharden. Op de vergadering van maart 1838 kreeg de bekwame diaken Hendrik Lollinga van Burum de opdracht hem schriftelijk te vermanen.Ga naar eindnoot40. Een kopie van deze brief staat in de classisnotulen vermeld. Hierin spitste Lollinga zijn vermaning toe op het feit, dat Laanstra kennelijk weinig waarde hechtte aan ‘de uiterlijke orde’ in de kerk: hij bezocht immers zondags niet de eigen kerkdiensten, oefende op eigen houtje en dat nog wel ‘om den brode’. Het mocht allemaal niet baten, Laanstra ging door. De zaak zat ook dieper, want in de classisnotulen van juli 1838 lezen we, dat Laanstra niet alleen bleef bij zijn dwaalleer, maar zich ook schuldig maakte aan dronkenschap en ‘gruwelijke woorden’. Afsnijden die man, meende nu de classis (wat intussen pas in 1840 gebeurde). Blijkbaar had Laanstra enige aanhang om zich heen verzameld, want op de classis van 9 mei '38 blijkt, dat ook Pieter Hendriks van der Heide en diens dochter Hebeltje niet meer de kerkdiensten van de ‘gevestigde’ gemeente bezochten. Evenmin als Trijntje Simmes, de vrouw van Cornelis Hielkes Praamstra, in wiens schuur men zo vaak was samengekomen! Volgens de notulen ‘staan ze tegen de ambtsdragers op’ en beschuldigden deze van een verkeerde, tegen Gods Woord ingaande leer, ‘zoo dat daardoor zelfs de gemeente hunne gewone vergaderplaats moest verlaten’, m.a.w. men kon voor de godsdienstoefeningen niet meer in het huis en de schuur van Praamstra terecht! Wie had dat twee jaar eerder kunnen en durven denken? Laanstra c.s. waren weer in het conventikel terug gegleden. De opposanten werden op de vergadering van de classis - in Drogeham gehouden - ontboden met het doel hen zo mogelijk van hun dwalingen af te brengen. Op Trijntje Simmes na verschenen ze daar ook. Uit hun eigen woorden bleek nu duidelijk, dat de volgende opvattingen de oorzaak waren van hun breuk met de opzieners van de gemeente: Niemand had geloof, tenzij hij voor zichzelf met volle bewustheid verzekerd was van zijn aandeel in Jezus Christus en diens gerechtigheid. Verder vond de wedergeboorte (Joh. 3) niet in een ogenblik plaats zoals de leer der kerk was, maar van het begin van de bekering tot aan het eind van een mensenleven. Het gesprek liep uit op een heftige discussie met als slot: ‘Zoo zijn eindelijk de geroepenen na vele woordewisselinge vertrokken van de vergaderinge’. Het is bepaald niet gemakkelijk om op grond van een paar opmerkingen in kerkeraadsnotulen op te maken met welke geloofsvoorstellingen we hier hebben te doen. En zeker niet als het, zoals in dit geval, mensen betreft, die niet zelf aan het woord komen, maar door tegenstanders worden gekarakteriseerd. Welke invloeden de opposanten hebben ondergaan valt dus met zekerheid niet te zeggen. Vermoedelijk hebben we hier te denken aan één of meer ‘doorgeleide’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
christenen, die de opposanten in hun midden hebben gehad en die een bepaalde heilsweg hadden doorleefd. Op de volgende classisvergadering werd besloten, dat diaken Hendrik Lollinga van Burum hun namens de classis zou schrijven. In deze brief - opgenomen in de notulen - waarschuwde Lollinga hen zich niet te laten verleiden door ‘kortzichtige en duistere begrippen’ en hij wekte hen op de eigen kerkdiensten niet te verzuimen. Voor zijn aansporing beriep hij zich op het klassieke werk van Wilhelmus à Brakel: Redelijke godsdienst (2 delen), dat ook onder de Afgescheidenen enorm veel gezag had bij het oplossen van strijdvragen. We citeren een deel uit de brief: Zie daar toe de les van W. à Brakel 1e deel over de Kerk, en mij dunkt, gij zult moeten bekennen, dat uwe handelwijze verkeerd is, en al is het dat gij lieden vermeent in alles niet met uwe voorgangers vereenigt te zijn, zoekt dan broederlijk in dezen naar Gods Woord elkander te overtuigen en te winnen, maar laat de hardigheid en bitterheid geweerd worden van U, want dit geeft geen vrede - noch tusschen den Heere en ons, noch tusschen broeders en leden der gemeente, gelijk dit ook daarom door den Apostel Paulus ons wordt geleerd. Laten we hier mogen zeggen, dat het met Pieter Hendriks van der Heide weer goed is gekomen; zijn dochter Hebeltje, getrouwd met Theunis Holthuis, liet in december 1850 een zoontje dopen. We vragen ons af: stond deze Theunis model voor de hoofdpersoon in het verhaal Teun de Strooper, dat in Drogeham en omgeving tijdens de Afscheiding speelt?Ga naar eindnoot41. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tamme Uitterdijk wil dominee wordenIn zijn levensverhaal vertelt Uitterdijk ons een en ander over zijn weg naar het predikantschap. Het was een moeilijke tijd voor de Afgescheiden kerken, ook al omdat er haast geen herders en leraars waren. Wel waren de ouderlingen uiteraard van goeden wille, maar het voorgaan in een gemeente is een punt apart. Toen men op de Provinciale Vergadering besloten had de gemeenten in classes te verdelen, werd ook dadelijk aandacht geschonken aan de opleiding van ‘Dienaren des Woords.Ga naar eindnoot42. Een eigen theologische hoge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
school bestond nog niet en dus probeerden enkele particuliere dominees min of meer onder toezicht van de ‘meerdere vergaderingen’ in het manco te voorzien. Ook Uitterdijk werd in het bijzonder door H. de Cock, die hem ‘gedurig een bezoek bracht’, opgewekt zich te laten opleiden. Het was immers voor de kerken zo nuttig en nodig. Buiten medeweten van Uitterdijk had De Cock bij diens mede-kerkeraadsleden geïnformeerd of Uitterdijk wel de vereiste bekwaamheden voor predikant bezat. Deze liet zich overhalen. Na eerst ruim 3 jaar de gemeente te Drogeham als diaken en ruim 2 jaar als ouderling te hebben gediend, ging hij naar de opleiding van ds Tamme F. de Haan in Wanswerd aan de Streek. Die was het dichtste bij en Uitterdijk had veel ontzag voor De Haan, van wie hij schrijft, dat deze ‘als een Mozes getoond heeft, liever met het volk Gods kwalijk behandeld te willen worden dan met het ontrouw Kerkbestuur ontrouw te wezen’. Inderdaad, De Haan was een singulier en ernstig man. Tijdens zijn studie bleef Uitterdijk in de gemeente te Drogeham voorgaan, zodat hij het natuurlijk zeer druk had; maar ‘de Heere gaf mij lust en sterkte’. Na voor een daartoe gekozen commissie in een klassikale vergadering van Wanswerd een voorlopig examen te hebben afgelegd, kreeg hij al gauw een beroep uit Joure en één van zijn eigen gemeente in Drogeham, waar hij nog ouderling was. Hij koos voor Joure, nog voordat hij geëxamineerd was . Zoiets kwam toen wel meer voor. Maar op de Provinciale Vergadering van Friesland rezen er bezwaren tegen zijn toelating tot het examen, omdat hij zijn studie niet beoefende ‘naar de geest en meening der vaderen’.Ga naar eindnoot43. Deze voor ons wat ondoorzichtige formulering kan betekenen, dat hij niet voldoende les nam. Immers op de classis Drogeham van 21 april '42 hadden de afgevaardigden van Burum en Oudega niet alleen formele bezwaren tegen het toelaten tot het examen naar voren gebracht, maar ze meenden ook, dat de reden waarom Uitterdijk zich zo haastte met zijn examen, voortkwam uit het zoeken van eigen eer en grootheid. Het moet ons hierbij van het hart, dat wij niet houden van zulke hartekenners. Een tweede reden zou zijn, dat de telkens naar ds De Haan in Wanswerd ondernomen reizen toch wel erg bezwaarlijk waren. Uitterdijk had dit zelf eens op een vroegere classis gezegd. Nu, we vinden dat hij op dit punt gelijk had. Men denke maar eens aan het reizen in een onverwarmd rijtuig bij winterdag. Om kort te gaan, op de Provinciale Vergadering te Groningen, gecombineerd met die van Drenthe en Friesland, gehouden op 29 maart 1842, slaagde Uitterdijk. Op deze vergadering waren 13 predikanten en ongeveer 40 ouderlingen aanwezig, terwijl ds H. de Cock het praesidium voerde. Op 8 mei '42 werd Uitterdijk door zijn leermeester ds De Haan in Joure in zijn ambt bevestigd. Daarmee was Drogeham zijn voorganger kwijt geraakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oefenaar P.G. Oosterhof 1843-'50De bejaarde ouderling R. Kamminga en Wietse Tjoelker, met de diakenen Geert Jans Wijma en Alle Johannes Windstra (Wind) hadden nu tot taak de gemeente te leiden. Enkele maanden na het vertrek van Uitterdijk kreeg de kerkeraad van de classis Drogeham toestemming een ‘particulier persoon’ te verzoeken zondags in de gemeente voor te gaan en ook catechisatie te geven, omdat daarvoor in de gemeente geen ge geschikte personen beschikbaar waren. Wèl behoorde zo iemand door de classis te worden onderzocht en toegelaten. In juli 1843 bleek Drogeham een ‘verbintenis’ te hebben aangegaan met voorganger P.G. Oosterhof, die geen vast traktement genoot. Hij was dus vast geen dure voorganger. Deze Pieter Gosses Oosterhof kwam uit Adorp, een dorp even ten noorden van de stad Groningen gelegen. Daar was hij één van de leiders van de eerste Afgescheidenen in Adorp-Sauwerd-Wetsinge geweest, welke dorpen toen meer bekende oefenaars rijk waren. We noemen K.W. Brand, N. Pott en R.P. Medema (later Afgescheiden predikant geworden)Ga naar eindnoot44.. Zo had dus de koemelker Oosterhof zijn boerderijtje in Adorp verlaten en de taak van oefenaar in Drogeham op zich genomen. Dat het ideaal van elke oefenaar is: predikant worden, is zeer begrijpelijk. In februari 1845 liep Oosterhof met plannen rond om zich in april voor het predikantschap te laten examineren, maar in mei bleek hij zijn examen te hebben uitgesteld. De reden daarvan was, dat hij volgens de classis zich ‘ijverig bekwamen’ moest, ‘om als Leeraar te kunnen worden toegelaten’; de kerkeraad van Drogeham diende ‘hierop zeer nauwkeurig acht te geven’. Oosterhof deed blijkbaar niet genoeg zijn best. Ook mocht hij volstrekt niet buiten de Afgescheiden gemeente oefenen, op straffe van censuur en tenslotte drong de classis er bij de gemeente Drogeham sterk op aan een eigen predikant te beroepen. Toch verliep de zaak niet naar wens. Op de Provinciale Vergadering van 5 maart 1846 lag een klacht over Oosterhof op tafel. Ze had geen betrekking op zijn leer of leven, maar op het feit dat hij niet studeerde en dus de oorzaak ervan was, dat de gemeente Drogeham nog steeds geen dominee had. Bij hem zou ‘luiheid in het leeren’ en verder ook ‘gierigheid om er iets aan op te offeren’ in het spel zijn. De Provinciale Vergadering sprak uit, dat hij nog een jaar lang onder de leiding van ds De Haan in Groningen moest studeren, opdat hij in de geordende weg predikant kon worden. De classis deed eveneens haar best Oosterhof te stimuleren en droeg hem in december 1846 op een ‘schriftelijke leerrede over 2 Tim. 1:9 te vervaardigen’. Deze voldeed aan de opdracht en stuurde de preek ter beoordeling aan ds D. van der Werp in Leeuwarden. Maar verder lezen we er niets over. Blijkbaar was Oosterhof met geen stok aan de studie te krijgen. In de notulen van de Provinciale Vergadering van 18 april 1849 - we zijn dan al 3 jaar verder - kwam weer zijn naam voor en werd vermeld, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Oosterhof de studie had opgegeven. Was hij uitgeblust? Ging zijn leeftijd meespelen? Hij was toen de 60 al gepasseerd. De vergadering sprak uit, dat hij nu niet meer op de preekstoel mocht komen (die plaats was sinds kort alleen voor officiële predikanten bestemd; oefenaars moesten lager staan). Wel mocht hij met toestemming van de kerkeraad in de eigen gemeente blijven oefenen, en verder in de gemeenten van de classis en provincie met een attest van de betrokken meerdere vergaderingen. Oosterhof zal zeker enige gaven hebben gehad, maar predikant is hij nooit geworden. In het laatst van zijn dienstperiode waren er blijkbaar moeilijkheden in de gemeente, want in april 1849 melden de classisnotulen, dat H.W. Snip ‘trouweloos’ zijn post als diaken had verlaten. Na een paar jaar is het toch weer goed gekomen. In augustus werd er op de classis gerapporteerd, dat er al een jaar lang in Drogeham ‘wegens onenigheden in de gemeente’ geen Avondmaal was gehouden. De classis raadde aan ‘om zich onderling met elkander te verzoenen’, het Avondmaal weer te vieren en ds De Haan te verzoeken de ‘proefpredicatie’, de voorbereidingspreek, te houden. Een wijs advies. De oefenaar P.G. Oosterhof had niet lang meer te leven. In het begin van februari 1850 is deze ‘koemelker’ (volgens zijn overlijdensacte) overleden, oud 61 jaar en 9 maanden.Ga naar eindnoot45. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Ds C. Kok 1850-'72In 1850 - niet in 1848 zoals wel vermeld staatGa naar eindnoot46. - kwam ds C. Kok, ‘thans Leeraar te Hauwelerwijk’, naar Drogeham. De classis van 2 oktober 1850 had het beroep, dat de gemeente op hem had uitgebracht, goedgekeurd.Ga naar eindnoot47. De in Hoogeveen geboren Cornelis Kok was al 64 jaar oud, toen hij zijn intree deed. In Drogeham had men blijkbaar geen bezwaar tegen deze al wat hogere leeftijd gehad. 't Is waar, een oudere predikant brengt vaak meer levenservaring en -wijsheid mee dan een jongere zich nog verworven kan hebben. De eerste jaren na zijn komst werden de classis vergaderingen geregeld in de pastorie in Drogeham gehouden. Maar in februari 1854 wil ds Kok ‘om zekere reden’ die vergaderingen ineens niet langer bij zich aan huis hebben. Welke redenen dit zijn, stond er niet bij. Misschien hielden ze verband met het feit, dat hij een maand later, in maart 1854, al 68 jaar oud, als weduwnaar van Hillegje Daalman hertrouwde met de 40(!) jaar jongere Klaaske Romkes Laanstra, ‘dienstmeid’ van beroep.Ga naar eindnoot48. Zeven maanden daarvoor was zijn eerste vrouw overleden.Ga naar eindnoot49. Dit huwelijk viel niet bij iedereen in goede aarde en wekte vooral bij enige vrouwen irritatie. We kunnen er inkomen. Maar dat nu een zekere Trijntje uit Surhuisterveen ds Kok zonder bewijs ging beschuldigen van zonde tegen het 7e gebod - de zaak kwam zelfs op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
classis - gaat te ver. De classis verklaarde ds Kok onschuldig. De klassikale vergaderingen werden bij toerbeurt in de gemeenten van het ressort gehouden en wel als volgt: Drachten-Oudega-Drogeham-Driesum-Westergeest-Burum. In deze rij vielen kort daarop wegens een klassikale herindeling, Burum en Driesum uit, maar de pas geïnstitueerde gemeente van Surhuisterveen kwam er weer bij. Wij hebben al eens geschreven, dat de komst van een nieuwe dominee in het begin soms een doopgolf ten gevolge heeft, omdat sommige gezinnen zich dan definitief aansluiten. Zo ging het ook na de komst van ds C. Kok in Drogeham. Op 8 december 1850 doopte hij 7 kinderen, twee week later 12, weer een week later 5 en op 12 januari '51 waren er 4 dopelingen. In februari 1851 was ds C. Kok voor 't eerst op de classisvergadering aanwezig. Hij ontbrak nagenoeg nooit, althans niet in de eerste jaren van zijn dienstperiode. (We hebben het nagegaan t/m februari 1860.) Slechts éénmaal was hij wegens ziekte afwezig (mei '59). Al was hij dan al oud, hij genoot blijkbaar een goede gezondheid. We gaan nu even naar het begin van de classis Drogeham terug en zetten de afgevaardigden van de kerkeraad van Drogeham gedurende de periode 1837-'60 eens op een rijtje. In de eerste jaren t/m 1841 waren altijd van het viertal ambtsdragers R.J. Kamminga en T.H. Uitterdijk (ouderlingen) en G.J. Wijma en C. Wensink (diakenen) drie of vier op de classisvergadering aanwezig. In 1842 kwamen er door het vertrek van T. Uitterdijk naar Joure en het overlijden van Roel J. Kamminga nieuwelingen in de kerkeraad. We lezen dan de namen van Wytse Hylkes Tjoelker, een 34-jarige landbouwer te AugustinusgaGa naar eindnoot50., en van Alle Johannes Windstra (Wind) geboren in Oostermeer, wonende in Surhuizum, een 39-jarige vrijgezel. In 1843 duikt de naam T.S. Veenstra op, in 1844 voor 't eerst die van oefenaar P.G. Oosterhof, uit Groningerland afkomstig. In 1845 is het diaken Jacob v.d. Veen en in 1846 Symen Waatzes Nicolai, een arbeider, die zich in 1844 bij de Afgescheidenen had gevoegd en die met zijn vrouw Trijntje Jans Haarsma de voorouders zijn geworden van een hele reeks Afgescheiden (gereformeerde) Nicolais.Ga naar eindnoot51. Het volgend jaar verschijnt Albert H. Piersma. Hij was een landbouwerszoon uit Surhuizum. En in 1848 zijn het ouderling Gerlof H. Sikkema, een arbeider uit SurhuizumGa naar eindnoot52., en diaken Hessel Wiegers Snip, landbouwer in Surhuizum.Ga naar eindnoot53. De mede-afgevaardigden van ds C. Kok naar de classis zijn heel vaak ouderling Wytse H. Tjoelker, G.J. Wijma en diaken (later ouderling) Frans Waatzes Nicolai, een broer van de reeds genoemde Symen. Minder vaak Albert H. Piersma en Gerlof H. Sikkema. In 1855 ontmoeten we Jan Johannes v.d. Wal, een arbeider uit Oostermeer, die met zijn vrouw Trijntje Rinzes Hooyinga in september 1856 liefst 6 kinderen liet dopen.Ga naar eindnoot54. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1857 komen we voor 't eerst de namen tegen van Pieter Hendriks v.d. Heide (vroeger in de oppositie) en van Gerben Meinderts Lei uit Eestrum (van hem wordt in december 1863 bekendgemaakt, dat hij ‘buiten de gemeente staat’). Laten we tenslotte nog de kerkeraad van 1862 mogen geven. In dit jaar waren G. Lei en J.J. v.d. Wal beide ouderlingen en de twee diakenen Hart Anders Boersma en Eize Tjerks Boonstra, terwijl kerkvoogden waren Sjouke Lieuwes Riemersma en Gooitzen G. Luimstra. In de eerstvolgende jaren verschijnen als ‘nieuweling’ in de kerkeraadsbank Jacob Pasma, Jan Feddes de Vries en Petrus J. Tjeerdsma als ouderling en Jacob Nink, Oeds Atzes Zandstra en Klaas Land als diaken. Al valt het buiten ons bestek de periode van ds C. Kok te behandelen, toch willen we daaruit nog enkele momenten naar voren brengen. Tot op zeer hoge leeftijd is ds Kok vitaal gebleven. Onlangs is nog een foto van hem ontdekt met op de achterkant geschreven ‘bekend kanselredenaar’. Ze is nu vergroot opgenomen in de rij afbeeldingen van vroegere predikanten van de gereformeerde kerk van Drogeham, te vinden in een zaaltje bij de kerk. In een bericht in de Drachtster Courant lezen we: ‘als voorbeeld van buitengewone hechtheid kan dienen, dat de afgescheiden predikant ds C. Kok van Drogeham reeds over de 80 jaren oud is en elke zondag nog tweemaal preekt, met evenveel gemak als een jong mens, zonder iets anders voor zich te hebben dan de Bijbel’.Ga naar eindnoot55. Maar ook voor hem kwam het einde. Hij is in Drogeham dienstdoend predikant gebleven tot zijn emeritering in maart 1872. In De Bazuin van 1872 vonden we een interessant verslag van zijn afscheid als predikant. We willen het onze lezers niet onthouden. Het is namens de kerkeraad opgesteld door de consulent, ds J. Reinink van Surhuisterveen.Ga naar eindnoot56. Indrukwekkend was het achtermiddaguur voor onze gemeente. Onze leeraar, de Weleerw. Heer C. Kok, werd door zijn hoge jaren genoodzaakt zijn ambte neer te leggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal blijven, en van achteren zijn werk gezegend worde tot heil van zondaren. De Heere geve hem de weinige dagen zijn levens, die hij nu in rust naar het lichaam hoopt door te brengen, ook rijke vruchten van zijn arbeid naar zijn ziel te genieten, en doe hem eenmaal het troostwoord horen: ‘over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in in de vreugde uws Heeren’. Op 12 juli 1874 kwam voor de emeritus-predikant C. Kok, het einde van zijn leven op aarde. Zijn overlijdensacte deelt o.a. mee, dat op 13 juli voor de ambtenaar van de burgerlijke stand der gemeente Achtkarspelen zijn verschenen: Sjoerd Andries Boersma, 53 jaar, van beroep winkelier, en Oebele Klazes Gorter, 49 jaar, van beroep grutter, beiden wonende te Drogeham, de eerste schoonbroeder van de overledene en de tweede aan hem vreemd. Ze verklaarden, dat Cornelis Kok, oud 88 jaren, rustend predikant bij de Christelijk Gereformeerde gemeente te Drogeham, geboren te Hoogeveen, wonende te Drogeham, weduwnaar eerstelijk van Hillegie Jans Daalman en laatstelijk van Klaaske Romkes Laanstra, zoon van Cornelis Kok en Elsje Everts, op 12 juli 1874 's morgens om half 7 te Drogeham is overleden.
We zijn met ds Van Velzen begonnen, laten we ook met hem eindigen. Want toen de gemeente 50 jaar bestond, kwam de hoogbejaarde ds Simon van Velzen nog naar Drogeham, zijn eerste gemeente, toe om dit heuglijke feit mee te herdenken. We citeren uit een verslag, namens de kerkeraad van de Chr. Geref. Gemeente door ds A. Zomer, praeses, en J.F. de Vries, scriba, opgesteld en opgenomen in De Bazuin van 18 december 1885: Drogeham, 14 dec. 1885 - De gemeente alhier had vrijdag jl. een recht goede dag. Zij mocht haar 50-jarig bestaan gedenken en had daarbij het voorrecht de stichter der gemeente, prof, van Velzen, met een viertal predikanten uit de classis (de anderen waren verhinderd geworden), in haar midden te zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we dit hoofdstuk mogen besluiten met het aanhalen van een deel van het slot van Van Velzens gedrukte herdenkingsrede. Vergelijk wij het tegenwoordige met het begin, hoe grote reden van dankzegging hebben wij. Stel u nog eens voor, gemeente van Drogeham, die avond van de 11e december 1835, die kleine vergadering met haar donkere toekomst, tegenover haar tegenstanders, en zie nu rond, terwijl wij ons hier in een doelmatig kerkgebouw, in groot getal bij elkaar bevinden; denk aan de leraren, die gij reeds gehad hebt; zie uw herder en leraar, die reeds onder u vele jaren mocht arbeiden, terwijl gij als een moedergemeente voor vele andere plaatsen geworden zijt; hoe grote reden hebt gij om de Here te danken! |
|