De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 2. De classes Drogeham (Drachten) en Leeuwarden van de Afgescheiden kerken
(1981)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||
1 InleidingIn de komende hoofdstukken gaan we breed in op het ontstaan en de geschiedenis gedurende de eerste decennia van de plaatselijke Afgescheiden kerken in de classes Drogeham (later Drachten) en Leeuwarden. Behalve van allerlei kerkeraads- en overheidsarchieven hebben we ook veel profijt gehad van een nog weinig bekende bron. We doelen hier op een collectie brieven, in 1859 geschreven aan Helenius de Cock, toen docent aan de Theologische school te Kampen. De bundel wordt bewaard in het familie-archief De CockGa naar eindnoot1. We noemen deze bron apart, want de zich daarin bevindende epistels reiken ons verscheidene tekenende bijzonderheden aan over het ontstaan van de Afscheiding in menige plaats in Nederland en dus ook in Friesland. Helenius de Cock had het plan opgevat een levensgeschiedenis van wijlen zijn vader Hendrik de Cock te publiceren. Zijn bedoeling daarmee was ‘om de geschiedenis van den eersten tijd der Afscheiding te bewaren ook voor het nageslacht’, zoals hij het uitdrukte. Maar hoe aan de noodzakelijke gegevens te komen? Het was in die tijd immers ondoenlijk - gezien de reismogelijkheden - om overal persoonlijk ter plaatse een onderzoek in de archieven in te stellen. Auto's waren er nog niet, de spoorlijnen stelden nauwelijks iets voor en het reizen met diligence en trekschuit vroeg veel te veel tijd (en geld). Dus was de actieradius van de toenmalige stedelingen en dorpsbewoners erg beperkt. Men kwam niet ver in de wereld. En laten we niet vergeten, dat er toen nog geen fotokopieerapparaten bestonden! Helenius de Cock pakte echter als een goed manager de zaak handig aan. Aan alle kerkeraden van de Afgescheiden gemeenten, waarmee Hendrik de Cock in contact was geweest, stuurde hij een verzoek om inlichtingen uit de geschiedenis van de begintijd. Dan kon elke kerkeraad èn door het raadplegen van het notulenboek èn door het ondervragen van de oudste leden der gemeente hem ongetwijfeld met een aantal gegevens van dienst zijn. Als leidraad voor het onderzoek gaf Helenius de Cock de volgende vragen op:
| |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
Helenius de Cock had zijn gedrukte circulaire gedateerd: Kampen, 8 januari 1859. We merken hier terloops op, dat de eerste druk van zijn studie Hendrik de Cock eerste afgescheiden predikant in Nederland, beschouwd in leven en werkzaamheid. Eene bijdrage tot regt verstand van de kerkelijke afscheiding tussen 1859 en 1864 in twee delen verscheen in Kampen. Een herziene druk in één deel zag het licht in 1886 (in Delfzijl). De professor (docent) uit de Oudestraat te Kampen kreeg veel respons op zijn vragen. Al die brieven, de meeste kort, sommige wat langer, bieden ons vaak interessante lokale details. Verreweg het langst (20 pagina's) is het antwoord van Luitzen Dijkstra, dominee te Steenwijk, vroeger veenarbeider te Smilde, één van Hendrik de Cocks vroegste en actiefste medestanders. Maar we beperken ons nu uiteraard tot de Friese gemeenten en hebben bij elke daarvan - voor zover ze in de brieven voorkomen - de verstrekte bijzonderheden ingepast.
In het vervolg zal het nu gaan over de gemeenten in de beide Afgescheiden classes Drogeham (later Drachten)Ga naar eindnoot2. en Leeuwarden. Van deze 12 gemeenten zijn er 9 ontstaan in het ressort van de hervormde classis LeeuwardenGa naar eindnoot3. en de 3 overige op het grondgebied van de classis Dokkum, nl. Drogeham, Kollumerzwaag en Surhuisterveen. Hoe in deze beide hervormde classes officieel werd gereageerd op het ‘Separatisme’, hebben we al in het vorige deel van onze studie aangewezen. We mogen de lezer daarnaar wel verwijzen. Wat de classis Leeuwarden betreft moeten we nog wel een aanvulling geven.Ga naar eindnoot4. Over het algemeen beschouwd - rapporteert ds A. Lam van Marssum in januari 1836 - is de wanorde bij ons in de classis Leeuwarden niet zeer groot. Slechts in enkele gemeenten zijn er een paar verklaringen van afscheiding ingeleverd. Alleen in het noordelijk deel van de classis Leeuwarden, vooral in Hallum, en in het oostelijk deel, in de ‘zogenaamde woudstreken’, die in de | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
nabijheid liggen van ‘het middelpunt der kerkelijke onrust, Drogeham’, zijn gemeenten geformeerd en worden conventikelen gehouden. Over de situatie in Hallum en ook in Leeuwarden, waar eveneens een Afgescheiden gemeente bestaat, valt bij gebrek aan officiële gegevens weinig nieuws te melden, maar wat de ‘wouddorpen’ betreft, kan de scriba enigszins in details treden. Hij schrijft dan, dat op 22 december 1835 Van Velzen in een particulier huis onder Smalle Ee, gemeente Boornbergum en Kortehemmen, moet geoefend hebben voor een samenkomst van meer dan 19 personen. Bij die gelegenheid had hij een gemeente geïnstitueerd, een kerkeraad laten kiezen en ook 3 kinderen gedoopt. De hervormde predikant, ds Buisman, had zich over deze zaak dadelijk tot het grietenijbestuur gewend, maar dit wenste eerst nadere inlichtingen over de vraag hoe te handelen, voor het zich met de zaak ging bemoeien. Verder had het klassikaal bestuur uit Suawoude bericht ontvangen, dat al in augustus 1835 Van Velzen, Brummelkamp en ‘een van Raalte’ een conventikel gehouden hadden bij een bakker Van der Meulen, dat wel door 30 mensen was bezocht geweest. De 28e november moet diezelfde Van Raalte 's avonds van 8-11 uur voor omstreeks 25 personen, afkomstig uit verschillende gemeenten, weer hebben geoefend. Tot nu toe had in Suawoude slechts één persoon, nl. die bakker, een verklaring van afscheiding afgegeven. Of er in Suawoude ook werkelijk een gemeente was gesticht, was het klassikaal bestuur niet bekend.Ga naar eindnoot5. In Oenkerk daarentegen was de situatie ernstiger. Daar had de Cock een gemeente ‘opgerigt’ en twee ouderlingen en een diaken bevestigd. Een ‘roervink’ als Reinder Gerbens van Wieren had met nog 17 anderen een verklaring van scheiding ingeleverd. Als ouderling en oefenaar fungeerde vooral een zekere Johannes Lipkes Fokkens, die op dinsdagavond meestal bij een zekere Hendrik Gerks Sikma voorging, maar ook op de zondagen oefende. Op 27 december j.l., 's middags om 5 uur - vervolgt de scriba - moet Van Raalte bij Van Wieren aan huis hebben geoefend voor een groot aantal hoorders, waaronder vele nieuwsgierigen, die uit Suawoude, Rijperkerk en Oudkerk afkomstig waren. Op Nieuwjaarsdag waren velen naar Leeuwarden gereisd, waar Van Velzen ‘een conventikel hield’. En op een oefening in Oenkerk op 5 januari 1836 had men elkaar verteld, dat Van Velzen de volgende dag, 's avonds, in Birdaard, dat tot de classis Dokkum behoorde, zou oefenen en een gemeente stichten. Velen waren daar dan ook naar toe gegaan om te vernemen, wanneer men Van Velzen in Oenkerk kon verwachten. Helaas had het grietenijbestuur zich tot nog toe weinig met de zaak ingelaten. Maar, aldus de scriba, gelukkig bestaat in verscheidene gemeenten van het klassikaal ressort weinig vrees voor wanorde. Daar heerst rust. En hij eindigt dan optimistisch met de belangrijke volzin: ‘En het Bestuur leeft in de vrolijke verwachting, dat ook onder dit alles de zaak | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
der waarheid, en van eene redelijke verlichting, welke door bijna alle onze leeraars met getrouwheid wordt voorgestaan, door den Koning onzer kerke, wel zal gehandhaafd worden’. We hebben een aantal woorden laten cursiveren, want uit deze formulering valt te concluderen, dat in 1836 in de hervormde kerk in Friesland, althans in de classis Leeuwarden, de gereformeerde prediking weinig meer gehoord werd. ‘Redelijke verlichting’ was het wachtwoord geworden. De 18e eeuwse Verlichting had gezegevierd en niet de Nadere Reformatie. Op 1 maart 1836 stuurt het klassikaal bestuur van Leeuwarden opnieuw een schrijven aan het Provinciaal kerkbestuur van Friesland met aanvullende gegevens over de godsdienstige ‘woelingen’ en conventikels in het ressort, met daaraan toegevoegd een opgave van onttrekking. Het waren er niet zoveel. In de gemeente van Hallum had 1, in Marrum hadden 11, in Oenkerk 20, in Suawoude 5, in Boornbergum 7, in de Rottevalle 1 en in Roordahuizum 4 personen schriftelijk verklaard zich af te scheiden van de hervormde kerk ter plaatse. In totaal dus 49 leden. In werkelijkheid lag dit aantal hoger, want ‘vele heethoofden’ waren geen belijdende leden van de kerk, maar slechts doopleden, van wie sommige hebben gemeend hun ‘door den doop met ons geknoopte band te moeten verbreken’. Dat waren er in Bergum 2, in Suawoude 1, in de Rottevalle 1, in Drachten 3 en in Boornbergum 3 personen geweest. In Garijp hadden 3 personen, wonende te Boornbergum, een gelijksoortige verklaring ingeleverd. In Leeuwarden ontving de kerkeraad 3 verklaringen van afscheiding van elders wonende personen, en wel te Sneek, te Dantumawoude en te Burum, en verder nog één zonder opgave van tijd of plaats. Ook te Lekkum was een ongedateerd bericht van afscheiding zonder vermelding van plaats bij avond aan de pastorie bezorgd. Het klassikaal bestuur zag ‘in dit in onze kerk zoo ongewone verschijnsel de hand van den woelzieken van Velzen’, die overal probeerde de menschen tot scheiding aan te zetten. Uit de binnengekomen berichten bleek ook, dat er geregeld conventikelen werden gehouden in Hallum, en vooral in Marrum, en eveneens in verscheidene ‘wouddorpen’. In Boornbergum ‘is voorganger een man van ruim zeventig jaren, niet onbesproken van gedrag, Wierd Ates Noorman; er komen dertig en wel eens veertig personen bij elkander.’ In die streken moet zich een nieuwe oefenaar hebben opgedaan, Pieter Korporaal, wiens woonplaats ons verschillend wordt opgegeven. Hij moest eerst in Suameer (gemeente Garijp c.a.) in een particulier huis bijeenkomsten gehouden hebben. Door tusschenkomst echter van den Consulent dier nog vacante gemeente, A. Weremeus Buning, is zulks verhinderd, waarop hij zich in de Suameerderheide | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
een locaal heeft uitgekozen. Tenslotte spreekt de scriba namens het klassikaal bestuur de verwachting uit, dat de ergerlijke woelingen wel spoedig afgelopen zullen zijn, als de overheid maar krachtig optreedt en wet en orde handhaaft. Enkele dagen eerder had het klassikaal bestuur van Leeuwarden ook een rapport ingezonden aan de minister van Eredienst, waarin het deze op de hoogte stelde van de kerkelijke onrust in de classis Leeuwarden. Voor een deel komen hierin dezelfde gegevens voor als in het door ons boven aangehaald schrijven aan het Provinciaal Bestuur. Het klassikaal bestuur is van oordeel, dat uit de gerapporteerde bijzonderheden duidelijk blijkt, dat het ‘tegenwoordige’ conventikelwezen, de verklaringen van afscheiding, het institueren van Afgescheiden gemeenten, te wijten is aan drijvers, in Friesland vooral aan Van Velzen en enigszins aan De Cock. | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
Tot zover de scriba van het klassikaal bestuur van Leeuwarden. Al vijf maanden eerder had zijn collega van de classis Dokkum, Ds. P.A.C. Hugenholtz, als volgt de indruk, die hij op de classis vergadering van juni 1835 van de jonge ds Van Velzen gekregen had, weergegeven: ‘Ik zag daar Ds. Van Velzen voor de eerste maal, maar hij scheen mij dadelijk toe iemand (te zijn), geschikt en genegen om, misschien met meerdere bekwaamheid dan de Cock, op dezelfde manier als deze op te treden. Hetgeen sedert gebeurd is, heeft mijn vermoeden bevestigd’.Ga naar eindnoot6. Het valt inderdaad niet te ontkennen, dat bij de Afscheiding in Friesland ds Van Velzen een bekwame leider is geweest. |
|