C.H. Hazenberg (landbouwer) trok zich in het jajaar van 1835 uit deze groep terug en mocht nu per 1 januari 1836 ouderling worden in plaats van de overleden Tjeert Tjeerts de Boer. Het spreekt vanzelf, dat hij nu moest meedoen aan het vermanen van zijn vroegere medestanders. Afgesproken werd, dat ds Damsté met ouderling Hazenberg de in Nuis wonende opposanten zouden bezoeken. Ouderling Eise Hindriks de Boer ging met ds Damsté naar Niebert.
Uit het rapport van de vermaanbezoeken bleek, dat niemand van de bezochte lidmaten beterschap wilde beloven, behalve Jan Ebels Dijkstra. Daarom werden in maart 1836 de hardnekkigen voor een half jaar van het Avondmaal afgehouden, en in het najaar voor onbepaalde tijd. De kerkeraad meende het zijn plicht te zijn, ‘door tijdige en gepaste aanwending der kerkelijke tucht, moedwil en scheurziekte te beteugelen’.
Maar zie, een jaar later komen de per 1 januari 1837 afgetreden, hierboven reeds genoemde ouderling Cornelis Hindriks Hazenberg, met Jan Geerts Hazenberg en diens zoon Kornelis al weer niet in de kerk en aan het Avondmaal. De oorzaak daarvan wordt duidelijk, als we de notulen van de kerkeraad van 21 maart 1838 lezen. Als gewoonlijk werd deze vergadering in de pastorie gehouden (dat was comfortabeler en men bespaarde wat turf).
De voorzitter, ds Damsté, was net begonnen met het voorlezen van de notulen van de vorige vergadering of de deur van het vertrek ging wijd open en binnen stapten, onaangediend, diaken Wisse Sjoerds Veenstra, boekweitmulder te Nuis, en de eerste assessor der gemeente Marum: Albert Eises Palma.
In de deuropening bleven staan Cornelis Hindriks Hazenberg, Jan Alles Ausma en Albert Hindriks Hummel, allen landbouwers te Nuis. Bescheiden op de achtergrond, zoals het een dagloner betaamt, stond Hans Derks de Groot.
Nadat diaken Veenstra, boekhouder van de diaconie, de kerkeraad met een kort woord had gegroet, vroeg hij: ‘Schikt het den Kerkeraad de rekening in de kerk te doen?’ Daar had hij namelijk schriftelijk om gevraagd en zelfs was zo juist om 3 uur 's middags de kerkklok geluid als sein, dat men naar de kerk kon komen. Dit klokgelui op een zeer ongewoon uur, had een hele volksoploop ten gevolge gehad.
Wijzend op zijn mede-bezoekers zei Veenstra nog: ‘Deze lieden zijn bij mij aangekomen en wisten niet, wààr de rekening zou wezen’. Ze wilden dus bij de controle van de boekhouding der diaconie aanwezig zijn.
De voorzitter antwoordde, dat de kerkeraadsvergadering al begonnen was en dat men nu moeilijk weer naar de kerk kon gaan, waarop diaken Veenstra alleen nog dreigend zei: ‘Dan is het beslist’.
De bezoekers gingen weer weg; assessor Palsma was de enige, die nog ‘goeden dag’ zei, toen hij de deur achter zich dicht trok.