De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 3. De classis Groningen van de Afgescheiden kerken
(1978)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |||||||||
VII LeekTot de burgerlijke gemeente Leek behoren de dorpen Leek, Midwolde, Lettelbert, Oostwold, Tolbert en Zevenhuizen, dorpen in het Westerkwartier, waar een mystieke geest en het conventikelwezen vroeger welig hebben gebloeid. Om een paar voorbeelden te noemen: In 1682 bezocht een voorman van de zg. Nadere Reformatie, Jacobus Koelman, afgezet predikant van Sluis en een groot voorstander van conventikelen, Lettelbert, waar zijn woorden luisterende oren en ontvankelijke harten vonden. De plaatselijke predikant Meinhard Thomas Hamrich, die de mystieke richting zeer was toegedaan, had hem tweemaal de kansel afgestaan. En in de zomer van 1716 nam de bekende mystieke piëtist uit Nieuwe Pekela, Sicco Tjaden, een keer de dienst voor de oude ds Hamrich waar en was verrukt over zijn ervaringen in Lettelbert: er werden tranen van berouw en vreugde geschreid.Ga naar eindnoot1. Over de inwoners van Oostwold (gemeente Leek) schrijft de schoolmeester in 1828: ‘In het stuk van de godsdienst, die zij getrouw en ijverig waarnemen, zijn zij zeer ernstig.’ Van dweepzucht zijn ze niet vrij te pleiten en ze ‘achten hun predikant om zijns ambtswil als een halve Godheid. Ze lezen gaarne geheimzinnige dingen en bestuderen thans vooral, wegens de oorlog tegen de Turken, Ezechiël en de Openbaring van Johannes. Vooringenomen tegen alles wat nieuw is, zijn ze sterke voorstanders en verdedigers van oude gewoonten en van alles wat de naam van oud draagt.’Ga naar eindnoot2. De schoolmeester van Midwolde (gem. Leek) meent in 1828 te constateren, dat de meeste inwoners slechts gebrekkig kunnen lezen. Voor hun lectuur maken ze meestal gebruik van ‘oude godsdienstige boeken... als een bloemhofje, een gebedenboekje, een boek van Brakel enz’.Ga naar eindnoot3.
Laten we ons nu tot de Afscheidingstijd bepalen. Blijkens de notulen van de hervormde classis Groningen van 4 juni 1834 waren er in Zevenhuizen moeilijkheden met het kerkeraadslid Jitse P. v.d. Vinne wegens diens onverholen sympathie voor een in de streek optredende oefenaar (Rijmsma). En kort daarop kwam bij het Provinciaal Kerkbestuur van | |||||||||
[pagina 201]
| |||||||||
Groningen het bericht binnen, dat te Zevenhuizen enige maanden geleden voor een talrijke menigte geoefend en gepreekt was door een zekere Fedde Martens Rijmsma uit Haulerwijk. Het was waar. In de schets Zevenhuizen hebben we er al iets van gezegd. Laten we de vonnissen, die nog in 1834 voor de rechtbank van eersten aanleg in Groningen werden uitgesproken, en die betrekking hebben op het gebied van de burgerlijke gemeente Leek, eens onder elkaar mogen zetten. We worden dan verschillende bijzonderheden gewaar.
Uit de correspondentie van burgemeester H.P. Wichers van Leek komen we iets meer te weten over bovengenoemde bijeenkomsten. Op die van 20 juli had de veldwachter namens het gemeentebestuur Rijmsma en zijn hoorders bevolen uiteen te gaan. Men gehoorzaamde echter niet. Rijmsma voegde de veldwachter nog toe, dat men, als hij slechts op last van de burgemeester kwam en niet namens de Here Jezus of de Koning der Koningen, zou doorgaan. In de brief, waarin de burgemeester aan de Gouverneur rapporteert over de oefening op zondag 27 juli, heten Evert Drenth en diens vrouw nu landbouwers te Zevenhuizen. Verder blijkt Gerbe Hendriks Buist, ‘oud-onderwijzer der jeugd te Zevenhuizen’ voorzanger te zijn geweest. Meester Buist was door de járen heen zichzelf op dit punt wel gelijk gebleven, want reeds 18 jaar eerder, op maandag 15 april 1816, was hij in de hoofdschool van Zevenhuizen voor 60 à 70 personen als voorganger opgetreden. Hij was toen 37 jaar oud. Ook de 46-jarige arbeider | |||||||||
[pagina 202]
| |||||||||
Jan Fritsers (geboren te Peize, wonende te Foxwolde) was daarbij betrokken geweest. Het kwam elk op ƒ8 boete plus de kosten te staan.Ga naar eindnoot5. De beide volgende zondagen zijn er weer godsdienstoefeningen bij Drenth. Op die van 10 augustus 1834 is ook onze bakker-molenaar uit Midwolde, Karst Douwes Vossema aanwezig. Niet alleen bij Evert Franssens Drenth kwam men samen.
Nog steeds is er in Leek geen geïnstitueerde Afgescheiden gemeente. Dit kon ook moeilijk, want de Afscheiding in Ulrum was na laatstgenoemd vonnis nog slechts 10 dagen oud. Het gaat hierboven over min of meer ‘losse’ oefeningen, al worden ze vrij regelmatig gehouden. Maar dit verandert het volgend jaar. We beschikken over een voor ons doel uiterst belangrijke brief van burgemeester Wichers aan de Gouverneur, gedateerd 7 september 1835. Hierin lezen we dan:Ga naar eindnoot7. ‘Ik neem de vrijheid u te informeren, dat de ex-predikant van Ulrum, de Cock, zich gedurende twee dagen te Midwolde en Lettelbert in deze gemeente heeft opgehouden, maar thans weer naar Drenthe is vertrokken. Zodra ik van de aankomst van deze persoon had gehoord, heb ik de veldwachter dezer gemeente gelast zich naar de behuizing van Hedzer Pebes van der Meulen, landbouwer en diaken der hervormden te Lettelbert te begeven en hem aan te zeggen, om, daar de Cock en vrouw te zijnen huize waren gehuisvest, geen bij de wet verboden vergaderingen bij zich aan huis toe te staan, want dat in dit geval hij en de hoofden dier vergadering terstond gerechtelijk zouden worden aangesproken en de vergaderde menigte desnoods met geweld zou worden uiteengejaagd, aan welk bevel de veldwachter behoorlijk gevolg heeft gegeven. Tevens heeft de veldwachter, geassisteerd door drie personen, zich gedurende de hele tijd, dat de Cock in deze gemeente geweest is, deze op den voet gevolgd, om in de eerste plaats te voorkomen, dat hij in onwettige vergaderingen godsdienstige redevoeringen hield, en in de tweede plaats om erop toe te zien en ervoor te waken, dat hem geen leed werd aangedaan.’
We onderbreken hier even. Hedzer Pebes van der Meulen (54 jaar) woonde in Lettelbert op de boerderij tegenover de smederij.Ga naar eindnoot8. De burgemeester vervolgt: | |||||||||
[pagina 203]
| |||||||||
‘Het doet mij leed, dat er zich in deze gemeente enige personen bevinden, tot de middelstand van landbouwer en burgerklasse behorend, die aan de geestdrijverij van de mystieke de Cock geloof slaan en daaraan hun zegel hechten. Het zijn:
En dan enige personen tot het laagste gemeen behorende, en die zich, wat hun zedelijk gedrag en karakter aangaat, niet zeer gunstig onderscheiden. Deze mystieken worden echter door de overige ingezetenen met medelijden aangezien en ook veracht, zodat ik vertrouw, dat de dweepzucht hier geen veld zal winnen.’ De brief gaat verder: ‘De heer predikant Sissing van Lettelbert heeft mij blijken van zijn goede gezindheid gegeven, die ik niet nalaten kan aan u kenbaar te maken; terwijl de heren van Drongele en Roos als commiezen der Rijksbelastingen hier gestationeerd, dezelfde ijver voor rust en goede orde hebben aan de dag gelegd blijkens de door hen upgemaakte processenverbaal tegen H.P. v.d. Meulen wegens overtreding van de wet der belasting op het personeel, daar hij zonder aangifte met twee paarden personen had vervoerd en als voerman daarenboven niet was gepatenteerd.’ De hier genoemde predikant is Aaldrik Ebbens Sissingh (1788 1852), een domineeszoon, die op 13 september 1812 in Lettelbert was bevestigd en daar 22 maart 1852 overleed. Zijn grafzerk is nog op het kerkhof dicht bij de kerk te Lettelbert te vinden. Hij heeft van de Afscheiding in het notulenboek geen letter opgetekend. De brief besluit met:
Wie die personen zijn, weet ik echter nog niet. Wat overigens de rust der gemeente aangaat, hiervan kan ik voor zover ik weet, de geruststellendste verzekeringen geven.’ | |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
Tot zover het schrijven van de burgemeester. Op de hervormde classisvergadering van 30 september 1835 is een schrijven binnengekomen van ds A.E. Sissingh van Lettelbert, waarin deze bericht ‘dat de ex-predikant de Cock op 5 september 1835 een nieuwe gemeente heeft gesticht, bestaande uit leden der gemeenten Lettelbert, Midwolde c.a. en Tolbert, onder wie ook één der diakenen van Lettelbert zich bevindt’. Die diaken was de hierboven reeds meermalen genoemde landbouwer H.P. v.d. Meulen. We mogen nu concluderen, dat op 5 september 1833 de huidige gemeente Leek is gesticht in Midwolde, waarschijnlijk bij molenaarbakker Karst D. Vossema. Hij woonde in de bocht van de laan, die leidt van de Midwoldster toren naar Nienoord, op de plek waar de molen stond. De gemeente, zelf vervolgd, leefde mee met de vervolgingen en smaad, die de Cock in september 1835 in Delfzijl, Middelstum en Uithuizen had ondergaan en doorstaan en waarvan het gerucht in Leek was doorgedrongen. Dit blijkt uit een brief van de Cock aan de broeders van de gemeente te Leek.Ga naar eindnoot10. 't Is jammer, dat voor Leek nagenoeg geen archiefstukken uit de beginperiode meer voorhanden zijn. Daardoor weten we van het lief en leed van de gemeente uit die dagen heel weinig af. Via de classisnotulen worden we slechts de namen van enkele ambtsdragers gewaar. We gaan ze hier noemen. In de eerste plaats Jouke Annes van der Leest, een schoenmaker. We hebben hem in de schets Zevenhuizen al vermeld. Hij kan één der mannen van het eerste uur worden genoemd. Verder worden herhaaldelijk naar de classis Groningen afgevaardigd:
Ook noemen we nog Riemer van der Molen, een arbeider uit Zevenhuizen, dat in het begin kerkelijk bij de Afgescheiden gemeente van Leek en omstreken hoorde.Ga naar eindnoot12.
Werd de kerk van Zevenhuizen in 1844 door de regering als zelfstandige kerk erkend, in 1846 verwierf de gemeente van Midwolde-Leek deze toelating als antwoord op een verzoekschrift, door 22 personen ondertekend. De kerkdiensten zouden gehouden worden ‘in het gebouw te stichten op het erf behorende tot de behuizinge kadastraal bekend sectie D. no 457’. Dit door de kerk in mei 1846 gekochte huisje was volgens kadastrale gegevens in 1842 gebouwd en toen eigendom van Samuel Victor van der | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
Reis.Ga naar eindnoot13. Huisje en erf kwamen op naam te staan van K.D. Vossema, Hendrik Heys, Louwe Heys en Gerrit Schuil. Het dorp te Leek. In het centrum de hervormde kerk.
Pentekening door Hendrik Lofvers. Het huis werd pastorie en er werd een kerkzaaltje achter gebouwd, ongeveer 12 m lang en 7½ m breed (niet zo veel groter dus dan een grote huiskamer tegenwoordig). Zo had in 1847 de Afgescheiden kerk van Leek een eigen vaste plaats van samenkomst gekregen. Het was veelszins het gewone beeld, wat de Afgescheiden kerken van die jaren betreft: Een dodeenvoudige pastorie, er achter een armelijk kerkgebouwtje, waaraan geen enkele zwier te bespeuren viel. Dit eerste Afgescheiden kerkje van Leek stond op de plek van de huidige gereformeerde kerk (vrijgemaakt) in de Tolberterstraat. Het is in de loop der jaren verschillende keren verbouwd en vergroot. Tengevolge van de erkenning door de regering was nu voor de Chr. Afgescheiden gemeente te Leek de weg vrij gekomen voor het beroepen van een predikant. De eerste Afgescheiden dominee werd in het begin | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
van 1847 ds H.H. Knol, een man van 57 jaar. Hij was in 1841 als Afgescheiden predikant in Apeldoorn begonnen en had daarna nog in Friesland, in Marrum en Oudega (Smallingerland) gestaan. De eerste classisvergadering, die hij meemaakte, was die van 19 februari 1847, waarin ‘de nieuw aangekomen broeder H.H. Knol, Leeraar te Leek en Midwolde met gelukwensching’ door de praeses werd ontvangen. Die praeses was ds H.J. Budding van Groningen, die veel met ds Knol ophad. Toen Budding uit Groningen was vertrokken, vestigde hij in een brief de aandacht van de kerkeraad aldaar o.a. op ds Knol van Leek als zijn eventuele opvolger. En het was niet gauw goed bij Budding!
Met de beste voornemens bezield legde de eerste Afgescheiden predikant van Leek een nieuw notulenboek aan, dat per 1 maart 1847 begint. Helaas zijn de voorafgaande notulen niet bewaard gebleven. Het lezen in zo'n oud kerkeraads-notulenboek is altijd een boeiende zaak, omdat men dan het wel en wee van de betreffende gemeente als het ware op de voet kan volgen. Laten we daarom tenslotte uit de eerste jaren van de diensttijd van ds H. Knol in Leek nog enkele bijzonderheden mogen doorgeven. In het jaar, waarin ds Knol zijn intree in Leek heeft gedaan (1847), zitten volgens de notulen in de kerkeraad:
| |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
In de kerkeraadsnotulen lezen we herhaaldelijk over het toepassen van de tucht op leden die van de goede weg afwijken. Om een voorbeeld te geven:
In 1849 werd Jannes Buiter, wonende te Midwolde, gecensureerd, omdat hij niet meer in de kerk kwam en zich aan ‘hoererij’ had schuldig gemaakt. Alle vermaningen en waarschuwingen werkten niets uit en twee jaar later werd hij van de gemeente van Leek afgesneden. Heel pijnlijk waren de gevallen met twee ambtsdrager. Het ene had betrekking op zonde tegen het 7e gebod, het andere betrof een diaken die het 8e gebod had overtreden. Volgens een proces-verbaal der commiezen had hij een schaap geslacht zonder accijns te hebben betaald. Het viel niet te ontkennen: zijn handelwijze was èn voor de gemeente èn voor de wereld een oorzaak van ergernis geweest. Hij werd dan ook als diaken geschorst op grond van art. 79 K.O. Berouwvol onderwierp hij zich aan de censuur. Maar zie, een jaar later verschijnt hij op de kerkeraad ‘en is met liefde en algemene toestemming des kerkeraads van de censuur en schorsing in zijn diakenschap ontheven en weer broederlijk opgenomen.’ We willen ook graag citeren de van vroomheid getuigende ontboezeming, te lezen in de eerste kerkeraadsnotulen van 1850:
‘De Heere heeft ons het jaar 1849 in vrede doen eindigen, wat de staat der gemeente aangaat. Hij schenke ons te bedenken, dat er nu een halve eeuw verlopen is, dat er mogelijk niet één uit onze kerkeraad de aanstaande halve eeuw ten einde brengen zal, maar alsdan het graf bewonen zal tot de tijd dat Jezus dezelve onsterfelijk zal opwekken. Hij schenke ons, dat wij dit jaar in vrede mogen doorbrengen tot Gods ere en onze zaligheid. Amen’.
Voor de oude ds H. Knol kwam het einde van zijn trouwe ambtsdienst in de Christelijk Afgescheiden gemeente van Leek op 22 mei 1864. Op die datum nam volgens een bericht in De Bazuin ‘onze algemeen beminde leeraar des voormiddags zegenend afscheid van de gemeente, die Gode en den Woorde Zijner genade aanbevelende, naar aanleiding van Hand. 20:32. Zwakheid des lichaams en de hooge jaren die Z.Ew. bereikt heeft, waren de oorzaak waarom hij zich gedrongen gevoelde zijn herdersstaf te moeten neerleggen, terwijl hij denkt nu als emeritus predikant op de Smilde te gaan wonen.’ Inderdaad deed hij dit. En daar kwam een jaar later (23 mei 1865) het einde. We besluiten deze schets met de overlijdensadvertentie door zijn vrouw G.J. Vos in ‘De Bazuin’ geplaatst: | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
Heden behaagde het den Heere, die ons zoo gelukkig had te zamen gevoegd, mijn geliefden man | |||||||||
Peize (Drenthe)We willen onze schets over Leek besluiten met nog enige aandacht te wijden aan Peize, want in dit dorp is in het begin van de jaren 1840 een groepering Afgescheidenen ontstaan. Peize, 10 km ten zuidwesten van Groningen in Drenthe gelegen, telde omstreeks 1845 in de kom van het dorp 1170 inwoners, dus bepaald niet weinig. Ze leefden vooral van de landbouw, al was niet overal de bodem even vruchtbaar: er lagen in de gemeente ook lage veenlanden. Om het corp werd vroeger veel hop verbouwd, maar de vermaarde Peizer hopbouw was sterk terug gelopen, naar het heet omdat het bier zich in Drenthe niet als de volksdrank had weten te hanhaven. Peize, met de gehuchten Peizerhorst en Peizerwolde, was vooral in de zomer een dorp, waar het aangenaam vertoeven was, zoals trouwens nu nog het geval is. De hervormde kerk met haar kleine, spitse toren, in 1824 vernieuwd en vergroot, lag schilderachtig tussen hoge eiken verscholen. Welnu, in dit dorp heeft nog een tijd lang een groep Afgescheidenen bestaan. In welke mate deze zelfstandig is geweest, valt niet te zeggen. Wel is het zò, dat in de notulen van de Afgescheiden classis Groningen herhaaldelijk over de ‘gemeente’ van Peize wordt gesproken. Af en toe | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
verschijnt er een afgevaardigde op de classis. Het is nagenoeg altijd ouderling Jan Harms Kruims. En zeker is ook dat later die Afgescheidenen bij de gemeente van Leek zijn gaan behoren, want in de kerkeraadsnotulen van die kerk van io maart 1847 wordt, kort na de intree van ds H. Knol in Leek, vermeld, dat Jan Harms (Kruims) te Peize ‘nog als ouderling zal blijven dienen’. Hier wordt gedoeld op de landbouwer Jan Harms Kruims (1782-1861), die op 13 mei 1861 als weduwnaar van Geertruid Alders in Peize is overleden. In de hervormde kerk van Peize is hij ook ouderling geweest; in 1835 en 1838 komen we hem als zodanig tegen. Maar in 1841 en volgende jaren verschijnt hij soms als afgevaardigde van de Afgescheidenen van Peize op de classis Groningen. Over het ontstaan van de Afgescheiden ‘gemeente’ in Peize worden we ingelicht door de notulen van de hervormde kerkeraad aldaar. Deze had vernomen, dat op dinsdag 8 februari 1842 een godsdienstoefening had plaats gehad bij Jan Harms Kruims te Peize. Voor de zekerheid wilde men het gerucht uit de mond van getuigen bevestigd zien. Daarom werden twee lidmaten, die bedoelde godsdienstoefeningen zouden hebben bijgewoond, ontboden terstond op de kerkeraad te verschijnen. In het kleine Peize waren die twee broeders blijkbaar gemakkelijk te bereiken, want na enige ogenblikken verscheen Jan Bakker al. Deze vertelde, dat er op 8 februari 1842 inderdaad in de schuur van Jan Harms Kruims 's morgens tussen 10-12 uur een godsdienstige samenkomst was gehouden met meer dan 25 toehoorders. Een zekere Strik had gepreekt en het Avondmaal bediend (dit was ds F. Strik, die toen in Haulerwijk stond), 's Middags was er op dezelfde plaats weer gepreekt en waren er twee kinderen gedoopt, het ene van Jan Sikkens Bouwkamp en het andere van Jan Alderts. De tweede getuige, Klaas Adolfs, inmiddels ook verschenen, verklaarde zakelijk hetzelfde. De kerkeraad benoemde nu een commissie, bestaande uit ds J.L. Tonckens en de beide oudste ouderlingen Roelf Brink en Roelf Luinge om met Jan Harms Kruims te spreken over de oefening bij hem aan huis gehouden. (Notulen 1 mei 1842). Enkele dagen later had de commissie haar opdracht al uitgevoerd. Ze had Kruims erop opmerkzaam gemaakt, dat hij, door een oefening in zijn huis te laten houden, de reglementen had overtreden. Daardoor dreigde de goede orde in de kerk te worden verstoord. Maar Kruims meende niets ongeoorloofds te hebben gedaan, omdat Schelto Lesterhuis hem had meegedeeld al een acte van Afscheiding bij de kerkeraad te hebben ingeleverd. (Deze Schelto Rutgers Lesterhuis (1806-1854) een schoenmaker, was oefenaar in Peize.) De commissie wist hiervan echter niets af. | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
In de kerkeraadsvergadering van 29 mei 1842 deelde de praeses, ds J.L. Tonckens, echter mee, dat zes dagen geleden bij hem aan de pastorie een acte van afscheiding was bezorgd, gericht aan de hervormde kerkeraad van Peize. De ondertekenaars verklaarden daarin, dat ze zich volgens art. 32 der Geloofsbelijdenis van de hervormde kerk afscheidden ‘als verwerpende alle menschelijke vonden en wetten, ingevoerd om God te dienen en door dezelve de conscientiën te binden, in wat maniere het ook moge zijn’. Ook verwierpen zij het kerkelijk bestuur, sedert 1816 ‘buiten toestemming der gereformeerde kerk ingevoerd’. Tenslotte wensten zij de verenigen ‘met die gemeente die (blijkens de Handelingen van de Synode gehouden den 2 Mei 1836 en volgende dagen) vasthoudt in leer, tucht en dienst aan de drie Formulieren van Enigheid’.
De acte was ondertekend door de volgende personen:
Hier hebben we dus de namen van de eerste Afgescheidenen in Peize, waarbij dient opgemerkt te worden, dat laatstgenoemde naam bij de hervormde kerkeraad van Peize niet als lidmaat bekend was. De kerkeraad besloot te proberen de dwalenden terecht te brengen en de ondertekenaars uit te nodigen om op zaterdag 4 juni in het gemeentehuis te Peize, waar de kerkeraadsvergaderingen gewoonlijk werden gehouden, te verschijnen. Van de acht ondertekenaars verschenen er op die 4e juni drie personen nl. Schelto Lesterhuis, Jan Harms Kruims en Jan Sikkens. Deze bleven bij wat ze in hun acte van afscheiding hadden verklaard. Daarom kon de kerkeraad niet veel anders doen dan de genoemde personen te beschouwen als niet meer tot de hervormde kerk te behoren.
De Afgescheidenen in Peize vormden blijkbaar een vrij geisoleerd levende groep, want in 1843 besloot de classis Groningen de gemeente te Peize te vragen tot welke classis ze zich nu rekende te behoren. Indien tot die van Groningen, dan moesten ze ook duidelijk maken, waarom er bijna nooit een afgevaardigde op de classis verscheen. In de classisvergadering van 28 april 1843 beloofde de ouderling van Peize (ongetwijfeld J.H. Kruims) beterschap, maar hij zou in Peize nog graag een ouderling naast zich zien. | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
Ook deelde hij mee, dat oefenaar Lesterhuis niet langer zijn dienst in Peize zonder enige geldelijke vergoeding zou kunnen blijven uitoefenen. In de classisgemeenten zal nu voor deze oefenaar worden gecollecteerd. In het volgend jaar (1844) kregen Lesterhuis en een zekere Mekkes toestemming van de classis om op de Provinciale Vergadering te worden geëxamineerd. J.H. Mekkes is later inderdaad predikant geworden (in 1846 in Een), maar Lesterhuis heeft dit doel nooit bereikt. Integendeel, het gaat mis met hem. De kerkeraad van Leek, tot welke gemeente de Peizenaars zijn gaan behoren, moet hem van het Avondmaal afhouden, o.a. omdat hij zijn kind niet wil laten dopen. Het laatste wat we van ouderling Jan Harms Kruims in de notulen van Leek lezen, is dat hij met Kornelis Hofsteenge aan Albert Jans Talen en Annechien Jans Arkies, wonende te Peize, moet meedelen, dat deze ‘wegens hun ongodsdienstig gedrag’ niet meer gerekend worden tot de gemeente te behoren. (1853). |
|