De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 3. De classis Groningen van de Afgescheiden kerken
(1978)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||
VI GrootegastGrootegast is een dorp in het Westerkwartier op een vrij brede zandrug gelegen met ten zuiden daarvan veengronden, waar vroeger turf werd gebaggerd, en ten noorden laag land. Een straatweg was er in de dagen der Afscheiding nog niet, wel een goede zandweg en brede zandpaden. Kaal was het landschap allerminst; de plaats heette ‘wegens de bosrijkheid aangenaam’, telde in de kom van het dorp 450 en in haar geheel 760 inwoners. Enkele kilometers ten zuidwesten van Grootegast ligt Doezum, waar in die tijd de huisjes langs een zandige rijweg verspreid lagen. De gast (zandrug) van Lutjegast is smaller dan die van Grootegast, maar het terrein is er minder vlak.Ga naar eindnoot1.
Reeds vroeg was Grootegast een bolwerk van Afgescheidenen. Al in juni 1835 ontstond daar een zelfstandige Afgescheiden kerk, waaruit in de loop der jaren vele dochterkerken zijn ontstaan: Stroobos (1845), Marum (1852), Oldekerk (1856), Kornhorn (1880), Lutjegast (1893), Opende (1924) en Doezum (1941). Het gebied - zoals trouwens het hele Westerkwartier - was altijd een eldorado voor oefenaars geweest, die er een gretig gehoor vonden. Wumkes geeft hiervan enkele sterke staaltjes.Ga naar eindnoot2. In 1822 duikt hier op de bekende oefenaar Johan Willem Vijgeboom (1773-1845), onder wiens leiding in juli van dit jaar helemaal aan de andere kant van het land, in Axel, in Zeeuws-Vlaanderen, een afscheiding van de hervormde kerk had plaats gevonden. Ten gevolge daarvan was in dit Zeeuwse plattelandstadje een vrije kerk, de Herstelde Kerk van Christus, ontstaan (die twee jaar later al weer te niet ging). Onrustig als oefenaars vaak waren, reisde Vijgeboom reeds in de herfst van hetzelfde jaar in het noorden van ons land rond en oefende o.a. in Leeuwarden, Makkum, Groningen, Drogeham, Franeker en Harlingen.Ga naar eindnoot3. Ook op het Dorp, een buurtschap kerkelijk behorend tot Doezum en even ten oosten van Stroobos, dichtbij Grootegast gelegen. Die oefening vond plaats bij de landbouwer Sijt Lubbes Denkema aan huis, een ouderling nog wel! De hervormde predikant van Grootegast-Doezum, Jacob Schaink Bolt | |||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||
(1804-'32) sprak op de kerkeraad zijn verontwaardiging over dit alles uit. Hij vond Vijgeboom maar ‘een geestelijk oproermaker, van wie de nieuwspapieren zelfs gewagen’ en vermoedde, dat ‘die Vijgeboom wel vele onrijpe vijgen zou hebben laten vallen’, voor sommige gemeenteleden zeer schadelijk en hem, dominee, veel moeite bezorgend. Toch wilde hij er, gezien zijn hoge leeftijd, geen werk van maken, maar zag wel graag, dat zijn kerkeraad schriftelijk verklaarde, dat hij zuiver in de leer was en trouw en ijverig in zijn dienst.Ga naar eindnoot4. Hij had het vanuit zijn standpunt goed gezien. De notulen van de hervormde kerkeraad van 22 juni 1823 gehouden te Grootegast vermelden nog, dat de korte aanwezigheid van ‘die geestelijke oproermaker’ Johannes Vijgeboom in de gemeente nadelige gevolgen had gehad, vooral wat de kwestie der Evangelische gezangen betrof (waarvan Vijgeboom een fervent tegenstander was, wat hij in woord eñ geschrift duidelijk had laten blijken).Ga naar eindnoot5.
In de notulen van de volgende kerkeraadsvergaderingen komt de zaak- Vijgeboom niet meer ter sprake. Dat tien jaar later de zaak-de Cock ook in Grootegast de gemoederen intens bezig houdt, blijkt ten overvloede uit een rekest van F.E. van Bolhuis c.s. vóór 13 september 1834 aan de Gouverneur gestuurd. Hierin verzoeken de ondertekenaars ongehinderd in eigen oefeningen bijeen te mogen komen. ‘Genoegzaam getuigen de schriften van (Hofstede) de Groot en Van der Linde,Ga naar eindnoot6. hoever zij en de meesten onzer hedendaagse predikanten van de zuivere gereformeerde leer... vervreemd zijn; een andere leer lerende, die niet uit God maar uit de duivel is. Daarom hebben wij ons onderling in onze gemeente verenigd, om, zolang die los- en lichtzinnigheid in de religie bestaat, uit Gods Woord, naar de regelmaat onzer Formulieren, die wij in alles houden en kennen als op Gods Woord gegrond, ons de gezonde woorden des eeuwigen levens te laten voorstellen.’ En dan volgen 46 namen.Ga naar eindnoot7. Verreweg de meeste ondertekenaars vinden we straks als Afgescheidenen terug. Uit protest tegen de prediking bezochten steeds minder mensen de officiële kerkdienst. En het zinnetje ‘daarom hebben we ons onderling in onze gemeente verenigd’ bewijst, dat men zich had georganiseerd in oefengezelschappen, die al in de voorafgaande jaren steeds meer werden gehouden. Concrete details hierover vinden we in het volgende rijtje vonnissen, door de rechtbank in Groningen uitgesproken:
Menne Takes Hoekstra, 32 jaar, dagloner, geboren Grootegast, wonende te Niebert had op 24 februari en 22 maart 1833 bij zich aan huis een godsdienstoefening toegestaan. Boete ƒ10+ƒ14,09½ proceskosten. | |||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||
Sake Alles de Vries, 48 jaar, arbeider, geboren Rottevalle (Fr), wonende Niebert had 24 maart 1833 zijn huis voor een oefening beschikbaar gesteld. Boete ƒ10+ƒ13,17½ proceskosten.Ga naar eindnoot8.
De boeten zijn nog laag, maar het volgend jaar (1834) verandert dit in ongunstige zin.
Luitsen Jochems Dijkstra, 36 jaar, arbeider te Smilde (geboren Gorredijk) had in juli 1834 herhaaldelijk geoefend bij de 38-jarige landbouwer Luitjen Lubbes Hoeksema te Grootegast. Elk kreeg een boete van ƒ75 + samen ƒ16,90½ proceskosten.
Diezelfde dag (8 aug. 1834) werd in Groningen ook nog veroordeeld:
Jan Husman, 46 jaar wever te Roden, geboren te Nordhorn, graafschap Bentheim. Hij had in juli en augustus 1834 herhaaldelijk in de hut of schuur van de 41-jarige wagenmaker Abel Jans Westra te Grootegast (geboren Grijpskerk) oefeningen gehouden. Westra had de hut of bijschuur ten noorden van zijn eigen huis verhuurd aan Husman en aan 18 in het contract genoemde personen (het huurcontract gold voor 3 jaar, ingaande 14 juli 1834). Husman kreeg ƒ90+ƒ16,08½ kosten; Westra werd in Groningen vrijgesproken, maar kreeg later in appèl in Leeuwarden toch ƒ25+ƒ10,47.
Volgens de burgemeester Jacob Havinga waren er bij de oefening van 31 augustus 1834 wel 700 mensen geweest! De tijd was rijp voor afscheiding. Eén dag voor die een feit wordt, (13 oktober) bevindt zich in Ulrum ook de blauwverwer Klaas de Wit uit Grootegast, waar hij op zondag 12 oktober met anderen ds N. Smith uit Leens lastig valt. | |||||||||||||||||||
Ongeregeldheden in Niekerk, 1836Daar de Afgescheidenen te Oldekerk en Niekerk toen kerkelijk bij de gemeente van Grootegast gerekend werden, is het hier de plaats melding te maken van de ongeregeldheden, die zich in 1836 in Niekerk voordeden als gevolg van het kiezen van een nieuwe predikant aldaar. In de hervormde kerk van Niekerk deed toen dienst als een soort hulpprediker Thomas Eduard Heinecken,Ga naar eindnoot9. een 29-jarige kandidaat in de theologie. Hij was blijkbaar rechtzinnig. Maar het collatierecht bracht mee, dat tegen de wil van een groot deel der gemeente een ‘vrijzinnige’ dominee kon worden benoemd. Zo ook hier in Niekerk. Tot welke spanningen dit kon leiden, leert ons het volgende rapport door burgemeester F.H. d'Aulnis de Bourouill aan de Gouverneur uitgebracht (gedateerd Oldekerk, 11 april 1836). | |||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||
Hij schrijft dan (een enkele toelichting zetten we er tussen haakjes achter): ‘Door Mevrouw van Byma als primaria collatrice waren op heden in de kerk te Niekerk tegen negen uren opgeroepen de collatoren, ter verkieizing van een predikant op de vacante plaats alhier. Deze vergadering werd door mij en de assessoren gehouden ter opneming der stemmen. Niemand compareerde (verscheen) dan mijn broeder als gevolmachtigde van Mevrouw van Byma (die met een d'Aulnis de Bourouill gehuwd was). Al dadelijk na het bekend worden der stemming, ontstond er enig rumoer door te zeggen: waarom zouden wij de ‘oude’ dominee (= kandidaat Heinecken) wegjagen? Ik verzocht stilte, maar het geraas vermeerderde. De kerk verlatende en mij met de assessoren naar het gemeentehuis begevende, zei één uit de menigte: dat kost u altijd het leven. Herhaalde malen poogde de menigte in de gemeentekamer te komen door tegen de deur te slaan en te trappen. Het proces-verbaal van het verhandelde geschreven zijnde, besloot ik, daar de sterke drank de gemoederen hoe langer hoe meer aanzette, het gemeentehuis te verlaten en mij huiswaarts te begeven, vergezeld van de veldwachter, de heer luitenant der schutterij Johannes Tammen, die toevallig daar aanwezig was, en mijn broeder bovengenoemd. Het gelukte mij door de menigte heen naar buiten te komen. Dadelijk vatte mij een vrouw aan, zeggende: haalt hem onder de voeten! Ik stootte ze van mij en herinnerde de menigte mijn ambtsbetrekking en waarschuwde voor de gevolgen van beledigingen en ongeregeldheden. Mijn weg vervolgende, werden uit de menigte kluiten en stenen geworpen. Ik liet de veldwachter een weinig achterwaarts gaan. Herhaalde malen werd mij toegevoegd: dat zal u het leven kosten! en hoorde ik zeggen: hij moet hier niet levendig vandaan, laat hij de candidaat Heinecken als predikant beroepen, dan is alles gedaan. Men wilde mij dwingen te verklaren, dat deze de predikant zou zijn en onder deze personen was de dienstmeid van de heer Heinecken zelf, de vrouw van de zoon van de rijksontvanger alhier en anderen, die telkens, wanneer de menigte bedaarde, ze wederom aanvuurden door te zeggen: dwingen wij ze nu niet, dan is het voorbij. De passage aan het pad werd gestremd, zodat een andere weg door mij werd gekozen, maar de menigte sloot mij gedurig in en hield mij tegen, want vooruit zijnde, werden mij stenen en kluiten nageworpen. Met veel moeite gelukte het mij telkens door bedaard praten het handgemeen te voorkomen. Geweld tegen deze opgeruide menigte van nagenoeg vijftig à zestig personen te gebruiken met mijn veldwachter was mij onmogelijk, tenminste kon ik geen goed gevolg van dien verwachten, daar zulks meer zou verbitteren. | |||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||
Eindelijk gelukte het mij de menigte achter te laten en met weinigen huiswaarts te keren. Mij werd nog toegevoegd: gij moet nimmer weder in het dorp komen. De in het dorp teruggekeerde volkshoop heeft daarop de schoolonderwijzer Andries Olthoff aangetast, geslagen en mishandeld, zeggende dat hij de oorzaak was, dat de heer Heinecken geen predikant werd. Verder zijn mij geen buitensporigheden bekend geworden.’ Andries Olthoff was schoolmeester en tevens koster in de kerk van Niekerk. De volkswoede bleef smeulen. Op zondag 7 augustus 1836 zou 's morgens om 9 uur de nieuwe (ongewenste) ds P. Wieringa worden bevestigd. En zie, vlak daarvoor, in de nacht van zaterdag op zondag brandde een watermolen toebehorende aan Mevrouw douairière baronesse d'Aulnis de Bourouill van Byma, tot de grond toe af. Er dreigde nu het gevaar dat het land onder water kwam te staan. Het watermolentje stond aan de vroegere Maarsdijk in de Bijmapolder, iets ten zuiden van de weg Niekerk-Briltil. Volgens de burgemeester was hier ongetwijfeld opzettelijke brandstichting in het spel en moest er verband gezien worden tussen de komst van de nieuwe dominee en de bij de ongeregeldheden van april j.l. geuite bedreigingen. Hij wil dan ook voor een poosje een paar personen als buitengewone veldwachters aanwijzen. | |||||||||||||||||||
Instituering, 20 juni 1835Bewaard bleef de ‘Cronijk of het Verhandelingsboek van de Wedergekeerde Gereformeerden ... aanvangende door de genade Gods in den jare 1835, den twintigsten Junij’. Op die 20e juni 1835 (een zaterdag) is de gemeente van Grootegast door ds de Cock gesticht bij de 31-jarige Wiebe P. van der Molen te Grootegast.Ga naar eindnoot10. De belangstelling bij en de dankbaarheid voor de instituering waren groot. Was er de vorige dag, toen de Cock bij K. de Wit voorging, ƒ1,78 voor de armen gecollecteerd, op de dag der instituering werd ƒ4,21 geteld. | |||||||||||||||||||
Eerste kerkeraadDe 20e juni werden meteen ook 2 ouderlingen en 2 diakenen gekozen en bevestigd. Het waren de 49-jarige Derk Derks Drukker, uit Stroobos, en de 44-jarige Fokke Everts van Bolhuis uit Grootegast. Diaken werden de 32-jarige Lammert Alberda de Wit uit Niebert en Luitjen Lubbes Hoeksema, 39 jaar, uit Grootegast. Over elk van de vier ambtsdragers een enkel woord. D.D. Drukker en | |||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
F.E. van Bolhuis waren befaamde oefenaars, die in Grootegast pionierswerk hebben verricht en de gemeente door de niet gemakkelijke beginjaren heen geleid. Van Bolhuis is vanaf 20 juni 1835-12 maart '56 toen hij de notulen voor het laatst tekende, scriba geweest bijna 21 jaar. Terloops vemelden we dat zijn zoon Evert hem als scriba opvolgde (1856-'64). En om nog een aantal scriba's uit de vorige eeuw te noemen: A. Boetje (1864-'70), G.P. Oosterhof (1870-'84). P. Kramer (1884-'87), F. Luinstra (1887-'94). Dan komt D. Bakker.
Derk Derks Drukker (1785-1852) was geboren in Veendam. Zijn vader Derk Hindriks Drukker (overleden 10 oktober 1812) was zeeman, maar toen in de Napoleontische tijd de grote vaart te bezwaarlijk werd, ging hij over op de binnenvaart. Verscheidene jaren lang was zijn zoon Derk zijn knecht en medewerker. Zo zal deze in Dokkum zijn eerste vrouw hebben gevonden, Jantje Hendriks Boersma. Hij hertrouwt op 6 november 1817 te Grootegast met Antje Seits Denkema, 19 jaar, wonende op het Dorp onder Doezum. Haar vader komen we vijf jaar later tegen. Hij was de man die in 1822 door ds J.S. Bolt ervan werd beschuldigd zijn huis beschikbaar te hebben gesteld voor de oefenaar J.W. Vijgeboom. In deze trouwacte heet Drukker nog trekschuitschipper. Hij vestigde zich in 1822 in Stroobos als ‘boekweitmeelker’ (2 juni 1822 met attestatie uit Dokkum overgekomen). Daar maakte hij ook de Afscheiding mee en werd er zelfs het middelpunt van. In 1830 heet hij grutter van beroep, in 1840 koopman. Hij was donker van uiterlijk: zwart haar, bruine ogen. Ds de Cock vond bij zijn bezoeken aan Stroobos bij de familie Drukker een gastvrij onderdak. Derk D. Drukker was voor Groningen afgevaardigde naar de Algemene synode van 1837 te Utrecht en naar die van 1840 te Amsterdam (17 nov.-3 dec.). Van Stroobos verhuisde D.D. Drukker na 1840 naar Ulrum, waar hij al spoedig ouderling werd. Hij ging voor in de kerkdiensten aldaar en ook wel in sommige plaatsen in Friesland. Uiteindelijk was het zijn doel dominee te worden, maar op de Prov. Vergadering van Drenthe, op 19, 20, 21 oktober 1842 in Dwingelo gehouden, werd hij niet toegelaten tot het predikambt. Het volgend jaar zakte hij weer en kreeg zelfs het advies met zijn theologische opleiding voor predikant op te houden. Hij zette echter door en slaagde nu in Friesland erin de preekstoel te bereiken. Na zijn toelating als predikant kreeg hij in juli 1844 een beroep naar Dokkum, zijn vroegere woonplaats, waar hij op 11 september 1844 werd bevestigd. Hij was in dit stadje in Noord-Friesland de eerste Afgescheiden predikant. Vier jaar later vertrok hij naar Koudum-Hindelopen en stierf daar enkele jaren later (1852). In Ulrum had hij zijn derde vrouw gevonden. | |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
Fokke Everts van Bolhuis was in oktober 1814 op 23-jarige leeftijd getrouwd met de 29-jarige Antje Jacobs, landbouwersche te Grootegast, weduwe van Fokke Jannes Hofsteede. Ze stierf in september 1844. Een goed jaar later hertrouwde de dan 54-jarige grutter met Riemke Jans Rosema, 22 jaar, een landbouwersdochter uit Grootegast. Hij heeft net als D. Drukker nog geprobeerd tot predikant te worden opgeleid, maar dominee is hij nooit geworden. Op dezelfde Prov. Vergadering, waarop Drukker in oktober 1842 in Dwingelo zakte, werd ook Fokke van Bolhuis afgewezen.
Lammert Alberda de Wit, geboren 16 juni 1803 te Winschoten, was van beroep wever. Zijn vader Klaas de Wit was later blauwverwer in Grootegast. Hij trouwde 27 november 1823 met Martje Lukas Holwijn. Luitjen Lubbes Hoeksema overleed 16 augustus 1869 te Lutjegast, 73 jaar oud, landbouwer. Zijn vrouw heette Hiltje Berends Mulder.
Tot de gemeente traden op de dag der instituering 20 juni 1835 toe 19 echtparen en 17 anderen. We noemen hier de echtparen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
De eerste kerkeraadsvergadering is op 25 juni 1835 bij F.E. van Bolhuis gehouden; hierin fungeerde als praeses D.D. Drukker en als scriba F.E. van Bolhuis. De beide mannen beschikten onmiskenbaar over enig organisatie-talent. We merken op, dat ook de zwakke Afgescheiden kerk van Ulrum, waarheen D. Drukker in 1842 vertrok, van diens organisatorische kwaliteiten heeft mogen profiteren. Evenals die van Grootegast. Met algemene stemmen werden daar vlak na het ontstaan van de Afgescheiden kerk de volgende ‘regelingen’ voorgesteld:
Dit waren de behandelde punten van de eerste kerkeraadsvergadering der Afgescheiden gemeente van Grootegast. De 28e juni hebben inderdaad de eerste godsdienstoefeningen in de beide gezelschappen plaats gevonden. En de gemeente heeft met algemene stemmen de ouderlingen verzocht een stichtelijk woord te spreken, waardoor de ouderlingen door de genade Gods zijn verwaardigd de | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
gaven, die de Here hun geschonken heeft, ‘op winst en woeker te stellen’, zoals de notulen het uitdrukken. Drukker en van Bolhuis konden nu naar hartelust oefenen. Dat was het begin van de Afgescheiden gemeente van Grootegast in juni 1835. Alles erg eendrachtig dus. Maar ach, dit duurde maar kort. Nog in hetzelfde jaar begonnen de moeilijkheden al. In december 1835 kwam er een aanklacht binnen tegen een diaken: hij zou met zijn dienstmaagd overspel hebben gepleegd. De kerkeraad wendde zich tot ds de Cock om advies in deze zaak. Het kwam en luidde: onder censuur zetten en een nieuwe diaken kiezen. Dit werd Sipke Martens van Koten. Enkele leden hadden inmiddels de partij van de afgezette diaken gekozen. Jarenlang bleef deze oppositie voeren tegen de kerkeraad. Uiteindelijk werd hij met zijn medestanders afgesneden van de kerkelijke gemeenschap. Dan waren er ook in 1836 de moeilijkheden met de leden in Nuis, bij Marum gelegen, waar op eigen houtje een nieuwe gemeente was gesticht. We hebben aan Nuis en aan Marum een aparte schets gewijd. Men deed zijn uiterste best het kerkelijk leven zo goed mogelijk te laten verlopen. De kerkeraad zou om de beurt in Grootegast en Stroobos - waar Drukker woonde - vergaderen. De beide gezelschappen kwamen elke zondag samen in een vast huis en voor elk van die beide oefenaars kwam er een lessenaar met een bijbel. De lezer ziet het, alles was goed georganiseerd. Zo gingen de zondagen in de pas Afgescheiden kerk voorbij.
Dat het oefenen riskant kon zijn, ondervond F.E. van Bolhuis, toen hij op 9 maart 1837 bij de 57-jarige landbouwer Albert Gerrits Broekema te Niebert voorging. Het bezorgde beiden een boete van ƒ10 (plus de kosten). Het bedrag viel dus mee. Een jaar eerder had de 35-jarige arbeidster Aaltje Jacobs Olthoff te Oldekerk ƒ25 gekregen met de proceskosten, omdat er op zaterdagavond 13 februari 1836 meer dan 40 personen bij haar in huis waren geweest om te luisteren naar de oefenaar Pieter Korporaal ‘zonder beroep, leidende een omzwervend leven, zich meerendeels te Istrum (Eestrum) in de provincie Friesland ophoudende’.Ga naar eindnoot11.
Het classikaal bestuur van Groningen achtte het zeer gewenst, dat de rechterlijke macht tegen die oefenaars en hun oefeningen optrad. Dit bewijst wel het aan de Officier van Justitie gerichte schrijven van 31 maart 1836. Daarin vindt het classikaal bestuur het nodig de Officier bekend te maken met de ‘ongeregeldheden’ in de kerkelijke gemeente van Grootegast. ‘De rust en goede orde worden in die Gemeente aanhoudend gestoord | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
door de scheurzieken,’ die daar een gemeente hebben, door de expredikant de Cock gesticht. Aan het hoofd daarvan zijn ‘gesteld vier ouderlingen en vier diakenen. Van die ouderlingen schijnen twee Docenten en twee Regenten te zijn. Althans door twee van hen wordt des zondags geregeld geoefend; gewoonlijk twee malen en voor een zeer talrijke vergadering, wel uit dertig, ja somtijds uit zestig à zeventig menschen bestaande, van weleken echter velen in naburige Gemeenten wonen, doch zich daar vereenigen, omdat zij er vrij en onverhinderd kunnen voortgaan, wat hun overal niet mag te beurt vallen. Bij deze samenkomsten wordt ook gecollecteerd, en het ingezamelde wordt gedeeltelijk genoten door den Spreker voor zijn moeite, gedeeltelijk besteed aan een of ander verarmd huisgezin onder hen. Voor eenigen tijd heeft de ex-predikant de Cock aan eenige kinderen den Doop bediend. De geestdrijverij, een daar reeds van voor jaren verouderd kwaad, gaat thans verbazend ver, en verkrijgt een dreigend aanzien. Aan maatregelen van het Burgerlijk Bestuur daartegen blijft het geheel ontbreken.’ En daarom dringt het classikaal bestuur er bij de Officier op aan zich niet onbetuigd te laten bij ‘het handhaven van wet en orde’.
De notulen van de begintijd vermelden, dat af en toe ‘onze geliefde Herder en Leeraar. H. de Cock in ons midden’ is, b.v. op 20 april 1837 (Pasen), wanneer hij het Avondmaal bedient en niet minder dan 19 kinderen doopt. Dit grote aantal is natuurlijk een gevolg van de schaarsheid aan Afgescheiden predikanten in die tijd. De Cock was in 1837 de enige predikant in de hele provincie Groningen! Levert het jaar 1838 via de notulen weinig bijzonderheden op, 1839 des te meer. De tweedracht in de gemeente blijkt dan groot te zijn; de spanningen lopen zo op, dat ds de Cock er weer bijgehaald wordt om zijn wijze adviezen te geven. Want wijs was hij en zijn prestige was groot.
Op eerste Paasdag 31 maart 1839 bevindt de Cock zich weer in de gemeente van Grootegast, waar hij bij de 64-jarige landbouwer Anne Siebes de Vries in Doezum voor meer dan 100 personen preekt, doopt en het Avondmaal bedient. Nog steeds verkeert de gemeente onder het kruis, want vervolging door de burgerlijke overheid en veroordeling door de rechterlijke macht komen in het spoor van deze samenkomst mee: de Cock ƒ100 en ƒ10,19 de Vries ƒ24 en ƒ10,30 boete.Ga naar eindnoot12. Hetzelfde overkomt enkele maanden later de 38-jarige landbouwer Former Alberts Douma te Lutjegast, omdat op 1 mei 1839 in zijn schuur voor meer dan 60 personen is geoefend: boete ƒ25 en ƒ7,33½. Dit is de laatste veroordeling in de gemeente Grootegast geweest. | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
Ds H.J. Budding beroepenDe 17e april 1839 besluit de kerkeraad erkenning bij de regering aan te vragen. Men is blijkbaar nog al hoopvol gestemd, want een niet nader genoemd lid der gemeente biedt aan zijn huis met landerijen te verkopen om daarop een kerk met pastorie te bouwen. Het aanbod wordt aanvaard en voor ƒ6000 gaat de koop door op naam van de landbouwers A.S. de Vries en F.A. Douma (zojuist hierboven genoemd). Nu nog een eigen dominee. Eind april/begin mei 1839 is er een buitengewone kerkeraadsvergadering. Wat was er aan de hand? Ds Budding had kortgeleden in Grootegast gepreekt en dit had zo'n indruk gemaakt, dat velen in de gemeente hem wilden beroepen. De kerkeraad was ertegen: eerst moest de kerk door de regering erkend zijn, dan pas kon men aan een eigen predikant gaan denken, meenden de broeders. Maar een belangrijk deel der gemeente wou en zou ds Budding hebben. Om scheuring en ergernis te voorkomen, gaf de kerkeraad nu na overleg met ds de Cock - maar toe. De 9e mei 1839 wordt de verkiezing gehouden en beroepen ds H.J. Budding te Middelburg (ds T.F. de Haan uit Friesland, die zich pas had afgescheiden, kreeg 1 stem). Burum probeerde nu met Grootegast te combineren om ook het profijt van een dominee te hebben. De broeders in Grootegast vonden het goed, als Burum 1/3 van het tractement betaalde. Ja, men kon wel prachtige bepalingen maken, maar het had niet het minste effect: ds Budding liet niets van zich horen! Ondanks herhaalde dringende verzoeken toch zijn beslissing mee te delen, bedankte hij pas jaar later (ja, 2½ jaar: op 15 november 1841). Zo was Budding. Toch zou hij nog naar het noorden van het land komen: van 1844-'48 is hij Afgescheiden predikant in de stad Groningen geweest en als kerkvisitator een enkele keer op de kerkeraad van Grootegast aanwezig. | |||||||||||||||||||
Bezwaren tegen het oefenen door F.E. van BolhuisHet beroep van ds Budding in mei 1839 kwam net in een periode, dat er grote onvrede in de gemeente heerste. De manier waarop van Bolhuis oefende had de ontevredenheid van gemeenteleden en van een diaken gaande gemaakt. Lammert de Wit wou zelfs niet meer collecteren in de dienst, waarin ouderling F.E. van Bolhuis oefende. Deze kon het onder druk van de oppositie niet meer opbrengen ermee door te gaan en hield ermee op. Maar hij had ook zijn aanhangers. De 23e mei 1839 verschenen op de kerkeraad vier gemeenteleden: W.R. Eeuwema, O.D. Kats, A.K. Metslar en A.R. van Dijk, die vroegen waarom ouderling F.E. Bolhuis niet langer in de gemeente oefende. | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
Ze vonden dat de gemeente meer gebouwd werd door ‘het openlijk spreken’, het oefenen, dan door het lezen van oude godzalige schrijvers, wier stijl veelal te hoogdravend was en die voor eenvoudigen niet zo gemakkelijk te volgen waren. Bovendien kon men onder het oefenen veel duidelijker het werken van de H. Geest opmerken dan tijdens het lezen uit oude boeken. Hier wordt gedoeld op het tot tranen bewogen worden, een typisch bevindelijk trekje in die dagen. De praeses vroeg nu aan van Bolhuis naar de reden waarom hij niet langer openlijk optrad. Deze antwoordde, dat enige leden hem voortdurend aanvielen en zijn gemoed ‘bezwaarden’, zodat hij niet langer ‘openlijk kon spreken’, waarop diaken L.A. de Wit verklaarde één van die leden te zijn. Hij kon het niet langer onder het gehoor van Van Bolhuis uithouden. ‘Is Van Bolhuis dan niet zuiver in het fundamentele der waarheid?’ vroeg de praeses Drukker. De Wit: hij haalt te veel teksten aan, valt teveel in herhalingen en werkt ook te veel op het gemoed van zijn hoorders. Zo kan de gemeente onmogelijk gesticht worden. Nee, bezwaar tegen het fundamentele van de leer was er niet. De kerkeraad probeerde nu uit de moeilijkheid te komen door voor te stellen een derde gezelschap te vormen om zo scheuring en ergernis te voorkomen. Het stond ieder vrij te gaan waar hij wilde, maar niemand mocht de ander ergeren of beledigen. Ook zou er dan een derde diaken moeten komen, dan had elk gezelschap er één. Het bezwaar van De Wit kwam ter tafel op de classis, die op 17 april 1840 bij ds de Cock aan huis, in de Guldenstraat in Groningen, werd gehouden. Daar rapporteerde een commissie bij monde van ouderling Woldijk uit Zuidhorn, dat Van Bolhuis zuiver in de leer was. Het bezwaar van De Wit werd dan ook afgewezen. Bovendien kreeg hij de vermaning te horen zijn eigenwilligheid en stijfhoofdigheid te laten varen, wat hij beloofde te zullen doen. Ook adviseerde de classis nog een diaken te kiezen, die wél wilde collecteren tijdens het oefenen van F.E. van Bolhuis. Helaas bleef De Wit moeilijk doen. De rust keerde pas weer, toen hij naar de gemeente van Nuis was vertrokken. Toch bleef de vraag preeklezen of oefenen, als in zo menige gemeente, de gemoederen nog verdeeld houden. Had men op 4 november 1841 besloten de ene zondag te lezen en de andere te oefenen, en dat de voorgangers om de andere zondag zouden wisselen, kort daarop werd dit besluit al weer ingetrokken. De oefening zou voortaan bij de wagenmaker A.J. Westra plaats vinden, het leesgezelschap kon samenkomen, waar het verkoos. Maar weer klonk de waarschuwing: elkaar geen aanstoot of ergernis geven. | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
Adspirant-domineesNiet minder dan 3 bekende figuren uit de gemeente Grootegast dachten er in 1842 serieus over dominee te worden. De jeugdige Lukas Jans Klamer, 24 jaar, straks schoonzoon van Drukker, verzocht de kerkeraad een attestatie om ‘bij den Hoofdleeraar (= de Cock) te kunnen worden opgeleid. De ervaren oefenaars D.D. Drukker en F.E. van Bolhuis wilden ook graag predikant worden. Alleen Drukker is uiteindelijk op de kansel gekomen in 1844 in Dokkum. Toen hij echter in 1842 in Grootegast om de nodige attestatie vroeg, kwamen hiertegen bezwaren van de kant van F.A. Douma, zo gewichtig van aard, dat er een buitengewone kerkeraadsvergadering moest komen. Op last van de classis waren de 18e augustus ook aanwezig om de geschillen te Grootegast te helpen beslissen: ds H. de Cock, ‘Hoofd Leeraar te Groningen’ en ouderling Pieter Douwes Franssens uit Saaxum (Ezinge). Wat was nu het bezwaar van Douma? Er was aan het licht gekomen, dat Drukker zijn schulden niet ten volle kon betalen ‘wegens de bankroeten die hij geleden heeft en het tegengaan der negotie’. Een van de broeders vindt het een grove zonde, dat Drukker zijn financiële toestand zo lang verborgen heeft gehouden. Na alles nauwkeurig te hebben onderzocht, laat de praeses stemmen of Drukker zijn attestatie mag hebben of niet: 3 stemmen voor, 3 ‘middelmatig’ (aan de meerderheid overlaten), 2 tegen (van oordeel dat Drukker door zijn stilzwijgen de oorzaak van de ellende was). Het attest wordt gegeven (‘met onderwerping door de overigen’). De Cock blijft een paar dagen in Grootegast. De 20e augustus 1842 presideert hij weer een kerkeraadsvergadering; 12 personen doen belijdenis van hun geloof. De volgende dag (21 augustus) zijn er 15 dopelingen (ruim een jaar daarvoor, 24 april 1841, doopte de Cock 13 kinderen). Het is de laatste keer dat hij in Grootegast is geweest. Nog geen 3 maanden later sterft hij in Groningen; op 14 november 1842. Ouderling F.E. van Bolhuis vraagt 2 november 1842 ontheffing als ouderling, omdat zijn studie en zijn dagelijks beroep combinatie met zijn ouderlingschap erg moeilijk maken. Toch wordt hij weer gekozen ‘om de gemeente in alles voor te gaan’, zondags in de dienst, in de week catechiseren en huisbezoek doen. Het tweede zakje achtermiddags zal nu zijn voor voorganger Van Bolhuis ‘tot ondersteuning zijner werkzaamheden’. | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
StroobosIn 1844 is er voor het eerst sprake van het zelfstandig worden van Stroobos als kerk. Ouderling Jacobus van Weringh - in 1842 gekozen - stelt op 7 maart 1842 voor, voortaan op Stroobos diensten te houden of nog beter er een kerk te bouwen, waarin de predikant om de 3e week zal moeten preken. De kerkeraad is hier echter tegen, omdat de leden uit Niekerk dan evenveel recht hebben. Kort hierna blijkt de kerkeraad met de leden te Stroobos te zijn overeengekomen, dat voortaan in Stroobos diensten mogen gehouden worden ‘om de zwakke leden en tot uitbreiding der kerk’. Verder zal de kerk in Grootegast zo spoedig mogelijk gebouwd worden. En als dominee lust en kracht heeft, mag hij om de andere zondag in Stroobos preken en op een weekdag om de andere week in Niekerk; hij moet zelf maar beslissen. | |||||||||||||||||||
Kerkgebouw en eigen domineeMet de kerkbouw in Grootegast wordt nu haast gemaakt. Tot administrateurs, we zouden nu zeggen leden van de commissie ván beheer, worden benoemd F.E. van Bolhuis en A.J. Westra; ze moeten de materialen aankopen, het timmerwerk controleren, enz. Tegelijk met het bouwen van de kerk wordt ook het beroepingswerk aangevat. Bij de eindstemming uit het 3-tal A.B. Groen (Scharnegoutum), K.J. Timmerman (Warffum) en F. Strik (Houwerzijl-Zoutkamp) krijgen beide eerstgenoemde elk 11 stemmen en Strik 3 stemmen. Het lot wijst ds Timmerman aan, die echter bedankt, maar op 2 februari 1845 opnieuw wordt beroepen op een tractement van ƒ400 per jaar, terwijl hem een vrije woning met hof en tuin in het vooruitzicht wordt gesteld. Hij neemt het beroep nu aan. We merken nog op, dat een tractement van ƒ400 per jaar in die tijd in de Afgescheiden kerken heel ‘gewoon’ was. Gelukkig maar dat de tuin ook nog wat opleverde. De beroepsbrief is ondertekend door de ouderlingen F.E. van Bolhuis en G.K. Vroom en door de diakenen Abel Jans Westra en M.W. Beukema. Op 1 mei 1845 wordt ds Timmerman door prof. De Haan uit Groningen bevestigd, waarna hij zijn intree doet met Hand. 20:24. Als bijzonderheid vermelden we hier, dat hij een goed jaar later door een zware slag wordt getroffen: de 10e juni 1846 sterft zijn vrouw, Geessien van Bolhuis, dochter van ‘de ondernemer van openbare verkopingen’ Berend van Bolhuis te Groningen. Ze was nog geen 24 jaar oud. Maar ruim 2 jaar later (6 juli 1848) hertrouwt de dan 31-jarige Koert Timmerman te Grootegast met de 25-jarige landbouwersdochter Grietje Harms Stelma uit Baflo (daar, en in Warffum, had ds Timmerman voor zijn komst naar Grootegast gestaan).Ga naar eindnoot13. | |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
Getuigen waren:
Met de tweede predikant, K.H. Kuiper, is het tragisch gegaan. Hij was vanuit Westerbork naar Grootegast beroepen, maar had een bloedspuwing gekregen, toen hij zijn afscheid zou preken. Men nam hem zeer zwak mee naar Grootegast, waar hij op 3 november door ds H. Knol van Leek werd bevestigd. Wegens ziekte kon hij zijn intree niet doen en op 28-jarige leeftijd is hij bijna 3 maanden later aan tuberculose overleden, zonder ooit voor de gemeente te zijn opgetreden. Op zijn grafzerk in Grootegast kwamen o.a. de volgende regels te staan: Hij, die twee jaren 't heilverbond
Te Westerbork ontsloot,
En 't zelfde werk met hart en mond
Hier doen zou, stierf den dood.
Op 9 mei 1852 is toen bevestigd Elbert van de Berekamp, die in Grootegast heeft gestaan tot oktober 1898 (46 jaar!) en onder wiens leiding de gemeente zeer is gegroeid. | |||||||||||||||||||
Uit de periode ds E. van de Berekamp in Grootegast, 1852-1898Omdat hij in Grootegast een haast legendarische figuur is geweest, willen we ten besluite nog enkele bijzonderheden over hem en zijn werk doorgeven. We kunnen dit des te gemakkelijker doen, omdat hij in 1879 een soort memoires publiceerde: Veertigjarige Levenservaring van een beschreven door E. van de Berekamp, predikant te Grootegast. Voor rekening van den schrijver. Groningen 1879.Ga naar eindnoot14. Ook kregen we zijn afscheidspreek onder ogen, uitgesproken te Grootegast op 30 oktober 1898, toen hij met emeritaat ging, na daar 460½ jaar te hebben gestaan. Er verscheen van die preek zelfs een tweede druk. Grootegast 1899, bij H. Velting. En dit, terwijl de bescheiden Van de Berekamp in zijn voorwoord verwachtte, dat voor zijn ‘eenvoudig gekeuvel bezwaarlijk het noodige aantal lezers zal worden gevonden’.Ga naar eindnoot15. | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
E. v.d. Berekamp, 1821-1904, predikant te Grootegast, 1852-1898
Elbert van de Berekamp, op 19 maart 1821 in de buurtschap Wullenhove onder Nijkerk op de Veluwe als zoon van een ‘bouwman’ (een tabaksverbouwer) geboren,Ga naar eindnoot16. voelde al jong de begeert in zich het Evangelie aan anderen door te geven. Hoewel hij hervormd was, bezocht hij dikwijls de samenkomsten van de Afgescheidenen. In 1847 raakte hij in contact met de turfschipper H. Gort uit Hoogeveen, die periodiek met zijn schip in Nijkerk kwam en met wie hij diep-geestelijke gesprekken voerde. Deze vroeg hem later om bij ds W.A. Kok in Hoogeveen te komen ‘leren’. Na veel zielestrijd besloot hij aan de roepstem gehoor te geven. Het betekende een breuk met de hervormde kerk en met zijn familie. Op maandagavond 18 december 1848 ging hij met schipper Gort bij de Nijkerker sluis aan boord en de volgende morgen vroeg ging men onder zeil over de Zuiderzee, maar kwam niet verder dan de kribben van Genemuiden. De zeer sterke oostenwind was de oorzaak, dat men voor anker moest gaan. Intussen was het streng gaan vriezen, en zo raakte het schip in het ijs beklemd. ‘Op den volgenden Vrijdagmorgen liepen wij van het schip over het ijs naar 't land en vandaar naar het Hoogeveen, op ongeveer zeven uren afstand, tegen den zeer kouden oostenwind in. Zoo kwamen wij zeer moede en mat toch dien dag ter bestemder plaats.’ Kleinzerig waren de mensen van toen niet; het leven was hard. Ds W.A. | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
Kok stuurde zijn studenten al vroeg de kerken in. Zo ‘preekte’ Van de Berekamp in de Kerstdagen 1850 in Staphorst. In mei 1851 bleef hij een zondag en de hemelvaartsdag over in Kampen. De ‘godsdienstoefeningen werden gehouden in een bakkerswoning, omdat toen de gemeente aldaar pas kort geleden gesticht was, doordat enigen zich niet langer met Hoksbergen konden verenigen. Welk een groot verschil met die gemeente toen of nu. Heeft de Heere aldaar geen groote dingen gedaan?’ Van de Berekamp doelde hier ongetwijfeld op de stichting van de theologische hogeschool in 1854 en op de groei van de gemeente Kampen. In 1852 kreeg hij twee beroepen, het eerste uit Dokkum (ƒ400 tractement plus vier maal per week 's winters preken), het tweede uit Grootegast (ƒ500 tractement zonder ‘bepaling van werk’). Het beroep uit Dokkum was het eerst gekomen en men zei altijd - aldus Van de Berekamp - dat het eerste beroep moest worden aangenomen. Maar omdat Dokkum een klein stadje was en een sterke groep ‘Waarheidsvrienden’ daar veel invloed had (die dus in de hervormde kerk wilden blijven), voelde de eenvoudige Van de Berekamp meer voor het dorp Grootegast, ‘daar die plaats meer met mijn opvoedingstoestand overeenkwam’. Hij zat verlegen met de keus. Volgens belofte zou hij in de Paasdagen in Dokkum preken. Hij zag er tegen op, omdat het nog maar 10 dagen voor het examen was. Hij ging er heen met het voornemen om naar aanleiding van de bestraffing van de Heere tot de Emmaüsgangers ‘O, onverstandigen en tragen van hart’, het de Waarheidsvrienden zo stout te zeggen, dat zij ‘in hun genegenheid jegens mij een stoot kregen om van mij af te zien’. Maar deze poging mislukte geheel. ‘Wij waren 's avonds in een gezelschap, waar ook Waarheidsvrienden waren. De gemeente was toen nog zeer klein. Ik zei tot hen: ‘Hebt gij straks goed bemerkt wat ik u deed horen, en dat zei ik niet om u te kwellen, maar uit overtuiging om de waarheid der zaak, en zo zal ik gedurig om des gewetens wil voor God u dingen moeten zeggen, die gij misschien niet wel zult kunnen dragen, dan blijven wij waarschijnlijk geen vrienden’. ‘Ze antwoordden, dat wanneer op die wijze de waarheid werd behandeld, ze haar zeer goed konden verdragen.’ Van de Berekamp begreep dit niet zo goed, want hij had de noodzakelijkheid van de afscheiding gepreekt ‘op een wijze, zoo als onze leermeester ze ons had voorgehouden’. ‘Dit geschiedde niet door met de strengheid der wet er op in te slaan, maar door de plicht aan de geloovigen voor te stellen als een noodwendig gevolg van de groote liefde en genade van God en den Heere Christus.’ Als is het waar, dat de wet toorn werkt, aan Van de Berekamp werd | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
daarbij verteld ‘dat de voorgaande leeraar te Dokkum menigmaal, over de afscheiding handelende, de vereischte zachtmoedigheid, noodig om tegenstanders te onderwijzen, had verloren en hen op een zeer harde, wettische manier van deze zaak in 't openbaar had onderhouden. Deze harde man heeft zich later weer van de kerk afgescheiden en is alzoo gestorven’. (Ds E. Teunis). De Waarheidsvrienden verklaarden ‘aan deze preekmanier over de afscheiding geen aanstoot te hebben. Of het de volle waarheid bij hen was, weet ik niet’. Het kwam Van de Berekamp altijd twijfelachtig voor ‘dat men zegt de waarheid te kunnen dragen en er niet naar te handelen en te wandelen’. Hij bedankte voor Dokkum en nam het beroep naar Grootegast aan. Op 21 april 1852 werd Van de Berekamp, die 3½ jaar geleden nog bij zijn vader achter de ploeg onder Nijkerk liep, op de Prov. Vergadering van Groningen geëxamineerd ‘terwijl heel Groningen op de been was, omdat onze koning Willem III die dag de stad bezocht en door de voornaamste straten heentrok’.Ga naar eindnoot17. Volgens het gebruik van die tijd hadden alle provincies de vrijheid hun afgevaardigden te zenden en ook mocht elke predikant erbij tegenwoordig zijn. Was het koninklijk bezoek de oorzaak, dat de vergadering zo bijzonder druk was bezocht?
We geven hier de presentie-lijst:
Verder waren aanwezig de volgende predikanten:
| |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
Van de Berekamp moest een voorstel doen over Rom. 10:4, zijn mede-examinandus J. Wind (beroepen te Thesinge) over Joh. 1:12. ‘Ofschoon niet alles naar wensch bevonden was’, slaagden beiden.
In 1852 werd Van de Berekamp in Grootegast bevestigd door prof. T.F. de Haan uit Groningen ‘terwijl ik ontevredenheid gevoelde over mij zelf in deze zoo zeer gewichtige omstandigheid, daar ik mij zoo koel en ledig bevond. Toch was ik 's middags onder de intreepreek behoorlijk vrij. Mijn tekst was 1 Cor. 2:1, 2: En ik, broeders! als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid van woorden, of van wijsheid, u verkondigende het getuigenis Gods; want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en dien gekruist. Na 20 jaren in Mei 1872 heb ik weer over deze tekst gepreekt met vers 3 erbij: En ik was bij ulieden in zwakheid en in vrees en in vele bevingen!’
Het eerste Afgescheiden kerkgebouw in Grootegast dateerde uit 1845. Het was maar een boerenschuur in een kerk veranderd, terwijl het huis als pastorie dienst ging doen. Alles heel eenvoudig. Maar de kerk werd zondags steeds voller onder ds K.J. Timmerman, de eerste Afgescheiden predikant van Grootegast. Ook in de buitendorpen nam het aantal Afgescheidenen toe b.v. in Oldekerk. Het is dan ook te begrijpen, dat de leden daar begonnen te verlangen naar een eigen gemeente. Vergeten we daarbij niet, dat in die tijd de provinciale weg nog een zandweg was en dat dç Oldekerkers geregeld elke zondag door weer en wind, soms door duisternis, naar Grootegast moesten lopen om daar de kerkdienst bij te wonen.
Op donderdag 20 maart 1856 kon de bevestiging van ouderlingen en diakenen plaats vinden bij Jan J. Kremer te Oldekerk, onder leiding van ds Van de Berekamp van Grootegast, die vooraf een preek had gehouden over Jesaja 42:16a: ‘En Ik zal de blinden leiden door den weg dien zij niet geweten hebben; Ik zal ze doen treden door de paden die ze niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken en het kromme tot recht’.
De eerste ouderlingen in Oldekerk waren Hendrik Derk Drucker (die later naar Dokkum vertrok) en Johannes Pieters Pikstra, een 46-jarige landbouwer te Oldekerk. De beide diakenen heetten Drewes Bos en Mente Wiegers Beukema (een 59-jarige dagloner). Kerkvoogden werden Garmt Geerts Niehoff en Jan Jacobs Kremer.
Ds Van de Berekamp schreef eigenhandig op het titelblad van het eerste notulenboek van Oldekerk:
Aan de Opzieners der Chr. Afgescheiden Geref. Gemeente te Oldekerk. | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
Waarde Broeders, Ontvangt dit boek tot een bewijs
van liefde, trouw en achting.
Des Heeren gunst zij reis op reis
Uw hoop en uw verwachting.
Schrijf hierin ter gedachtenis
Uw kerkelijke zaken.
Door Gods geleide zult ge wis
Op rechte wegen raken.
Gods gunst zij u altijd geleend,
Ook als gij saam vergaart
Tot nut van kerk en uw gemeent.
Voor 't kwaad Hij u bewaart.
Hij geef u vrede 't allen tijd
Om samen één van zin
Zeer ver van bittre haat of nijd
In broederlijke min
Zijn kerk alhier zoo saam te bouwen
Om ook eens na deez' tijd
Gods kerk hier boven te aanschouwen
Van alle moeit' bevrijd
Den 17 April 1856.
U.E.W. dienaar, broeder en consulent
E. v.d. Berekamp, Leeraar.
Na dit uitstapje naar de dochterkerk gaan we weer naar Grootegast en geven nog enkele flitsen uit het kerkelijk leven tijdens ds Van de Berekamp. In augustus 1853 moest Diena, de huisvrouw van P. Huizenga, van ‘de oude gaarkeuken’ vlakbij Sebaldeburen gelegen, op de kerkeraad verschijnen; want ze had aan het Avondmaal deelgenomen, zonder lid van de gemeente te zijn. De praeses vroeg haar, waarom ze dit had gedaan. Ze antwoordde emotioneel, ‘dat zij zich er niet van had kunnen onthouden, omdat de liefde tot Christus haar gedrongen had en ze het niet kon nalaten’. Ze mocht het zo niet meer doen, meende de kerkeraad. Als ze wilde, kon ze op maandagmiddag bij ds Van de Berekamp onderwijs ontvangen en zich op het Avondmaal voorbereiden. In juli 1862 was er het geval met Zwaantje Krythe. Ze had haar kinderen in Gerkesklooster laten dopen bij de hervormde ds Warmolt (een bekend ‘Waarheidsvriend’), wiens vroomheid zij ‘tot in den top opvijzelde’. Intussen ging ze wel bij de Afgescheidenen in Grootegast naar het Avondmaal. Ds van de Berekamp en ouderling J. v.d. Veer | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
wezen haar op het ongerijmde hiervan. Het slot was, dat ze met de Afgescheiden kerk brak, zoals te verwachten viel. In 1855 bestond de kerkeraad uit vijf ouderlingen, nl. F.E. van Bolhuis, J.P. Pikstra (Oldekerk), J. Oldhof, J.K. van der Veer en H.D. Drukker (Oldekerk). De drie diakenen heetten G.P. Oosterhof, E.F. van Bolhuis (de zoon van de ouderling) en H. van Hoogen, terwijl de twee kerkvoogden waren D.W. Wierenga en A.J. Boetje. In augustus 1853 besloot de kerkeraad van Grootegast voor te stellen de classis Groningen in tweeën te verdelen. Inderdaad besloeg het rayon van de classis een zeer uitgestrekt gebied, van Stroobos tot Ten Boer toe. Vooral de westelijke gemeenten waartoe ook Grootegast behoorde, lagen ver van de vaste vergaderplaats Groningen verwijderd, zodat dit veel reiskosten meebracht. Bovendien konden verscheidene afgevaardigden nooit het eind van de vergadering bijwonen, omdat ze aan het vertrekuur van de ‘schuiten’ gebonden waren. Verder viel het bij winterdag niet mee de verre reis te maken, wat dan ook nog 's morgens en 's namiddags vaak in donker moest gebeuren. Drie jaar later kwam de splitsing van de inmiddels sterk gegroeide classis Groningen tot stand. De kerken in het westen van de classis gelegen, vormden voortaan de classis Enumatil (1856).
Een jaarmarkt was altijd een hoogtijdag in het vaak eentonige dorpsleven. En was het zover, dan ging het op een drinken en klinken tot diep in de nacht. Die Grootegaster markt werd éénmaal per jaar gehouden bij herberg Everts, bij het gemeentehuis. Geen wonder, dat de kerkeraadsleden het vermaak van die dag en vooral van de avond met gefronste wenkbrauwen aanzagen. Ze moesten zelfs maatregelen nemen, want het was voorgekomen, dat banken uit de kerk waren uitgeleend om op de jaarmarkt te worden gebruikt door het jonge (en oude) volkje ‘dat zich tot laat in den avond of nacht bij den drank houdt’. Er waren zelfs gemeenteleden, die in hun huizen de jongelui op die banken ontvingen, ‘om maar sterke drank op onmatige wijze te drinken’. Ze zouden worden vermaand. Ds Van de Berekamp laat dan het plan tot vermaning in de notulen uitlopen in het volgende rijmpje: O hoe schadelijk is de sterke drank,
want zij beroert des menschen geest,
veraard hem tot een staat van beest,
maakt vloekers en hoereerders,
maakt goede harten wreed en fel,
en zwijgers vol onnut gezel,
tot spotters en tot zweerders.
Notulen, 24 september 1856.
| |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
Een toon van dankbaarheid klinkt door de notulen van 30 juni 1869, want de vereniging met de kerken onder het kruis is tot stand gekomen ‘zoo wij hopen tot een zegen voor de Kerk, die nu de Christelijk Gereformeerde zal heten’. Dat kerkeraadsleden en de mannen in de kerk tijdens het gebed gaan staan, is bij ons weten nu in onbruik geraakt. In 1870 stelde in Grootegast een ouderling voor, het voorbeeld van andere kerkeraden te volgen nl. dat de ambtsdragers het gebed voor en na de preek staande aanhoren. Door de kerkeraad werd zijn voorstel ‘goed en stigtelijk’ gekeurd. Het kon op den duur niet anders of er moest in Grootegast een grotere kerk komen. Op 25 juni 1871 werd de laatste dienst in het oude kerkgebouw gehouden; ds Van de Berekamp preekte bij die gelegenheid over 1 Joh. 2:18a: ‘Kinderkens, het is de laatste ure’. Volgens zijn eigen zeggen had hij er in 19 jaar bijna 3000 maal in gepreekt (de dominees van toen preekten drie maal per zondag en vaak ook nog éénmaal in de week). Kort daarop werd de nieuwe kerk in gebruik genomen, bij welke gelegenheid Van de Berekamp 's morgens preekte over 1 Kon. 8:27, 28; de burgerlijke gemeente was vertegenwoordigd door B. en W. De tijden waren wel veranderd! 's Middags en 's avonds gingen respectievelijk nog voor ds E.J. Seeger van Oldekerk en ds H. van Hoogen van Burum.Ga naar eindnoot18. Hoewel het nieuwe gebouw, staande op de plaats van het oude, nauwelijks 500 zitplaatsen telde, waren er toch telkens per dienst 800 hoorders aanwezig geweest! Vier jaar later kwam de nieuwe pastorie klaar. Dankbaar kon ds Van de Berekamp constateren, dat er bij de bouw van kerk en pastorie geen twist of verdeeldheid storend was opgetreden. Een ruimere pastorie was ook wel nodig geworden, want in 1873 telde het gezin Van de Berekamp 7 kinderen. Het tractement bedroeg toen ƒ700 per jaar. (Zijn vrouw was de 10 jaar jongere Jantje Vossema, een dochter van de bakker Karst Douwes Vossema uit Midwolde, de bekende voorman van de Afgescheidenen in Leek).Ga naar eindnoot19.
Toen ds Van de Berekamp 25 jaar in Grootegast stond (1877), preekte hij over 1 Sam. 7:12: Ebenhaezer, tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen. ‘Samuel had reden om des Heeren hand en hulp te erkennen, de gemeente en mij paste dit evenzeer. We hebben een overvloed van stof om te getuigen: de Heere heeft mij geholpen en bijgestaan, naar het uit- en inwendige beide.’ Hij was heel weinig ziek geweest, had bijna altijd zijn werk kunnen doen, was gered uit vele noden en bezwaren van allerlei aard. In de afgelopen 25 jaar had hij ±3550 maal gepreekt, 700 kinderen gedoopt en 240 leden belijdenis van hun geloof horen afleggen. | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
Bedroeg het zielental van zijn gemeente te Grootegast in 1877 ruim 800 (van wie 233 belijdende leden waren), bij zijn komst in 1852 was dit slechts 124 (belijdende) leden geweest, van wie er in 1856 nog 30 naar de in dat jaar geïnstitueerde gemeente van Oldekerk waren overgegaan.
We zagen reeds, dat Van de Berekamp bij ds W.A. Kok in Hoogeveen een zeer gebrekkige opleiding had genoten. Als predikant op de kansel, bezat hij slechts weinig talent. Hij zelf was zich hier van bewust. In zijn Veertigjarige Levenservaring lezen we, dat hij toen hij als predikant weer eens veel last had van een minderwaardigheidsgevoel - zeer bemoedigd werd door de woorden, die een geacht predikant uit Bunschoten hem toevoegde: ‘Geloof toch, dat God Zijn Wòòrd zegent, en niet de uitnemendheid der gaven van wijsheid of talent.’ ‘Bij vele gaven is ook veel genade nodig; wanneer er wel veel gaven zijn, maar weinig genade is, dan kunnen die gaven gemakkelijk een gevaarlijke valstrik worden’. Ware woorden! Ds Van de Berekamp mocht dan als preker weinig talent bezitten, door zijn vroomheid, vriendelijkheid en bescheidenheid won hij de harten van velen, ook van niet-gemeenteleden. En mee daardoor is zijn werk in Grootegast toch zeer gezegend geweest. Er was zelfs een tijd, dat men sprak over ‘het wonder van Grootegast’, hierbij doelend op de geestelijke opwekkingsbewegingen, op de revivals, die er plaats hebben gevonden in de jaren 1860, 1875, 1885/86 en 1894; die van 1875 vooral in het vlak bij Grootegast gelegen dorp Sebaldeburen. In zijn Veertigjarige Levenservaring (1879) heeft ds Van de Berekamp over die van 1875 een en ander geschreven. | |||||||||||||||||||
Emeritaat van ds E. van de BerekampIn februari 1898 begon de gezondheid van ds Van de Berekamp minder te worden. Hij was toen 77 jaar en zag zich genoodzaakt op de kerkeraad te vertellen, dat hij van plan was op de e.k. classisvergadering zijn emeritaat aan te vragen. Zijn krachten lieten het niet langer toe zijn werk nog voort te zetten. Wanneer we zo iets nu lezen, kijken we verbaasd. Op zo'n hoge leeftijd nog door willen gaan, als het maar even had gekund? Ja, men moest wel, want het emeritaatschap was toen financieel gezien echt geen benijdenswaardige status. Wèl staat ook vast, dat ds Van de Berekamp zijn pastoraal werk altijd met grote liefde en trouw had verricht. Hoor het hem zelf zeggen. Aan het eind van de twee dikke notulenboeken schrijft hij als ‘bijlage’ eigenhandig ter toelichting op zijn emeritaatsaanvraag: ‘dat hij, hoewel in maart j.l. zijn 78e levensjaar was ingetreden, toch altijd tot het begin | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
van februari (1898), moed en levenskracht had gevonden om bijzonder zijn predikwerk nog met lust te volbrengen, ja, de laatste zeven jaar met veel lust zich er bezig in vond. Zoo is 't gebeurd, dat ik den 8 Februari mij al niet te wel bevond en den 13 Februari nog heb gepreekt over Job 33:23, 24.’ Maar daarop had hij tot kort voor Pasen niet weer gepreekt en nadat hij dit hierna weer 7 à 8 keer had gedaan, ‘is mij de influenza ziekte weer aangevallen, en hoewel de ongesteldheid niet zoo erg was als in het eerst, zoo kwam de kracht maar niet weerom en bleef de kortademigheid maar steeds dezelfde, ook toen ik vervolgens weer gezond was. Zoo heeft het mij veel strijd veroorzaakt, eer wij tot het besluit kwamen om ons emeritaat te vragen; toch is het ervan gekomen om op de classis van 3 Augustus dit te doen.’ Zo kreeg hij na een 46-jarige diensttijd in Grootegast eervol ontslag. Hij had toen ruim 6000 maal gepreekt, de diensten in andere plaatsen erbij geteld. Niet minder dan ruim 1300 maal had hij gedoopt, de volwassenen meegerekend. En 429 personen hadden bij hem hun geloofsbelijdenis afgelegd; ook waren er 149 lidmaten gestorven ‘welker overlijden in onze boeken is aangetekend, niet meegerekend hun die naar de gemeente van Oldekerk, Kornhorn en Lutjegast waren overgegaan.’ ‘En zoo is, terwijl dit boek vol is, mijn werk te Grootegast meteen ook voleind en afgelopen. Des Heeren zegen zij verder over de gemeente en over den Leeraar die mijn plaats zal innemen. En ik leef in de hoop, dat ik een goed getal in den zaligen hemel zal wedervinden, met wie ik hier heb geleefd, en het zalig Evangelie der vrije genade Gods mogt verkondigen, en dat met zooveel gebrek in alles. Wat zal het daar zalig en goed zijn, waar gene zonden of ellende wezen zal, maar eeuwig vrede en vreugde. De genade Gods in Christus worde nog aan velen verheerlijkt.’
Na zijn in 1898 verkregen emeritaat werd ds Van de Berekamp oudouderling in Niezijl, waar hij met zijn vrouw en 21-jarige dochter Froukje op 5 november 1898 was gaan wonen en waar zijn schoonzoon H.W. Folkerts (getrouwd met Maria v.d. Berekamp) gereformeerd predikant was. Ds Folkerts woonde in de oude pastorie, momenteel Hoofdstraat 25 en ds Van de Berekamp woonde schuin tegenover hem bij de brug, nu Hoofdstraat 34. Diens vrouw, Jantje Vossema, stierf nog geen jaar later op 31 juli 1899, op 68-jarige leeftijd ‘na een gelukkige echtvereniging van bijna 47 jaar. Lang en zwaar was haar lÿden, zeldzaam haar geduld en onderwerping; de Heere was haar tot hulp en sterkte,’ aldus de overlijdensadvertentie in de Bazuin. | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
Gelukkig kon ds Van de Berekamps toen 22-jarige dochter Froukje voor haar vader zorgen, maar in mei 1904 emigreerde zij naar Amerika. Drie maanden later (22 augustus 1904) is ds Van de Berekamp bij zijn schoonzoon aan huis zacht en kalm in zijn Heer en Heiland ontslapen, na een ziekte van vier dagen, ruim 83 jaar oud. Hij ligt naast zijn vrouw begraven, vooraan op het nieuwe kerkhof te Grootegast. ‘Heel zijn ambtelijk leven, ruim 46 jaren lang, mocht hij de Gereformeerde kerk te Grootegast dienen. De Heere heeft de arbeid van deze trouwe dienstknecht voor zeer velen ten rijken zegen doen strekken. Bijna zes jaren mocht hij te Niezijl rust genieten. Thans smaakt hij bij zijn Verlosser de rust, die er voor Gods volk overblijft. Zijn gezegende nagedachtenis zal onder ons blijven voortleven.’ Aldus de namens de kerkeraad der Geref. kerk te Grootegast in de Bazuin geplaatste overlijdensadvertentie. (B. v.d. Werff, praeses; D. Bakker, scriba). Op zondag 30 oktober 1898 preekte hij in een propvolle kerk zijn afscheid n.a.v. Hand. 20: 32. En wat kon hij beter doen, dan zijn geliefde gemeente, waarvan hij zo moeilijk afscheid kon nemen, op te dragen aan de hoede van de enige goede Herder? In de Nieuwe Provinciale Groninger Courant van 1 november 1898 lezen we o.m.: ‘Hij heeft de eerste acht jaren met veel inwendige strijd zijn werk verricht, met dankbaarheid mocht hij gewagen van voortdurende uitwendige vrede en ook van vele geestelijke zegeningen, b.v. in de jaren 1860, '75, '85 en '93, in welke jaren Gods Geest krachtdadig werkte tot bekering van zondaren’. Na afloop der plechtigheid sprak ouderling De Vries de scheidende leraar een zegenwens toe, waarna de gemeente ds Van de Berekamp toezong ps. 121:4. ‘Niet alleen mocht menigeen ondervinden, dat ds Van de Berekamp, daarin gesteund door de zijnen, armen, treurigen en hulpelozen met raad en daad bijstond, maar ook mocht onder hem onze gemeente tot grote bloei raken, getuige o.a. de Chr. school, de nieuwe kerk, de nieuwe pastorie en het nieuwe kerkhof.’ Het is duidelijk. Ruim 46 jaar heeft ds Van de Berekamp de gemeente van Grootegast met rijke zegen mogen dienen. Tal van jonge mensen, in Grootegast en het naburige Sebaldeburen en in de omgeving kwamen tijdens zijn dienst tot werkelijke bekering. Men vertelde wat God aan de ziel had gedaan; er werd gezongen van de lof des Heeren, zoals zijn opvolger ds B. v.d. Werff het eens uitdrukte. Op 26 augustus 1904 werd ds Van de Berekamp vanuit de Gereformeerde kerk in Grootegast begraven. Zijn opvolger ds B. v.d. Werff leidde de rouwdienst, waarin ook nog ds Diemer, ds Scholten en ds A. de Boer het woord voerden. ‘Na deze toespraken ging het grafwaarts. Een onafzienbare stoet, bijna de hele gemeente, deed de geliefde | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
dode uitgeleide en toog naar de dodenakker. Ds H.W. Folkerts bedankte, uit naam ook der familie, voor de eer, de geliefde vader bewezen en herinnerde aan het Schriftwoord: ‘Die Mij eren, zal Ik eren.’ |
|