De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |||||||||
XXVIII Bovenburen (Winschoten)Bovenburen was een buurtschap met een rij boerderijen, aan de noordkant van Winschoten gelegen, nu met die plaats vergroeid.Ga naar eindnoot1 Het gehucht telde in 1840 ongeveer 210 inwoners en bezat een school met gemiddeld 50 leerlingen. In één van die boerderijen woonde Edske Galtjes Dijksterhuis en sedert 1818 in een andere Jacob Jans Woltjer (geb. 1792), welke laatste evenals zijn zoon daarna, Jan Jacobs Woltjer (geb. 1819) als ouderling een belangrijke rol heeft gespeeld in de Afgescheiden kerk van Bovenburen. Daar ligt de bakermat van de Chr. Afgescheiden kerk van Winschoten. Als gemeente is ze begonnen in 1840; daarvóór hadden de leden tot de kerk van Midwolda behoord. In dat jaar 1840 verzochten de Bovenbuursters aan de classis ‘van de gemeente Midwolda te mogen scheiden, opdat twist en ongeregeldheden mogen gestuit worden’. Op 10 juli 1840 willigde de classis Pekela dit verzoek in en besloot vóór de eerstvolgende zondag een ouderling en diaken te benoemen. Het werden resp. Woltjer sr en de bejaarde Edske Dijksterhuis, beiden landbouwer. Laatstgenoemde werd in 1845 ‘eerbaar ontslagen, meest wegens zijnen ouderdom’. Vóór het zelfstandig-worden werden er af en toe ook al samenkomsten gehouden. Bewaard bleef een proces-verbaal van het onderzoek, door de Winschoter veldwachter op 13 sept. 1836 ingesteld naar een oefening in het huis van de 72-jarige landbouwer Edske Galtjes Dijksterhuis te Bovenburen. De gewezen bakker K. Wildeboer (zie Midwolda) bleek daar de ‘prediker’ der ‘Separatisten’ te zijn geweest. Verder had veldwachter J. Teijen Bonsema de namen genoteerd van E.G. Dijksterhuis en diens vrouw, van de landbouwer Pieter Harms Geukes, van Kristiaan Wiers, ook een landbouwer en diens vrouw Wendeltje Dijksterhuis, dochter van de boer in wiens huis de oefening plaats vond. Ook een zoon van wed. J.A. Stuur was aanwezig.Ga naar eindnoot2 Een veroordeling schijnt achterwege te zijn gebleven, maar het volgend jaar (1837) werd Edske Dijksterhuis wel gevonnist. De 72-jarige landbouwer van de Winschoter Bovenburen kreeg toen een boete van f 50 + f 3,11½ proceskosten, omdat hij op 7 en 14 februari 1837 zijn huis beschikbaar had gesteld voor godsdienstoefeningen. De 28-jarige Klaas Wildeboer uit Midwolda, die geoefend had, werd vrijgesproken. De getuige Jannes Jans Bulthuis, 32 jaar, ‘geregtsdienaar’ verklaarde voor de rechtbank: De 7e februari laatstleden heb ik de burgemeester naar het huis van Edske Galtjes vergezeld. Wij vonden daar ongeveer 50 | |||||||||
[pagina 289]
| |||||||||
mensen tezamen. Wildeboer was aan het preken. Mijnheer Engelkens verzocht stilte en vermaande hen uiteen te gaan. Toen zijn er een grote 20 man gebleven, behalve de huisgenoten. Wij vonden de huisdeur dicht, zodat men er niet in kon komen; denkelijk was ze van binnen op de grendels gedaan. Zolang wij er waren, is de deur dicht gebleven. Er werd gepreekt, gezongen en gebeden. De 14e van dezelfde maand heb ik er een grote vergadering gevonden en Edske alléén geroepen. Dat gingen we verbieden, voor dat het begon. Vervolgens zijn wij er met mijnheer Uges binnengegaan. Er waren toen meer dan 50 personen. En de huisdeur was open. Er werd gepreekt, gezongen en gebeden. Ik heb toen een dertigtal der aanwezigen opgeschreven. Het was er compleet vol. Beklaagde Edsko Galtjes Dijksterhuis lichtte toe: 't Is waar dat er die beide malen een godsdienstoefening in mijn huis is gehouden. 't Kan wel wezen, dat die door wel 40 of 50 mensen is bijgewoond, maar ik heb ze niet geteld. Het Evangelie werd verkondigd - er werd gebeden en gezongen. De eerste maal was de deur toe, omdat men meende dat het getal er was en om de koude noordenwind. 't Was deze beide malen op een dinsdag. 't Gebeurt ook wel op andere dagen. Soms wordt het bekend gemaakt, soms komen er vanzelf genoeg. Ook de 14e waren er meer dan twintig. Ieder, die begeerte had om het Woord te horen, werd toegelaten. Ik heb nooit geweten, dat ik vergunning moest hebben. De tweede beklaagde K. Wildeboer, zonder bepaald beroep en wonende te Midwolda, zei: De 7e februari heb ik het woord gevoerd, niet als aan het hoofd staande van een vereniging, maar als ouderling in de Afgescheiden Gereformeerde kerk - bij gebrek aan een Leraar - op grond van het formulier. Er waren wel meer dan 20 personen aanwezig. Ik deed het echter op verzoek van slechts 5 of 6 personen; de anderen kwamen er uit eigen beweging in. Ik weet niet of de deur gesloten is geweest. 't Is een oefening, maar men spreekt er geen zegen uit. Ik heb daar geen leiding - als die er is, dan is het die van de Here Jezus!! De 14e waren er ook wel meer dan 20 personen. Ik had geen autorisatie van enig ambtenaar. De dinsdag was het meest geschikt. Als ik het best kari, dan geef ik daarvan kennis aan Dijksterhuis, en hoe het dan verder wordt verbreid, weet ik niet. Van de afgescheidenen waren er misschien slechts 5 of 6 tegenwoordig. Ik ben aangesteld door de gemeente van Midwolda.Ga naar eindnoot3 Drie dagen na het vonnis vraagt Dijksterhuis toestemming om elke dinsdagmiddag omstreeks 4 uur een godsdienstoefening bij hem aan huis te mogen houden. Het mag! ‘Mits zorg dragende dat er geen ongeregeldheden plaatshebben’. De invloed der Afscheiding viel ook in Winschoten duidelijk te bespeuren. Het gemeentebestuur is in een brief van 30 september 1839 althans van mening ‘dat sedert de laatste tijden op het bijwonen der godsdienstoefe- | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
ningen in de Herv. kerk niet zoveel prijs gesteld wordt als vroeger wel het geval was, zijnde de redenen waarom zulks plaats heeft vermoedelijk gedeeltelijk aan de woelingen van de gewezen predikant de Cock, gedeeltelijk ook aan een zekere mate van onverschilligheid bij de ingezetenen toe te schrijven’.
We schreven reeds dat Bovenburen in 1840 een eigen Afgescheiden gemeente kreeg. We vinden ze nu ook steeds op de classis vertegenwoordigd, eerst door ouderling Woltjer sr. en vanaf 1846 een aantal jaren door ouderling Woltjer jr. en-of diaken Pieter H. Geukes. 't Was geen rustige begintijd. Althans in 1844 en enige volgende jaren rommelt het geducht, zoals in zovele Afgescheiden kerken. Bij gebrek aan kerkeraadsnotulen moeten we onze gegevens putten uit die van de classis Pekela. De hoofdschuldige was de in O. Pekela woonachtige Harm E. Gelms, die zich maar niet aan de besluiten van de classis en Provinciale synode wilde conformeren en doorging met oefenen, her en der, ook in Bovenburen. Hij was al zo ver gekomen, dat hij het bestaansrecht der Chr. Afgescheiden kerk ontkende en probeerde zijn opvattingen (o.a. geen, erkenning bij de regering aanvragen) in de gemeente in te dragen, tengevolge waarvan veel verwarring en tweedracht ontstonden. In Bovenburen was ouderling F. de Haan op zijn hand (hij wordt ‘maar een volger’ van Gelms genoemd). Op de classis van 4 december 1844 te N. Pekela wordt over Bovenburen gerapporteerd, dat ouderling de Haan ronduit zei:
De classis tastte nu door: ze meende dat de Haan zijn opvattingen niet uit Gods Woord kon bewijzen en besloot hem als ouderling te ‘ontslaan’ en niet meer als lid der classis te erkennen. Bovenburen zat nu helemaal zonder ouderling, want Woltjer sr. was ook al geschorst. G.E. Dijksterhuis zou nu a.s. zondag de godsdienstoefening leiden en verder zouden er de predikanten uit de classis preken om ‘regeling op zaken te stellen’. Op een zondag in één van de eerste maanden in 1845 ging ds D. Postma uit Wildervank voor. Of het nu aan diens bemoeienissen lag, we weten het niet, maar zeker is dat op de daarop volgende classis in N. Pekela oud. Woltjer verklaarde overeenkomstig de Dordtse Kerkenorde te zullen handelen. Hij werd nu weer toegelaten als ouderling ‘zodat al het vroegere gehouden wordt als niet geschied te zijn’. Helaas blijkt het op de buitengewone classis te Bovenburen op 8 juli 1845 t.h.v. Jan Woltjer (dat is Woltjer jr.) weer scheef te gaan. Ouderling de Haan wordt nu als ouderling afgezet ‘opdat de gemeente niet langer lijde’. Hij laat tegen alle vermaningen in H. Gelms in de gemeente oefenen. En | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
de kort geleden ‘herstelde’ ouderling J. Woltjer openbaart weer vreemde en tegen de waarheid strijdende gevoelens over de doop der kleine kinderen, waarover hij ook al in de gemeente openlijk had gesproken. Woltjer wordt weer geschorst. De ambtsdragers van Midwolda en Pekela krijgen het verzorgen van de openbare eredienst in Bovenburen opgedragen; en aan de classispredikanten wordt verzocht daar eenmaal per week te preken. Op diezelfde classis is ook een brief van de ouderling van Nieuw Scheemda, die zich net als Woltjer ook tegen de kinderdoop verklaart. Zes jaar later (4 juni 1851) besluit de classis, dat iemand die tegen de kinderdoop is, geen lid kan zijn. Dit als antwoord op een vraag van ds A.H. Veenhuizen van Stadskanaal. Het is duidelijk, dat hier baptistische invloeden aan het werk waren. We mogen hier wel herinneren aan het optreden van de eerste baptistenpredikant in Nederland, dr Johannes Elias Feisser, die van 1849-'65 als zodanig in N. Pekela heeft gestaan en daarvoor in deze veenkolonie al Afgescheidenen had geboeid. Deze dr Feisser was in Winschoten geen onbekende, want in die plaats was hij van 1830-'33 hervormd predikant geweest. Van 1839 tot zijn afzetting ingaande 1 januari 1844 had hij in Gasselternijveen gestaan. | |||||||||
Schooltje in BovenburenDat de Afgescheidenen van meet af aan hun aandacht hier en daar ook op gereformeerd onderwijs voor hun kinderen hebben gericht, bleek ons reeds in Stadskanaal bij het optreden van meester Hardenberg in de school. Voor Drente is dit uitvoerig aangetoond door ds H. Bouma - Een vergeten Hoofdstuk. Een bladzijde uit de worsteling van de sedert 1834 weergekeerde kerken voor geref. schoolonderwijs (1959). In Bovenburen, waar de ingezetenen voor het grootste deel tot de Afgescheidenen behoorden, was het niet anders. Een schrijven van 22 januari 1840 van het plaatselijk bestuur van Winschoten aan Ged. Staten handelt over een kleine school in Bovenburen. We lezen ‘dat de school in Bovenburen op kosten der ingezetenen is gesticht, en dat zij in de bezoldiging en het onderhoud van de onderwijzer voorzien; dat weliswaar het schoolgebouw door de Gemeente wordt onderhouden, doch dat deze daadzaak op zichzelve ons niet genoegzaam van kracht voorkomt dezelve onder de openbare scholen te rangschikken....’. Mocht echter geoordeeld worden, dat de school te Bovenburen tot de openbare scholen behoort, (dan) zouden wij U.E.G.A. in consideratie geven het daarhenen te dirigeren, dat bij een opnieuw ontstaande vacature van de onderwijzer aldaar, die school gebracht wordt onder het bestuur van de Hoofdonderwijzer dezer plaats (verbonden aan de school Marktplein) om door een bekwaam persoon in het onderwijs aldaar te voorzien, gelijk eveneens het geval is met de school te St. Vitus Holt. De redenen welke ons daartoe moveren, zijn, dat de ingezetenen van Bovenburen voor het grootste gedeelte tot de afgescheidenen behoren, en dat de jonge onderwijzers die aanhoudend bij hen inwonen en dagelijks met hen omgaan, veeltijds geen fermiteit genoeg bezitten, zich van de gods- | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
dienstige begrippen zuiver te houden, die deze mensen aankleven; dat daarvoor minder vrees bestaat, wanneer de school door een ondermeester der hoofdschool bediend wordt, die met de inwoners minder in aanraking komt, en van zelve meer invloed op de kinderen kan uitoefenen dan de tegenwoordige onderwijzers, die aanhoudend met hem omgaan, en zich naar de levenswijze in het ouderlijk huis moeten schikken of daarvan afwijkende, in minachting bij de kinderen geraken’. Omstreeks 1850 wordt het rustiger in Bovenburen. De jaren '50 uit de vorige eeuw betekenen voor de meeste Afgescheiden kerken in het land een periode van bloei. De twisten en de algemene onrust uit het vorige decennium raken uitgewoed en opbouwende krachten kunnen zich baanbreken, terwijl vele hervormden het in de hervormde kerk niet langer kunnen uithouden vanwege het doorgaande verval aldaar. In Winschoten vergaderde men in 1850 nog steeds in een particulier woonhuis. Alleen wanneer er een predikant van elders kwam preken, vond de gemeente onderdak in de ruime schuur van de familie Woltjer. Intussen bleef het zielental enigszins stijgen, met als gevolg dat de gewone plaats van samenkomst te klein werd. Er moest nodig meer ruimte komen en nu groeide het plan om te komen tot een eigen kerkgebouw. De familie Woltjer schonk de grond en zo kon op 20 juli '53 een nieuw, bescheiden kerkgebouw aan het Zandpad in gebruik worden genomen, met daarachter een nieuwe pastorie. In 1855 kwam de eerste predikant, G. Kramer.Ga naar eindnoot4 |
|