De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |||||||||||||||||
XXV VeendamDe veenkolonie Veendam telde in 1830 ruim 6800 inwoners, in 1849 ruim 8000; in het laatste jaar naar de godsdienstige gezindten als volgt verdeeld:
Een hervormd predikant, Hillebrand Janssonius, die de Veendammers meende te moeten vermanen over hun gebreken en levenswijze, moet in 1763 in een preek eens toornig hebben uitgeroepen: ‘Behalve de zonden, die ons volk gemeen heeft met de inwoners van het gezegend Nederland, brengen de veelvoudige weldadigheden hen tot hoogmoed, zatheid des broods en stille gerustheid. Zo is het dat de voornaamste zegen, de veengraverij en scheepvaart, onze inwoners in plaats van tot bizondere dankbaarheid te brengen, hen boven anderen doet zondigen. In plaats dat men, kort na de middag, als men de torf gegraven heeft, God voor die fontein van onze welvaart zou danken, offert men die aan Bacchus op door lustig te drinken en te klinken. Als men torf heeft gescheept, is het als een wet geworden bij een groot vuur insgelijks braaf te drinken. Daardoor is de dronkenschap een landzonde onder ons geworden en onder allerlei slag van inwoners als onder de ‘eerlijke zonden’, die in de mode zijn, gerekend en geen schande meer. En wat daarmee gepaard gaat, leert ons de Apostel, Rom. 13: 13 en de droevige ervaring. Hiervandaan het groot aantal zorgeloze en ongodsdienstige mensen, die Gods weldadigheden met misdaden, en zijn getrouwheid met trouweloosheid beantwoorden. In plaats van zich te verontwaardigen als te gering voor al die weldaden, acht men zich gerechtigd die in zijn wellusten door te brengen, Jakobus 4: 3. Zult gij dit den Heere vergelden, gij dwaas en onwijs volk? Is Hij niet uw Vader, die u verkregen, die u gemaakt en u bevestigd heeft? Die u vond in een land der woestijn, in een woeste, huilende wildernis, maar u onderwees en bewaarde als zijn oogappel. Is dit niet een gedrag erger dan van een beest? Een os kent zijn bezitter, een ezel de kribbe zijns heren en de Heere zal van u zeggen: Veendam heeft geen kennis, mijn volk verstaat | |||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||
niet, Jes. 1: 3. Zult gij uw torf aan Pluto, der heidenen vuurgod, en het geld, ervoor ontvangen, aan Bacchus hun zuipgod offeren?’Ga naar eindnoot1 Ja, ruw was zijn volkje wel. Net als in de Pekela's en in de andere veenkoloniën. Maar toch ook open voor een warm woord. En hun godsdienstig gemoed was licht ontvlambaar, als het geloofsleven tenminste niet al te zeer ondervoed was geraakt. Door eigen schuld of door dat in de kerk het levende Woord van God niet meer ten volle werd gebracht. Reeds vóór 14 juni 1834 hadden T.E. Mulder e.a. te Veendam en Zuidbroek een rekest aan de koning gestuurd, een verkorte vorm van dat uit Smilde van 29 april 1834, waarin ze protesteerden tegen het steeds meer verdwijnen van de gereformeerde leer in de hervormde kerk en waarin ze de koning verzochten ‘de zaak des Heren’ te handhaven. Voor Veendam tekenden: T.E. Mulder (de schrijver van het rekest), E.B. Forsten, L.J. Stavast, C.D. Bieveld, Aaltje Derks Hazewinkel, Jan J. Schip, Jantje J. Grezel, G.H. v.d. Glas, J.L. Grezel, J.H. Lange, A.K. Kuikema, P.L. Slagter, E.J. Lodewijks, Geert H. Eerkes, Berentje H. Spittje, Pieter D. Wegman, J.G. Huiskes, Gretruda F. Prooijen, Jantje Westerhuis, T.S. Broekema, L.J. Grezel, Pieter Haagendoorn, M.B. Oortjes. Voor Zuidbroek: T.S. Broekema, T. Freerks, S.H. Leeuwerik, T.B. Cranenberg, A.A. Stobbeman.Ga naar eindnoot2
Dat ook in Veendam ‘onwettige’ godsdienstoefeningen werden gehouden, spreekt haast vanzelf. We beschikken nog over een proces-verbaal van een dergelijke samenkomst, gehouden op 27 november 1834 bij de 39-jarige landbouwer Jannes Ludolfs Grezel, wonende de kant van Muntendam op.Ga naar eindnoot3 Jakob Freerks Schuurman (veldwachter) en Jan Jans Drenth (‘policie bediende’) schrijven daarin ondermeer, dat ze zich in opdracht van de burgemeester op 27 november 1834 's avonds om half negen hebben begeven naar de woning van de landbouwer Jannes Ludolfs Grezel, wonende te Veendam, om eens poolshoogte te nemen van wat daar aan de hand was ‘vermits men eerder op de dag derwaarts banken had zien vervoeren’ en vervolgens verscheidene mensen daarheen gaan. Eerst waren de surveillanten die avond een poosje buiten blijven staan; al spoedig hoorden ze een gezang ‘dat binnenshuis aangeheven werd en ons voorkwam psalmgezang te zijn’. Toen ze naar binnen gestapt waren, troffen ze daar in de voorkamer een 39 à 40 personen aan. Ze herkenden:
| |||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||
Uit Zuidbroek waren nog aanwezig Stobbeman, Thomas Broekema en diens broer ‘en eindelijk een van Oosten van de Veensloot onder de Meeden’ (We hebben bij enkele namen enige bizonderheden tussen haakjes geplaatst). Daar de kamer maar spaarzamelijk verlicht was, hadden de politie-mannen de overige personen niet kunnen herkennen. ‘Het inwendige van het vertrek, met verschillende houten banken voorzien zijnde, scheen expresselijk tot het houden ener vergadering ingericht’. Aan het hoofd van de tafel stond een oud man met een grote ‘huisbijbel’ en een psalmboek open voor zich ‘overluid’ te spreken ‘handelende over schapen van dezelfde Herder’. Zijn naam was - volgens zijn eigen opgave - Albert Klimdijk, wonende te Hasselt in Overijssel.Ga naar eindnoot5 Hij moest volgens het verhaal van één der hoorders gehandeld hebben over Ezechiël 34: 11 en volgende verzen, en had zakelijk onder meer als volgt gesproken: ‘oh! oh! ik ben bang dat gij allen geen schapen van dezelfde Herder zijt, en wanneer zulks eens zo wezen mocht, zult gij ten jongsten dage verwezen worden ter plaatse waar al de Leraren en Duivelen zijn’. Intussen gebood veldwachter Schuurman de oefenaar luidkeels te zwijgen, omdat hij wat te zeggen had nl. dat de vergadering uiteen moest gaan. Maar dezelfde spreker was weer begonnen overluid het woord te voeren ‘waarmede hij wel een half uur lang aanhield. Men deed ten tweeden male het voornemen blijken om te zingen, wat wij niet alleen weigerden, maar hun zelfs gelastten om dadelijk uiteen te gaan en het huis te verlaten; wat aanleiding gaf dat de vader van het werkhuis, Jacob Huiskens, op ging staan en overluid zei, dat hun vergadering met een gebed begonnen was en met een dankzegging zou eindigen, wat hij zelf wenschte te doen en eerder zou hij het huis niet verlaten. Hij deed werkelijk, niettegenstaande onze orders, de dankzegging en daarna zong men het 11e vers van psalm 72. Voor het begin van dit gezang zei Evert Berends Forsten, dat er gelegenheid gegeven zou worden om hun noodlijdende armen te gedenken, en werkelijk deed een ieder daartoe opofferingen; wij zelf onttrokken ons daaraan niet om ons daartoe moverende redenen. Hiermede scheen de vergadering gesloten’.
Dit was het verhaal van de godsdienstoefening op 27 november 1834. We vragen ons onwillekeurig af, welke redenen de veldwachter en diens assistent bewogen ook aan de collecte mee te doen. Van een veroordeling hebben we niet gelezen. Een kleine 4 jaar later - | |||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||
26 september 1838 - spreekt de rechtbank wel een vonnis uit en valt er een boete: De 25-jarige arbeider Eltje Mariens Fokkens, wonende op nommer 1 onder Veendam, wordt veroordeeld tot f 50 + f 2,79½ proceskosten, omdat hij bij herhaling Geert Jakobs Koster (39 jaar), timmerman te Wildervank, in zijn woning had laten oefenen o.a. op 1 juli 1838. Koster kreeg f 50 + f 3,50.
In 1835 heeft de Cock de Chr. Afgescheiden gemeente in zijn geboorteplaats Veendam geïnstitueerd; de juiste datum is niet bekend, want de notulen van de kerkeraad ontbreken helaas. We merken hier terloops op, dat de Cock in Veendam is geboren in het huis bij de vroegere brug, die toegang geeft tot het Egypteneind. Nu is het Egypteneind gedempt. Het huis werd later een kostschool en is nu afgebroken. Het stond naast de kruidenierswinkel op de overgang van het Beneden Oosterdiep en het Egypteneind op de hoek van het gedempte Dwarsdiep. Kort na de geboorte van de Cock is het gezin verhuisd naar Wildervank, waar de vader later burgemeester werd. De ouders van ds de Cock liggen begraven op het oude kerkhof aan de noordkant van de hervormde kerk in Wildervank. Op de grote grafsteen staat afgebeeld o.m. het familiewapen, bestaande uit een steigerend paard met een hoorn op de kop.Ga naar eindnoot6 De Afgescheidenen kwamen samen in particuliere woningen o.a. in een huis aan het Egypteneind en aan de Postweg, het tegenwoordige Beneden Oosterdiep, en - zoals we zagen - ook wel op nummer 1 bij Eltje M. Fokkens. Uit een schrijven van de burgemeester aan de Gouverneur van 10 oktober 1836 putten we nog de volgende bizonderheid:
Ik ben van terzijde geïnformeerd - aldus de burgemeester - dat de gewezen predikant H. de Cock zich in deze gemeente heeft bevonden, juist toen de bisschop van Curium ook hier aanwezig was om de leden van de roomskatholieke kerk alhier een buitengewone plechtigheid te doen ondergaan, zodat mijn tegenwoordigheid en die der veldwachters aldaar vereist werd om rust en vrede te handhaven, waarin men dan ook naar wens is geslaagd.Ga naar eindnoot7 Ik hoor verder, dat de predikant de Cock van deze gelegenheid gebruik gemaakt heeft om in de woning van één zijner aanhangers aan een getal mensen beneden de 20 het Heilig Avondmaal uit te delen, en het staat te denken, dat deze plechtigheid te zijner tijd wederom zal worden herhaald. Uit de classisnotulen leren we de namen van enkele ouderlingen uit de beginperiode kennen. Op 10 juli 1840 was namens de gemeente Veendam naar een vergadering van de classis Veendam (Pekela) afgevaardigd: 1. Pieter Abrams de Raadt. Hij was toen 50 jaar oud; op 30 maart 1829 was hij te Wildervank getrpuwd met de 30-jarige uit Wildervank afkomstige ‘dienstmeid’ Hindrikje Jans Pekelder. De bruidegom heette in de huwelijksacte ‘boerenknecht’. 2. Hindrik Harms Barman, een 43-jarige kuiper. | |||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||
We ontmoetten hem al bij de aanwezigen op de beschreven godsdienstoefening van 27 nov. 1834. De bekendste ouderling in die eerste jaren was Ties Egberts Mulder (1802-'72), boekhandelaar van beroep, op wiens drukkerij talrijke werkjes gedrukt zijn, die de zaak van de Afgescheidenen verdedigden. Verscheidene geschriften, die de Cock voor de pers heeft gereed gemaakt, zijn bij T.E. Mulder, Veendam, verschenen. Deze blauwververszoon werd in de volksmond wel ‘Ties Oranje’ genoemd. Vanwege zijn oranjeliefde? Het wordt vaak beweerd. Of had hij rood haar? Zijn signalement geeft dat wel aan.Ga naar eindnoot8
In de Afgescheiden gemeente van Veendam nam hij aanvankelijk een voorname plaats in. In augustus 1837 werd hij met J.J. Boer (Wildervank), M. Sijpkens (Meeden) en K. Wildeboer (Midwolda) afgevaardigd naar de Provinciale Vergadering van dat jaar te Groningen. Maar een paar jaar later raakte ook hij in de toen woedende twisten verwikkeld. Op de classis van 5 december 1839 werden de ouderlingen van Wildervank aangewezen om T.E. Mulder en Jacob Feddes (Kiel) te vermanen ‘niet tot de valsche kerk te gaan’. En moest die classis besluiten, dat T.E. Mulder met ‘afkeuring als ouderling zou afgaan’. Waarschijnlijk is hij toen weer hervormd geworden, want in 1858 blijkt hij nauwe contacten te hebben met de groep ‘vrienden der Waarheid’, d.w.z. met die mensen ‘die de Hervormde kerk in een bepaalde plaats trouw bleven zolang daar nog de leer der vrije genade werd verkondigd’. En dat was in Veendam met ds lsaäc Sannes nog het geval.Ga naar eindnoot9 Maar toen deze in 1856 was overleden en op 20 september 1857 opgevolgd door de 33-jarige, ‘liberale’ ds Hendrikus Brouwer, een sterk voorstander van de Groninger richting, zoon van ds L. Meijer Brouwer te Uithuizen, welke laatste door de Cock eens een ‘wolf’ in de schaapskooi van Christus was genoemd, werd het de waarheidsvrienden te bar. Zo kwam het ‘dat het feit der Afscheiding zich op kleine schaal herhaalde’.Ga naar eindnoot10 Op 2 februari 1858 vergaderden bij de 52-jarige bakker Pieter OudemanGa naar eindnoot11 in Veendam aan huis 5 leden van de kerkeraad van Wildervank met een deputatie van het ‘Gezelschap van Waarheidsvrienden’, bestaande uit de personen G. de Jonge, D. Duintjer, E. Dik en L. Thaden. Laatstgenoemden wilden de pogingen van de kerkeraad van Wildervank om in Veendam een gebouw voor het houden van godsdienstoefeningen te stichten, financieel wel steunen. Maar ze zagen graag, dat ook een dominee of voorganger van buiten de Afgescheiden kerk daarin mocht voorgaan. Dit laatste nu kon de kerkeraad van Wildervank niet toestaan, al wilde ze een uitzondering maken voor T.E. Mulder. Hieruit blijkt dus, dat Mulder nog af en toe in godsdienstoefeningen voorging. In hetzelfde jaar (1858) verscheen bij T.E. Mulder in Veendam een werkje van 107 pagina's van de hand van de Afgescheiden predikant R.T. Kuiper te Wildervank, onder de titel: De leer van de Formulieren van Eenheid der Gereformeerde Kerk in Nederland, verdedigd tegen de be- | |||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||
schuldigingen van ds H. Brouwer, predikant bij de Hervormde gemeente te Veendam. In zijn Voorwoord, gedateerd 24 maart 1858, zegt de schrijver, dat zijn beschouwingen het licht zien n.a.v. ‘eenige godsdienstige bewegingen in de gemeenten van Veendam en Wildervank, veroorzaakt door eene leerrede van ds H. Brouwer over Efeze 5: 14a, 15.’ Hij wenste met zijn boekje de ‘aangerande geloofsleer’ te verdedigen, de gereformeerden in het hervormd genootschap aan hun roeping te herinneren om de gereformeerde leer te handhaven en ook wilde hij zijn eigen gemeente tegen verderflijke dwalingen waarschuwen en liefde voor de belijdenisgeschriften bijbrengen. In de inleiding lezen we: ‘Er was in het begin dezer eeuw een tijd van zwijgen in de eertijds zoo bloeiende Gereformeerde kerk in Nederland. De leraars bleven bijna uitsluitend de enige woordvoerders, zodat velen, van de geestelijke onverschilligheid der gemeenten gebruik makende, hoe langer hoe willekeuriger begonnen te leren en te handelen, totdat zij, door de Synode van 1816 ruimte gekregen hebbende, alle banden verbraken en onbeschroomd naar hun persoonlijke overtuiging, schoon in strijd met de leer der H.S., hun leerredenen uitspraken. Het volk was in een geestelijke sluimering geraakt; zelfs de wijzen waren met de dwazen in slaap gevallen en, op weinige uitzonderingen na, onvatbaar om het gevaar van die toestand te beseffen. Dit duurde voort tot voor ruim 20 jaren, toen er van uit Ulrum een opwekking bespeurd werd’. Helaas bleven nog vele gereformeerden in de hervormde kerk achter, die zich niet wensten af te scheiden. Wel protesteerden ze soms krachtig tegen de verbastering der leer. ‘Zelfs eenvoudige leden hebben niet geschroomd, wanneer zij hun dierbaar geworden waarheden hoorden aanranden, te getuigen tegen hun leraren. Hiervan heeft er onlangs een merkwaardig geval plaats gehad, in de naburige gemeente Veendam, waar ds H. Brouwer, sedert de 20e september 1857 leraar dier gemeente, een leer verkondigt, volgens veler oordeel in strijd met Gods Woord en de belijdenisgeschriften der Gereformeerde kerk in Nederland’. Een 12-tal leden protesteerde schriftelijk bij ds Brouwer en wilde graag de bezwaren persoonlijk toelichten. Dit gebeurde. Zeven ondertekenaars van de brief hadden een vrij langdurig gesprek met ds Brouwer en zijn kerkeraad, waarin het volgens opgave van ds Brouwer zelf ging over het leerstuk der Drieëenheid, over het borgtochtelijk lijden van de Heiland en over de verhouding tussen de bijbel en het Woord van God. ‘Volgens een artikel in de Oldambster Courant van de 20e februari 1858, moet ds Brouwer gezegevierd hebben, en was het gebleken, dat de adressanten, met uitzondering van één, niet genoeg in de bijbel bedreven waren om hun gevoelen te verdedigen. Wij merken op dat bericht aan, dat wij het juist niet zeer edelmoedig vonden, om medeleden van dezelfde gemeente, die volgens onderstelling van ds Brouwer zelf uit “gemoedelijke overtuiging handelden”, zodanig te kwalificeren, dat ze voor het publiek bespottelijk gemaakt werden’. | |||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||
‘Het bericht in de Oldambster gaf aan de zaak openbaarheid, en van toen af was de wrijving in de Hervormde gemeente van Veendam het onderwerp veler gesprekken. Een preek van ds Brouwer over: Onze roeping tot geestelijke zelfstandigheid in Christus naar Eph. 5: 14a, 15, die in Veendam en omliggende gemeenten verspreid werd, vergrootte de spanning zeer.Ga naar eindnoot12 Welnu het was in dit klimaat, dat in december 1858 de Chr. Afgescheiden gemeente van Veendam opnieuw werd gevormd. Ze was in 1845 ontbonden, omdat ze te klein was geworden. De leden hadden zich toen voor het grootste deel bij Wildervank, de overigen - die van Zuidwending en Ommelanderwijk - zich bij Nieuwe Pekela gevoegd. Pieter Oudeman was vroeger als diaken door Wildervank overgenomen. |
|