De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |||||||||
XX Nieuwe PekelaDe beide Pekela's liggen langs de Pekel-A, die zich in de lengte door beide dorpen heenslingert en bij Nieuwe Pekela met een rechtlijnig gegraven kanaal richting Stadskanaal is verlengd. Nieuwe Pekela wordt wel Boven Pekela genoemd en Oude Pekela Beneden Pekela, omdat het water in die richting door Pekela stroomde. Naarmate de Pekel A verdiept en de venen steeds verder aan snee gebracht werden, kwam de welvaart in deze kilometers lange veenkolonie tot leven. Het drukke vervoer van turf leidde tot het ontstaan van een bloeiende schippersstand. Ook de zeevaart kwam op. Menig Pekelder ‘zeeman’ maakte reizen naar havens aan de Oostzee, naar Oost-Friesland, Bremen en Hamburg, naar Engeland en zelfs naar Rusland. Maar 's winters waagden de schippers zich niet op open zee; voor de najaarsstormen kwamen ze thuis en ze vertrokken weer vroeg in het voorjaar. Geen wonder dat er scheepsbouw in Pekela te vinden was; in 1795 telde men er niet minder dan 13 scheepstimmerwerven. Het turfvervoer en de zeevaart brachten weer verschillende ambachten en bedrijven tot bloei, zoals lijnbanen en zeilmakerijen. De afgegraven venen, de dalgronden, werden in vruchtbaar bouwland en weiland omgezet. Nog in 1930 was de landbouw het voornaamste middel van bestaan, daarna ging de industrie domineren. Omstreeks 1834 - na de Belgische opstand - gingen ook de beide Pekela's gebukt onder de druk der tijden. Handel en scheepvaart leden grote schade door de ‘oorlog’ met België. De economische toestand was toen in één woord slecht te noemen.
Wat de Afscheiding in de Pekela's betreft, van de kerkelijke archivalia uit die tijd zijn belangrijke stukken niet meer te vinden. Gelukkig is nog het notulenboek der classis Pekela (Veendam) aanwezig. En het spreekt vanzelf, dat ook het gedenkboekje van ds T.J. Hagen ‘bij het vijfenzeventig-jarig jubileum van de Afscheiding in Nieuwe Pekela’ uit 1911 waardevolle gegevens verschaft.
In 1704 was de hervormde kerk van Pekela gesplitst in die van Oude en van Nieuwe Pekela. De derde predikant van laatstgenoemde gemeente werd in 1719 de in piëtistische kringen bekende Sicco Tjaden, een domineeszoon uit Westerlee. Van zijn Het verborgen leven voor de Here, waarin hij zijn bevindingen beschrijft, bezorgde Helenius de Cock - van | |||||||||
[pagina 186]
| |||||||||
1844-'45 Afgescheiden predikant in N. Pekela - nog in 1858 en 1862 een 5e en 6e druk.Ga naar eindnoot1 Uit diens woord van aanbeveling (Kampen, 21 oktober 1858) citeren we: ‘Het prijst zichzelf aan bij allen die het op waarheid en Godzaligheid gezet hebben en niet vreemd zijn in de kennis van de leidingen des Heeren met zijn kinderen’. We noemen dit boekje hier, want in de Pekela's woonden nog geestelijke nazaten van ds Tjaden. Ook de nog nader te noemen Harm E. Gelms ademt zijn geest. Verder typeert Sicco Tjaden, van 1719-'26 predikant te Nieuwe Pekela, zijn toekomstige gemeenteleden als volgt: Op 29 november 1718 ben ik tot predikant in de Nieuwe Pekela-A beroepen, een plaats gelegen op de grens dezer provincie, waar de mensen buitengewoon wild, woest en teugelloos zijn. Even later schrijft hij, dat ze wel gedoopte heidenen mogen genoemd worden, die in vele opzichten bij gebrek aan waarschuwing naar het verderf gaan. De toestand van zijn toekomstige gemeente komt hem dan zo voor:
Een van de opvolgers van Sicco Tjaden was de grootvader van ds Hendrik de Cock nl. Regnerus de Cock die vele jaren (1771-1806) hervormd predikant in N. Pekela is geweest. Helenius de Cock getuigde van zijn overgrootvader, dat deze ‘de liberale denkwijze zijner dagen was toegedaan’. En inderdaad, ook in N. Pekela was het gereformeerde geestesmerk steeds meer versleten geraakt, zodat de Afscheiding ook daar een klankbodem kreeg. In die dagen was hervormd predikant in N. Pekela ds D.J. Sikkema (1832-'60), opvolger van H.R. Warmolts (1808-'32). In O. Pekela stond van 1809-'45 de invloedrijke ds M.J. Adriani, die meegewerkt heeft aan de totstandkoming van de bundel ‘Evangelische Gezangen’, en net als P. Hofstede de Groot schoolopziener is geweest. Ook heeft hij nog bijna 20 jaar de functie van scriba van het classikaal bestuur van Winschoten vervuld. Hij had grote invloed. Al lang voor de Afscheiding in Ulrum een feit werd en vooral kort daarna, heerste er in de kerken van Pekela en in die van de omgeving grote deining. Vol zorg waarschuwden de predikanten van de ring Winschoten hun classikaal bestuur. In een schrijven, getekend door de Winschoter predikant B.H. Steringa Kuyper, deelden ze mee, dat in verschillende gemeenten van de ring nl. Wildervank en Oude Pekela gebleken was, dat de | |||||||||
[pagina 187]
| |||||||||
aldaar woonachtige oefenaars P.R. de WitP.R. de Wit en H.E. Gelms geregeld oefeningen hielden. Wel waren ze al enkele malen beboet, maar toch was het aantal van dergelijke godsdienstige bijeenkomsten toegenomen, zodat in Wildervank en O. Pekela en later ook in Scheemda, Westerlee en elders, op geregelde tijden - bij voorkeur zondags - zulke onwettige bijeenkomsten werden gehouden. Bovendien was nu onlangs de afgezette H. de Cock op het toneel verschenen en deze had geoefend te Wildervank op donderdag 9 april, te Nieuwe Stadskanaal op vrijdag 10, te Westerlee en op zaterdag 11 en te Oude Pekela op zondag 12 april 1834. Het viel te vrezen, dat, als tegen zulke ‘onvoegzaamheid’ niet streng werd opgetreden, de gemeenten op het platteland ‘overal en gedurig zullen ontrust worden door allerlei soort van landlopers, die onder schijn van godsdienstigheid verwarring en onrust bevorderen, gelijk dat reeds voor eenigen tijd heeft plaats gehad met zekeren afgezetten schoolmeester of ondermeester en nog van tijd tot tijd met eenen afgezetten vader van het werkhuis te Veendam’, met welke beide laatste personen resp. D.J. v.d. Werp en J.G. Huiskes werden bedoeld. Daarom wilde de ring Winschoten er bij de minister van Eredienst op laten aandringen nieuwe maatregelen te nemen.Ga naar eindnoot2 In totaal werden vier maal over Pekelders veroordelingen uitgesproken. Ze vonden plaats met als oorzaak: ret huis beschikbaar stellen voor niet aangevraagde godsdienstoefeningen.
| |||||||||
[pagina 188]
| |||||||||
InstitueringVolgens een notitie in het nog bewaard gebleven eerste kasboek der Diaconie is de gemeente op 10 april 1836 ‘gesticht’ door ds H. de Cock in Oude Pekela, in een schuur op de plek waar - volgens Hagen - nu de fabriek Wilhelmina staat. Er werd ook wel op andere plaatsen vergaderd, o.a. bij H. Gelms, H. Horlings en ‘de laatste tijd vóór de kerkbouw’ in de schuur van J.B. Halming.Ga naar eindnoot4 Het eerste notulenboek is helaas zoek geraakt. De schuldige was de heengegane ouderling Harm Gelms, die de gemeente van het notulenboek met de besluiten uit de jaren 1836-'42 had ‘beroofd’, zoals een aantekening vermeldt in het boek dat met 1 april 1844 begint. ‘De besluiten van 1842-'44 waren van weinig aanbelang en ook in geen boek aangetekend’. Uit de classisnotulen valt op te maken, dat de eerste ouderlingen waren: Harm Elzes Gelms, 36 jaar, landgebruiker, Oude Pekela en Okke Hindriks Huising, 55 jaar, zilversmid, Oude Pekela. Volgens het genoemde kasboek werden de eerste diakenen: Berend Geerts Kool, 33 jaar, landbouwer, N. Pekela en Johannes Walders Beumee, 33 jaar, hoedenmaker, N. Pekela. | |||||||||
Harm E. Gelms 1799-1863We willen hier wat meer meedelen over Harm E. Gelms, omdat in zijn persoon en optreden zich een deel van de geschiedenis van voor- en tegenspoed der Afgescheiden kerk van N. Pekela concentreert. En daarna zullen we ook nog iets zeggen over W.H. Mugge, die eveneens door geschriftjes van zich heeft laten horen. Volgens het bevolkingsregister van Oude Pekela werd Harm Elzes Gelms op 13 augustus 1799 te Onstwedde geboren en overleed hij op 9 april 1863 te Oude Pekela.Ga naar eindnoot5 Bij zijn veroordeling op 5 februari 1833 was hij dus 33 jaar oud en niet 41 jaar, zoals het vonnis van de rechtbank aangeeft. Zijn beroep was landgebruiker; zijn vrouw heette Zwaantje Adams Wijkman, geboren op 29 augustus 1803 te Oude Pekela. Ze trouwden op 2 april 1822. In 1868 vertrok zij als weduwe naar Nieuwe Pekela en overleed op 24 november '92 te Zuidwending. Reeds in 1832 was Gelms als oefenaar actief. De notulen van de hervormde kerk van Oude Pekela vermelden (20 februari '32), dat een zekere H. Gelms godsdienstige oefeningen in zijn huis hield. De mensen bleven zelfs buiten samenscholen, zovelen kwamen er, ook uit naburige plaatsen. Die oefeningen vonden sinds enkele weken op zaterdagavond plaats. Een door de voltallige kerkeraad van Oude Pekela ondertekend schrijven van 18 sept. '32 aan het classikaal bestuur van Winschoten verstrekt ons nog meer inlichtingen.Ga naar eindnoot6 De kerkeraad bericht dan, dat Harm Gelms, landbouwer van beroep, al in de winter van '31 van tijd tot tijd oefeningen aan zijn huis heeft gehouden, die hij de naam geeft van ‘huiselijke godsdienstoefening’, maar | |||||||||
[pagina 189]
| |||||||||
dat een groot aantal mensen die oefeningen bijwoonde. De kerkeraad deelt dan mee, dat hij niet ‘als oog- en oorgetuige’ inlichtingen verstrekt, omdat de ambtsdragers het beneden hun waardigheid achtten om zulke ‘onwettige conventikelen’ bij te wonen. Volgens horen zeggen bestonden die oefeningen uit gebed, psalmgezang en ‘het houden van een sermoen’ door genoemde Gelms. Aanvankelijk had Gelms die Godsdienstoefeningen niet op ‘gezette’ dagen in de week gehouden, maar daarna begon hij die regelmatig op elke zaterdag te houden, vervolgens ook op godsdienstige feestdagen als Hemelvaart en Pinksteren in de namiddag, bij welke gelegenheid honderden mensen uit deze en naburige gemeenten zoals uit Nieuwe Pekela, Onstwedde, Stadskanaal, Veendam, Winschoten en van elders in of bij het huis van H. Gelms samenstroomden. Dit scheen de man aan te moedigen om ook op zondagavond om half 7 of 7 uur die oefeningen te houden; sedert enige weken deed hij het nu ook om 5 uur, de tijd van de officiële avonddienst. Ook werd beweerd, dat Gelms zich ‘zou verstouten Godsdienstig onderwijs te geven’. Tevens ging algemeen het verhaal, dat hij enige weken geleden te Onstwedde de openbare godsdienstoefening op ergerlijke wijze had verstoord. Toen ds Oomkens van de preekstoel een Evangelisch gezang voorlas, was Harm Gelms, die zich daar toen in de kerk bevond, opgestaan en had met zijn familie het kerkgebouw verlaten. ‘Een grote menigte’ Onstwedders was hem daarop gevolgd. We merken hier terloops op, hoe sterk de soms agressieve weerstand tegen het zingen van gezangen zich openbaarde. In het schrijven van de kerkeraad wordt er vervolgens op gewezen, dat ‘door dit alles eene grote verbittering in onze anders riistige en welgezinde gemeente wederzijds (wordt) aangerigt’; vooral ook door de zeer ‘onbescheiden’ wijze, waarop H. Gelms en zijn aanhangers zich uitlaten over zowel predikanten in de omtrek als vooral over dominee M.J. Adriani, van wie Gelms durft te zeggen ‘dat die de menschen naar de eeuwige verdoemenis leidt, daardoor de menschen terughoudende van de openlijke Godsdienstoefeningen met vrucht bij te wonen’. Verder blijkt uit de brief van de kerkeraad, ‘dat wij Harm Gelms niet meer kunnen beschouwen als onder ons opzigt en tucht te staan’, omdat deze al op 27 februari jl. schriftelijk heeft meegedeeld, niet meer tot de hervormde kerk te behoren. Het woord was dus nu aan het burgerlijk bestuur of aan de rechtbank, meende de kerkeraad, ‘opdat de door H. Gelms veroorzaakte verwarring mogt ophouden’. De Gouverneur van de provincie spreekt later (1835) over Gelms als over het hoofd van de te Oude Pekela en in de omtrek bestaan hebbende nieuwe secte, daar bekend onder de naam Gelmisten, maar die sedert de woelingen van de predikant de Cock zich bij deze hebben aangesloten en met hem één zaak schijnen te bedoelen. De geldboete van f 94½, hem in februari '33 opgelegd, ‘neemt’ Gelms | |||||||||
[pagina 190]
| |||||||||
niet. Hij vraagt de Koning kwijtschelding van straf en beroept zich daarvoor op de zuiverheid van de door hem verkondigde leer, berustend op de besluiten van de Synode van Dordrecht 1618-19. Ook zegt hij niet geweten te hebben, dat zulke bijeenkomsten bij de wet verboden waren.
Maar - rapporteert de Commissie van Gratie - het valt niet te ontkennen, dat het veelal de strekking van deze oefening is om de mensen van de openbare godsdienstoefening af te trekken. Daarom adviseert ze de koning, het verzoek af te wijzen, wat gebeurt. Nog geen jaar later (30 dec. 1834) richt Gelms weer een rekest aan de Koning. We hebben ons van het Nederlands Hervormd Kerkgenootschap afgescheiden - schrijft hij - wegens overvloedig verminkte leerstelsels, zodat we haar niet voor de ware kerk kunnen houden. We zijn niet als de Belgen - naar men lastert - oproerig, maar het drukt ons, dat we in het uitoefenen van de waarachtige dienst van God gestoord worden. Hoe hij die ziet, licht hij uitvoerig toe in een in 1834 te Veendam bij T. E. Mulder verschenen brochure: Afgeperste Zelfverdediging en tevens een woord tot Raad- en Moedgeving in deze kommervolle dagen. De heren predikanten van het Oldambt en Westerwolde - zoals hij het uitdrukt - hadden hem beschuldigd te proberen een gevoelen in te voeren, dat in strijd was met de leer der waarheid.Ga naar eindnoot7 Maar het omgekeerde is het geval, beweert Gelms. Eerst zijn zeer lang op bedekte wijze dwalingen ingevoerd. Nu gebeurt het openlijk en algemeen. Al zijn er nog voorstanders van de ware gereformeerde leer, hun aantal is gering geworden. Velen hebben hun knieën gebogen voor de afgod van de vrije wil. De oude dwalingen van Arminius en Pelagius zijn al lang weer ingevoerd, ja nog sterker dan beide dwaalleraars ze ooit hebben geleerd. Vrije wil en eigen kracht gaan voorop, terwijl de mens toch geheel lijdelijk in de bekering is; die wordt daarom in 2 Cor. 5: 17 een nieuwe schepping genoemd. Niet alleen de vrije wil wordt geleerd, maar ook een algemene genade. En de erfzonde wordt geloochend. Wie kan zulke leerstelsels dulden in een kerk die de naam gereformeerd draagt? De formulieren van eenheid zijn ‘verbroken en alle banden los gemaakt’. Men verbroedert zich met hen van wie men een afkeer moest hebben. Nee - aldus Gelms - ik voor mij beschouw de hedendaagse kerk als een dood geraamte zonder geest. Met citaten uit à Brakels Redelijke Godsdienst staaft hij zijn opvattingen. Natuurlijk wordt van Zuylen (van Nijevelt) geprezen. En hij besluit met het constateren van een ban tussen de Here en ons. Pestziekten, watervloeden en het kwijnen van de handel maken ons dit duidelijk merkbaar. Gelms ging door met het houden van oefeningen in zijn woning in O. Pekela op de plek waar in 1911 nog de steenbakkerij stond. Vanuit zijn huis kon hij de politie zien aankomen, in welk geval de hoorders boven het getal 20 haastig maakten dat ze wegkwamen.Ga naar eindnoot8 Het waren maar weinigen uit O. Pekela zelf, die zijn oefeningen bijwoon- | |||||||||
[pagina 191]
| |||||||||
den; het merendeel van zijn hoorders hoorde thuis in Onstwedde en Nieuwe Pekela.Ga naar eindnoot9 Ook buiten Oude Pekela oefende hij herhaaldelijk, waarbij het kon gebeuren dat hij zich de haat van de dorpsbevolking op de hals haalde. Dit ondervond Klaas Jan Brongers te Bellingwolde toen in de avond van 11 februari 1835 een bende volk onder aanvoering van de hervormde predikant met diens kerkeraad, op brute wijze zijn huis was binnengedrongen. Waarom? Omdat vermoed werd, dat Harm Gelms zich daar zou ophouden! De burgemeester van Bellingwolde schreef dan ook terecht (vanuit Oudeschans) aan de Officier van Justitie te Winschoten, ‘dat zulke onbeteugelde ijver’ onmogelijk toegelaten kon worden. Gelms was in de jaren plm. 1834- plm. 1840 in de kring der veenkoloniale afgescheidenen een man van gezag. Dat blijkt ook uit de notulen van de classis Pekela. Herhaaldelijk is hij kerkvisitator. Hij is het die in 1839 namens de classis de vermanende brief aan de Cock moet opstellen, omdat deze vóór het aanvragen van erkenning der kerk door de regering was.Ga naar eindnoot10
Op de buitengewone classisvergadering van 13 juli 1839 wordt hij met J.J. Boer (Wildervank) afgevaardigd naar Mastenbroek in Overijssel, waar een aantal kerken vertegenwoordigd waren die zich aan het kerkverband hadden onttrokken, de zg. Kruisgemeenten. Ze waren fel tegen de aanvrage om vrijheid op de vereiste vernederende voorwaarden. Gelms en Boer hadden van de classis opdracht niets anders te bepalen of te besluiten dan wat duidelijk met de leer en praktijk ‘onzer Dordsche vaders’ in overeenstemming was. En na afloop alle Leraars broederlijk te vermanen terug te keren tot de oude paden. Ds de Cock zou van de handelingen van deze buitengewone classis in kennis worden gesteld. Enkele jaren later - in 1842 - is de classis een andere koers gaan varen en was de aanvraag om erkenning als kerk niet meer het sjibbolet. Toen ds Huiskes uit Wildervank op een classis zich ‘rondborstig’ tegen de ‘vrijheid’ verklaarde, wilde deze vergadering hem daarin dragen ‘omdat het stuk van de vrijheid geen fondamenteel stuk is’. Dit was al een heel ander geluid. Wat Gelms betreft, ongetwijfeld had hij sympathie voor de Kruisgezinden. Of hij er ooit in organisatorisch verband mee heeft gestaan, hebben we nergens gelezen. Hij is zijn eigen gang gegaan tot hij weer alleen kwam te staan. Hij was een figuur die weerstanden opwekte. Autoritair? Eigengereid? Men zou het zeggen. In elk geval kon hij het met zijn eigen geestverwanten lang niet altijd vinden. Integendeel. Hij lag b.v. overhoop met zijn mede-ouderling O. Huizing, welke twist ‘in bitterheid is uitgebroken’, aldus classisnotulen in 1840. Het geschil liep hoogstwaarschijnlijk over de reeds genoemde aanvraag om vrijheid voor de Afgescheiden kerk. In hetzelfde jaar (1840) brengt hij op de classis ‘gemoedsbezwaren’ in en wil hij zijn ambt als ouderling neerleggen. Helaas loopt het later helemaal mis met hem. In 1844 komt hij al niet meer in de kerk en draagt de classis | |||||||||
[pagina 192]
| |||||||||
ds Amsing en ds Epping op hem te vermanen.Ga naar eindnoot11 Een paar maand later verklaart Gelms op een classisvergadering, dat hij de Chr. Afgesch. Kerk niet meer als de ware kerk in het vaderland kan zien. De classis was nu terecht van oordeel, dat Gelms, zolang hij zo dacht, niet als oefenaar mocht optreden, mede gezien de ellende door zijn oefeningen in de gemeente Bovenburen ontstaan, bij Winschoten gelegen.Ga naar eindnoot12 Nog geen maand later - 2 juli 1844 - constateert de kerkeraad van N. Pekela, dat Gelms zich niets aantrekt van besluiten van de classis en Provinciale vergadering, en dat hij doorgaat met oefenen. Ook gaat hij naar de ‘Liberale kerk’ (is hervormde kerk), onttrekt zijn kinderen aan de catechisaties en veroorzaakt door zijn gesprekken grote ergernis.Ga naar eindnoot13 Ouderling Johannes Boelman en de jonge dominee Helenius de Cock zullen hem nog eens broederlijk vermanen. Niets mocht meer baten. Hij komt nu onder censuur. Na 3 jaar is het zover, dat de classis adviseert de man af te snijden, die in de Pekela's en daarbuiten zoveel voor de Afscheiding heeft betekend. Dit doet de kerkeraad inderdaad op 16 juni '47. Het is een lang en aan het eind een triest verhaal over Gelms geworden. Over W.H. Mugge moeten we veel korter zijn. | |||||||||
W.H. MuggeWycher Harms Mugge werd op 8 sept. 1805 te Oude Pekela geboren en was stuurman van beroep. Hij was gehuwd met M.H. Nieboer. De veroordeling van deze zeeman op 28 januari 1834 te Winschoten noemden we reeds. Die boete van f 25 wilde hij niet betalen. Hij schreef op de aanmaning: ‘Ik wil het wel met mijn bloed verzegelen, niet met mijn geld afkopen’. Men schijnt hem niet verder vervolgd te hebben. Er zijn twee geschriftjes van hem bewaard gebleven. Dat over die boeten draagt de titel: Tentoonstelling der Godtergende en God onteerende Behandeling der Rigters met Gods Volk te Nieuwe Pekel-A. Het andere was: De leiding des Heeren, gehouden met W. Mugge, stuurman in Nieuwe Pekela, door hem uitgegeven met behulp van ds H. de Cock, Gereformeerd Leraar te Ulrum. Het is een soort bekeringsgeschiedenis, in de tijd vóór de Afscheiding bijzonder in trek. Het model was de wereldberoemde Christenreis naar de Eeuwigheid van Bunyan. 't Boekje van Mugge was het verhaal van een zeereis. G. Keizer schrijft ervan ‘de ervaringen met wind en regen worden telkens weer toegepast op wat Mugge ontmoette op zijn Christenreize. Zo volgt dan op de mededelingen van wat de schippers ontmoetten bij hun thuisreis uit Noorwegen en bij hun verblijf in de Nederlandse haven en bij hun uitreis daarna, telkens bij vernieuwing het: zo ook Gods volk en kinderen, wanneer zij dus met de wind des Geestes van de Here bedeeld worden, dan lopen zij ook wel zo ras voort.... ’.Ga naar eindnoot14
Bij Koninklijk Besluit van 10 december 1843 kreeg de gemeente van Oude en Nieuwe Pekela op haar verzoek de erkenning als kerk. Die vrijheid | |||||||||
[pagina 193]
| |||||||||
was in oktober 1843 aangevraagd in een verzoekschrift, door 56 personen ondertekend. Men zou kerken in het gebouw, dat zou worden ‘gesticht te Nieuwe Pekela, op de grond toebehoorende aan B.J. Brouwer en H.B. Kappen, kadastraal sectie B. no 458’. Dit stuk grond lag aan de wijk naast de Onstwedderweg, ‘waar nu het huis staat van W. Horlings’ (1911), volgens het geschriftje van ds Hagen. Ouderlingen waren toen: Johannes Boelman, 27 jaar, kleermaker. Hij was het jaar daarvoor getrouwd met de 21-jarige Luktje Jakobs Woltjer, dochter van de bekende ouderling Jacob Jans Woltjer uit Bovenburen (Winschoten). Hindrik Hindriks Kuipers, 58 jaar, uurwerkmaker bij zijn huwelijk in 1811 met de schippersdochter Derktje Derks de Boer. De diakenen heetten: Hindrik Hindriks Meijer, 52 jaar, bij zijn huwelijk in 1812 met Jantje Geerts Kunst ‘boerenknegt’ genoemd. Geert Berends Mellema, 26 jaar, landgebruiker, in 1841 getrouwd met Niessien Christiaans Bos. De lijst van de 56 ondertekenaars van het verzoekschrift om toelating als Chr. Afgesch. Gemeente te Nieuwe Pekela is in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag bewaard gebleven. De burgemeester had de handtekeningen geverifieerd en de tabel opgemaakt, die we in de aantekeningen hebben opgenomen.Ga naar eindnoot15 | |||||||||
Helenius de Cock beroepenToen de kerkeraad in oktober 1843 een aanvraag om ‘erkenning’ in zee had gezonden, was Helenius de Cock, studerend bij prof. T.F. de Haan in Groningen, reeds op 1 mei 1843 te N. Pekela beroepen. Eigenlijk moeten we zeggen, dat het een toezegging van beroep was na zijn examen. De ouderling H. Kuipers reisde naar Groningen om hem de ‘beroepsbrief’ persoonlijk te overhandigen. Het antwoord van de jeugdige zoon van ds H. de Cock is in het familie-archief bewaard gebleven. Helenius stelt 4 vragen:
Al de volgende dag (15 mei) antwoordt de kerkeraad in een schrijven mede ondertekend door de volgende lidmaten (voor zover bekend zetten we hun beroep achter de naam): W.H. Horlings, K.H. Siega (schoenmaker), J.J. Mugge (schoenmaker), Jan Boels Halming (landbouwer), K.H. Jager (ondermeester), W.J. Horlings (arbeider), Harm W. Horlings (landbouwer), G.H. Leffers (landgebruiker), F.S. Strating (wolkammer) | |||||||||
[pagina 194]
| |||||||||
Klaas H. Siga (hierboven genoemd) probeert ook nog in een apart schrijven de beroepen student Helenius de Cock te bewegen naar N. Pekela te komen. Toen er vergaderd werd - schrijft hij - om de vragen te beantwoorden, was hij bepaald geworden bij Sicco Tjaden, die ook nog jong uit Groningen naar N. Pekela was beroepen in een tijd, toen het in de Pekel nog grotendeels ‘woest’ was en wiens arbeid door de Here gezegend is. Zijn vrouw Lammechien Hindriks Swaan voegt er aan het slot nog enkele regels aan toe, gericht aan Helenius de Cocks moeder. We zien hier, dat het werk van Sicco Tjaden in Pekela nog niet vergeten was. Er blijken voor N. Pekela kapers op de kust te zijn, want ook de gemeente Ulrum heeft het oog laten vallen op de oudste zoon van hun een half jaar eerder overleden vroegere predikant Hendrik de Cock. Op 11 mei 1843 schrijft de bekende ouderling Jan Jacobs Beukema vanuit Ulrum aan Helenius de Cock: ‘wegens het beroep van de Pekel, weest daarin toch voorsigtig en met den Here raat vragende. Wij sijn drok doende om het kerkgebouw in een goede order te brengen’. Verschillende personen hadden tijdens de beroepingsperiode hun gaven en talenten in Ulrum al getoond, maar voor niemand was ‘soo een hart’ als voor Hel. de Cock, wat deze ook wel zou kunnen begrijpen, omdat ‘U.E. nu overleden vader hier van al de opregten om der waarheits wil so bemint wiert’. En nu Hel. de Cock het spoor van zijn vader volgde ‘nu leit daar een dubbele bant’. ‘En daarom nog maals niet Pekel’ bezweert Beukema de student. In een volgende brief erkent J.J. Beukema echter, dat laatstgenoemde zinsnede ‘wat te steil is’. Wel moet hij er nog even bijschrijven, dat de nieuwe kerk denkelijk met Pinksteren klaar is. Helenius de Cock neemt echter het beroep naar N. Pekela voorlopig aan. Op 25 november 1843 is er weer een brief van Klaas H. Siga aan Hel. de Cock ‘geroepen tot Leeraar in de N. PekelA’. Hij deelt daarin o.m. mee ‘dat enigen afhoereren’ door naar het ‘Nieuwe veen’ (is Gasselternijveen) te gaan om ds Feisser te horen (vroeger hervormd predikant, later baptistisch voorganger). Zelfs een ouderling stond sympathiek tegenover Feisser en wilde - volgens Siga - niemand aanraden daar niet heen te gaan. Deze Feisser was enkele dagen geleden ook in Onstwedde geweest, waar ds Amsing het niet met hem had kunnen vinden. Siga hoopt nu, dat de Cock mag waken en bidden tegen huurlingen en wolven. Tot zover de brief. Had Helenius de Cock - in afwachting van zijn examen - het beroep naar N. Pekela voorlopig aangenomen en mocht de gemeente dus de goede hoop koesteren spoedig een eigen dominee te bezitten, in het laatst van 1843 kon ook het nieuwe, eenvoudige kerkgebouw in gebruik worden genomen met een preek van ds T.F. de Haan uit Groningen over ‘het feest van de vernieuwing des Tempels’. Diezelfde ds de Haan bevestigde op 21 april '44 zijn leerling, de eerste dominee van de Afgescheiden kerk van Nieuwe Pekela, met 1 Petrus | |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
5: 1-4. Dit was dus Helenius de Cock, net 19 jaar oud, nog ongetrouwd, de oudste zoon van wijlen Hendrik de Cock. Hij deed diezelfde dag zijn intree met Jer. 1: 5-7, een toepasselijke tekst voor deze nog zeer jeugdige dominee.Ga naar eindnoot16 De kerkeraad bestond toen uit de ouderlingen: Joh. Boelman en Klaas H. Siga, en de diakenen; G.B. Mellema en Jan J. Mugge. | |||||||||
Helenius de Cock, 21 april 1844-30 november 1845Uit Helenius de Cocks diensttijd in N. Pekela valt maar weinig te vertellen, daarvoor is zij te kort geweest, ruim 1½ jaar. In 1845 kreeg hij na de opheffing van de gemeente Veendam, ook de zorg over de leden die in de buurtschappen Ommelanderwijk en Zuidwending woonden, erbij. Op de classisvergadering van 24 juni '45 vraagt Helenius de Cock hoe te handelen met een persoon uit Oost-Friesland, die zich bij hem gemeld had om van hem onderwijs te genieten om ‘bevorderd te kunnen worden tot het Leeraarsambt’. De classis adviseert die persoon tot lidmaat van de gemeente N. Pekela aan te nemen. Uit een aantekening in de kantlijn blijkt, dat het hier gaat om F.M. Penning. Inderdaad heeft deze in 1818 geboren Oost-Fries het predikantschap bereikt: 1851 Waardhuizen, 1861 Landsmeer-Nieuwendam, 1862 Bunde (O.Fr.) waar hij in 1869 overleed. Uiteraard is Hel. de Cock ook ingeschakeld geweest in het werk, dat de classisvergaderingen meebrachten. Van 4 vergaderingen was hij scriba. De door hem opgestelde notulen zijn in een zeer regelmatig handschrift neergepend en maken een indruk van volledigheid. Moeilijkheden zijn ds Hel. de Cock in N. Pekela niet bespaard gebleven. Gelms had in 1844 in feite al met de Afgescheiden kerk gebroken, omdat hij die niet meer als ware kerk in het vaderland kon zien. Hij ‘verachtte de Cock om zijn jonkheid’ en wilde het oefenen niet laten, waardoor hij steeds maar onrust zaaide. Op 30 november 1845 nam ds Hel. de Cock afscheid van N. Pekela wegens vertrek naar Appingedam. Met diaken J.J. Mugge kreeg men last tijdens de vacature, die precies een jaar duurde. Volgens de classisnotulen had hij openlijk en ten onrechte de ouderlingen belasterd en uitgescholden in tegenwoordigheid der gemeente. Mugge was hierover bestraft en was ermee akkoord gegaan, dat zijn schuldbelijdenis openlijk voor de gemeente zou worden afgelezen, wat ook gebeurde. Maar naderhand trok de onevenwichtige man zijn schuldbekentenis weer in, kwam niet meer in de kerk en liep van zijn post als diaken weg. Hij werd gecensureerd en afgezet. Gelukkig hoefde de vacature - Helenius de Cock - niet zo heel lang te duren, niet langer dan een jaar, want op 29 november 1846 deed ds J.L. Epping - gekomen van Ulrum - zijn intree (de eerste getrouwde predikant).Ga naar eindnoot17 Onder ds Epping begon de gemeente verder te groeien, zodat er twee jaar later al 68 huisgezinnen waren; mede ten gevolge daarvan werden in Oude Pekela in 1861 de ambten ingesteld. |
|