De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |||||||||||
XIX Midwolda (Old.)Midwolda, waartoe ook Oostwold behoort, ligt ongeveer 7 km ten noorden van Winschoten. Omstreeks 1840 telde de burgerlijke gemeente 2730 inwoners, die hoofdzakelijk van de landbouw bestonden. In het noorden der gemeente ligt de zware klei, achtergelaten door de vroeger veel grotere Dollard; in het zuiden het veenland. Midwolda is het dorp waar Wilhelmus Schortinghuis in de 18e eeuw predikant is geweest, de schrijver van het in 1740 verschenen Het innige Christendom, in piëtistische kringen geliefd ziele voedsel. In de dagen der Afscheiding stond in Midwolda in de hervormde kerk ds G.J.F. Cramer von Baumgarten, een man van tegen de vijftig jaar, geestverwant van de oudere ds Remko Engels uit het naburige Nieuwolda. Ze ijverden, gesteund door andere predikanten uit de regio, voor kerkherstel en moesten van het dubbelzinnige in het ondertekeningsformulier voor a.s. predikanten niets hebben. Over dit dubbelzinnige en de daarmee verbandhoudende belijdenis-kwestie is al veel geschreven.Ga naar eindnoot1 Toch willen we dit punt hier vanwege het belang der zaak nog eens ter sprake brengen. We doen dit met gebruikmaking van een getypte redevoering, in 1936 gehouden door ds J. v.d. Kooij bij de herdenking van de Afscheiding in Midwolda. De drie formulieren van Enigheid waren door de synode van 1816 wel niet af gezworen - officieel bleef de oude belijdenis gehandhaafd - maar de toekomstige predikanten behoefden alleen nog maar instemming te betuigen met de leer, die ‘overeenkomstig’ Gods Woord in de aangenomen formulieren was vervat. Toen er nu in de kerk hoe langer hoe meer vrijzinnige nieuwlichters kwamen, zeiden dezen: de formulieren van Enigheid zijn verouderd en onbruikbaar. De synode erkent dit zelf ook. We zijn er alleen maar aan gebonden voor zover ze overeenstemmen met Gods Woord. Menen we dat dit met het meeste niet het geval is, dan mogen we dat alles verwerpen en toch gerust voorganger in de kerk blijven. Maar anderen zeiden: nee, we zijn geheel aan de drie formulieren van Enigheid gebonden, want ze zijn geheel overeenkomstig Gods Woord. Doordat in de prediking en in menig geschrift hoe langer hoe vaker afwijking van de belijdenis te beluisteren en te lezen viel, ontstonden in vele gemeenten onrust en ontevredenheid. De werken van de ‘oude schrijvers’ kwamen weer in de handel. Meer en meer werd het duidelijk, dat de tijd naderde, dat de steeds toenemende verontrusting een explosie tot gevolg zou hebben. In Ulrum was het sein tot afscheiding al gegeven. Ook in Mid- | |||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||
wolda en omgeving waren er mensen die wel eens in Ulrum naar de kerk gingen. Men had geen vertrouwen meer in de plaatselijke predikanten en begon zich aan hun dienst te onttrekken en met behulp van gezelschappen en oefeningen en de lectuur van godzalige schrijvers de geestelijke leegte op te vullen. Dat was teveel voor ds Cramer von Baumgarten en hij deed mee aan het bezwaarschrift van ds R. Engels en 19 predikanten aan de synode gericht. | |||||||||||
Adres ds R. Engels aan de synodeDeze had volgens de ondertekenaars tot taak duidelijk te verklaren, wat nu eigenlijk de bedoeling was van het veelomstreden woord ‘overeenkomstig’ in het ondertekeningsformulier voor a.s. predikanten. Dit kon ze doen door openlijk te erkennen, dat dit formulier de predikanten onvoorwaardelijk bond aan ‘het leren en voorstaan der kenmerkende leerstukken der Ned. Geref. kerk, zoals die in de aangenomen formulieren van Enigheid onzer kerken begrepen zijn’, daar die overeenkomstig Gods Woord zijn. De door de synode benoemde commissie vroeg zich echter af of een nadere verklaring wel nodig was. Typerend voor de geest van tolerantie in die dagen zijn de volgende zinsneden uit het commissie-rapport: ‘....het is er ver vanaf, dat de zg. dubbelzinnigheid van het ondertekeningsformulier als een der voorname bronnen der bestaande onenigheid is aan te merken’. Nee, zei de commissie, die dubbelzinnigheid voorkomt juist onenigheden. De bijbel en alle formulieren worden nu eenmaal op verschillende wijze uitgelegd en de synode kan ‘de handhaving der waarheid niet van enige menselijke bepaling verwachten, maar alleen van het bestuur van Hem....’. En dan wijst de commissie op het zwakke punt in het adres van Engels c.s.: dezen zoeken een ‘middelweg’ door zich te beperken tot onvoorwaardelijke binding aan de kenmerkende leerstukken van de Ned. Geref. kerk. Maar - vraagt de commissie - wie zal bepalen wat wel en wat niet hoofdzaak en kenmerkend is? Is dat op zichzelf al niet een voornaam twistpunt? De belangrijkste vraag is echter: Is de synode bevoegd tot ‘alteratie’ (verandering) of ‘explicatie’ (nadere verklaring)? Nee, meent de commissie, de nu van kracht zijnde formulering ‘overeenkomstig Gods Woord’ is ‘door wijze en vrome mannen’ na rijp beraad vastgelegd en bevat alles ‘wat zij naar haar bedoeling moet bevatten en drukt juist zoveel uit als van a.s. Leraren kan en mag worden gevorderd’. Bovendien zou de synode bij een ‘nadere verklaring’ een nieuwe binding invoeren, en dat zou niet ‘met de grondbeginselen van het Protestantisme en de aard van het Evangelie overeenkomen’.Ga naar eindnoot2 En de synode mag zich niet aan het hoofd van één der partijen plaatsen. Ook wordt de in het adres van ds Engels c.s. verzochte verduidelijking ‘gevraagd op ongenoegzame gronden’. ‘Het grootste deel der hervormde predikanten schijnt stilzwijgend in het bestaande te berusten.... het aantal van hen die verzoeken niets te veranderen, gaat de anderen ver te boven’. | |||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||
Verder vreest de commissie voor de gevolgen. Elke verklaring zal een nieuwe twistappel zijn en nieuwe strijd betekenen en ‘aldus voet geven aan de woelzieken, die onze kerken beroeren’, zoals er helaas ook hier en daar onder de predikanten reeds gevonden worden; zie het adres van ds Brummelkamp, van ds van Rhee en ds Gezelle Meerburg, en van ds S. van Velzen. Het is reeds ‘genoegzaam gebleken wat men van hen te wachten heeft, indien zij niet ernstig worden te keer gegaan.... welk een toon zij zich aanmatigen.... hoe zij Leraars der kerk als verachters der waarheid willen tekenen....’. De commissie voegt er dan verbitterd en vijandig aan toe: ‘....het houdt niet op bij het vragen van strenge verbindtenis aan de formulieren. Geen verklaring kan gegeven worden.... om de aanleiding hunner lasteringen en kwaadstoken in de gemeenten weg te nemen of zelfs te verminderen.... Ze zijn niet alleen tegen de Evangelische gezangen, maar achten ook de vragen voor de viering van het H. Avondmaal als de ware godvrezenden ergerend en ontstichtend....’. Elke verklaring wordt beschouwd als erkentenis van de verkeerdheid van het bestaande, als een concessie om hunnentwil geschied.... al wat naar toegeven uit vrees zweemt zal hun stoutheid doen toenemen en vermeerdering van hun aarihang en nieuwe stappen ten gevolge hebben.... Na al het voorgaande meende de commissie een nadere verklaring, bepaling, wijziging of vermeerdering van het bestaande formulier ernstig te moeten ontraden. De synode gaat hiermee akkoord.Ga naar eindnoot3
Natuurlijk was ds Cramer von Baumgarten over dit antwoord zeer teleurgesteld en in een brochure zette hij zijn standpunt nog eens uiteen.Ga naar eindnoot4 Hij verlangde: ‘de handhaving der leer der Hervormde kerk zonder elke onbestemdheid en ondubbelzinnigheid en dus de vestiging der waarheid, zoals die uit God is, tot zaligheid van zondaren; en de herstelling der rust en des vredes in ons jammerlijk geschokt kerkgenootschap’. Want hij zag de kerk met scheuring en scheiding bedreigd. Nog enkele uitspraken van hem: ‘Wie zich aan de drie formulieren ergert, en de daarin vervatte leer niet belijdt en voorstaat, niet leert en predikt, neen! die kan de kerk niet voor de haren erkennen’. ‘Zouden niet door hen duizend en duizend stillen in den lande zich somtijds aangetast zien in wat hun heilig en dierbaar is? Deze, in oprechtheid des levens de leer toegedaan, in welke zij zijn opgevoed en dagelijks door eigen biddend onderzoek des Heiligen Woords versterkt en bevestigd in die belijdenis, zien zich door de afwijking en verbastering dier waarlijk Evangelische leer, in hun overtuiging geschokt en verontrust. Deze, zeker de besten in de gemeente, hetzij zij in prachtige paleizen of schamele hutten wonen, zien zich bekommerd om den staat der kerk en geërgerd door de bandelooze toestand.... en kan men het zulken dan wel geheel ten kwade duiden, dat zij, bij zulk een staat van zaken in leer en prediking, zich meer en meer hechten aan oude zelfs meer bekrompen denkbeelden, uit | |||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||
vreeze van anders door eiken vreemden wind van leering te worden opgevoed? Zij, die wij hier op het oog hebben, maken nog, gelijk altijd, het beste gedeelte, gave God! dat wij ook zeggen konden het grootste gedeelte der gemeente, uit. In de overeenstemming van de 3 Formulieren rust het voortdurend bestaan van het Hervormde kerkgenootschap. Wordt al het nieuwe, hoe ver het ook afwijkt van de gereformeerde leer, toegelaten op de kansel, dan moge er een uitwendige band der kerk blijven, de inwendige band is verbroken; er komt een scheuring in den geest, die dieper indringt en verder verwijdert dan zelfs een openlijke scheiding. Er komt verwarring: op één kansel allerlei prediking. Er komen ergernissen “tot het ook bij ons zoover komt, dat de behoefte aan iets bestemds en ondubbelzinnigs, vooral aan iets dat vastheid heeft en gebouwd is op het onbedriegelijke Woord van God zich met kracht openbare, en na velerlei harde schokken, een nieuw kerkgenootschap uit de bouwvallen van het oude doe verrijzen”. Maar dat wilde Cramer von Baumgarten voorkomen! Daarom zijn adres in 1835, waaraan de synode geen gehoor wilde geven. Wat nu te doen? Stil zitten? Dit was zoveel als lijdelijk en werkloos de ontbinding van het kerkgenootschap afwachten. Een scheuring verwekken en tot scheiding oproepen? Dat zou de kerk een onherstelbare slag toebrengen. Neen, niet tot het uiterste is het nog gekomen. Eerst dan, wanneer de oprechte belijder der waarheid, wanneer de getrouwe leraar en prediker in de kerk, de mond gesnoerd wordt, is scheiding en scheuring geoorloofd, nog niet eens noodzakelijk, want in des Heeren hand is ook een enkel woord der waarheid ligt vruchtbaar, tot beschaming van duizend en tienduizend woorden van leugen. En waarlijk zoover is het nog niet gekomen’. Nog hoopte Cramer von Baumgarten op de synode. Hij zag niet, dat deze de leervrijheid in de kerk beslist wilde toelaten. Hij zag ook niet, dat de waarheid niet met de leugen te verbinden is. Hij riep uit: ‘Verre zij het van ons, dat wij u of iemand tot scheiding zouden opwekken’. Hij betreurde het, dat door velen de godsdienstoefening werd verlaten, die elders en in onderlinge bijeenkomst met gelijkgezinden, zochten wat ze in de vergadering der gemeente niet vonden. Van ds de Cock zegt Cramer von Baumgarten: een man die ook de beste zaak bederven moest door zijn ijver zonder verstand. Hij verdient dat zijn naam vergeten worde. Nu, de Cock raapte de handschoen op en schreef één van zijn allerfelste brochures: De sluwe en listige raadslagen van de drie Achitofels onzer dagen, Engels, Le Roy en Cramer von Baumgarten. Het verbaast de Cock, dat Cr. von Baumgarten ijvert voor de formulieren van Enigheid, en zegt ervan: ‘Dit ijveren is slechts schijn, en een ijveren zonder verstand, gelijk hij verkeerdelijk mij ten laste legt’. Want zeker, Cramer ijvert voor de 3 formulieren, maar noemt toch de aanvallers nog ‘achtenswaardige mannen’ en hij heeft zelf remonstrantse gevoelens. Want, zegt de Cock: Cramer, gij houdt de rechtvaardigmaking des zon- | |||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||
daars als hoofdartikel. Hadden de Remonstrantsche staats- en kerkberoerders daarmee kunnen vrijgaan, zeker er was niemand veroordeeld. Allen waren dan in de kerk gebleven om die te verderven. En nu, Cramer, kunt gij betuigen, dat gij de Dordtsche Leerregels naarstiglijk geleerd hebt en getrouwelijk voorgestaan, zonder iets tegen dezelve te leeren of te schrijven? Zoo onbeschaamd zult gij toch zeker wel niet zijn om dat te beweren! Of beweert gij dat; uwe predikatiën en catechisatiën zullen tegen u getuigen. Maar met uw schoone woorden neemt gij veler eenvoudige harten in, en verleidt gij de onvaste zielen! Met uw adres beoogt gij rust en vrede. Wij echter waarschuwen ten ernstigste allen, die hun ziel liefhebben, met Gods Woord, voor hen die daar roepen: vrede, vrede, en het is toch geen vrede. En vraagt gij, eenvoudige in waarheid, waar de kudde legert? Gaat uit in de voetstappen der schapen, en de Heere, de Almachtige, zal uw leidsman en beschermer zijn. Deze laatste woorden sprak de Cock tegen de eenvoudigen van Midwolda, de mannen die naar hem kwamen luisteren en dan in de pastorie vertelden over de catechisaties en preken van Cramer von Baumgarten. En toen de gemeente in Midwolda begreep, dat de dominee tegen zijn eigen vermaningen in ging stilzitten en werkeloos de ontbinding van het kerkgenootschap afwachtte, scheidden zich enigen van de hervormde kerk af en zochten in eenvoudige samenkomsten de gemeenschap der gelovigen. In een schrijven aan de scriba van het classikaal bestuur van Winschoten, geeft ds Cramer von Baumgarten op 24 februari 1836 zelf een situatietekening van zijn gemeente Midwolda (Old.), de gemeente, die hij van 1824 tot zijn dood op 15 november 1855 als hervormd predikant heeft gediend. Hij schrijft dan: ‘1 dat zich in deze gemeente, waarin vroeger een Schortinghuis heeft gediend, wiens geschriften als een dierbaar erfgoed van vader op kinderen overgaan, altijd een zekere neiging tot separatismus heeft vertoond. Gedurende de eerste twee jaren van mijne bediening alhier, had ik met dezelve veel te strijden; dan het gelukte mij onder Gods zegen allengs allen te vereenigen, en ook de eerste twee jaren van de beroeringen door ds Cock c.s. gesticht, bleef deze gemeente vrij van zijnen invloed. In den laatsten tijd, bij de vermenigvuldiging van door de Cock aangestelde, of uit zijnen aanhang voortkomende sprekers, werd echter het zaad van separatisme ook hier met ruime handen uitgestrooid. Eerst had dit ten gevolge, dat een 30-tal menschen van hier geregeld naar enigen naburigen predikant ter kerk gingen, bijeenkomsten hielden en deze of andere bezochten in andere gemeenten, totdat nu een spreker voor deze gemeente vast is aangenomen, en allen, die tot zijn onderhoud en zijn bezoldiging zich verbonden hebben, zich nu de facto, met twee lidmaten voor 2 jaar van Winschoten tot ons overgekomen, met opzegging van hun lidmaatschap hebben afgezonderd. 2 Het geheel der zoo zich afgezonderd hebbenden, zal thans nagenoeg vijftig bedragen, waaronder twaalf lidmaten. | |||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||
Acht of tien uitgezonderd, behooren zij alle tot de geringe klasse der arbeiders of werklieden, doch staat dit getal grootelijks te vermeerderen, zoodra de verwachte prediker hier ook door de Cock zal zijn aangesteld, vooral zoo men in de vergaderingen voortgaat zoo rijkelijk de armen te bedenken. 3 Wat voorts de bijzonderheden omtrent de separatisten hier ter plaatse betreft, meen ik het niet onopgemerkt te mogen laten, dat het mij uit met hen gehouden gesprekken is gebleken, dat niet zoo zeer het Schortinghuisianisme, als wel twijfel aan de regtzinnigheid der tegenwoordige, of zooals zij die noemen Synodaal hervormde kerk, hen tot afscheiding leidt. Zij beroepen zich op het onbeantwoord laten, of ontwijkend beantwoorden van de verschillende adressen, die aan de Synode zijn ingediend om verklaring van hare bedoeling met het formulier van onderteekening voor aankomende leeraars in onze Kerk. En schoon er onder de Separatisten alhier wel geen enkelde is, die de echte leer der hervormde Kerk weet te onderscheiden van hetgeen daarvoor dikwerf wordt uitgevent, is het die terughouding van de Synode om tot eenige verklaring te komen, welke bij hen die het meest weten, altijd op den voorgrond wordt gesteld, ja die het hun ten gemoedelijken plicht maakt, zoo zij zeggen, om niet alleen niet bij mij, maar zelfs ook niet meer bij den naburigen predikant ter kerk te gaan, dien zij vroeger gingen hooren, omdat wij, het gezag der Synode gehoorzamende, toonen mede ontrouw te willen worden aan onze verbintenis’. Men ziet het, aan het slot van zijn rapport kan ds Cramer von Baumgarten het niet laten de schuld van de Afscheiding ook te geven aan de Synode, die zich over de gereformeerde leer niet wilde uitspreken. | |||||||||||
Schrijven van ds Ayolt Tonkens uit Oostwold (old.)In een gelijksoortige brief berichtte ds Ayolt Tonkens, de 32-jarige schoonzoon van ds Remko Engels uit Nieuwolda, over de toestand in zijn gemeente, het vlak bij Midwolda gelegen Oostwold, waar hij van 1830 tot zijn emeritaat in 1858 heeft gestaan. Ook hij moest op verzoek van de scriba van het classikaal bestuur van Winschoten, ds M.J. Adriani, zijn oom, inlichtingen verstrekken over eventuele separatisten in Oostwold. Hij beantwoordt ‘Ooms circulaire d.d. 8 februari’ niet afzonderlijk, maar ‘om der kortheid wille’ vlecht hij zijn antwoord in een ‘gemeenzame’ brief. Wat dan de separatisten betreft, helaas moet hij vermelden, dat hun aantal sinds kort aanmerkelijk is toegenomen. Vroeger, in de tijd van wijlen zijn voorganger ds BlaauwGa naar eindnoot5 waren hier ook al enige lieden in aparte gezelschappen samengekomen, maar na zijn komst in de gemeente had zoiets niet meer plaats gevonden, tot aan verleden jaar toe. Toen echter begon een drietal van die mensen weer, zoals vroeger, op gezette tijden een bijeenkomst te houden en lokte enkele andere personen hiernaar toe. | |||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||
De geschriftjes van de Cock en andere heethoofden werden in die vergaderingen - naar hij had vernomen - voorgelezen en ‘ontvlamden de hoofden en gemoederen’. ‘Van dien tijd af begonnen deze lieden ook het medezingen der Evang. gezangen te staken, en ook anderen daartegen in te nemen. Kerkgaan echter bleven zij nog aanhouden, schoon zij van tijd tot tijd ook reeds zich naar elders begaven, waar zij meenden beter voedsel voor hunne ziel te kunnen vinden. Zoo bleef dit tot voor weinige dagen, op zijn hoogst genomen misschien tot een tiental personen bepaald. Doch daar verschijnt op het onverwachtst de bekende nieuweling Wildeboer uit de N. Pekela in dezen omtrek, oefent eerst te Midwolda en daarna ook hier, komt in de vorige week terug en herhaalt zijn bezoek in het begin der tegenwoordige en nu zie ik eensklaps mijne Gemeente in verwarring en opschudding. Misschien dat onder de toegevloeide scharen zich wel vele nieuwsgierigen zullen bevonden hebben, doch het getal der bezoekers van die oefeningen moet ook zoo buitengewoon groot geweest zijn, dat men 1.1. Dinsdag twee bijeenkomsten aan verschillende huizen in deze Gemeente had moeten houden. En tot mijn leedwezen zie ik reeds eenige menschen weg gesleept, die anders welligt, zonder voorgang, er niet toe zouden vervallen zijn. Doch het Separatisme schijnt bij eenige voorwerpen van eenige praedispositie daartoe, even besmettelijk te zijn, zoo niet nog erger, dan eene contagieuse ligchamelijke ziekte. Intusschen is er tot hiertoe nog maar een enkele opgekomen, die als lidmaat uit het Prothocol wenschte geschrapt te worden. En onder de redenen, die hij daartoe opgaf, werd inzonderheid en met nadruk deze door hem aangevoerd, dat de Synode immers vrijheid gaf aan de Leeraars, om te leeren en prediken, wat zij wilden, en dat hij en met hem gelijkgezinden echter wenschten te volharden bij de belijdenis der Leer, die in onze formulieren van eenigheid is vervat, en welke zij beschouwden als gegrond op het Woord van God. Ik vrees dat het getal der Separatisten, die zich ten minsten de facto afscheiden, eer toe dan af zal nemen, wanneer de straks genoemde Wildeboer, als vaste prediker, zich te Midwolda zal gevestigd hebben, zooals ik hoor dat eerlang geschieden zal; want de neiging tot dat kwaad schuilt dezer dagen bij zeer veel menschen en behoeft slechts weinige aanprikkeling om zich in daden te openbaren. Intusschen is er tot hiertoe slechts één van de meer notabele ingezetenen, die zich eenigszins tot die partij verklaard heeft; de overigen behooren allen tot de lagere volksklasse en zijn meestal diep onkundige menschen. De groote Koning zijner Kerk wil, bidden wij, uit dit kwaad, door zijn aanbiddelijk bestuur nog eens het goede doen voortkomen’. En dan gaat ds Tonkens over op zijn ‘persoonlijke omstandigheden’.Ga naar eindnoot6
In Midwolda zijn het de landbouwer Geert Edskes Dijksterhuis en de ge- | |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
wezen bakker Klaas Wildeboer geweest, die de Afscheiding aldaar onder moeilijke omstandigheden hebben ‘geleid’. Op 1 maart 1836 kreeg de 37-jarige Dijksterhuis een boete, omdat hij op 10 februari zijn woning beschikbaar had gesteld voor een oefening, waarin K. Wildeboer was voorgegaan. Het bedrag viel nog mee, slechts f 8,70.Ga naar eindnoot7 Voor de volgende dag (11 februari) was er ook een oefening gepland bij kleermaker Jan K. Zoutman te Oostwold. In de uitgaande missives van de burgemeester troffen we enkele tekenende bizonderheden over deze uiteindelijk niet doorgegane godsdienstoefening aan. ‘Vernomen hebbende’, schrijft de burgemeester, ‘dat er in den avond van den elfden dezer weder Godsdienstoefening door gemelden Wildeboer te Oostwold ten huize van den kleermaker J.K. Zoutman zoude worden gehouden, zo gelastte ik den veldwachter om daarop te letten. De veldwachter bracht mij heden het bericht, dat hij aldaar ten huize te ongeveer 8 uur was aangekomen; dat naar zijne gissing wel dertig personen waren tegenwoordig geweest; dat hij bij gebrek aan lamplicht het juiste getal niet had kunnen opsporen. Dat hij aldaar ongeveer een kwartier uurs geweest zijnde, er berigt was gekomen, dat Wildeboer niet kwam, dat hij er niet op aandurfde - waarna er gezegd werd: Er is nu toch geene Godsdienstoefening, laat ons hier eerst een vers zingen eer wij scheiden, en toen werd onder voorzinging van B.J. OlgersGa naar eindnoot8 gezongen Ps. 25 vers 6. Dat gedaan zijnde, had J.K. Zoutman tegen eenen D.H. Baas gezegd: Wel, doet gij nu de dankzegging, waarop deze dadelijk begonnen was. Deze dankzegging afgelopen zijnde, was er nog eens gezongen en toen besloten om Wildeboer te verzoeken om morgen voormiddag ten huize van B.J. Olgers Godsdienstoefening te willen houden ten aanhore van niet meer dan 19 personen. Hiervan was echter volgens het onderzoek van den veldwachter niets gekomen’. Tot zover het schrijven van de burgemeester aan de Officier van Justitie te Winschoten.Ga naar eindnoot9 Inmiddels ging K. Wildeboer door met oefenen en soms kwam ds de Cock naar Midwolda om Doop en Avondmaal te bedienen. Het bleef riskant, want op 11 april 1837 kreeg G.E. Dijksterhuis opnieuw een boete van de rechtbank in Winschoten, nu van f 50 met f 0,87 kosten. Toch viel het niet te ontkennen, dat de voorwaarden waaronder vergaderd mocht worden, iets waren verzacht. De burgemeester kreeg officieel van de Officier van Justitie te horen, dat slechts die godsdienstige bijeenkomsten die door meer dan 20 personen (buiten de huisgenoten) werden bijgewoond ‘onder de verboden bijeenkomsten kunnen gerangschikt worden’. Op 7 mei 1837 werd er weer in Midwolda geoefend, nu zelfs op twee plaatsen tegelijk nl. bij K. Wildeboer, de oefenaar zelf, en bij - natuurlijk - G.E. Dijksterhuis. De burgemeester rapporteerde aan de Officier van Justitie, dat hij zich, vergezeld van de beide gerechtsdienaars en de veldwachter, eerst naar de woning van K.M. Wildeboer had begeven. ‘Aldaar aankomende vonden wij de deur gesloten; er aankloppende werd | |||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||
dezelve na eenigen tijd wachtens geopend. Wildeboer, die wij buiten de deur konden horen spreken, was nu opgehouden en sprak niet weder zoo lang wij er tegenwoordig waren. Er waren geene hoorders meer als die bij de wet mogen toegelaten worden. Bij huis stonden er nog eenigen. Vandaar gingen we naar de behuizinge van G.E. Dijksterhuis; daar vonden wij de Heer H. de Cock, hoewel niet predikende, teegenwoordig in een gezelschap niet hoger als het getal, hetgeen de wet permitteert; dezelve verzocht mij te willen vergunnen om voor deze dag vrijelijk Godsdienstoefening te mogen houden, hetgeen ik van de hand wees. Bij huis was er bijna een even groot getal als er in was. Hierna verwijderden wij ons en na eenigen tijd vandaar geweest zijnde, zond ik de beide geregtsdienaars en den veldwachter weder derwaarts, die er tot den afloop van de Godsdienstoefening geweest zijn en er bij tegenwoordig waren, dat er vier kinderen gedoopt zijn en dat er een ouderling en een diaken, welke beiden Oostvriezen waren, benoemd, bevestigd en ingezegend zijn. Uit verscheidene gemeenten van deze provincie waren alhier separatisten, ja zelfs uit Oostvriesland; hun getal mag wel tweehonderd bedragen hebben’. Dat hier de soortnaam Oostvriezen apart wordt genoemd, wijst erop, dat ‘Oostvriezen’ bij de autoriteiten in het Oldambt niet zo'n beste naam hadden. Ze stonden bekend als brutaal en bandeloos volk. Toen er op 5 januari 1835 in Winschoten een boerenopstandje plaats vond met als oorzaken verhoging der grondlasten (als gevolg van de invoering van het kadaster), rapporteerde wethouder H.J. Engelkens hierover aan de Gouverneur van de Provincie. Hij merkte toen op, dat als men bij die gelegenheid niet aan de boeren was tegemoet gekomen door de justitiële verkoop van ‘rundbeesten’ te schorsen, het op een plundering zou zijn uitgelopen ‘omdat zich onder de volksmenigte 5 à 600 Oostvriezen bevonden, uit de heffe des volks van Bunde en omstreken, die het brutaalst van allen waren’. We zien bij bovengenoemde godsdienstoefening ook weer, dat de Cocks komst en prediking altijd als een magneet werkte. Hele scharen stroomden dan samen, niet alleen in Groningerland, maar ook in andere provincies, het meest in het noorden van ons land, waar hij uiteraard - gezien zijn woonplaats - het gemakkelijkst her en der kon reizen.
In 1838 gaat het in de correspondentie van de burgemeester weer over ongeoorloofde godsdienstoefeningen op twee achtereenvolgende zondagen in augustus. D.J. v.d. Werp, de bekende oefenaar uit Uithuizermeeden, later afgescheiden predikant, en H. Doedeltje, waarschijnlijk een toen 48-jarige schoenmaker uit Midwolda, werden verhoord. Geen der getuigen had gezien, dat er bij de godsdienstoefening van 12 augustus was gecollecteerd en de burgemeester concludeerde, dat de aanvangstijden der bijeenkomsten niet bekend gemaakt werden, maar dat men zondags op bepaalde uren samenkwam, te weten van 9-11 en 1-3 en 5-7 uur. ‘Althans dan ziet men hun vergaderen en weder uit elkaar gaan’. | |||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||
We gaan weer naar het jaar 1836 terug en wel naar de vergadering van de hervormde kerkeraad op donderdag 24 maart 1836, gepresideerd door ds Cramer von Baumgarten; Ook de ambtsdrager dr G. Engels, wiens dochter het met de Afgescheidenen houdt (volgens een lijst in het lidmatenboek), is aanwezig. ‘Zij praten druk over de cocksianen’ - aldus J. v.d. Kooy in zijn herdenkingsrede. ‘Het geeft zo veel beroering in de gemeente; waarom is de scheiding hier nu nodig? Onze dominee is toch goed, hij is toch niet zo licht als vele anderen. Maar ze vergeten, dat ze met die modernen en nieuwlichters in één kerk zitten, één kerk waar Christus Koning moet zijn’. Als de vergadering geopend is, deelt ds Cramer von Baumgarten mee, dat bij hem een brief, een verklaring bezorgd is, waarmee ouderling Geert E, Dijksterhuis en zijn vrouw Elisabeth E. Tiddens zich schriftelijk aan de hervormde kerk onttrokken.Ga naar eindnoot10 De hervormde kerkeraad reageerde koeltjes, liet het stuk voor wat het was (‘een afschrift van ook elders door de twist- en scheurmakers gebruikte verklaring’) en royeerde Dijksterhuis en zijn vrouw. ‘Bij de tegenwoordige beroering in de kerk’ zouden wel meer lieden het voorbeeld van Dijksterhuis volgen, meende de kerkeraad.Ga naar eindnoot11 | |||||||||||
InstitueringAangenomen wordt dat de Afgescheiden gemeente van Midwolda op 16 april 1836 is geïnstitueerd, door ds H. de Cock. De eerste ouderlingen waren de 36-jarige landbouwer Geert E. Dijksterhuis en K. Wildeboer, een 27-jarige bakker (later oefenaar), beiden uit Midwolda. De eerste diakenen J.K. Zoutman, kleermaker, 42 jaar, uit Oostwold en de 29-jarige landgebruiker W.T. Veldman, wonende te Eexta (gem. Scheemda)Ga naar eindnoot12. Niet alle gemeenteleden woonden in Midwolda, verscheidene ook in Oostwold of in de Winschoter Bovenburen of in Scheemda of Eexta. Op zondag 4 september 1836 werd ‘in de tot Gods waarachtige dienst wederkerende Christelijke Gereformeerde gemeente Midwolda’ voor het eerst het Avondmaal bediend door H. de Cock ‘onze geliefde Herder en Leeraar’. Er waren 31 Avondmaalsgangers, van wie de namen zijn bewaard gebleven.Ga naar eindnoot13 Nog enkele namen uit de beginperiode van de Afgescheiden kerk in Midwolda willen we hier noemen. Het eerste doopboek begint met 17 april 1836, op welke datum als eerste dopeling staat vermeld het dochtertje Elisabeth van Edzert Harms Klap en Grietje Matthias Porringa te Eexta. Door de grote schaarste aan predikanten in die dagen leidden in de regel ouderlingen de kerkelijke huwelijksbevestiging. Het eerste huwelijk in de Afgescheiden kerk van Midwolda is dat tussen Harm Roelfs Kroeze en Elisabeth Sibolts v.d. Schuur (een zuster van de in Delfzijl zo bekende 4 broers van der Schuur). Het dateert van 29 mei 1836 en werd gesloten ‘door den ouderling der Gemeente K. Wildeboer’. Op 4 juni 1839 werden in de echt verbonden ‘ter plaatse van de gehuw- | |||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||
den te Eexta’ W.T. Veldman (één der eerste ouderlingen in Midwolda en later in Scheemda) en Trientje Willems Kuiper door ouderling Harm Gelms van de gemeente N. Pekela. Het was pas het derde huwelijk in de Afgescheiden kerk van Midwolda. We noteerden ook huwelijksbevestigingen door de ouderlingen Jan K. Zoutman, G.J. Nagel en B. Roelfsema. De notulen der Wederkerende Christelijke Gereformeerde gemeente te Midwolda beginnen met 4 mei 1836. Uitgebreid zijn ze niet, het tegendeel is het geval; toch vallen er wel enige bizonderheden uit te vissen. Ps. 25:2 en Ps. 133:3, dat waren de verzen, die de 4-mans kerkeraad bij aanvang of sluiting van de vergadering graag zong. En als er niets te behandelen viel - zoals op de tweede vergadering van 24 mei '36 - dan hielden de broeders zich bezig ‘met godsdienstige gesprekken en overwegingen van Gods heilig Woord om zo door de genade Gods elkander op te wekken en te dienen, tot opbouwing in de meerdere kennis der waarheid die naar de Godzaligheid is, waarna de vergadering met nog enige leden der gemeente gezamenlijk is overgegaan tot het zingen van Ps. 119:88’. | |||||||||||
OnderwijsIn de zomer van 1837 vormde het lager onderwijs voor de kinderen een punt van bespreking. De kerkeraad was van oordeel, dat ‘onthouding daarvan een noodzakelijke plicht is voor de ware Christen vanwege het verderflijke dat daarin gevonden wordt en besloten wordt de gemeente ernstig te vermanen om hun kinderen daarvan te onthouden om ze op te voeden in de lering en vermaning des Heren naar Paulus’ bevel, Ef. 6:4’. De kerkeraad had wel oog voor de plicht der ouders hun kinderen in de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te onderwijzen of te doen onderwijzen! We schreven reeds, dat onder de Afgescheiden kerk van Midwolda niet alleen Oostwold, maar aanvankelijk ook Scheemda, Eexta en Bovenburen ressorteerden. Daar woonden ook ambtsdragers die catechiseerden en op de kerkeraad rapporteerden over het geloofsleven der kerkleden in hun dorp. Hoe serieus de broeders hun taak wilden opvatten, blijkt uit een door de praeses voorgelezen 10-tal vragen:
| |||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||
Hierop betuigden alle kerkeraadsleden hun bereidwiligheid om door de genade Gods van nu af aan met ijver in de betrachting hunner plichten in dezen werkzaam te zijn, aldus de notulen van 2 augustus 1838. 't Was prachtig.Ga naar eindnoot14 Voor de hierboven genoemde vragen had als leidraad gediend het door de Afgescheiden predikant S. van Velzen opnieuw uitgegeven boek van één der 17e-eeuwse voormannen der Nadere Reformatie Jacobus Koelman, geliefd leerling van Voetius: 't Ampt en Pligten van Ouderlingen en Diakenen. In de vergadering van 2 augustus werd door de praeses G.E. Dijksterhuis alvast een begin gemaakt met het lezen van Koelmans geschrift in de editie van van Velzen; wegens tijdsgebrek kwamen de broeders die avond niet verder dan van Velzens voorrede. Die beviel zo goed, dat men met meerderheid van stemmen besloot zelfs vier exemplaren voor rekening der gemeente te bestellen. We merken hierbij op, dat in de Doleantie- tijd en ook na de Vrijmaking een heruitgave van dit werk is verschenen. | |||||||||||
Oefenaar Klaas WildeboerZoals we reeds bij de processen-verbaal zagen, oefende de jonge ouderling K. Wildeboer geregeld in de gemeente van Midwolda. Hij had er zijn bakkersvak zelfs aan gegeven. Maar in 1838 had ds van Velzen de knuppel in het hoenderhok gegooid en zich sterk gekeerd tegen het oefenen zoals het tot dusver plaatsvond. De kerkeraad van Midwolda - althans de meerderheid - deelde diens opinie en wilde nu proberen Wildeboer als eigen dominee fe krijgen. Daarvoor moest deze natuurlijk eerst geëxamineerd en geordend worden. En zo zien we Wildeboer zich in het voorjaar van 1839 met de Wildervankster oefenaar P.R. de Wit naar ds van Raalte in Ommen begeven (niet naar ds de Cock in Groningen, waar ook een opleiding was!), waar hij in het najaar van 1839 klaar komt en op 15 oktober op een Provinciale Vergadering in de Marshoek onder Dalfsen toegelaten wordt tot de bediening van Woord en Sacrament. De classis Veendam (Pekela) bracht hiertegen bezwaren in; ze was van oordeel dat Wildeboer en de Wit niet wettig geordend waren. Maar op 5 juni 1840 stond de kerkeraad van Midwolda Wildeboer toe om te preken ‘daar hij blijken toonde van zijn wettige roeping en ordening’Ga naar eindnoot15, wat de classis Pekela weer niet naar de zin was. De classisvergadering van 10 juli 1840 was zelfs van oordeel, dat de ouderlingen van Rijssen - waar Wildeboer toen stond - hun predikant moesten vermanen ‘over zijn scheur- | |||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||
ziek gedrag alhier gehouden, en hem nopen tot herstelling van het verkeerde’ of anders hem censureren. Ook de ouderlingen die Wildeboer toestonden te preken, dienden vermaand te worden. Het jaar 1839 was een zeer onrustig jaar in de classis Pekela. Ook Midwolda raakte in de golfslag, want op 6 maart eiste de classis uitdrukkelijk, dat de kerkeraad van Midwolda ‘zijn gevoelens openbare over de K.O. van Utrecht en in het bijzonder over het oefenen’. In de kerkeraad van de volgende dag (7 maart) wordt nu de K.O. van Utrecht voorgelezen en door allen goedgekeurd als gegrond op Gods Woord, behalve door broeder W. Veldman die bedenkingen inbrengt. Ook het oefenen komt ter sprake. Na rijp beraad spreken de broeders uit, het volkomen eens te zijn met van Velzens onlangs gepubliceerde brief over dit onderwerp. W.T. Veldman is er echter tegen. Twee dagen later (9 maart) is ds de Cock erbij! Weer gaat het over het oefenen. De brief van van Velzen wordt voorgelezen en na veel heen en weer gepraat erkent de kerkeraad opnieuw de gegrondheid van van Velzens bezwaren tegen het oefenen. ‘Ds de Cock en ouderling W. Veldman blijven echter zonder genoegzame grond vóór het oefenen pleiten’. Dit zal wel de oorzaak zijn geweest, althans één der oorzaken, dat Wildeboer en P. de Wit zich niet door de Cock in Groningen tot predikant wilden laten opleiden en bij ds van Raalte in Ommen hun doel trachtten te bereiken. In de kerkeraadsvergadering van 4 april 1839 deelde ouderling G.E. Dijksterhuis mee een verzoek van K. Wildeboer te hebben ontvangen ‘om een attestatie van lidmaat en ouderling’. De kerkeraad uitte hierover ‘veel bedenken’. Uit het lidmatenboek blijkt, dat Wildeboer enkele dagen later (6 april) toch is vertrokken, naar de Pekela. Vandaar ging hij kort daarop naar Ommen, waar hij met open armen werd ontvangen. Op 5 mei 1839 was hij voor het eerst op de kerkeraad aldaar aanwezig en werd zelfs dadelijk scriba (zie 't Zandt). De controverse inzake het oefenen zal wel mee de aanleiding zijn geweest, dat de ouderling W. Veldman op de kerkeraadsvergadering van 5 juli 1839 verklaarde ‘dat men te Scheemda een eigen gemeente wil’. En op de classis van 10 juli 1840 wil ook Bovenburen van de gemeente Midwolda scheiden, ‘opdat twisten en ongeregeldheden mogen gestuit worden’. Beide plaatsen krijgen hun zin.
Waren Scheemda en Bovenburen (Winschoten) dus nu zelfstandig geworden, de leden te Nieuwolda bleven voorlopig nog bij Midwolda behoren. Ouderling J.H. Munting is vaak afwezig op de kerkeraad. Vermoedelijk zijn omstreeks 1845 vele leden van Nieuwolda lid geworden van de in dat jaar geïnstitueerde kerk van Woldendorp. Al vergaderde de kerkeraad soms maar één of twee maal per jaar, van vrede en aangename rust in de gemeente kon men beslist niet spreken. Twist en tweedracht vlamden gemakkelijk op. En toen in februari 1850 de | |||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||
kerkeraad het besluit tot kerkbouw nam, was er weer meer dan genoeg reden om ruzie te maken. Laten we ook niet vergeten, dat de erkenning als zelfstandige kerk nog steeds niet bij de koning was aangevraagd. Op dit punt liep men geheel in het spoor van de kruisgezinden. Verder ontstond er veel ruzie en geharrewar over het optreden van oefenaar Derk Vos. Een half jaar na zijn komst is het reeds noodzakelijk, dat de visitatoren zich met de moeilijkheden en onenigheden gaan bemoeien. ‘Ze hebben uren nodig om allerlei personen te horen en weten zowaar een verzoening te bereiken’. Deze is echter maar van korte duur. De gemeente is hopeloos verdeeld. Vos scheidt zich af van de kerk. Herhaaldelijk wordt hij vermaand en bestraft. Een deel van de gemeente gaat met hem over tot de Zwolsen.... de kerk onder het kruis. Deze worden allen afgesneden op 8 mei '53.Ga naar eindnoot16 Enkelen kwamen later met schuldbelijdenis weer terug.Ga naar eindnoot17 Pas in 1866 ontving de Afgescheiden gemeente van Midwolda haar eerste dominee, nl. J. Groenewegen, die in 1872 naar Roodeschool (Uithuizermeeden) vertrok. Ga naar eindnoot8 |
|