De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| ||||||||||||||||
XVIII MeedenMeeden ligt aan de zuidelijke rand van het Oldambt, langs een weg over de smalle zandrug, die klei en veen scheidt: aan de noordzijde van het dorp de klei, aan de zuidkant het veen. Die klei is het gevolg van doorbraken van de Dollart, vroeger - zoals bekend - veel groter van omvang dan nu. Bij Meeden en ook bij Westerlee - in het verlengde van Meeden gelegen, de kant van Winschoten op - zijn nog sporen van één der oudste dijken langs de Dollart te vinden. In en bij het langgerekte dorp vallen fraaie en grote boerderijen te bewonderen. Omstreeks 1844 - volgens A.J. v.d. Aa - telde het dorp ruim 1250 inwoners, die leefden van landbouw en veeteelt. Van die 1250 inwoners waren er 1140 hervormd, 30 doopsgezind, 40 rooms-katholiek en 40 christelijk-afgescheiden.
Over de beginperiode der Afscheiding in Meeden is ons een historisch verhaal bewaard gebleven, opgesteld door D.H. Deddens en onder het opschrift Voorrede neergepend op de eerste twee pagina's van het notulenboek, dat met 1 dec. 1851 begint. We geven zijn algemene situatietekening hier zakelijk weer. Onze voorvaderen hadden zich in het begin van de 16e eeuw van de roomse kerk afgescheiden en de gereformeerde religie aangenomen, die toen zeer begon op te komen. Maar in het begin van de 17e eeuw kwamen de remonstranten met hun dwalingen, die op de Nationale Synode van Dordrecht 1618-19 werden veroordeeld. Nu begon de kerk in ons vaderland bizonder te bloeien tot aan het jaar 1750. Toen ontwikkelden zich dwalingen. Men zocht verandering aan te brengen in de ‘kerkwetten’, wat niet werd toegestaan door stadhouder Willem V. Maar toen in 1796 kerk en staat van elkaar gescheiden werden, kwamen ogenblikkelijk de dwalingen te voorschijn, die steeds in kracht toenamen. Ja, het kwam zover, dat met toestemming van koning Willem I in 1816 en 1817 de oude ‘kerkregels’ werden afgedankt en nieuwe daarvoor in de plaats gesteld. Nu was de deur voor allerlei dwalingen opengezet, zodat remonstrantse, sociniaanse en pelagiaanse dwalingen werden ingevoerd, zonder veel tegenstand te ondervinden. De Here verwaardigde echter in het jaar 1833 ds H. de Cock, toen predikant te Ulrum, om de verandering der ‘kerkwetten’ en de afwijking van de oude gereformeerde leer aan te tonen. Ook in Meeden kwam in die tijd het vragen naar de waarheid op. Enige | ||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||
personen verwierpen het prediken van de Leraar, omdat hij inplaats van gereformeerd te zijn, allerlei dwalingen verkondigde; zodat in het begin van het jaar 1835 enigen de kerk geheel verlieten. J.G. Huiskes kwam in de maand februari en oefende eerst in het huis van J.O. Bos, daarna bij J.T. Bos en toen enige malen bij de Nieuwe weg. Vervolgens zou er een oefening plaatsvinden in het huis van wed. A. ten Have, maar die werd op bevel van de burgemeester belet. Tot zover een gedeelte van het verhaal van D.H. Deddens. We geven over die belette samenkomst nog enkele bizonderheden door.Ga naar eindnoot1 J.G. Huiskes, gewezen vader van het Werkhuis te Veendam, zou dus op dinsdagavond 17 maart 1835 een godsdienstoefening houden in de woning van wed. A. ten Have. Deze 47-jarige vrouw, geboren Foktje Sijpkens, was nog geen jaar weduwe: haar man Aiolt ten Have was in mei van het vorig jaar overleden. Ze woonden op een boerderij in de Bovenstreek, in het oosten van Meeden, waar tegenwoordig nog een nazaat woont. In opdracht van de burgemeester verhinderde de veldwachter het doorgaan van de oefening. Wed. ten Have vroeg nu aan de burgemeester of er geen oefeningen met minder dan 20 personen mochten worden gehouden; dit werd in andere plaatsen wel toegestaan, b.v. Scheemda. De burgemeester stuurde de vraag door naar de Gouverneur, die een ontwijkend antwoord gaf. De eerste jaren na de Afscheiding waren wel uiterst moeilijk voor het kerkelijk leven der Afgescheidenen!
Eén van de hervormden, die het al lang niet meer eens was met de gang van zaken, was Meerten Sijpkes Sijpkens (1784-1851), landbouwer te Meeden, tot 1835 ouderling in de hervormde kerk, vanaf 1836 tot zijn dood in 1851 ouderling bij de Afgescheidenen. We vermelden hier terloops, dat zijn zoon Sijpko later heel lang afgescheiden predikant in Delfzijl is geweest (1857-1903) en dat deze op 54-jarige leeftijd hertrouwd is met de 43-jarige Jantje de Cock, dochter van Hendrik de Cock.Ga naar eindnoot2 Van bovengenoemde landbouwer, in wiens huis in het westeinde van Meeden, jarenlang godsdienstoefeningen zijn gehouden, wordt nog een belangrijke en uitvoerige brief bewaard, gericht aan de hervormde ds R. Kijlstra en diens kerkeraad in Meeden.Ga naar eindnoot3 Sijpkens deelt hierin mee zijn ambt van ouderling in de hervormde kerk neer te leggen. Hij was tot de overtuiging gekomen ‘dat de zuivere leer onzer godzalige voorvaderen uit onze kerk ook hier ter plaatse werd verdrongen door het zogenaamde Liberalismus onzer dagen, waarin men leert wat men goed vindt en verzwijgt wat men verkiest’. Verder schrijft hij, dat hij in een persoonlijk gesprek kritiek had geoefend op de prediking van zijn dominee. Deze had hem zijn beschuldigingen echter zeer kwalijk genomen en sindsdien was hun persoonlijke verhouding verstoord geweest. De breuk was volkomen geworden door het bruut verhinderen van een godsdienstoefening op de boerderij ‘van onze hoogbejaarde moeder en zuster, die beiden als weduwen eenzaam en verlaten, vaak in diepe rouw, terneder zitten, maar die nochtans in onze dierbare godsdienst troost zoe- | ||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||
ken voor hun verslagen harten. En daar eerstgenoemde wegens hoge ouderdom van alle openbare godsdienst ten enenmale is verstoken, en bijna geheel niet van de Leraar wordt bezocht, daar misgunde men hun ook nog dit godsdienstig voorrecht’, en daaraan stonden zelfs eigen geloofs- en dorpsgenoten schuldig. ‘Nooit zal ik - schrijft Sijpkens emotioneel verder - die klacht en tranen vergeten, bij die gelegenheid geúit, dat ze in haar 87e jaar nog de dag moest beleven, dat zij door middel van openbaar geweld belet werd om hun onderlinge godsdienstoefening zelfs met een gering getal waar te nemen’. Zijn moeder - van wie hier sprake is - is de wed. Zwaantje H. Sijpkens-Nieborg. En zijn zuster de in 1834 weduwe geworden Foktje Sijpkens. ‘Vroeger werden soortgelijke onderlinge bijeenkomsten aangekweekt en voorgestaan, van zulke bestuurders die het nu openlijk durven tegengaan. En zij die nu nog naar het voorbeeld onzer godvruchtige voorvaders het er op toeleggen om huiselijke godsdienst, die bijna uit de huizen der Christenen van onze dagen is geweken, en om onderlinge samenkomsten daartoe dienende, te houden, worden thans van aanzienlijken en geringen, openbaar of meer bedekt, als het slechtste soort mensen tentoongesteld en met de verachtelijkste namen bestempeld!’ Zo - besluit Sijpkens - kon hij niet meer met zijn dominee ‘als pilaren onder hetzelfde huis dienen’. De breuk was dus gekomen. Het blijkt, dat er in het laatst van 1835 éénmaal per zondag in het huis van wed. ten Have door J.G. Huiskes werd geoefend. In februari '36 bericht ds R. Kijlstra aan het classikaal bestuur van Winschoten, dat in zijn gemeente Meeden de volgende personen ‘die wij hier met de naam van Kocksianen bestempelen’ nooit meer in de kerk komen: Hellenius Nieborg en vrouw - rentenier; Meerten Sijpkens en vrouw - landbouwer; Fokje Sijpkens wed. Aiolt ten Have - landbouwersche; Jacob Theunis en vrouw en zoon - ‘landbouwer in het klein’; Jan Ots (d.i. Jan Ottes Bos) en vrouw - dagloner; Metje ‘een arme weduwe, die onderhouden wordt’. Ze houden elke zondag bij bovengenoemde Fokje Sijpkens aan huis hun bijeenkomsten ‘en zoeken stichting onder het gehoor van een zekeren Huiskes, vóór dezen soldaat, daarna veldwachter, en laatst Vader van en in het Werkhuis te Veendam. De reeds genoemde Metje wordt door hen onderhouden’. | ||||||||||||||||
InstitueringMaandag, de 18e april 1836, was de dag van de instituering der Afgescheiden gemeente door ds H. de Cock, die bij deze gelegenheid preekte over Hebr. 11:24-26: Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; verkiezende liever met het volk van God kwalijk behandeld te worden dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben; achtende de versmaadheid van Christus meerdere rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. | ||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||
De 52-jarige landbouwer Meerten Sijpkes Sijpkens werd ouderling; Jannes Ottes Bos, een 52-jarige arbeider, diaken. De gemeente telde toen - volgens Deddens - 14 belijdende leden. Het stuk met het bericht van officiële afscheiding, dat 28 april aan de hervormde kerkeraad werd gestuurd, was door 12 personen getekend.Ga naar eindnoot4 Het luidde: Wij ondergetekenden, vroeger door doop of belijdenis leden der Synodale Hervormde Kerk, daar wij sedert geruime tijd, met leedwezen hebben opgemerkt de vervallen toestand van bovengenoemde kerk, zo in derzelver leer als in de tucht, hebben ons daarvan vrijwilliglijk afgescheiden naar art. 2 van het Algemeen Reglement en volgens art. 28 van onze geloofsbelijdenis en wij verzoeken bij dezen U Ed., dat onze namen van de lijst uwer lidmaten mogen uitgeschrapt, en ons schriftelijk kennis hiervan moge worden ter hand gesteld. Meerten S. Sijpkens, Jacob T. Bos, Tonnis J. Bos, Geert H. Deddens (de latere dominee)Ga naar eindnoot5, Hillenius H. Nieborg, Jannes OttÄ“s Bos, Zwaantje H. Nieborg, Janna A. Bosker, Wed. A. ten Have, Mettje Doewes Prins, Grietje P. Gravers, Aaltje Lammers (de vrouw van diaken J.O. Bos). De hervormde kerkeraad voldeed niet aan het verzoek. Dit hield in, dat de ondertekenaars elk jaar opnieuw werden aangeslagen in de kerkelijke belasting. Ze moesten dus hun eigen kerk onderhouden en meebetalen in de lasten van de hervormde kerk, waaraan ze zich toch op wettige wijze hadden onttrokken. Nog in 1841 waren Helenius Hommes Nieborg, Meerten Sijpkes Sijpkens en wed. Aiolt ten Have, allen landbouwer, wonende te Meeden, bezig om vrijstelling van die hoofdelijke omslag te verkrijgen. De hervormde kerkeraad deed of zijn neus bloedde. Van feitelijke vervolgingen hebben we intussen niets meer gelezen. Al bleven bedreigingen voortduren. In 1837 veranderde de plaats van samenkomst. Men vergaderde nu geregeld in de woning van M. Sijpkens. Ook de catechisaties werden daar gegeven. Op een zondagavond in oktober preekte ds v. Raalte uit Overijssel voor een groot aantal toehoorders in de schuur van Sijpkens over Col. 2:6: Gelijk gij dan Christus Jezus, de Here, hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem. In de winter 1837-1838 namen elke week op donderdagavond Jacob Geert Huiskes, Poppe Rijkens de Wit of Klaas Wildeboer in het huis van Sijpkens de dienst waar. Zondagsmorgens oefende J. Huiskes, 's middags werd er door Sijpkens een preek gelezen. Ds de Cock of een andere dominee kwam af en toe de Sacramenten bedienen. In dat geval was de toeloop van hoorders zo groot, dat de woning van Sijpkens hen onmogelijk kon bergen en men zijn toevlucht nam tot de schuur van Sijpkens' boerderij aan de overkant van de weg gelegen, waar dan de ‘deele’ voor de dienst in orde werd gebracht. Het eerste kindje, dat op de deel van Sijpkens' schuur door de Cock gedoopt werd, was op 27 januari 1837, Hendrik - z.v. Jan Beishuizen en Eefke Udens. Verder geeft Mooibroek nog als dopelingen in de schuur van Sijpkens op: | ||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||
In 10 jaar tijds 15 dopelingen: de gemeente was ook maar klein; in 1844 telde ze slechts 40 zielen. Maar trouw aan Gods Woord wordt altijd in de geslachten beloond. Dat was vroeger zo en dat zal zo blijven, omdat het een belofte van God aan zijn gelovigen is. En - we moeten dat er bijvoegen - afval en verlating van Gods Woord, al is het met vrome woorden, wordt door de Here gestraft, ook in de generaties. Nadat ds de Cock in november 1842 was overleden, kwam ds T.F. de Haan uit Groningen nu en dan naar Meeden. Ook deze reisde land en zand af om de vele vacante gemeenten in de provincie te helpen. Dat reizen was vooral in het koude jaargetij vaak een moeizame en afmattende zaak, want de wegen waren zeer slecht. Men moest wel gehard zijn. Nu, dit was men ook; men wist niet beter. En als men dan 's avonds bij zijn gastheer of in een eenvoudig huis bij kaarslicht en in de warmte van het turfvuur zat, dan werd er intens geluisterd naar godsdienstige gesprekken.
Toen ds Budding in Groningen stond (1844-'48) heeft hij ook eens in Meeden, in de schuur van Sijpkens gepreekt. Hij was een eigenaardig man, die soms zonderling kon optreden. Van hem gaat de volgende anekdote: Terwijl hij aan het preken was, zakte één der hoorders door de omgekeerde emmer, waarop deze zat. Het maakte nogal enig lawaai. Budding hield op met preken en zei: Als wij bouwen en de Here afbreekt, is de prediking ijdel! Hij sprak het Amen uit en liep haastig weg. Deze wonderlijke manier van doen was voor de kerkeraad aanleiding hem nooit weer uit te nodigen.Ga naar eindnoot6 | ||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||
Sijpkens, getekend no. 164’.Ga naar eindnoot7 In ditzelfde jaar - we volgen weer het verhaal van Deddens - werd in Nieuwe Pekela beroepen Helenius de Cock, de oudste zoon van de ‘vader’ der Afscheiding. Hij kwam en ging nu en dan ook in Meeden voor. Er werd zelfs gesproken over de mogelijkheid van een combinatie. Die kwam in november '45 op papier tot stand, met de voorwaarden dat beide gemeenten elk een eigen kerk- en armenkas zouden hebben en dat ds de Cock jr om de 4 weken in Meeden zou preken, waarvoor jaarlijks f 125 moest worden betaald. Het is er nooit van gekomen, want nog in hetzelfde jaar vertrok Helenius de Cock naar Appingedam en Meeden bleef weer herderloos. Nu volgde een combinatie met Wildervank (1846-'49), waar ds D. Postma stond (later naar Zwolle en nog later naar Z. Afrika vertrokken). In 1850 kreeg Meeden een eigen kerkgebouwtje: er werd een lokaal gebouwd achter de woning van Sijpkens, dat op 16 mei 1850 door ds Kreulen uit Wildervank in gebruik werd genomen met een preek over 2 Kronieken 6:29-33. In maart 1851 overleed diaken H.G. Deddens. D.H. Deddens en J.T. Udens werden nu diaken (tot nu toe was er maar één geweest). Het jaar 1851 was wel een zwaar jaar voor de gemeente, want in augustus stierf op 67-jarige leeftijd ouderling Meerten S. Sijpkens, die een schoon instrument in Gods hand was geweest bij de opbouw van de Meeder gemeente. De bovengenoemde kersverse diakenen J.T. Udens, een 55-jarige barbier en Derk Hendriks Deddens, een 29-jarige landbouwer, werden ouderling (er waren er dus nu twee), terwijl Helenius M. Sijpkens, landbouwer, 28 jaar, en Klaas Nannes Drijfhout, boerenknecht, 42 jaar, de beide diakenen werden. Aan het eind van 1851 werd de combinatie met Sappemeer - die niet lang daarvoor was aangegaan - verbroken; ds Y.J. Veenstra nam afscheid met een preek over Jesaja 40:11 en bleef nu alleen predikant van Sappemeer. We beëindigen de schets met de slotzin uit het verhaal van D.H. Deddens: ‘Toen nu de kerkeraad uit 4 personen bestond, werd besloten gedurig vergadering te houden en optekening van de verhandelde zaken te doen in dit boek’. En dan begint het notulenboek met 1 december 1851. |
|