De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |||||||||
[B Classis Pekela (Veendam)]XVII Hoogezand-SappemeerDe burgerlijke gemeente Hoogezand telde in de dagen der Afscheiding 4 hervormde gemeenten: Hoogezand, Kropswolde, Westerbroek, Windeweer en Lula. Hoogezand ‘is ontstaan in het jaar 1637, toen de veengraverijen aldaar aangelegd en begonnen werden. De huizen stonden in die tijd aan beide zijden van het Winschoterdiep vrij dicht naast elkaar. Hier en daar worden deze rijen huizen af gewisseld door kleine buitenplaatsen. Er wonen veel kooplieden, schippers, handwerks-, winkel- en neringdoende lieden. De volkrijkheid van deze plaats, en de doortocht der rijtuigen, trekschuiten en schepen van en naar Groningen en het Oldambt, maken dit dorp tot één der fraaiste en aangenaamste van de provincie. Op marktdagen varen door het Hoogezand 24 trekschuiten’. Sappemeer heet in 1847 ‘een welvarend dorp’.Ga naar eindnoot1 Na de afgraving van het veen werden deze veenkoloniën langzamerhand landbouwkoloniën en gingen de boerderijen langs de wijken in het nog kale landschap buiten het dorp domineren. We schreven ‘het nog kale landschap’, wat niet wil zeggen, dat het lelijk was. Integendeel, de wijde aardappelvelden, de rogge- en havervelden en de cultuur van nog andere gewassen hadden de woestenij van weleer een aantrekkelijk uiterlijk gegeven, dat echter pas in onze tijd van overgrote industrialisering gewaardeerd gaat worden. In 1835 telde de veenkolonie Sappemeer 3000 en het grotere Hoogezand 5400 inwoners. De meeste Afgescheidenen woonden echter in Sappemeer (en het bijbehorende Kalkwijk). Richten we nu onze aandacht op de voorgeschiedenis en het ontstaan van de Afgescheiden kerk in die streek. Na de circulaire van 20 nov. '34, waarin aandacht werd gevraagd voor illegale godsdienstoefeningen, stroomden de kennisgevingen van verboden godsdienstige samenkomsten in de hele provincie Groningen bij de Gouverneur binnen. Hieraan kunnen we - wat Hoogezand-Sappemeer en omgeving betreft - de volgende gegevens ontlenen: Op woensdag 26 november 1834 werd bij de landbouwer Christiaan Stukje te Windeweer (een veenkolonie, in 1747 ontstaan en 6 km ten zuiden van Hoogezand gelegen) voor 30 of 50 personen een niet-aangevraagde godsdienstoefening gehouden, waarin een ex-schoolmeester van Hoogeveen voorging.Ga naar eindnoot2 Burgemeester Corn. E. Borst van Hoogezand vond het maar het beste dit keer de zaak door de vingers te zien. 't Was niet onmogelijk - meende hij - dat bij vervolging de lieden tot verbittering en halsstarrigheid werden gedreven.Ga naar eindnoot3 | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
Op zondag 28 december 1834 was er een oefening bij de landbouwer Eildert Broekema te Windeweer voor 80 of 100 hoorders.Ga naar eindnoot4 Net als de vorige was ze in alle stilte voorbereid.Ga naar eindnoot5 Broekema woonde afgelegen genoeg, op Vossenburg, een gehuchtje tussen Windeweer en Zuidlaarderveen. Ook nu weer had burgemeester C.E. Borst geen proces-verbaal laten opmaken, wat de Gouverneur weer zeer bevreemdde. Wel meende men in een visitatie-rapport van de ring Hoogezand (classis Groningen) in 1835 te kunnen constateren, dat ‘in Windeweer en Lula de dweperij, vroeger aldaar heersend, al meer afneemt’, maar toch gingen de godsdienstoefeningen in particuliere huizen door. Nog op 14 maart 1837 had de landbouwer Barelt ten Hove te KropswoldeGa naar eindnoot6 (enige kilometers ten zuidwesten van Hoogezand) zijn woning voor een oefening beschikbaar gesteld, wat hem op een boete van f 10 plus f 7,94 proceskosten was komen te staan.Ga naar eindnoot7 Een brief van burgemeester Borst verschaft ons de volgende bizonderheden: ‘Op de 14e dezer werd ik geïnformeerd, dat vermoedelijk die avond een godsdienstige bijeenkomst zou worden gehouden te Kropswolde in de woning van de landbouwer Barelt ten Hove, zodat er toezicht aldaar werd gevorderd. Maar, daar ik nog niet genoeg hersteld ben van een enigszins langdurige ongesteldheid en daarop gevolgde griep, zo mocht ik mij in persoon niet derwaarts, vooral in de avond niet, begeven en besloot dus om zo mogelijk die bijeenkomst op een geschikte wijze te voorkomen. Ik zond twee veldwachters, nog bij dag, derwaarts met last om op een buitengewone en opvallende wijze het dorp enige malen op en neer te gaan, opdat de aandacht der ingezetenen en van andere daar aanwezige of komende personen daarop zou vallen en de vermoedelijke bepaalde bijeenkomst gestaakt. De veldwachters aldaar omstreeks 5 uur te Kropswolde gekomen en daar op en neder gegaan zijnde, hadden al spoedig onderscheidene personen zo van andere plaatsen als van Kropswolde bij verdachte personen zien binnengaan en zelfs enkelen bij B. ten Hove. Daarom waren zij (veldwachters) 's avonds omstreeks 7 uur naar de woning van B. ten Hove gegaan en daar, zonder enige tegenstand binnengegaan zijnde, hadden ze geconstateerd, dat plm. 50 personen daar bijeen waren, zingende uit Ps. 84. Ze hadden namen genoteerd. Hierop hadden ze B. ten Hove en alle aanwezigen gezegd, dat deze bijeenkomst ongeoorloofd was en dat ze zouden verbaliseren, waarop door B. ten Hove was geantwoord, dat door hen niets gedaan werd dan zingen. In het gezelschap zat iemand wiens naam Huiskes moet zijn!’ Daarop - we vatten de brief verder samen - hadden de veldwachters de vergadering te kennen gegeven, dat deze godsdienstoefening niet mocht worden voortgezet, waarop velen der aanwezigen waren vertrokken. Om 9 uur was één der veldwachters teruggekeerd naar de woning van ten Hove om te zien of er ook vertrokkenen waren teruggekomen om de godsdienstoefening voort te zetten. Maar toen alles binnenshuis stil was en er geen licht te bespeuren viel, | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
hadden de veldwachters gemeend niet langer te hoeven surveilleren en waren dus, na enig toeven, huiswaarts gekeerd en hadden de burgemeester om 11 uur verslag uitgebracht. Tot zover het schrijven van burgemeester Borst. Enige tijd later - op dinsdag 2 mei 1837 - waren ds H. de Cock en oefenaar J.G. Huiskes beiden in de woning van landbouwer Eildert Broekema in Windeweer voor het houden van een godsdienstige samenkomst aanwezig. Daarin werden toen 4 of 5 kinderen gedoopt, onder wie twee van Broekema zelf. Deze moest nu bij de burgemeester komen en verklaarde, dat er niet meer dan 19 personen aanwezig waren geweest en dat de Cock hem had gezegd, dat onder die omstandigheden altijd mocht worden gepreekt.Ga naar eindnoot8 Dit waren de verboden oefeningen in de gemeente Hoogezand, Windeweer en Kropswolde, voor zover ze uit de geschreven stukken achterhaalbaar zijn. Nu die in Sappemeer. We beschikken over een rapport van één daarvan opgesteld door de toenmalige burgemeester van Sappemeer C. Hartman Busman. Deze meldt 14 juli 1835 aan de Gouverneur: Gisteravond ongeveer te 7 uur geïnformeerd wordende, dat de gewezen predikant van Ulrum, de Cock, ten huize van Koene Jans Vegter, broodbakker alhier, godsdienstoefening zou houden en kinderen zou dopen, begaf ik mij derwaarts.Ga naar eindnoot9 Bij mijn komst vond ik in onderscheiden vertrekken en in de tuin achter het huis 22 personen, zowel mannen als vrouwen - de Cock was evenwel nog niet daar, maar toen hij enige ogenblikken daarna het huis binnenkwam, vroeg ik hem of het waarheid was, dat hij voornemens was alhier een godsdienstoefening te houden, waarop hij mij antwoordde, dat dit zijn voornemen was. Ik zei hem daarop, dat ik zulks niet kon toelaten en dat ik de stelligste bevelen had om zulks met alle mogelijke middelen te beletten. Hij antwoordde mij, dat hij meende, dat wanneer de vergadering het getal van 19 personen niet te boven ging, de wet zulks niet verbood. Na een langdurige woordenwisseling (terwijl zich intussen voor het huis wel 200 mensen uit nieuwsgierigheid verzameld hadden) gelukte het mij echter hem van zijn voornemen te doen afzien, en ongeveer 8 uur ging hij heen. Om 9 uur echter rapporteerde mij de veldwachter, dat de Cock ten huize van een andere broodbakker alhier, met name Kars Friederiks WormnestGa naar eindnoot10, godsdienstoefening hield en kinderen doopte; mij dadelijk derwaarts begeven hebbende, vond ik aldaar de Cock, zittende te roken met nog 7 andere personen, waaronder 2 vrouwen, ieder met een kind. Op mijn aanmaning uiteen te gaan, hebben zich 3 der voormelde personen verwijderd. De 4 overigen weigerden zulks echter, voorgevende dat zij daar op visite waren. En daar zij rustig waren en niets uitvoerden, meende ik dan ook hier geen geweld te moeten gebruiken. De Cock is deze nacht ten huize van voorzeide bakker gebleven en hedenmorgen om 9 uur weer naar Wildervank vertrokken, vanwaar hij ook naar herwaarts gekomen was. | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
Ik heb gemeend Uwe Excellentie het voorgevallene te moeten rapporteren en ik acht het tevens mijn plicht Uwe Excellentie te berichten, dat die Secte hier al meer en meer toeneemt en dat, zo men in de noodzakelijkheid mocht komen om die bijeenkomsten met geweld te doen uiteengaan, de plaatselijke politie als bestaande uit één veldwachter, daartoe op verre na niet toereikend is’. Bovengenoemde bijeenkomst van 13 juli 1835 wordt eveneens verhaald in het dagboek van ds Foeke Wigles Gorter (1790-1836 doopsgezind predikant in Sappemeer). Hij heeft het daarin over Koene Bakker en Kars Bakker met wie hij dus Koene Jans Vegter en Kars Friederiks Wormnest bedoelt. Onder de aanwezigen noemt hij ook de verver Roelf Jakobs Berg. Deze was lid van de Doopsgezinde gemeente te Sappemeer en sloot zich later bij de Afgescheidenen aan. Op 31 jan. 1838 lieten hij en zijn vrouw Janna F. Wormnest hun zoontje Harm (geb. 4 nov. 1837) door ds de Cock dopen. Ds F. Gorter tekent dan in zijn dagboek op 13 juli '35 aan: ‘In het begin dezer week is hier een grote beweging geweest door en van wegens Cock met zijn navolgers. Hij zelf was hier gekomen om hier te preken. Te dien einde ging hij 's namiddags omtrent 4½ uur aan deze zijde van het voor diep langs, gevolgd door enige mannen en vrouwen, o.a. door Roelf Jakobs Berg, verver, naar Koene Bakker. Maar de burgemeester Busman, dit vernomen hebbende, ging ook derwaarts en trachtte het een en ander te beletten. Terwijl hier nu enige woordenwisselingen voorvielen, was er een van de vrome vrouwtjes die de stoutheid had van tegen Cock te zeggen, dat hij maar zou zwijgen, dewijl toch hij, Busman, daar niets van kon begrijpen als die beter wist van vrouwen met kind te maken en die dan te laten lopen. Dit vatte Azings zoon, die bij Busman was, zo ernstig op, dat hij vroeg: Vrouw hoe is uw naam? Die moet ik opschrijven. Het gevolg echter was, ofschoon Cock zei, dat de Apostelen ook bij de huizen hadden gepredikt, dat het een en ander daar achter bleef en dat Cock Busman tot aan zijn huis volgde, wijl men de Overheden moest onderdanig zijn. Maar nu ging hij naar Kars Bakker, waar men nu vergaderde, en waar hij (Cock) nu dan ook zelf gepreekt en de doop aan verscheidene kinderen zal verricht hebben; terwijl Kars Bakkers vrouw de koeken voor uit de glazen kast in haar schortel-doek had gestreken en daarmee naar binnen was gegaan, waarvoor zij zeker geen betaling zal gekregen hebben. Tenminste van velen niet, omdat velen arm en slecht (eenvoudig) volk waren. Velen, inzonderheid jongens en kinderen, waren de trein (stoet) gevolgd met dreiging Cock met vuilnis en stenen te werpen. Maar dit was door Busmans tegenwoordigheid verhinderd. Cock zal een kring hebben, die hij in 14 dagen rondpreekt. Inmiddels worden die bizondere genleenten alle avonden, behalve zaterdagavond, door particulieren bediend’. Nog enkele fragmenten uit het dagboek van ds Gorter: 10 augustus 1834 - | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
‘.... Ik bezoek meester en meestersche Berghuis eens en spreek daar met meester Sap over Cock. Hij zegt, dat de predikant van der Linden van Kantens ds Cock had horen preken en Cock daarover een brief had gezonden en dat Cock de brief in het licht had gegeven’.Ga naar eindnoot11 12 juli 1835 - ‘....Terug bij Roelf Feddes Berg aan, die mij zegt dat er een paar wagens vol Koksianen naar Holland zijn om de H. Graven van de Prinsen te bezoeken....’Ga naar eindnoot12 Het is wel duidelijk, dat in die dagen ook in Sappemeer de naam de Cock op ieders lip was. | |||||||||
InstitueringIn deze veenkolonie werd de ‘Cocksiaanse’ gemeente ‘gesticht’ op 25 juli 1835. Jammer genoeg ontbreken de kerkeraadsnotulen van die eerste jaren; ze beginnen pas met 1849. Daardoor weten we er maar weinig van. Wel zijn zowel het lidmatenboek als het doopboek bewaard gebleven.Ga naar eindnoot13 Hieruit blijkt, dat de Cock na de instituering tot zijn dood in november 1842, in Sappemeer bijna alle kinderen - op 2 na - heeft gedoopt, nl. 24, de laatste twee op 13 mei 1842. Aanvankelijk kwam de gemeente samen in particuliere huizen b.v. in die van bakker Koene Jans Vegter en van bakker Kars Wormnest; ook wel in een boerderij te Kalkwijk. Uit de notulen van de classis Pekela putten we de volgende gegevens: op de vergadering van 10 juli 1840 zijn voor de gemeente ‘van 't Sapmeer’ aanwezig de dan 34-jarige bakker Roelof A. Boon uit Borgercompagnie en ‘van de Kiel’ de 59-jarige landbouwer Jacob H. Feddes. Daar hebben we dus de namen van enkele kerkeraadsleden. De aanvraag om erkenning door de regering leert ons, dat de gemeente in 1843 tot Herder en Leraar wenste de bekende D.J. v.d. Werp, de exschoolmeester van Houwerzijl, ‘thans te Sappemeer aanwezig om onder hen Gods Woord te prediken en de sacramenten te bedienen’. In dit jaar blijken in de kerkeraad te zitten, de ouderlingen: Arend Alberts Stobbeman, 46 jaar, kleermaker en Andries Jans Blaak, 40 jaar, praamschipper, de diakenen: Roelof Jakobs Berg, 37 jaar, verver en Kars Frederik Wormnest, 41 jaar, bakker. De erkenning als gemeente werd 8 mei 1843 verkregen. Volgens het verzoekschrift werd gekerkt in een gebouw, staande te Sappemeer noordzijde; eigenaar Berend Roelfs Berg. Toch werd niet D.J. van der Werp de eerste dominee van Sappemeer, maar J.L. Epping, die volgens de classisnotulen ook Hoogezand, Kiel en Kalkwijk verzorgde. Hij vertrok reeds in 1844 naar Ulrum, waar hij na de Cock de tweede Afgescheiden predikant werd.Ga naar eindnoot14 In zijn ‘Aardrijkskundig Woordenboek’ schrijft van der Aa in 1847 onder ‘Sappemeer’: ‘De Chr. Afgescheidenen, die er 80 in getal zijn, maken met die uit de burgerlijke gemeente Hoogezand een gemeente uit, die te Sappemeer, ‘in een partikulier huis, hun godsdienst uitoefenen’. Dit zal dus het reeds genoemde huis zijn, waarvan Berend Roelfs Berg de eigenaar was. Nog maar net was de combinatie van Sappemeer en Hoogezand in 1844 | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
door de classis Pekela goedgekeurd, of de gemeente Sappemeer vroeg toestemming om - tijdens de vacature ds Epping - de op 1 januari 1844 afgezette hervormde predikant van Gasselternijveen, Johannes Elias Feisser, om de 14 dagen te mogen laten preken. Maar de classis verbood het gewoon als ‘niet geoorloofd, veel min raadzaam’.Ga naar eindnoot15 We merken hierbij nog oþ, dat ds Feisser nog een samenspreking met de Afgescheidenen heeft gehad, maar toch niet genegen was zich bij hen aan te sluiten. Ze ‘waren hem te schoolsch, hij was hun te vrij en zijn doopsopvatting (was) een onoverkomelijke hinderpaal’. Feisser was namelijk tegen de kinderdoop. Op 15 mei 1845 liet hij zich met nog 6 andere personen in een veenvaart bij Gasselternijveen de doop door onderdompeling toedienen en werd korte tijd later de eerste baptistenpredikant in Nederland. Zijn ‘gemeente van gedoopte christenen’ vroeg nog in hetzelfde jaar (1845) vrijheid van openbare godsdienstoefening aan. In het verzoekschrift aan de Koning noemde ze zich ‘Christelijke Afgescheiden Gemeente’, waarbij ze ‘als hun belijdenis de Gereformeerde opgaven, met uitzondering van de Doop’. Bij K.B. van 13 augustus 1845 werd de gevraagde vrijheid verkregen. Enkele jaren later, in 1849, verhuisde Feisser naar N. Pekela, en wist er ook enige aanhang te verwerven. Zelfs sommige Afgescheidenen aldaar sympathiseerden met hem (zie N. Pekela).Ga naar eindnoot16 We keren nu naar de classisnotulen terug; daaruit willen we nog één notitie doorgeven. In 1845 lag op de classistafel een klacht van Sappemeer over het optreden van ds Budding van Groningen. Deze had zonder voorkennis van de kerkeraad van Sappemeer een huwelijk van een lid van de gemeente kerkelijk bevestigd. Typisch iets voor de weinig om het formeel-kerkelijke gevende Budding. Hij wordt hierover dan ook vermaand en neemt de vermaning aan.Ga naar eindnoot17 Het zou tot 1846 duren, voordat een opvolger voor ds Epping was gevonden. Het werd ds E.J. Seegers, die in 1848 al weer vertrok naar Bedum. Economisch gezien waren het donkere jaren voor de eenvoudige plattelandsbevolking. In dagboek-aantekeningen van S.G. Oldenziel uit KielwindeweerGa naar eindnoot18 vonden we de volgende notities:
In die jaren heerste - zoals bekend - de beruchte aardappelziekte. Maar economisch moeilijke jaren behoeven niet altijd slecht voor het godsdienstig leven te zijn. In elk geval werd de kerk in Sappemeer te klein, zodat men moest omzien naar een nieuwe plaats van samenkomst. Daarom werd eerst gehuurd en later gekocht de doopsgezinde kerk aan de weg naar Kleinemeer, toen die | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
gemeente voor zichzelf een nieuwe kerk aan de voorstreek van Sappemeer (nu de Noorderstraat) aan het Winschoterdiep had gebouwd. De huurprijs voor die oude kerk der doopsgezinden bedroeg f 80 per jaar (1850). Een jaar later kocht de kerkeraad, bestaande uit de ouderlingen Roelof Jacobs Berg en Koene Jans Vegter met de diakenen Jurjen Geerts Kroon en Harm Visscher (beiden bakker, resp. te Sappemeer en Borgercompagnie), voor f 2500 dit gebouw, zodat er vanaf mei 1851 tenminste geen ruimte-probleem meer was. Tijdens een vacature is er altijd de vraag: wie moet zondag de dienst leiden? En in 1850 was Sappemeer vacant. Meestal las dan een ouderling een preek of kwam een dominee of een oefenaar van elders. We willen in dit verband niet onvermeld laten, dat in dit jaar in Sappemeer ook even de naam van H.J. Maatjes opduikt. Deze hervormde catechiseermeester uit Groningen was in het nieuws gekomen, omdat hij uit zijn functie ontslagen was als gevolg van zijn weigering om zijn leerlingen als lidmaat bij de hervormde kerk ‘aan te brengen’, daar hij deze niet meer voor de ware gereformeerde kerk kon houden.Ga naar eindnoot19 Deze man nu had de kerkeraad uitgenodigd. Maar hij was (nog) niet afgescheiden! Blijkbaar was de kerkeraad niet zeker van zichzelf, want op de classis van 6 maart '50 vroegen de broeders of ze Maatjes ‘die niet afgescheiden is’ wel mochten verzoeken in hun gemeente voor te gaan. Eigenlijk niet, vond de classis, het was beter een persoon te vragen die tot een afgescheiden gemeente behoort. Maar nu Maatjes eenmaal gevraagd was mocht hij a.s. zondag toch wel dienst doen. De broeders moesten hem dan wel opwekken zich van het hervormd kerkgenootschap af te scheiden! Om de kwestie van een geregelde preekvoorziening zoveel mogelijk op te lossen, was de gemeente van Sappemeer van dec. 1850-26 dec. '51 gecombineerd geweest met die van Meeden, waar ds IJ.J. Veenstra stond. Aan het eind van '51 kwam aan die combinatie een eind; ds Veenstra werd nu predikant in Sappemeer alleen. De Hoogezandsters hebben altijd tot de Afgescheiden gemeente van Sappemeer behoord. Na vele jaren, wat getalssterkte betreft, vergeleken met Sappemeer in de minderheid te zijn geweest, zijn de rollen nu omgedraaid, wat ook in de naam tot uitdrukking komt: de kerk van Hoogezand-Sappemeer. Tot de kerk van Sappemeer behoorden aanvankelijk ook Afgescheidenen te Kiel windeweer, Zuidbroek en Muntendam. Volgens de volkstelling van 1849 telde Sappemeer toen 78 Afgescheidenen, Hoogezand 32 (Kropswolde, Westerbroek, Windeweer en Lula waren hierbij inbegrepen), Zuidbroek 24 en Muntendam 18. In juli 1856 ontstond er te Zuidbroek een zelfstandige gemeente, in mei 1858 te Kielwindeweer. |
|