De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||
XVI 't ZandtTot de typisch noordgroningse gemeente 't Zandt - vruchtbare bouwlanden en stoere boerderijen - behoorden omstreeks 1840 de dorpen 't Zandt, Zeerijp, Leermens, Eenum en Oosterwijtwerd, met de gehuchten Zijldijk, Kolhol, Korendijk en het Zandtster Voorwerk. Aan de noordkant grenst de gemeente aan die van Uithuizermeeden, in het zuiden aan Loppersum en Appingedam. Het aantal hervormden bedroeg 2400, die in 't Zandt, Leermens, Zeerijp, Oosterwijtwerd en Eenum een eigen kerkgebouw hadden staan. Verder woonden er toen 70 afgescheidenen, 150 doopsgezinden (die in Zijldijk en Leermens kerkten), 20 rooms-katholieken en 5 joden. Het dorp 't Zandt zelf was - volgens v.d. Aa, in zijn aardrijkskundig woordenboek - een aanzienlijk dorp met een ruime, brede, niet verharde straat, lopende zuid-noordwaarts langs kerk en toren, die aan de westzijde van de straat staan. In de kom van het dorp stonden 78 huizen, met ruim 510 inwoners, Zijldijk telde er 460. Ook in 't Zandt was het in 1834 onrustig geworden en heersten er spanningen in het kerkelijk leven. Hierover licht ons o.m. een brief van T.F. Uilkens uit Loppersum in. Deze toen (1834) 64-jarige predikant te Loppersum - waar hij al 37 jaar had gestaan - had maar het liefst gewild, dat het Provinciaal Kerkbestuur de Cock voor krankzinnig had verklaard. Deze was toch maar ‘zonder dat de sukkel het zelf weet, een instrument in de hand van de algemene beweging’. En het verzet tegen de laatste benoeming der collatoren op 't Zandt was het gevolg van de inblazingen van de Cock. Het zijn slechts weinig woelgeesten - schrijft Uilkens - die daar alles in beweging brengen, maar de aanhangers van de Cock zijn tot alles in staat. En als de regering er niet tegen waakte, dan zou men de oproerige bende, die steeds meer de trekken van de wederdopers uit de 16e eeuw gaat vertonen, gewapend het land zien doortrekken.Ga naar eindnoot1 Niet zonder opzet roept Uilkens hier de wederdopers in herinnering. Want in april 1535 was 't Zandt het toneel geweest van een uitbarsting van geestdrijverij, veroorzaakt door wederdopers. Onder leiding van een schoenmaker en een tuinman (hovenier) was 's nachts een grote menigte bezig geweest om zogenaamd de godsdienst te verrichten. Niet alleen werden bij die gelegenheid priesters en monniken uitgescholden, maar ook de meest godslasterlijke woorden tegen de overheid uitgebracht. Het koninkrijk der hemelen heette aanstaande te zijn en de oordeelsdag nabij. Wel 300 mensen hadden zich die nacht laten herdopen.Ga naar eindnoot2 | |||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||
Precies 300 jaar later is er weer een kerkelijke explosie in 't Zandt: de Afscheiding breekt zich baan, nu een godsdienstige beweging van heel andere signatuur, al doen zich ook excessen voor. Hoe van hervormde zijde de reactie was, toonde ons hierboven al het schrijven van ds Uilkens uit Loppersum. We beschikken ook nog over een rapport over de Afscheiding in 't Zandt, gedateerd 17 februari 1836. Het is het antwoord op een verzoek van de minister om opgave van hen, die openlijk verklaard hebben zich af te scheiden, met vermelding van bizonderheden om de meerdere of mindere belangrijkheid van de ‘verenigingen’ der Separatisten te beoordelen. Dat de situatie door een hervormde bril wordt bekeken, is duidelijk. We lezen daar, dat het aantal van hen die zich hebben afgescheiden, moeilijk is op te geven evenmin als van hen die al geruime tijd de kerkdiensten niet meer hebben bijgewoond. Of ze getekend hebben op een ‘lijst van afscheiding’ is onzeker. Naar schatting hebben 15 tot 16 gezinnen op 't Zandt en Zijldijk zich onttrokken aan de hervormde kerk. Ze hebben een eigen ‘kerkgenootschappelijke inrichting’ en komen samen in conventikelen, waarin de tijd voornamelijk gevuld wordt met bidden en psalmzingen. Langs de huizen lopen ‘drijfgeesten’, ‘om leken te vormen voor hun ideale gemeenten’. Kerkgang en catechisatie worden uitgescholden voor werken des duivels. Velen worden door de afschuwelijkste bedreigingen met dood en hel en verdoemenis in een toestand gebracht, waarin ze door de donkerste angsten worden gekweld, zodat ze totaal ongeschikt worden voor de burgerlijke samenleving. Blijkbaar was het aantal Afgescheidenen in 't Zandt vrij groot, want het rapport vervolgt: Als de Separatisten in hun belangrijkheid moeten beoordeeld worden naar hun aantal, dan ziet het er voor de hervormde kerk niet zo mooi uit. Maar als men niet het aantal, maar ‘de personele hoedanigheden van kennis en verstand beschouwt, dan stelt de zaak weinig voor. Tenslotte wordt nog meegedeeld, dat de gewezen schoolmeester van der Werp overal op begrafenissen wordt gevraagd. Een keer werd zelfs de plaatselijke predikant gepasseerd en heeft v.d. Werp gebeden, gedankt en geoefend. We verkeren in de gelukkige omstandigheid, dat een vrij uitvoerig verslag van het begin der Afscheiding in 't Zandt bewaard is gebleven. Het is te vinden voorin een notulenboek. ‘In 1835 - aldus het relaas - was de Chr. Afgescheiden Gereformeerde Gemeente van 't Zandt uitgegaan uit het door dwalingen overstroomd, Hervormd kerkgenootschap en heeft zich gevoegd bij de ware kerk, die terugkeerde tot de leer van Gods onfeilbaar Woord, beleden door onze vaderen, en uitgedrukt in de formulieren van enigheid, nader bevestigd in de Synode van Dordrecht, gehouden Anno 1618 en 1619, hebbende deze begeerte en dit voornemen om bij deze beproefde waarheid te blijven, al was het ook, dat zij vele vervolgingen daarom moesten uitstaan, goederen daarvoor opofferen, zelfs de dood ondergaan’. We onderbreken even voor het maken van enkele opmerkingen. De bovenstaande passage laat zien, dat men in de Afscheiding waarlijk confessio- | |||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||
neel wist te spreken en het ernstig voornemen had om in deze leer (de waarachtige en volkomen leer der zaligheid) en in de belijdenis daarvan, door Gods genade, standvastig te zullen blijven in leven en sterven (!) (vgl. de eerste vraag bij de openbare geloofsbelijdenis). Het verhaal in het notulenboek vervolgt: ‘gelijk zij ook reeds vervolgingen uitgestaan hebben, met velen van andere plaatsen, die een even dierbaar geloof verkregen hadden, hoewel het in deze Gemeente gegaan is boven bidden en denken, dewijl de Overheid te dezer plaatse byzonder in dat gevoelen was, dat een ieder mens vrijheid van conscientie moest gelaten worden in het stuk van Godsdienst en (ze) derhalve de Gemeente niet meer hinderde in het uitoefenen hunner Godsdienst, dan wanneer zij door hogere macht gedrongen werd’. We onderbreken weer: inderdaad is in 't Zandt slechts één veroordeling gevallen. Op 22 mei 1835 - nog voor de instituering - veroordeelde de rechtbank te Appingedam de dagloner Derk Hindriks Medendorp, oud 33 jaar, wonende op de Korendijk onder 't Zandt, tot f 100 boete plus f 3,48½ proceskosten, wegens het laten houden van een godsdienstoefening te zijnen huize op 12 april 1835. Het verhaal gaat verder: ‘Hoewel hier ter plaatse zeer weinigen bekend waren, die lust hadden tot God en zijn dienst, zo behaagde het de Here in het voorjaar van 1835 om een overvloedige maat van zijn Geest uit te storten, inzonderheid over vele jonge lieden, ja over kinderen, zodat velen omzagen naar Sion en leerden vragen, naar de rechte paden; van welke de Here ook velen bevestigd heeft, dat zij waarlijk lust gekregen hadden tot de waarheid en de dienst van God. In die opwekking zijn er dingen geschied, waarover vromen en goddelozen verbaasd stonden, terwijl enigen het aannamen als werken van Gods Geest, anderen als werken des duivels’. Tot zover weer het relaas in het notulenboek. Hier wordt dus een soort opwekkingsbeweging ter sprake gebracht. Wij zouden hier liever niet spreken van Geesteswerken of duivelswerk. Want er is hier ook de mogelijkheid van overspannenheid en overgeestelijkheid aanwezig. Die kunnen zeker niet worden goedgekeurd en nog minder als vrucht van Gods Geest worden aangeduid. Maar evenmin kan men ze zo maar als ‘werken des duivels’ betitelen, al is het ongetwijfeld waar, dat de duivel erin kan werken, er misbruik van kan maken en het tenslotte geheel kan doen ontaarden, zoals in allerlei episoden van de kerkgeschiedenis waarin geestdrijverij de kop opstak, wel is gebleken. ‘Tijdens die opwekking - aldus weer onze zegsman in het notulenboek - kwam het voor, dat velen van degenen, die krachtig schenen overtuigd te worden van zonde, gerechtigheid en oordeel, na enige grote benauwdheden tot ruimte kwamen om te roemen in Christus Jezus, als hun Verlosser; hierdoor schenen enigen door zulk een maat van de liefde van Christus doordrongen te worden, dat zij als opgetrokken schenen te worden met Paulus in de derde hemel en wanneer zij uit die verrukking weer tot zichzelven kwamen (dewijl zij schenen, geheel uit het lichaam te zijn), dan spraken zij ook werkelijk dingen, die boven alle verbeelding gaan; | |||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||
want met de allerheerlijkste bewoordingen spraken zij van de heerlijkheid Gods, van Christus en andere hemelse zaken, en spraken uit de wonderlijke zaligheid, die zij in zulk een verrukking smaakten, zodat de omstanders verbaasd moesten staan’. We zijn van oordeel, dat we hier duidelijk met een vorm van extase te doen hebben, maar dan een vorm, die in allerlei opzichten afwijkt van die, waarover Paulus schrijft. ‘Het opgetrokken worden met Paulus in de derde hemel’ wordt ook nergens in de Schrift aan de gelovigen beloofd. Die wijst een andere weg, nl. de weg van het gelovig luisteren naar en het spreken van het Woord van God. De bovengenoemde vorm van extase, die blijkens het vervolg tot allerlei excessen voerde, treedt daardoor duidelijk in haar over-geestelijkheid en on-geestelijkheid aan de dag. Hier komt het vervolg: ‘De eerste maal toen dit gebeurde, hebben 4 jonge dochters achter elkander bijna 3 uur of daaromtrent in zulk een verrukking gelegen. Maar hieruit zijn dingen voortgekomen, die niet aannemelijk zijn: ze begonnen gezichten te zien, ziende mensen die gestorven waren en die nog leefden in de hemel en in de hel, en dat met grote blijdschap en verschrikking; streden tegen de duivel, somtijds met moed, somtijds echter onder helse tormenten; begonnen somtijds gezangen aan te heffen, alsof zij in de hemel waren; profeteerden toekomstige dingen, zo van byzondere personen als van land en Kerk; hetzij van schrikkelijke oordelen of van grote zegeningen, reisden stad en land af, zelfs tot in de steden van Holland, bezochten bijna al de omliggende kerkhoven, ziende dan de doden in de heerlijkheid of in het verderf; grote oorlogen waren hun gedurige voorspellingen en zij gaven somtijds een vertoning of zij wezenlijk reeds in de strijd waren en het was byzonder opmerkzaam, dat zij, dewijl het meest zeer jonge lieden waren, en wel jonge dochters, zulke aangename en krachtige gebeden konden doen’. De schrijver van het verhaal (ds P.M. Dijksterhuis?) besluit met: ‘Wat er van zij, wij houden liever ons oordeel opgeschort, echter dit nog gelovende, dat het grondbeginsel uit God was, maar dat de duivel zijn rol daaronder gespeeld heeft, en dat niet weinig, maar grotelijks, en dat Gods volk zich van beide kanten grotendeels daarmede bezondigd heeft’. De lezer ziet het: een voorzichtig standpunt, dat blijk geeft de gevaarlijke invloed van de duivel te onderkennen en dat de eigen verantwoordelijkheid van Gods volk niet verwaarloost. Het is niet alleen de duivel, die hier schuld heeft. Als Gods Woord in de kerk een onderstroom is geworden, ja, dan kan de valse mystiek gemakkelijk haar invloedssfeer uitbreiden. Sommige Afgescheidenen zijn hieraan niet ontkomen. Ze waren ook kinderen van hun tijd, mensen van vlees en bloed. | |||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||
tigd’ onder leiding van Hendrik de Cock; naar het heet op een boerderijtje bij ‘Swientil’, halverwege 't Zandt en Zijldijk. De eerste ouderlingen waren: Heertjen Ubbens Dijksterhuis, Zijldijk, een 45-jarige landbouwer. Jan Pieters Veldman, 't Zandt, waarschijnlijk een 49-jarige boerenknecht. Derk Jans Karsies, Leermens, 38 jaar. In 1828 trouwde deze dagloner met de 28-jarige Jantien Geerts Bos, een weduwe en ‘landbouwersche’, wonende te Leermens. De eerste diakenen waren: Pieter Aljes Bos, 35 jaar, landbouwer te 't Zandt. Pieter Meinderts Dijksterhuis, een 21-jarige landbouwerszoon van de Korendijk, 5 jaar later de eerste Afgescheiden predikant van 't Zandt. Luitje Bos, 't Zandt; waarschijnlijk een 39-jarige boerenknecht. Bij zijn huwelijk in 1820 met Frouwke Fokkes Bruins woonde hij in Oosterwijtwerd. L. Bos vroeg al spoedig ‘om zekere redenen’ ontheffing; in zijn plaats bevestigde de Cock op 5 mei 1836 Pieter Vos Wiersema, Zijldijk, een 31-jarige landbouwer. Omdat men nog geen kerkgebouw rijk was, vergaderde de gemeente op verschillende plaatsen, niet alleen zondags, maar ook in de week. Eén van die vergaderplaatsen was een boerderij aan de Westerweg, de eerste aan de rechterkant. Daar ging gewoonlijk in de leesdienst die gehouden werd, voor: J. Veldman. Ook kwam men veel bijeen in het huis van wed. Ubbens, waar voorgingen P.A. Bos en H.K. Boukema, terwijl er op een boerderij te Zijldijk eveneens een plaats van samenkomst was. Daar H. de Cock toen nog slechts de enige predikant was, die de Afgescheiden kerken in de provincie Groningen bezaten, kon hij betrekkelijk zelden voor de gemeente in 't Zandt optreden. Wanneer hij echter een zondag beschikbaar had, dan kwam hij om het Woord en de Sacramenten te bedienen en tal van andere zaken te regelen. Zo vermelden de notulen, dat hij op zondag 7 juli 1839 in 't Zandt was. In de vroege morgen, voor het begin van de godsdienstoefening leidde hij een lange kerkeraadsvergadering. Vervolgens ging hij op die zondag voor in twee godsdienstoefeningen. Verschillende personen traden door belijdenis des geloofs tot de gemeente toe en niet minder dan 5 leden werden afgesneden. Bovendien werden in één van de beide diensten nog twee huwelijken bevestigd. Een welbestede zondag dus.Ga naar eindnoot3 Hoe heeft ds de Cock zich verteerd in dienst der gemeenten! Wat overigens de toestand van de gemeente in die eerste jaren betreft, we mogen helaas niet zeggen, dat er in de beginjaren vrede en aangename rust heersten. De kerkeraadsnotulen en vooral de visitatierapporten wijzen wel anders uit. De twisten blijken heftig en vele te zijn. In zijn gedachtenisrede (1935) zegt ds H.A. Kievits erover: ‘Ongetwijfeld waren er onder de voorgangers wel uitstekende en krachtige mannen, gesierd met gaven van kennis, ootmoed en godzaligheid. Maar enkelen onder hen waren hard en onbuigzaam van karakter. Persoonlijke gevoelens en gevoeligheden stonden wel eens te veel op de voorgrond en men vergat wel eens de apostolische vermaning: Doet geen ding door twisting of | |||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||
ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf. Dit alles had ten gevolge, dat er in deze gemeente zeer veel moeilijkheden voorkwamen, niet alleen tussen de verschillende ambtsdragers, maar ook tussen de gewone leden. Tal van kerkeraadsvergaderingen werden gehouden en tal van bezoeken werden er afgelegd om de twistenden weer met elkaar te verzoenen, maar vaak zonder het gewenste gevolg. Ja zelfs gebeurde het wel, dat wanneer een tweetal ambtsdragers een bezoek bij een der gemeenteleden wilde afleggen om hem tot vrede te vermanen, zij allesbehalve vriendelijk werden ontvangen en op hardhandige wijze de deur werden uitgezet’. Op 21 juni 1838 zijn de visitatoren K. v.d. Schuur en E.R. Meijer in 't Zandt. Ze rapporteren, dat deze gemeente al meermalen kerkvisitatoren heeft gehad ‘om de menigvuldige twisten, en oneenigheden, welke er plaats hadden tusschen de Kerkeraadsleden, en de leden der gemeente’. Ze lezen dan eerst voor wat in de laatstgehouden kerkeraadsvergadering met de visitatoren was besloten ‘om tot vrede en eenigheid’ te komen. Op de vraag van K. v.d. Schuur, of de broeders zich ook aan dit besluit en de gedane beloften hebben gehouden, luidt het antwoord ‘volgens den aard der gemeente’: neen. Uit de toelichting begrijpen de visitatoren alleen maar ‘dat H. Dijksterhuis van J. Veldman begeert hadde, om bij de gemeente schuld te belijden, daar hij volgens het zeggen van D. Karsies, en zijn eigen gezegdens geen schuld had’. Alle pogingen een verzoening te bereiken, mislukten. ‘Ja, de driften wierden hoe langer, hoe meer gaande, naar de oude gewoonte van de gemeente, zoo dat alles niets anders dan verwardheid was’. Tenslotte stellen visitatoren nog enige verplichte vragen ‘volgens onze last en zending, maar ook hierin konden wij volgens ons oogmerk niet geregeld werkzaam zijn door de menigvuldige driften en hevige debatten, welke gedurig tusschen beiden inkwamen; zo hebben wij dan eindelijk deze ellendige gemeente wederom verlaten, na hun in den gebede voor den Heere te hebben opgedragen’. We begrijpen haast niet, dat het rapport nog kan sluiten met de woorden ‘En gezongen uit Ps. 25:2’.
Het volgend jaar (1839) onttrok D.J. Karsies zich ‘boos en wrevelmoedig’ aan de kerk. De classisvergadering van 12 december 1839, die ds H. de Cock presideerde, constateerde, dat ouderling Derk Karsies op 't Zandt is ontslagen ‘wegens zijn schrikkelijke wandaden en in zonden nog voortgaan’. Járen later - in 1863 - keerde hij met belijdenis van schuld terug. Ouderling J.P. Veldman - die herhaaldelijk de gemeente op de classis Appingedam had vertegenwoordigd - moest in 1840 als ouderling ‘om beroering en lastering’ worden afgesneden. Op de classisvergadering van juni 1839 bleek hij al ‘dwars’ te zijn en ook enige aanhang te bezitten. Het schaarse, dat we er over in de notulen lezen, wijst op sympathieën voor de ‘Kruisgezinden’. Het jaar 1840 is wel uiterst zwaar voor de kerkeraad van toen, want er was ook nog diaken Derk P. Uildersma uit Zeerijp, die zich ‘trouweloos’ onttrok. | |||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||
P.M. Dijksterhuis 21 april 1840-9 mei 1841Gelukkig ontving deze beproefde gemeente in dat zware jaar 1840 een eigen Herder en Leraar in de persoon van de 26-jarige Pieter Meinderts Dijksterhuis (1814-1882), die bij de instituering in september 1835 één der eerste diakenen was geworden. Een dorpsgenoot dus, een landbouwerszoon afkomstig van de Korendijk, waar nog steeds het welige koren aan de voet van de dijk groeit. Op 21 april 1840 werd hij in zijn ambt bevestigd door ds H. de Cock in de boerderij van zijn moeder, de wed. T. Dijksterhuis, aan de Korendijk. In het eerste notulenboek schreef ds de Cock eigenhandig over bevestiging en intree het volgende: ‘Voorts is door ds de Cock onder het bijzijn ener belangrijke menigte van gelovigen, van overal tesamen gevloeid, hier als leeraar bevestigd Pieter Meinderts Dijksterhuis, die de eerste arbeider in de wijngaard des Heeren in deze Provincie uitgestooten is, en des namiddags zijn dienstwerk aanvaard heeft, de Heere zijn volk nog dezen dag zegenende. De dienst is verricht in de schuur van des jongen leeraars moeder. Des morgens geschiedde de dienst naar aanleiding van 1 Sam. 7:12: Samuël nu nam een steen en stelde dien tusschen Mizpa en Sen - en hij noemde dien naam Eben Haëzer, en hij zeide: Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen; en des namiddags de intrede naar aanleiding van Psalm 71:15 en 16: Mijn mond zal uwe gerechtigheid vertellen, den ganschen dag uw heil; hoewel ik de getallen niet weet. Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren Heeren: Ik zal uwe gerechtigheid vermelden, uwe alleen. De Heere stelle voorts hem tot een uitgebreiden zegen, tot opbouwing van het koninkrijk Gods en tot afbreking van het rijk des Satans.’ Deze wens is wel in vervulling gegaan, want ds P.M. Dijksterhuis is één van de sierlijkste en belangrijkste Afgescheiden predikanten geworden. Het beroep op Dijksterhuis was uitgebracht in combinatie met de gemeente Middelstum. Daarbij was bepaald, dat hij om de derde zondag aan de gemeente te Middelstum zou worden afgestaan onder voorwaarde, dat de gemeente van Middelstum hiervoor ieder jaar de som van f 180 zou betalen. Hieruit kan worden afgeleid, dat het tractement naar alle waarschijnlijkheid zal hebben bedragen de som van 3 x 180 = f 540. Zijn komst heeft blijkbaar pacificerend gewerkt. De visitatoren kunnen na hun bezoek op 24 juni 1840 rapporteren: ‘Alles werd tot onze blijdschap hier wel bevonden en na nog een ogenblik met elkander broederlijk zamen sprekens, zijn wij van elkander gescheiden met het zingen uit Ps. 134:3 en dankzegging door broeder J. Nienhuis’. Dit wil nu niet zeggen, dat er geen moeilijke kwesties meer waren. We denken hier aan de plannen tot kerkbouw, die trouwens in bijna elke gemeente de gemoederen snel in beroering kunnen brengen, al was het alleen maar vanwege het financiële aspect der zaak. In 't Zandt kwam er echter nog een complicatie bij, want een belangrijk punt was: waar moet de nieuwe kerk komen te staan, in 't Zandt of in Zijldijk? Hoewel de gemeente de dorpen 't Zandt, Zijldijk, Leermens en Zeerijp | |||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||
omvatte, wensten de leden te Zijldijk, dat het kerkgebouw halverwege 't Zandt en Zijldijk zou worden gebouwd. Dit voorstel kon evenwel in de kerkeraad geen meerderheid vinden, want op 13 mei 1840 werd met 4 tegen 1 stem besloten het kerkgebouw te plaatsen op 't Zandt. Hoewel dit ongetwijfeld een rechtvaardig en billijk besluit was - er woonden immers ook leden in Zeerijp en Leermens - waren sommigen te Zijldijk hierover ontstemd. Een zekere animositeit tussen Zijldijk en 't Zandt valt niet te ontkennen. Af en toe beluisteren we in de notulen het geritsel daarvan. Toch handhaafde de kerkeraad zijn besluit, maar bepaalde op 10 juni, dat wanneer de leden te Zijldijk niet wensten bij te dragen voor het bouwen van de kerk, het aan hun believen stond dit na te laten; maar dat zij in ieder geval verplicht waren bij te dragen voor het bouwen van de pastorie. Dit laatste ging dan ook door en op 23 december werd de vergadering van de kerkeraad voor het eerst in de pastorie gehouden. Ook de kerk kwam tot stand, al kunnen we de datum van de ingebruikneming daarvan niet meedelen. Slechts weinige maanden na de bouw van kerk en pastorie vertrok ds Dijksterhuis, daar hij een beroep naar Dordrecht had aangenomen. Hij zelf deelt in het oude notulenboek mee, dat hij bijna een jaar in 't Zandt met zegen, maar tevens onder veel moeilijkheden heeft gearbeid - en zo voegt hij eraan toe ‘een beroeping krijgende van Dordrecht heeft Z.Eerw. die aangenomen, om die mei 1841 te aanvaarden’. | |||||||||||||||||||
Ds K. Wildeboer 1841-1842Om in de vacature, die op het vertrek van ds Dijksterhuis volgde, te voorzien kwam de kerkeraad met een 3-tal S. van Velzen, K. Wildeboer en H.G. Poelman. Van Velzen (de grote tegenstander van Scholte) dus naast Wildeboer (een ‘Scholtiaan’) op het talGa naar eindnoot4. Laatstgenoemde wordt door de gemeente met meerderheid van stemmen gekozen. Had ze het maar niet gedaan. Veel ellende zou haar bespaard zijn gebleven. De kerkvisitatoren hadden op 8 juli 1841 ook al voor hem gewaarschuwd, omdat van Wildeboer ‘geen al te beste gerugten wierden gehoort’. Waar het dan op vastzat, blijkt uit de notulen van de Provinciale kerkvergadering van Groningen van 26 oktober 1841. Deze vergadering besliste, dat Wildeboer niet als predikant mocht worden toegelaten, tenzij hij verklaarde de Dordtse kerkenordening te zullen tekenen (wat hij niet wilde doen). Nu moeten we eerst voor een beter begrip enige zaken uit de voorgeschiedenis meedelen, waaraan we tevens enkele personalia toevoegen. Klaas Marinus Wildeboer was op 28 februari 1809 in Oude Pekela geboren.Ga naar eindnoot4a Hij was later in Midwolda (Old.) bakker geworden, maar had zijn beroep eraan gegeven en zich op het oefenen toegelegd. Op de Synode van Utrecht (1837) was hij namens de provincie Groningen als ouderling van Midwolda aanwezig. In het voorjaar van 1839 ging hij met de Wildervankster oefenaar P.R. de Wit naar Ommen om daar door ds van Raalte tot predikant te worden opgeleid (niet naar ds de Cock in Groningen, waar ook een opleiding was!) Weinig maanden daarna - op 15 oktober 1839 - worden ze door ds van Raalte en ds Brummelkamp geëxamineerd | |||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||
en door de Provinciale vergadering van Gelderland (bovengedeelte) en Overijssel toegelaten tot de bediening van Woord en sacramenten. Maar de classis Veendam (Pekela) had hiertegen bezwaren ingebracht, omdat ze van oordeel was, dat Wildeboer en de Wit niet wettig ‘geordend’ waren. We komen erop terug. Toch liet de kerkeraad van Midwolda - waar Wildeboer ouderling was geweest - hem op 5 juni 1840 voorgaan, ‘daar hij blijken toonde van zijn wettige roeping en ordening’ (zie Midwolda). Ook in Bovenburen (Winschoten) en in Stadskanaal preekte hij. En in de apart vergaderende groep van Jan R. Brouwer in Wildervank (zie aldaar). Hij trok zich van het kerkverband dus weinig of niets aan. En juist deze man wordt nu in 't Zandt beroepen. Met als gevolg grote onenigheden in de gemeente. Hoewel het beroep al op 5 juli 1841 was uitgebracht, was de beroepsbrief op 9 augustus nog niet verzonden. Toen dit tenslotte toch gebeurde, kwam na 3 weken het bericht, dat ds Wildeboer het beroep aannam. Hij kwam al spoedig over en leidde reeds op 14 oktober een kerkeraadsvergadering, hoewel hij nog niet in zijn ambt bevestigd was. Reeds een half jaar later schorste de classis Appingedam hem op grond van zijn independistische opvattingen en daaruit voortvloeiend ontoelaatbaar optreden, waardoor hij samenwerking met hem in het kerkverband onmogelijk maakte. Hij ging zijn eigen gang. Laten we deze schorsing in details mogen behandelen. Ze typeert een aspect van de crisis, waarmee de Afgescheidenen in de eerste jaren hadden te kampen en waarbij o.a. de Cock zo nauw betrokken is geweest. Deze moest ook niets hebben van de weerzin, die sommigen tegen een kerkenorde koesterden. Hij was voorzitter van de vergadering der classis Appingedam van 20 mei 1842, die Wildeboer schorste, nadat deze langdurig was gehoord. | |||||||||||||||||||
Schorsing ds K. Wildeboer 1842Op de classis van 9 september 1841 te Appingedam was een bezwaarschrift binnengekomen van ds van Velzen - mede ondertekend door ds de Cock - met de mededeling, dat de in 't Zandt beroepen K. Wildeboer niet op wettige wijze predikant geworden was en dat hij ook niet instemde met de kerkenorde. De classis deelde het bezwaar, protesteerde in 't Zandt tegen het beroep en stelde de eis, dat Wildeboer de Dordtse Kerkenorde moest aanvaarden. En hoe reageerde hierop de kerkeraad van 't Zandt? Deze besloot 14 oktober 1841 met algemene stemmen laconiek de Cock te verzoeken bij de eerste gelegenheid ‘onze Herder en Leraar ds Wildeboer in de H. Dienst te bevestigen’. Ondertekening: K. Wildeboer, v.d.m. en P.H. Dijksterhuis, ouderling. Natuurlijk kon de Cock dit niet doen. Toch treedt Wildeboer in 't Zandt als predikant op. Door wie hij dan wel bevestigd is, konden we niet ontdekken. Misschien door niemand. In elk geval vergadert de kerkeraad geregeld in de pastorie onder presidium van Wildeboer. In de vergadering van 1 november 1841 wordt eerst ouderling P.H. Dijksterhuis met algemene stemmen tot scriba gekozen. En dan vraagt Wilde- | |||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||
boer of de broeders van de kerkeraad het met hem eens zijn, dat ‘de enige regel en rigtsnoer’ voor de kerk alleen te vinden is in Gods Woord en de formulieren van enigheid. Hij noemt dus met opzet de Dordtse kerkenorde niet. Alle leden antwoorden toestemmend, op br. H.K. Boukema na. Deze ouderling is de volgende vergadering ook tegen de goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de kerk van Utrecht. Op deze vergadering vraagt Wildeboer toestemming om de gemeenten onlangs door hem verlaten, te gaan bezoeken. Dit zijn Lochem-Geesteren-Gelselaar en nog enkele plaatsen in de Achterhoek. Hij woonde toen in Lochem. De volgende notulen (25 november 1841) maken deze zaak doorzichtiger. Wildeboer deelt dan mee, dat hij niet slechts voor 't Zandt, maar ook voor de gemeenten in Gelderland en Overijssel, inzonderheid voor die in Velp ‘roeping en verbintenis’ voelde. Wat ‘de personele bediening’ betreft, had hij weliswaar die gemeenten verlaten, maar toch was hij van oordeel, dat hij daar ook diende te arbeiden. Nee, zei de kerkeraad, dominee is plaatselijk predikant alleen voor 't Zandt. Wildeboer erkende nu, dat de broeders volkomen het recht hebben zo te oordelen ‘wat het formele der roeping betreft’. Maar dan moet de kerkeraad hem ook als predikant blijven erkennen, zolang hij op grond van Gods Woord niet als onwettig Leraar kan worden beschouwd. Al zou het tegen besluiten van classis en Provinciale Synode ingaan. Anders beschouwde hij zich slechts provisioneel (voorlopig) aan de gemeente van 't Zandt verbonden. Dan leest ouderling Boukema - die tijdens het uiten door Wildeboer van diens ‘gemoedelijke bezwaren’ de vergadering had verlaten - een brief van ds de Cock uit Groningen voor, waarin de kerkeraad wordt vermaand om ds Wildeboer niet als Leraar in deze gemeente te erkennen, tenzij hij de D.K.O. aanneemt en zich opnieuw laat examineren. Intussen blijven de Gelderse en de Overijsselse gemeenten maar steeds in Wildeboers blikveld hangen. In de vergadering van 7 febr. 1842 brengt hij een verzoek van ze over om te komen helpen. Hij mag van de kerkeraad gaan, dadelijk na Pasen. Ook in de gemeente blijkt oppositie tegen Wildeboer te zijn. Wed. M.P. Dijksterhuis erkent hem niet als predikant, wil hem zelfs niet ontvangen. Alleen ouderling Boukema (haar schoonzoon) en diaken Willem Kornelis Berghuis die tegen Wildeboer zijn, mogen komen. Een week later (14 febr. 1842) deelt Wildeboer mee in Zuid-Beijerland te zijn beroepen. Hij voelde er veel voor want - volgens zijn zeggen - werd daar naar het beginsel der Reformatie gehandeld nl. dat men niet het gezag van vergaderingen, maar van Gods Woord alleen erkende. Tevens had men er geen bezwaar tegen, dat hij ook de gemeenten in Gelderland, inzonderheid die in Velp, bediende, want hij kreeg ruimte en vrijheid om herderloze gemeenten 'te helpen. Tenslotte was daar veel meer behoefte aan een dominee dan in 't Zandt; sedert de Reformatie had volgens hem nog maar één Leraar in die streek gearbeid. In de vergadering van 14 maart 1842 toont hij een dagvaarding om op 31 maart voor de rechtbank te Amersfoort te verschijnen. Zou ik nu vóór | |||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||
Pasen daarheen mogen gaan, aldus zijn vraag. Ook om de gemeenten in Gelderland en Overijssel te bezoeken. Dit zijn de laatste gegevens over ds Wildeboer, die we uit de kerkeraadsnotulen konden noteren. De classisnotulen geven het einde. Wildeboers positie in 't Zandt blijkt onhoudbaar geworden. Want op de classis van 23 mei 1842 te Appingedam werd over de tegen hem ingebrachte beschuldigingen gehandeld en beslist. De laatst gehouden Provinciale Synode te Groningen had die bezwaren al wettig bevonden en besloten dat Wildeboer zich voor de classis moest verantwoorden en aan ds H. de Cock en ds H. Joffers werd opgedragen de zaak verder af te handelen. Op bovengenoemde classis met ds de Cock als praeses werd Wildeboer langdurig gehoord en schuldig bevonden aan independentisme en scheurmaking. Want hij weigerde de kerkenordening te ondertekenen. Hij richtte scheuring in de gemeente aan door
De classis droeg nu aan ds K.J. Timmerman op haar uitspraak aan de kerkeraad van 't Zandt schriftelijk mee te delen; ds de Cock zou er Wildeboer van in kennis stellen. Wildeboer vertrok naar Zuid-Beijerland en werd daar - hoewel geschorst - ‘door één der hoofdonderwijzers van de Arnhemse school bevestigd’.Ga naar eindnoot5 Hij overleed nog in hetzelfde jaar op 17 september 1842, slechts 33 jaar oud, ‘zeer waarschijnlijk aan de herfstkoortsen, waaraan toen vele lijders door sterke diarree spoedig stierven’.Ga naar eindnoot6 | |||||||||||||||||||
Aanvraag om erkenningIn het voorjaar van 1842 (7 april), toen de moeilijkheden met ds Wildeboer nog niet beëindigd waren, verzocht de kerkeraad aan de koning erkenning als Afgescheiden Christelijke Gemeente te 't Zandt. Als Huishoudelijk Reglement zou dat voor de gemeente in Groningen gelden en dus niet meer dat van Utrecht, dat op 9 november 1841 door de kerkeraad was goedgekeurd, onder protest van ouderling Boukema. De invloed van ds Wildeboer blijkt sterk getaand, zo niet geheel verdwenen. Hij was trouwens ook afwezig. De aanvraag was ondertekend door 13 personen. Als kerkeraadsleden staan opgegeven Hendrik Klaazens Boukema, Pieter Vos Wiersema, Pieter Heertjes Dijksterhuis, alle 3 ouderlingen, en de diakenen Pieter Aljes Bos en Heertjes Menkes Ubbens.Ga naar eindnoot7 Op 28 september 1842 ontving de gemeente de erkenning door de hoge overheid. Het kerkgebouw stond in 't Zandt, kadastraal sectie F. no. 736. Na het vertrek van ds Wildeboer bleef de gemeente 2 jaar vacant. In 1844 kwam de toen 30-jarige ds Th. de With (1844-1848) van Ezinge, die op | |||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||
25 augustus van dat jaar bevestigd werd door ds Mos van Schildwolde. Ook tijdens zijn verblijf in deze gemeente werkten de oude veten nog na en deed de kerkeraad veel moeite de harmonie te herstellen. Zo besloot deze in de maand november 1844, dat de gemeente vóór de viering van het Avondmaal ‘vrede’ zou worden toegeroepen. Wie dan aanging aan tafel, zou daardoor tonen de vrede te zoeken - en wie niet kwam, de onvrede. Ook dit middel mocht echter niet baten, want na verloop van tijd bleek het, dat er in de toestand slechts weinig of geen verandering was gekomen. Na gedurende vier jaar niet zonder vrucht in 't Zandt werkzaam te zijn geweest, vertrok ds de With in 1848 naar Meppel. Zijn opvolger werd kand. E.F. Smit, die op 11 april 1850 in het ambt werd bevestigd. | |||||||||||||||||||
Nog eens: ds Klaas Wildeboer (1809-1842)Aan het slot van deze schets veroorloven we ons nog een uitweiding over Wildeboers komen tot het predikantschap en over zijn Overijssels-Gelderse periode. Want deze Wildeboer - ongetwijfeld een man met enige preekgaven - is een vertegenwoordiger geweest van de independentistische richting die zoveel moeiten in de Afgescheiden kerken heeft veroorzaakt. Dat sommige Afgescheidenen toen te weinig de noodzaak en het belang van het kerkverband beseften, is mee de aanleiding geweest, dat dr H. Bouwman in 1913 bij de heropening van de colleges in dat jaar in Kampen zijn rectorale oratie ‘De crisis der jeugd’ noemde. In het najaar van 1839 ontstond er een ernstig conflict tussen de Afgescheiden classis Veendam (Pekela) en de Provinciale vergadering van de kerken in Gelderland (bovengedeelte) en in Overijssel. De zaak waarover het ging, was deze: In de kerk van Midwolda (Oldambt) was als oefenaar werkzaam K. Wildeboer, in de kerk van Wildervank diende in diezelfde kwaliteit P.R. de Wit. Misschien onder invloed van een in die tijd in de Reformatie gepubliceerde brief van ds van Velzen, waarin deze het ‘oefenaarschap’ streng veroordeelde, was bij Wildeboer en de Wit de begeerte wakker geworden om na ‘examinatie’ toegelaten te worden tot het predikantschap. Zij wilden daarvoor naar Ommen gaan, waar de dominees van Raalte (en Brummelkamp) een ‘opleiding’ verzorgden. In de gemeente van Wildervank was men tegen dit plan van haar oefenaar sterk gekant. Maar de Wit ging (zie Wildervank). Wildeboer ging ook. Op de vergadering van de Afgescheiden kerkeraad van Ommen van 15 mei 1839 is Wildeboer voor het eerst aanwezig. Hij wordt met open armen ontvangen en presideert - bij afwezigheid van ds van Raalte - al dadelijk en schrijft voortaan ook de notulen. Op verzoek van de broeders opent hij de vergadering met gebed, waarop hij en Y.J. VeenstraGa naar eindnoot8 hun attestatie van lidmaatschap overhandigen, die goedgekeurd werden, waarop deze broeders in die betrekking, waarin zij vroeger gesteld waren, ‘door den Heere en de gemeente zijn aangenomen’. De Wit is er nog niet bij, maar treedt even later ter assistentie van ds van Raalte op als ‘onderwijzend lidmaat’. | |||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||
Ondertussen volgen ze de lessen van ds van Raalte en ds Brummelkamp. Al op de kerkeraadsvergadering van 2 oktober 1839 vindt ds van Raalte beiden rijp voor het examen, voor de ‘beproeving’. En op dinsdag 15 oktober 1839 worden ze op de Provinciale vergadering van Gelderland (bovengedeelte) en Overijssel, gehouden ten huize van ouderling A.A. Kooijker aan de Marshóek onder Dalfsen, geëxamineerd en - zoals men dat in die tijd deed - bevestigd als Leraars in de gemeenten; de handoplegging vindt plaats, Wildeboer en de Wit tekenen het verbindingsformulier en leggen de eed af tegen de simonie. Hoe het er allemaal toeging, leren ons de notulen van bovengenoemde Provinciale vergadering: Nadat de opzieners van Ommen verklaard hadden, dat op de wandel van de broeders niets viel aan te merken, begon ds van Raalte met het examen ‘welke daarin van tijd tot tijd wordt verpoosd door den Leeraar Brummelkamp’. Het onderzoek handelt hoofdzakelijk over de volgende onderwerpen:
Wanneer dit gedeelte van het examen is afgelopen, krijgen Wildeboer en de Wit een bijbel overhandigd om een hun aangewezen gedeelte te lezen en dadelijk voor de vergadering te ‘verklaren’. Dan krijgt ieder van hen een tekst opgegeven en moeten ze zich een half uur afzonderen om op papier een preekschets te maken. Na de af gesproken tijd worden ze in de vergadering teruggeroepen en moeten dan hun preekschets voorlezen ‘waarop na rondvraag geen aanmerking wordt gemaakt’. Beiden worden tot het predikambt toegelaten. Tegen deze handeling van bovengenoemde Provinciale synode rezen in de classis Veendam (Pekela) ernstige bezwaren. De classis besloot dan ook een brief te schrijven aan de predikanten van Raalte en Brummelkamp, waarin de bezwaren, die men had, krachtig werden uiteengezet.Ga naar eindnoot9 Men had, zo schreef de classis op 3 november 1839, zich bij deze toelating tot de dienst des Woords niet gehouden aan art. 8 van de Dordtse kerkenorde:
Daarom verzoekt de classis, en ze wil het desnoods gelasten, deze man- | |||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||
nen vooreerst zich te doen onthouden van de dienst des Woords en der Sacramenten. Wil men dit niet, dan zal de classis zich genoodzaakt zien het kerkverband met de kerken in Gelderland (bovengedeelte) en Overijssel als verbroken te beschouwen.
Tot zover de zakelijke inhoud van het bezwaarschrift van de classis Veendam. De lezer ziet, dat het er niet om liegt. Door de kerkeraad van Ommen wordt deze brief op 18 december 1839 beantwoord met een schrijven van ds van Raalte. Hij voelt wel, dat hij formeel zwak staat. In het antwoord wordt betoogd, dat Wildeboer en de Wit met goede kerkelijke attestatie in de gemeente te Ommen zijn ‘ingelijfd’ en dat mep tot de overtuiging was gekomen, dat zij beantwoordden aan de eisen, gesteld in 2 Tim. 2:2 en Titus 1:5. Verder wordt de begeerte uitgesproken om de eenheid met de broeders te bewaren Ef. 4:5. En dan volgen de teksten Jesaja 8:20, Phil. 3:15 en 16, Gal. 5:1; 6:4 en 5. In deze aanhaling valt duidelijk een geest van ‘independentisme’ te bespeuren. ‘Geen regels vaststellen voor het kerkelijk sámenleven; het Woord is genoeg’. Dan volgen in het antwoord een paar teksten, Spreuken 20:3; 25:8, waarmee kennelijk wordt bedoeld: Mensen daar in het noorden, maak toch geen ruzie. Eindelijk Galaten 6:16 en Jesaja 30:22, waarin weer duidelijk uitkomt: Als wij maar vroom leven, hebben wij geen regelingen nodig. Laten wij elkaar de vrijheid gunnen om te handelen zoals wij naar het Woord menen te moeten doen. Men ziet het: ds van Raalte pareert de ontvangen brief van de classis Veendam niet met kerkrechtelijke argumenten of zakelijke motieven. Hij volstaat met een gemoedelijke brief, gevuld met bijbelteksten. In de zin van: trek het u niet aan, het is goed bedoeld en handelden we bovendien niet schriftuurlijk? Het schrijven was ondertekend door de ‘opzieneren en diakenen der genïeente Ommen’: A.C. van Raalte, A. Batterink, J. Bos, D.J. Klein Jan, J. Schepers, E.A. Dangremont, A. Woertink, E. ten Toren, L.J. Klein Jan, Y. Veenstra en door H. de Vries, beroepen leerouderling te Vriezenveen, G.J. Klaassen, idem in den Ham, Marten Baan, regeerouderling te Rijssen, H. Lubberts, idem te Enter.Ga naar eindnoot10 Nu komt de vraag naar voren, wie het gelijk aan zijn kant had. Bij de beantwoording van deze vraag moeten we rekening houden met het feit, dat het in die eerste jaren na de Afscheiding moeilijk was zich bij de examinatie van adspirant-predikanten te houden aan de regels, die daarvoor in de kerkenordening bij art. 8 waren gegeven. De afstanden waren groot, de reisgelegenheid was gebrekkig, en het aantal predikanten zeer gering. Dit had er dan ook al toe geleid, dat men de examens deed plaats vinden niet op de vergadering van de classis, maar op die van de Provinciale synode. Maar al houden we met deze dingen rekening, toch had o.i. in het conflict tussen de classis Veendam (Pekela) en de Provinciale synode | |||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||
van Gelderland (bovengedeelte) en Overijssel, de classis het recht aan haar zijde. Ze protesteerde dan ook terecht:
Dat de classis Pekela de zaak hoog opnam, blijkt ook hieruit, dat ze in mei '40 besloot Wildeboer niet te laten prediken, voordat ‘de verschillen vereffend worden’. En even later roept ze de ouderlingen van Rijssen - waar Wildeboer toen predikant was - op deze te vermanen ‘over zijn scheurziek gedrag’ en hem desnoods te censureren. Ja, zelfs nog in 1843 meent de classis, dat ‘de weduwvrouw van Wildeboer’ niet kan worden aangenomen ‘zonder haar te onderwerpen’.Ga naar eindnoot11 Op zondag 22 december 1839 werd Wildeboer door ds van Raalte als predikant in Rijssen (Ov.) bevestigd; leden wonende te Holten en Enter vielen ook onder zijn bearbeiding. Toch schijnt hij Rijssen maar kort als standplaats te hebben gehad. Had hij het er niet naar zijn zin? Moeten we bij hem op zijn ‘Riessens’ spreken van ‘hak opnemen’ (vluchten)? In een herdenkingsgeschrift van de hand van dr O.C. Broek Roelofs, in 1939 uitgegeven bij het 100-jarig bestaan van de gemeente Geesteren-Gelselaar in de Achterhoek, lezen we over Wildeboer: ‘Niet lang is hij predikant van Rijssen alleen, het schijnt wel alsof hij zelfs heel spoedig Rijssen loslaat en zijn werkzaamheid in deze ganse omgeving begint’. In elk geval heeft ds Wildeboer in 1840 de gemeente Lochem-Geesteren-Gelselaar bewerkt.Ga naar eindnoot12 Tot die omgeving werden ook Holten, Enter, Lochem c.a., Winterswijk en Varsseveld gerekend! Toch woont hij eind december 1840 nog in Rijssen, in 't Hangerad, zoals de straat heette, want op 23 december '40 wordt daar zijn dochtertje Geesje geboren.Ga naar eindnoot13 We merken hierbij terloops op, dat we nu kunnen vermoeden, wat Wildeboer bedoelde, toen hij in 1840 aan de synode van Amsterdam, gehouden van 17 november-3 december van dat jaar, berichtte wegens ‘huisselijke | |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
omstandigheden’ verhinderd te zijn om als afgevaardigde van Overijssel te fungeren. Sedert 1 april 1841 woont Wildeboer in Lochem, van waaruit hij Afgescheiden gemeenten in de Achterhoek verzorgt. Men wil daar een pastorie voor hem bouwen, maar vóór die klaar is, gaat hij al vertrekken. Op 3 juni 1841 ‘is er een samenkomst van broeders uit Holten, Winterswijk, Varsseveld, Geesteren, Gelselaar en Lochem. Dan deelt de predikant mee, dat hij een beroep zal ontvangen uit de plaats 't Zandt in Groningerland. Het algemeen gevoelen der afgevaardigde broeders is, dat hij moet worden vrijgelaten, omdat er te grote bezwaren verbonden zijn aan het werken vanuit Lochem in de hele Achterhoek. Op de volgende vergadering - 26 augustus 1841 - krijgt hij een heel mooie attestatie mee: ‘De ondergeteekende Opzieners en Diakenen der Christelijk Afgescheiden Gemeente van Lochem-Geesteren en Winterswijk verklaren, dat zij sedert den tijd, dat hun Herder en Leeraar K. Wildeboer in hun midden heeft werkzaam geweest, niet de minste aanmerking hebben gemaakt op Zijn Eerw. leer en wandel, maar integendeel met veel vrucht en zegen het woord der waarheid hebben horen voorstellen, alsmede de teekenen en zegelen des Verbonds ontvangen’.Ga naar eindnoot14 Wildeboer ging dus naar 't Zandt in Groningerland. Hoe het daar allemaal is gegaan, hebben we hierboven al behandeld. En daar ook kort aangegeven, dat Wildeboer van 't Zandt naar Zuid-Beijerland vertrok en daar na enkele maanden is overleden. Van dr C. Smits te Haren ontvingen we nog een aantal gegevens over Wildeboer's relaties met Zuid-Beijerland en de classis Dordrecht.Ga naar eindnoot15 We laten ze hier volgen: Tijdens de vergadering van de classis Dordrecht van de Afgescheiden gemeenten, gehouden op 26 januari 1842, wordt gevraagd of ds K. Wildeboer reeds te Zuid-Beijerland beroepen is. Een antwoord wordt niet vermeld. De vraag bewijst echter zonder meer, dat op genoemde datum het beroepen van ds Wildeboer reeds enigszins aan de orde was. | |||||||||||||||||||
Classicale vergadering van 30 maart 1842Zuid-Beijerland deelt mee te willen voortvaren met het beroepen van ds K. Wildeboer ‘Leeraar te Hoogezand’ (moet natuurlijk zijn 't Zandt). Een afgevaardigde merkt op, dat er ‘van tijd tot tijd een gerugt kenbaar werd van ds Wildeboer, dat er zake ware, die in strijd stonden met de Openbaringen en ook vanwege Kerkenorden’. Met ‘Openbaringen’ etc. zal bedoeld zijn de leer van het Duizendjarig rijk in Darbistische zin. Scholte was ook door deze leer gegrepen. Zuid-Beijerland ontvangt de raad, alvorens te beroepen, nadere informatie aangaande ds Wildeboer in te winnen. Het wordt niet geheel duidelijk, hoe Zuid-Beijerland op dit advies reageert. Het vervolg doet vermoeden, dat de gemeente het naast zich heeft neergelegd. | |||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||
houdelijke reglement als kerkenorde en keert zich tegen de D.K.O. Niets over het beroep van ds Wildeboer. | |||||||||||||||||||
Classicale vergadering van 27 juli 1842Ds K. Wildeboer is aanwezig als bevestigd predikant van Zuid-Beijerland. Gevraagd naar de attestatie van ds Wildeboer, antwoorden de afgevaardigden van Zuid-Beijerland, dat de ‘bewijzen.... niet dan mondeling waren ontvangen’. Dit leidt tot een conflict, waardoor de Afgescheiden gemeente van Zuid-Beijerland tot aan het jaar 1850 buiten het kerkverband komt te staan. Ds Wildeboer heeft van deze strijd niet veel meer meegemaakt. Hij sterft nog geen 2 maanden nadat de crisis in Zuid-Beijerland is ontstaan. |
|