De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
XIII WirdumWirdum ligt 5 km ten westen van Appingedam. De kom van het dorp, op een wierde gelegen, telde in de Afscheidingstijd slechts 44 huizen en 260 inwonersGa naar eindnoot1. Wanneer we het gehucht Eekwerd erbij rekenen, komen we op 72 huizen en 430 inwoners. De ‘edele heerd’ Bolhuis, die vroeger op Eekwerd stond, is in 1845 afgebroken. Ze was de geboorteplaats van de kroniekschrijver Abel Eppens. Dichtbij het dorp Wirdum stond de borg Froma. Ongeveer 10 jaar lang heeft in Wirdum een zelfstandige, Afgescheiden gemeente bestaan. We lezen in de notulen, dat door ds H. de Cock voor de eerste maal in Wirdum is gepreekt op 22 september 1835, op de oude Steenhuisheerd.Ga naar eindnoot2 Dit was de boerderij van Anje Cornelis Bos, weduwe van Jacob Smit.Ga naar eindnoot3 De Cock preekte daar over Romeinen 16:17 en 18. Zeven personen kwamen tot afscheiding. Ruim een maand later, op zaterdag 24 oktober 1835, was de Cock weer in Wirdum, bij Pieter Meinderts Meijer, een hoogbejaard landbouwer, wonende bij de Wirdumer draai. Hier preekte hij over Efeze 5:8: Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere: wandelt als kinderen des lichts. Na afloop ging men tot instituering der gemeente over. Tot ouderling werd gekozen Siemon Tjarks Ebels en tot diaken de 35-jarige landbouwer Jan Roelfs Meijer, een broer van de bekende Afgescheiden ouderling Egbert Roelfs Meijer van Wittewierum, boer op ‘Bloemhof’. Men vergaderde in de beginperiode gewoonlijk op de (oude) Steenhuisheerd, dus bij Anje Cornelis, wed. Smit, of bij de landbouwer Jan R. Meijer, die blijkbaar samen met de oude Pieter M. Meijer bij de Wirdumer draai woonde. Enkele jaren later (1839) huurde men een vaste vergaderplaats bij P.H. Wiersema te Wirdum tegen betaling van 50 cent per zondag en 20 cent voor een weekdag.
Af en toe komt de Cock preken en de sacramenten bedienen. Ook wel eens om ruzies zo mogelijk bij te leggen. Want dit was helaas ook nodig. Al op 5 mei 1836 (de gemeente was nog maar een goed half jaar geleden ‘gesticht’) krijgt diaken Jan R. Meijer op een gemeentevergadering te horen, dat hij een leugenaar is en bijt Willem H. Tillema ouderling Ebels toe, dat deze ‘zijn mond moest uitschrabben’. Op de kerkeraadsvergadering van 23 juli 1840 zijn in aanwezigheid van de Cock ‘enige onenigheden beslist’. Minder succes hebben ds P.M. Dijksterhuis en ouderling Boukema, beiden van 't Zandt, die in opdracht van de classis Appingedam | |
[pagina 120]
| |
op de kerkeraad ten huize van wed. P.M. Meijer aanwezig zijn om een erfeniskwestie tot een oplossing te brengen. Helaas verschaffen de magere kerkeraadsnotulen ons weinig nieuws over het wel en wee der gemeente uit die tijd. Vanaf 12 december 1836 volgt een lange reeks van notulen, waarin alleen nog maar wordt gemeld, dat men gezongen en gebeden heeft. En in 1838 blijkt er bij het bezoek van de kerkvisitatoren E.R. Meijer en J. Nienhuis zelfs helemaal geen ‘kerkeraadsboek’ meer te bestaan. Van attestaties maakte men geen werk; ze werden gegeven noch gevraagd. Dit was voor de visitatoren een gerede aanleiding de ambtsdragers er ernstig op te wijzen, dat zij volgens de kerkenorde ‘een kerkeraadsboek behoorden aan te leggen, waarin alles worde aangeteekend, wat op de kerkenraad verhandeld wierde’ en dat ze van buiten niemand aan het Avondmaal mogen toelaten dan wie een attestatie had ingeleverd. Gelukkig worden we - wat het kerkelijk leven betreft - wat wijzer door de bewaard gebleven kerkvisitatie-rapporten. Wanneer de bovengenoemde visitatoren op 2 juli 1838 Wirdum bezoeken, moeten ze constateren, dat de catechisaties ‘wierden nagelaten’. Daarin krijgen de kerkeraadsleden de opwekking te horen, dat ze de catechisaties zowel voor ouden als jongen trouw moeten verzorgen, ‘en dat zij moesten bedenken, dat dit in deze dagen onder het Kruis, op hunne schouderen ruste’. Ook werd aan de ambtsdragers de vraag gesteld of zij zichzelf en de gemeente opwekken ‘tot oefening en aanwas in Godzaligheid en vooral aansporende zijn tot huisoefening’. De broeders moesten antwoorden, dat ze op dit punt in het algemeen nalatig waren, waarop de visitatoren hun ‘de nuttigheid en noodzakelijkheid zoowel als de stigting’ onder het oog brachten ‘om dagelijks bij het gebruik der spijze, den naam des Heeren aan te roepen, en een stuk uit Gods Woord te lezen, waartoe zij dan ook in de huisbezoekingen, de gemeente vooral moesten aansporen, als een middel in den hand des Heeren, tot aanwas in Godzaligheid’. Over het feit, dat de kinderen ‘nog in de valse scholen’ gingen, merkten de visitatoren op, dat de kerkeraad er vooral voor moest zorgen ‘dat de jonge kinderen niet in de valse en ketterse leer wierden onderwezen’. Op 24 juni 1841 zijn ds Medema (van Schildwolde) en ouderling E.R. Meijer op bezoek. Eerst moeten de ouderlingen buiten staan. De diakenen vertellen dan, dat de ouderlingen in de afgelopen winter geen catechisatie hadden gegeven, en dat ze in het brengen van huisbezoek en in het bestraffen en vermanen en in het aansporen tot Godzaligheid ‘zoo huiselijk als partikulier’ maar ‘slap’ geweest waren. Op hun beurt verklaren de ouderlingen - de diakenen zijn nu even weggegaan - dat de diakenen nalatig waren in het bezoeken der armen. Natuurlijk volgen er weer vermaningen van de zijde der visitatoren.
In 1844 - het jaar waarin de gemeente van Wirdum opgaat in die van Garrelsweer - lezen we weer over ‘slapheid in de huisbezoekingen’. De lezer merkt hoe zwak - organisatorisch gezien - de gemeente was. | |
[pagina 121]
| |
Keren we nu terug naar de kerkeraadsnotulen. Werden bij de instituering op 24 okt. 1835 Siemon T. Ebels ouderling en Jan R. Meijer diaken, in het begin van 1839 blijkt P. Scheltens ouderling te zijn. Jan R. Meijer is nog diaken, maar op 22 februari 1839 wordt hij ouderling en L. Oosting volgt hem als diaken op. Op 5 april 1841 vormt de kerkeraad een 4-tal, waaruit één ouderling moet worden gekozen. Op zondag 11 april 1841 na de middagdienst zal de stemming plaats vinden. Slechts 5 manslidmaten blijven zitten, hoewel verzocht was, dat allen dit zouden doen. ‘Zo zijn de leden hierin ongehoorzaam geweest’ lezen we in de notulen. ‘Sommigen zijn niet opgekomen, anderen zijn weggelopen’. Toch gaat de stemming door. Gekozen wordt Diederik Frederik Johan van HalsemaGa naar eindnoot4 met twee stemmen tegen de overigen elk één. De dinsdagavond daarop (13 april 1841) bevestigt de Cock het huwelijk van Berend Harms Post en Martje Jans Poelman, ten huize van wed. J. Smit, waarbij hij preekt over Ps. 128:1. In dezelfde dienst bevestigt hij D.F.J. v. Halsema tot ouderling. De volgende avond is er op dezelfde plaats kerkeraadsvergadering. De Cock is er weer bij. Er zijn moeilijkheden met ouderling J.R. Meijer, die volgens sommige kerkeraadsleden ‘de gemeente uit moest’. Want hij zou niet wettig tot ouderling geroepen zijn en zou ‘aanstotelijk’ zijn, ‘dan in zijn lezen, dan in zitten of staan’. Meijer wil wel aftreden, wat echter niet gebeurt.Ga naar eindnoot5 De laatste nog aanwezige kerkeraadsnotulen dateren van 6 augustus 1844. Het is dan spoedig gedaan met de zelfstandigheid van Wirdums Afgescheiden kerk. Al op 9 maart 1841 had de kerkeraad met enige gemeenteleden de vraag onder ogen gezien of het niet gewenst was met Garrelsweer te combineren en samen een kerk te bouwen. En op 19 december 1844 oordeelt de classis, dat Wirdum zich maar moet aansluiten bij Garrelsweer. De 20e februari 1845 is Wirdum voor het laatst op de classis vertegenwoordigd; de classisnotulen van 11 september 1845 wijzen uit, dat een deel van de gemeente Wirdum zich bij Garrelsweer heeft aangesloten, maar ook dat een deel weigerde dit te doen. Garrelsweer wil zelfs pressie uitoefenen en besluit, dat ‘zolang zij zich verharden om het niet te doen, onze Leeraar bij hen ook geen huisbezoeken meer zal doen’, (d.i. ds F.A. Kok die in het najaar van 1844 in Garrelsweer zijn intree deed). Geleidelijk echter gaat Wirdum geheel in Garrelsweer op. De weigering van sommige Wirdumers zich bij Garrelsweer te voegen kwam voort uit hun afkeuring van het aanvragen van erkenning als zelfstandige kerk. De kerkeraad van Garrelsweer had op dit punt geen scrupules gekend en vlotweg in 1842 de zg. ‘vrijheid’ gevraagd en geaccepteerd. Ouderling D.F.J. van Halsema is jarenlang een tegenstander gebleven. Toen hij in december 1849 in Garrelsweer toch tot ouderling werd gekozen, bracht J.J. Nienhuis bezwaren in. Hij achtte deze broeder niet verkiesbaar, omdat hij zich vroeger aan Garrelsweer had onttrokken en bovendien nog 2 ongedoopte kinderen had. De kerkeraad was van me- | |
[pagina 122]
| |
ning, dat als van Halsema zijn beide kinderen liet dopen, aan een bevestiging als ambtsdrager niets meer in de weg stond. Nienhuis ging hiermee akkoord. We sluiten deze paragraaf met een paar sprokkelingen, eerst uit het doopboek van de ‘Ware Wederkeerende Gereformeerde Kerk te Wirdum’. Als eerste dopeling wordt genoemd: Jakobus Jans Dijkhuis, oud 29 jaar, die uit de Mennonietenkerk is overgegaan tot de ware Gereformeerde kerk en de 24e oktober 1835 is gedoopt. In totaal zijn er 25 kinderen gedoopt, het eerste op 28 september 1836, het laatste op 10 november 1844. De ouders woonden te of onder Wirdum, Tjamsweer, Loppersum en Hellum. In een begrafenisregister wordt gesproken over ‘in de Meeden onder Hellum’. Dit is Tetjehorn tussen Eemskanaal en Schildmeer. Van Hellum uit gezien ‘over 't Schild’. Ook willen we niet onvermeld laten een familieoverlevering, op schrift gesteld door een kleindochter van ouderling D.F.J. v. HalsemaGa naar eindnoot6: ‘Over de tijd van de Afscheiding heb ik meermalen het verhaal van mijn vader gehoord over mijn grootvader D.F.J. v. Halsema te Wirdum. Ze vergaderden meermalen in boerenschuren. Ook in die van mijn grootvader; maar om niet door soldaten overvallen te worden, telkens bij anderen (de soldaten waren erg ruw). Mijn grootvader, die op een avond naar een ander moest, had een preekboek bij zich en hoorde tot z'n schrik in de verte wat rumoer en zag beweging. Denkende dat hij door soldaten aangehouden zou worden, bad hij: “O Here, laat mij niet door de soldaten gezien worden”. Verder lopende, ontdekte hij dat er geen soldaten waren, maar dat het geruis van riet was. Het waaide nogal, vandaar de beweging en het geluid, waarvan mijn grootvader meende, dat ze van soldaten afkomstig waren’. Tenslotte nog een aantekening uit een lijst van overledenen voor zover het Wirdum betreft. Ds H.A. Nieboer, die van 1855-'65 in Garrelsweer stond, voegde er soms allerlei bizonderheden of een getuigenis bij. Op 20 januari 1858 is op Eekwerd onder Wirdum overleden Euwke D. v. Halsema, dochter van de ouderling D.F.J. v. Halsema. Zij is ‘in 16-jarige ouderdom zalig in den Heere ontslapen’. Op 23 februari is te Wirdum overleden Menie H. Bosker, gedoopt lid der gemeente. Zij bereikte de ouderdom van ruim 23 jaren. ‘Zij is onderweg bezweken, gaande heen om in het huwelijk te treden’. |
|