De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||||||
XI StedumMidden in de vlakke bouw- en weilanden ligt op een wierde het oude en grote dorp Stedum. Reeds vanuit de verte valt de zadeldaktoren van de fraaie middeleeuwse kerk op, overigens sprekend gelijkend op die van Loppersum, enige kilometers verder gelegen. Van de bewoners van Stedum bleef tot op onze dagen de naam leven van Adriaan Clant, heer van de borg Nittersum, afgevaardigde van Stad en Lande bij de vredesonderhandelingen, die in 1648 uitliepen op de vrede van Munster, waarmee de Tachtigjarige oorlog werd beëindigd. Zijn marmeren graftombe in de hervormde kerk van Stedum is vervaardigd door niemand minder dan Rombout Verhuist. Minder bekend is de naam van jonker Johan Ruffelaert, van Stedum, die als ouderling op de nationale synode van Dordrecht 1618/19 aanwezig was. Hij woonde op de boerderij het Woel, gelegen even ten noorden van de spoorlijn, vlakbij de huidige overweg.
Laten we ons nu echter bepalen tot de dagen der Afscheiding. Omstreeks 1840 telde het dorp nog 670 hervormden met als predikant Willem Diderik van Halsema (1771-1862), die in 1840 dus al 69 jaar oud was en van 1815 tot zijn emeritaat in 1846 in Stedum heeft gestaan. Daarvoor diende hij de kerken eerst van Weiwerd, daarna van Uitwierde. Hier maakte hij het beleg van Delfzijl mee en in Stedum - zoals we zullen zien - de Afscheiding. Zijn naam is nog niet in vergetelheid geraakt dank zij een Kroniek, die hij bijhield van 1784-1854 en die door zijn vader, een rechtsgeleerde en heer van Rusthoven te Wirdum, was begonnen met het jaar 1769. Ds van Halsema moest niets van de Afscheiding hebben. In zijn Kroniek spreekt hij over ‘de secte der separatisten’. | |||||||||||
Instituering 24 april 1836De afscheiding in Stedum vond plaats op zondag 24 april 1836, toen onder leiding van de Cock de gemeente geïnstitueerd werd op de eenzaam gelegen boerderij van Jan Lubbers Bos, aan de zg. Drieborgsterlaan, een landweg die nu nog ligt tussen de Jensemaheerd en de hofstede van P. van Hoorn (da boerderij van Bos is al lang afgebroken). Waarschijnlijk kwam men op deze moeilijk bereikbare plaats samen om verstoring der godsdienstoefening van de kant van de politie te voorkomen. Daar bevestigde de Cock die 24e april de beide ouderlingen Jan Lubbers Bos, 47 jaar, landbouwer en Jacob Wibbes Haverkamp, 42 jaar, kleermaker. | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
De 2 diakenen werden: Hindrik Tobias Helenius, 30 jaar, schoenmaker en Albert Pieters Slager, 32 jaar, boerenknecht. De kerkeraad was dus maar klein, de gemeente trouwens ook; aanvankelijk sloten zich slechts 14 personen aanGa naar eindnoot1. Toch werd van de ouderlingen meer gevergd dan we oppervlakkig zouden denken. Ze hadden de dorpsgeest en ook de overheid tegen zich. De uiterste voorzichtigheid was geboden. Daar de gemeente vakant was, moesten er elke zondag preken worden gelezen. Misschien viel de keus daarvan niet altijd even gelukkig uit. De kerkvisitatoren rapporteren tenminste in 1840, dat ouderling J.W. Haverkamp de kerk te lang aanhoudt. De classis vermaant hem nu zich te houden aan de gewone regel: een dienst van twee uur. Maar Haverkamp weigert deze raad op te volgen. Was hij een eigengereid man? In de lidmatenlijst van 1846 staat achter zijn naam ‘teruggekeerd’ wat moet betekenen dat hij weer hervormd is geworden.
Hoe zwak het begin was, leren ons weer de notulen en kerkvisitatierapporten van de classis Appingedam. De 9e september 1836 dient ouderling J.W. Haverkamp op de classis een klacht in tegen zijn mede-ouderling J.L. Bos, wegens wangedrag. Bos zal worden vermaand. In 1838 blijkt tijdens de kerkvisitatie, dat er in Stedum nog geen catechisatie is gegeven of huisbezoek gedaan. ‘Verder zijn de ouderlingen vermaand om hunne kinderen te onthouden van de valse leeringen in de scholen, als ook dat zij hierover de gemeente zouden onderhouden om niet alleen voor hun zelven, zich te onthouden van verderfelijke leeringen, maar ook hun zaad’. Weer een bewijs, dat de eerste Afgescheidenen al dadelijk het grote belang van gereformeerd onderwijs inzagen. De visitatoren ds P. Dijksterhuis met de ouderlingen E.R. Meijer (Wittewierum) en J. Nienhuis (Garrelsweer) constateren in 1840, dat er in Stedum nog geen kerkeraadsboek is (het notulenboek begint pas in 1841). In 1841 wordt op de classis gerapporteerd, dat in Stedum zowel de ouderlingen als diakenen ‘slap in hun dienst zijn’. De gemeente groeit in het begin slechts langzaam en kan zich - mee doordat ze nog niet door de regering is erkend - niet ontplooien. Steeds dreigt de vervolging en het gemis van een centrale vergaderplaats laat zich pijnlijk voelen. | |||||||||||
ErkenningIn 1843 gaat men dan eindelijk over tot het verzoeken om de koninklijke vergunning en men verwerft die ook aan het eind van het jaar, 10 dec. '43. Deze in Den Haag berustende aanvrage is eigenhandig getekend door 5 kerkeraadsleden en 34 lidmaten. De 5 ambtsdragers waren:
| |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
De hervormde kerkeraad had met lede ogen de dreiging der erkenning van de Afgescheiden kerk aangezien. Om deze zo mogelijk nog te voorkomen, had hij de 29e mei 1843 een brief naar de Gouverneur gestuurd, waarin min of meer verachtelijk over de Afgescheidenen wordt geschreven en waarin de hoop wordt uitgesproken, dat de hervormde gemeente ‘opgebouwd door de leraren Oudeman, CorstiusGa naar eindnoot2 en de tegenwoordige leraar’ niet nog meer in opspraak en verwarring wordt gebracht; ‘hetwelk doende in onze extra vergadering in de consistorie kamer te Stedum, gehouden 22 mei 1843’. w.g. W.D. v. Halsema, pred. te Stedum, H.C. Smit, ouderling, J.T. Doornbos, boekhouder diaken, A.W. Hofman, mede diaken.Ga naar eindnoot3 Deze brief had niet de uitwerking, die de kerkeraad hoopte. Na de erkenning was voor de Afgescheidenen het samenkomen in particuliere woningen her en der nu afgelopen. In de eerste jaren hadden ze wel vergaderd in het huis van kleermaker Jacob W. Haverkamp, in de schuur van de turfschipper Pieter Jacobs Pilon (achter het huis op de hoek van de Bedumerstraat en de Kampweg; deze Pilon was in 1839 op 69-jarige leeftijd overleden) en in het schuurtje van Barteld Hindriks Swieringa, een korenschipper, die woonde in het huis Adriaan Clantstraat 1.Ga naar eindnoot4 Haverkamp en Pilon waren buren. We merken hier nog op, dat de huidige Adriaan Clantstraat ligt aan een gedempt stuk van het Stedumer Maar (de dorpsvaart). In de onmiddellijke nabijheid van Swieringa's huis was een ‘zwaaigat’ voor schepen. | |||||||||||
KerkNaast Swieringa woonde ouderling Berend K. Post, in het perceel nu A. Clantstraat 3. Deze broeder stelde zijn schuur tegen een vergoeding van f 10 per jaar voor de gemeente beschikbaar. Later werd het huis pastorie; de schuur was al in 1844 een kerkje geworden. In 1854 brandde dit af, maar het werd weer op dezelfde plaats opgebouwd. Dit kerkje deed dienst tot 1876, in welk jaar de kerk aan de Bedumerweg verrees, toen nog zonder galerij en orgel. De aanbesteding vond plaats tegen een som van f 8878, de pastorie zou f 7075 moeten kosten. In 1890 kwam er een galerij, aanbesteed voor f 586 en het volgend jaar kon de gemeentezang worden begeleid door een orgel, dat voor f 250 van de R.K.-kerk in Kloosterburen was gekocht (de kosten van overbrenging bedroegen f 300). In 1919 kwamen er een paar lokalen bij de kerk en in 1928 werd deze met 5 meter verlengd.Ga naar eindnoot5 Ds F. Hulst (1855-'58): Pas in 1855 kreeg de Afgescheiden gemeente van | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
Stedum haar eerste predikant. Het was kand. F. Hulst, die zich op 22 april 1855 aan de gemeente verbond en in 1858 weer vertrok. Dat hij in dit jaar een beroep naar een andere gemeente aannam, zal wel verband houden met de aanklacht, die de classisvergadering van 12 augustus 1858 via een stapel brieven uit de gemeente Dalfsen te behandelen kreeg: ds Hulst zou trouwbeloften, gegeven aan een zuster te Dalfsen, hebben verbroken. Hij verdedigde zich met de mededeling, dat hem uit haar brieven was gebleken, dat zij hem niet uit liefde nam, maar om in de pastorie een mooi leven te hebben. Daarop had hij de belofte verbroken om een andere vrouw te kunnen zoeken, wat hem ook was gelukt. De classis stelde hem in het gelijk. Laten we deze schets mogen besluiten met de vermelding, dat de Afgescheiden gemeente van Stedum - volgens het lidmatenboek - in 1845 totaal 66 zielen telde, als volgt verdeeld: 4 ouderlingen, 2 diakenen, 2 kerkvoogden, verder nog 29 belijdende en ook 29 doopleden.Ga naar eindnoot6 De leden, in Westeremden woonachtig, gingen in 1856 kort na de komst van ds Hulst, van Garrelsweer over naar Stedum. |
|