De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII Schildwolde-SlochterenSchildwolde behoort tot de burgerlijke gemeente Slochteren en ligt plm. 10 km ten noordoosten van Hoogezand, op een smalle zandrug in het Groningse laagveengebied. Omstreeks 1840 stonden in de kom van het dorp langs de ‘rijweg’ 70 huizen met 350 inwoners. Slochteren was groter, met in de kom 243 huizen en 1370 inwoners. De gebeurtenissen in Ulrum lieten ook de gemoederen in Schildwolde niet onberoerd. Zo is bekend, dat Jan Jans Staal, in die dagen arbeider bij landbouwer Meijer aan de Grauwe Dijk, samen met zijn patroon de tocht naar Ulrum maakte om de predikant, waar zo'n grote roep van uitging, ook zelf eens te beluisteren.Ga naar eindnoot1 En zij zullen stellig niet de enigen uit Schildwolde geweest zijn! Als een vurig medestander van ds. de Cock ontpopte zich ook Derk Jans Voort. Omstreeks mei 1835 verscheen bij T.E. Mulder te Veendam zelfs een geschriftje van hem in druk - onder de titel ‘Boetbazuin, geblazen door Derk Jans, Lid van Sions duurgekochte Gemeente te Schildwolda’Ga naar eindnoot2 dat, blijkens het titelblad, werd ‘uitgegeven door H. de Cock, Gereformeerd Leraar onder het Kruis’, en wel ‘Ten duidelijken bewijze dat geene geleerdheid of geen verstand den weg des heils bevat of zich Gods Woord onderwerpt, maar dat dit den kleinen en dwazen, het verachte en onedele dezer wereld gegeven is uit genade om Christus' wil. 1 Cor. 1:26-28’. Al spoedig, nadat in Ulrum de Acte van Afscheiding was getekend - 14 okt. 1834 - begon het ook in de hervormde kerkeraad van Schildwolde onrustig te worden. Ds. Abraham BekenkampGa naar eindnoot3 tekende in de notulen van de kerkeraadsvergadering van 4 dec. 1834 daarover het volgende aan:
‘Censura morum gehouden. Men had niets aan tè merken; - alleen het lid A.H. Wildeman betuigde openlijk zich niet te kunnen verenigen met de leer van de Godsdienst, zoals die door de predikant op de kansel werd voorgedragen, hetwelk ook de reden was, waarom hij zijn kind niet zou laten dopen. Hierop door de praeses der vergadering uitgenodigd om te zeggen, wat hij tegen de leer van de predikant had in te brengen, was het antwoord van Wildeman, dat Bekenkamp niet predikte overeenkomstig de artikelen van de Dordtsche Synode en nog enig abracadabra. Waarop de predikant hem in somma antwoordde: dat hij zich niet gebonden achtte naar de regelen van voorzeide Synode te prediken; maar dat hij naar zijn wijze van zien en met volkomen overtuiging voor zichzelven de zuivere leer der waarheid naar het Evangelie onzes Heren aan Zijn Gemeente verkondigde. Na | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enige woordenwisseling bemerkte de predikant, dat Wildeman niet te overtuigen was en nodigde hem, om aan hem predikant de bezwaren tegen zijn leer schriftelijk op te geven’.
Uit deze notulen blijkt duidelijk het standpunt van de predikant: hij wenst zich niet te houden aan de belijdenis, al zegt hij dit met andere woorden. Men proeft ook de minachting in de passage, waarin ‘de artikelen van de Dordtsche Synode en nog enig abracadabra’ ter sprake worden gebracht. Op de volgende kerkeraadsvergadering was Wildeman niet aanwezig, maar toen op 20 mei 1835 kerkvisitatie werd gehouden, lag er van hem een schrijven ter tafel van de volgende inhoud:
Aan de Heren Kerkvisitatoren en Kerkeraad te Schildwolde. Daar ik ondergetekende wegens pijnlijke ongesteldheid aan de oproeping des Kerkeraads niet kan voldoen, zo heb ik U Eerwaarde dit en het volgende te berichten: Indien de Leraar vrijheid heeft om van de formulieren van enigheid af te wijken, dan heb ik u Eerwaarde niets te zeggen; doch zo niet, dan kan ik niet zien dat zijn leer hiermede overeenkomt, bijvoorbeeld, ik bevinde mij als een ellendig zondaar, onbekwaam tot enig goed en genegen tot alle kwaad en moet dies om niet gerechtvaardigd worden, en de Leraar verkondigt mijns inziens een helpende genade, zeggende: daar wij in alle gebreke blijven, dat zal de Here genadelijk vervullen. Schildwolde, 20 mei 1835 w.g. A.H. Wildeman, diaken.
Volgens Wildeman bestond ds. Bekenkamps dwaalleer dus hierin, dat hij niet de souvereine, maar de helpende genade Gods predikte en dit was in strijd met de belijdenisgeschriften der kerk, vooral met de Dordtsche Leerregels. Het schrijven werd door de heren gecommitteerden meegenomen om bij het Classikaal Bestuur te worden ingediend. Naar het schijnt werd het daar echter naar de doofpot verwezen; noch in de classikale notulen noch in het Kerkeraadsboek wordt althans nader over deze zaak gerept.Ga naar eindnoot4 Wanneer we echter het ‘Boek van de Handelingen des Kerkeraads van de Wederkeerende Gereformeerde Gemeente van Schildwolde’ opslaan, komen we daar op de eerste bladzijde de naam Wildeman reeds tegen als een dergenen, die zich heeft afgescheiden. We lezen daar: ‘Den 19 April 1836 hebben alhier tien mannen en drie vrouwen in de mogendheden des Heren het ambt der gelovigen aangenomen en zijn onder aanroeping van Gods naam verkoren als ouderlingen Aeilko Harmannus Wildeman en Hindrik Harms Mulder en als diaken Reinder Egberts Homan en Jacob Ennes Bakker. Welke dan ook als zodanig na aanneming dier ambten in de vreze en mogendheden des Heren zijn bevestigd’. De ambtsdragers waren allen landbouwers op de dagloner Homan na. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermee was ook te Schildwolde de afscheiding een feit geworden. Uit het bewaard gebleven ‘Boek der Leedematen’Ga naar eindnoot5 valt nog na te gaan, wie het waren, die zich op 19 april afscheidden. Behalve de vier bovengenoemden, waren dat: Grietje Jans Bruin, Tjaart Geerts Geertsema, Jakob Jans Groeneveld, Jan Derks Hofman, Margien Hindriks Holhuis, Jantje Jurriens Homan, Reinder Geerts Jager, Jan Pieters Jansema, Klaas Derks Rustius en Derk Jansz Voort.Ga naar eindnoot6 Nu bestond er voor Wildeman geen verhindering meer om zijn kind, Jurrien, dat reeds op 2 aug. 1834 geboren was, te laten dopen. Direct de volgende dag, dus op 20 april 1836 vond de doopsbediening plaats. In plaats van één kon Wildeman thans twee kinderen ten doop houden, want op 8 maart 1836 was hem ook nog een dochter, Epke, geboren. Zij waren de eerste kinderen aan wie in de ‘Wederkeerende Gereformeerde Gemeente te Schildwolda’ de doop werd bediend. Al wordt er in het kerkeraadsboek niet over gesproken, het is vanzelfsprekend, dat de instituering, de instelling der ambten en ook de bediening van de doop geschiedde door ds. H. de Cock. Laten we van ouderling Aeilko Harmannus Wildeman nog een typerende bizonderheid mogen meedelen. In het Karspelboek van Hellum treffen we verschillende notities van zijn hand aan, o.a. over zijn boerderij (lonen) en de theologische boeken die hij had gekocht met vermelding van de prijs. We geven van de laatste de lijst door. Ze geeft ons enig idee van de stichtelijke lectuur in die dagen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte nog enkele verhandelingen van R. Erskine, waarvan geen prijs staat opgegeven: De trapsgewijze overwinning; Het sterven aan de Wet en het leven naar het Evangelie; Het gescheurde voorhangsel en het lied van de strijdende Kerk.
Over de activiteiten van de Afgescheidenen gedurende de eerstvolgende maanden is weinig bekend.Ga naar eindnoot7 Uit het ‘Boek der handelingen’ blijkt slechts, dat de kerkeraad in 1836 bijeen kwam op 26 april, 30 mei, 6 juni, 4 juli en ook op 18 juli nog eens. Op de laatste vergadering ‘hebben zich toen als bijwoners der Afgescheidene Gereformeerde Gemeente laten aantekenen en afgescheiden van de liberale Kerk 10 mannen en 8 vrouwen’ zo lezen we. De namen van deze personen zoeken we tevergeefs. Evenmin vinden we iets vermeld over het bekende Koninklijk Besluit van 5 juli 1830, waarbij de godsdienstoefeningen der Afgescheidenen verboden werden verklaard en waarin verder bepaald werd, aan welke vereisten men moest voldoen, wilde men boven de twintig personen binnenshuis godsdienstig samenkomen. Dat hierover wel degelijk gehandeld is, blijkt genoegzaam uit het feit, dat bij het Plaatselijk Bestuur te Slochteren een rekest werd ingediend, ondertekend door Wildeman, Geertsema, Jansema, Rustius en J.E. Bakker, ‘houdende verzoek om op iedere zondag te getalle van meer dan twintig personen tot oefening en stichting godsdienstig te mogen bijeen komen’. Men beloofde zich te zullen gedragen naar het Koninklijk Besluit van 5 juli en deed het verzoek vergezeld gaan van een naamlijst van personen ‘van onderscheidene kunnen en ouderdom’, waarop nog 34 personen hun naam hadden geplaatst. Tevens werd bijgesloten een ‘opgave der Huizen of Lokalen waarin zij lieden hun Godsdienstige vergadering wensen te houden’; en wel op zondag 7 aug. ten huize van J.P. Jansema, op 14 aug. bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K.D. Rustius, op 21 aug. bij E.A. Bakker, op 28 aug. bij A.H. Wildeman en op 4 sept. bij Tj. G. Geertsema ‘en zo de naast volgende zondag wederom beginnende van den eersten en zo telkens bij geregelde opvolging telkens des namiddags van één tot vijf uur’. Genoemde personen waren allen landbouwers, die ongetwijfeld hun schuur ter beschikking hebben gesteld. Aeilko H. Wildeman had enkele jaren daarvoor - in 1832 - een grote boerderij gekocht van de weduwe Scheltens te Slochteren. Ze stond op ‘Padje’. Tjaart Geertsema bezat op ‘Padje’ een boerenplaats van plm. 50 hectare.Ga naar eindnoot8
Dat de Afgescheidenen intussen rustig hun eigen koers volgden, kan blijken uit de sobere mededelingen in hun kerkeraadsboek, die aangeven, dat op 15 augustus weer kerkeraadsvergadering werd gehouden, terwijl op 13 september ‘door Dom. H. de Cock als Leeden der Gemeente (werden) aangenomen 2 mannen en 3 vrouwen’. Een dezer nieuwe leden was Gerardus Klein van Sappemeer tot ons overgekomen; de andere vier waren blijkens het ledematenboek: Elsien Hinderks Holhuis, Jantje Freerks Kloosterhuis, Martje Jans Staal en Gerrit K. Timmer. Uit het doopboek weten we verder, dat die dag (13 september) ook nog een kindje uit Siddeburen werd gedoopt. Het is duidelijk, dat dit optreden van de Cock niet in overeenstemming was met het Koninklijk Besluit van 7 juli en het laat zich dan ook verstaan, dat, toen het de Gouverneur ter ore kwam, er direct een missive - d.d. 20 sept. - naar burgemeester Dijkhuizen ging met het verzoek hem ‘zo spoedig mogelijk te informeren wat er van deze zaak is’. Reeds de volgende dag lichtte de burgemeester hem schriftelijk over het gebeurde in. ‘Bij mijn afwezigheid hoorde ik des avonds thuis komende, dat H. de Cock zich in de gemeente bevond, en dat er onder zijn leiding een godsdienstige bijeenkomst ten huize van de landbouwer Aeilko H. Wildeman, woonachtig te Schildwolde, had plaats gehad en zoverre ik heb kunnen nasporen van meer dan 20 personen; ook heeft hij toen doopsbediening en avondmaal gehouden; bij onderzoek die avond kon ik er niets meer van te weten komen dan dat hij de volgende dag in het dorp Hellum godsdienstoefening zou houden’. De burgemeester gaf hierna een verslag van het gebeurde te Hellum (zie Hellum) en vervolgde toen: ‘Ik heb na deze gebeurtenis Aeilko H. Wildeman bij mij doen komen en met hem over zijn en meer andere ongeoorloofde handelingen gesproken, welke het gebeurde hierboven vermeld niet ontkende, echter trachtte te bezweren, dat zij eerst beneden de 20 personen waren bijeen geweest en de deur gesloten hadden, maar dat er een menigte was toegevloeid en met geweld in huis gedrongen’.
De kerkeraad vergaderde ondertussen regelmatig om te spreken over de belangen der gemeente, die nog gedurig groeide. Zo lieten zich op 20 dec. weer 5 mannen en 2 vrouwen ‘als bijwoners der afgesch. Geref. Gemeente aantekenen’, zich afscheidende van ‘de liberale Kerk’. Ook een zekere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fiebedina Jans Perker werd nu als ledemaat aangenomen, na in april te zijn geweigerd ‘weegens ergerlijken wandel’. Het jaar daarop - 1837 dus - kwamen op 7 aug. ‘ter gelegenheid van een Avondmaalsbediening door Dom. H. de Cock’ 2 mannen en 5 ‘van het vrouwen geslagte’ over tot de gemeente (volgens het ledematenboek waren dit o.a.: Ida Klaassens Brengers en Leentje Klaassens Homan - resp. de vrouw en de moeder van Klaas Derks Rustius -, Berend Roelfs Oudeman, Alberts Roelfs Schuur en diens dochter Tjietske - beide uit Kolham en de reeds eerder genoemde Jan Jans Staal, de vader van Martje Staal, die reeds in augustus 1836 was toegetreden), terwijl op 16 okt. weer 2 vrouwen konden worden ingeschreven. ‘Met de vier personen aangesloten den 7 Augustus (tekenden ze) een afscheidinge. De drie overige te Kolham woonachtig hebben de afscheiding gedaan op den 12 January 1838’ zo lezen we erbij in het notulenboek. Eerst op 20 juli 1838 was er ook weer doopsbediening van een kind der gemeente: Kornelis Bimolt zoon van Jan Harms Bimolt en Grietje Klaassens Meijer. Men mocht toen ds de Cock weer in zijn midden hebben en vanzelfsprekend werd deze gelegenheid aangegrepen om ook samen het Heilig Avondmaal te vieren. Bij deze gelegenheid konden ook weer zes nieuwe leden worden ingeschreven, 1 man en vijf vrouwen (Tjitske Douwes Huisman, Geert Jans Jansema, Zwaantje A. Leeuwerik, Antje Alberts Schuur en Aaltje Gerrits Timmer). Hoezeer men oog had voor het gevaar van ongereformeerd onderwijs, blijkt uit het advies van de kerkvisitatoren van 5 juli '38 om de kinderen volgens de doopbelofte niet naar de ‘valse scholen’ te sturen. De Provinciale Synode der Afgescheiden kerken van Groningen had reeds in 1837 bepaald: ‘Ten aanzien van het onderwijs aan de jeugd wordt aan de ouderlingen opgedragen daartoe bekwame wegen en middelen te zoeken’. In sept. 1839 was de gemeente blijkbaar reeds zo gegroeid, dat men het gewenst achtte om over te gaan tot het benoemen van ‘Kerkmeesters’. Als zodanig werden benoemd Tjaart G. Geertsema, Klaas D. Rustius en Hindrik J. Dorenbos. Ook brachten in deze maand de kerkeraad ‘met de mansledematen dezer Gemeente onder aanroeping van den name des Heeren hun stemmen uit om K.S. van der Schuur te begeren om in deze Gemeente een woord tot stigtinge te spreken’. Deze was daartoe wel bereid, maar er rezen nadien enige zwarigheden en na overleg met de gemeente en de kerkeraad van Hellum werd toen ‘door stemmen besloten om het winter-halfjaar te wachten’. Toen was het echter niet Van der Schuur, maar Roelf P. Medema, op wie de keus viel, een der studenten van Ds. H. de Cock, afkomstig uit Adorp. ‘Den 8 maart’ zo lezen we hierover in het notulenboek, ‘is langs een opmerkelijke weg van Gods voorzienigheid tot ons gekomen R. Medema en nadat wij het verzogd hadden, heeft dezelve een woord tot stigtinge in de Gemeente gesproken, vervolgens van hem gehoord hebbende, dat hij om mei nog geen woning hadde, hebben wij het overlegd om hem een woning | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij ons te bezorgen, het welk hij heeft aangenomen om tot ons over te komen, als ziende in dezen de weg des Heeren. Vervolgens zijn wij overeen gekomen om een huis en Kerk te laten bouwen’. Op 29 april 1840 werd nu een vergadering gehouden met de kerkeraad van Hellum en viel het besluit om tot één gemeente te verenigen, wat door de manslidmaten van beide gemeenten werd goedgekeurd. Verder werd besloten ‘ten einde het aangezigt des Heeren te zoeken over het beroepen van een Leeraar’ een biddag te houden. Deze werd bepaald op 6 mei. De gemeente bleek er toen mee akkoord te gaan ‘om zonder nominatie een Leeraar te beroepen’. Voordien werd echter ‘volgens order der Kerk’ nog een vast- en biddag gehouden en pas daarna vond - op de avond van de 8e mei - ‘onder aanroeping van Gods naam de verkiezing plaats en is met algemene stemmen tot Leraar in deze gemeente, verenigd met die van Hellum, beroepen Roelf P. Medema, thans nog woonachtig te Adorp, studerende in de godgeleerdheid enz. te Groningen’. Ruim een week daarna kwam Medema reeds over.
Ondertussen was ook hard gewerkt aan de realisering van de bouwplannen. A.H. Wildeman had tegen een kleine vergoeding (f 10.- per jaar) een stuk grond in erfpacht afgestaan en Tj. G. Geertsema had voor de bouw f 1000.- gegeven (voor die tijd een kapitale som!) en mee daardoor was het mogelijk, dat reeds in augustus de nieuwe kerk annex pastorie in gebruik kon worden genomen. De inwijding van het kerkgebouw vond plaats op zondag 2 aug. door ds. H. de Cock, die preekte over de woorden van Ps. 102 vers 17, 18 en 19. Hetzelfde jaar nog slaagde Medema voor het examen, dat hij - op 4 nov. - voor de Provinciale vergadering moest afleggen, zodat hij na bevestigd te zijn, thans de volle bediening van Herder en Leraar kon waarnemen. Ook de bevestiging werd verricht door ds. de Cock en wel op 29 jan. 1841, terwijl de intree-predikatie werd gehouden op zondag 31 januari. Vermeldenswaard is nog, dat het tractement van Medema bedroeg f 400.- 's jaars. Voor burgemeester Dijkhuizen konden de activiteiten van de Afgescheidenen uiteraard moeilijk verborgen blijven en hij kon er blijkbaar niet onder uit om ook de Gouverneur en de Officier van Justitie van een en ander in kennis te stellen. In een schrijven gedateerd 2 dec. 1840 releveerde hij de gebeurtenissen van 1836, toen de Afgescheidenen aanvankelijk toestemming hadden gevraagd om met meer dan 20 personen godsdienstig te mogen samenkomen, maar dat ze toen reeds zeer korte tijd daarna de vergunning hadden teruggezonden ‘omdat daarbij bepaald was, dat de permissie zich alleen uitstrekte tot de 39 personen die het verzoek gedaan hadden en de bijkomenden zich ook eerst bij het bestuur moesten vervoegen’, en dat ze naderhand, toen hun aantal successievelijk toenam, ertoe waren overgegaan om op hetzelfde uur in verschillende huizen godsdienstige bijeenkomsten te houden ‘waarbij de publieke orde nimmer is verstoord geworden’. ‘Nu echter’, aldus de burgemeester, ‘beginnen de zaken een ander aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien te krijgen, niet betrekkelijk rustverstoring of iets van die aard, maar in meer openbaarheid te geven - althans te zullen geven aan hun godsdienstige bijeenkomsten. In dit jaar hebben zij een gebouw laten stichten te Schildwolde, dat nu onlangs schijnt voltooid te zijn geworden, althans het ene gedeelte ingericht als een gewone boerenwoning wordt reeds bewoond door ene Roelf Pieters Medema, het andere gedeelte van dit gebouw is ingericht om daarin godsdienstige oefeningen te kunnen houden en ook volgens eigen gezegden daartoe bestemd en bij voortduring zal dienen’. De burgemeester deelde vervolgens mee wat hem zoal van Medema bekend was en dat hij dezer dagen ‘enige hoofden der werkelijk afgescheidenen’ voor zich had doen komen en breedvoerig met hen over hun handelingen had gesproken en vooral over het doel van het gestichte gebouw. Dezen hadden hem ten antwoord gegeven ‘reeds werkzaam te zijn om met overlegging der vereiste stukken, van Zijn Majesteit verlof te vragen tot stichting ener Gemeente zoals te Groningen en elders had plaats gehad en dat zij nog in de loop dezer week een rekest bij het gemeentebestuur zouden inzenden, houdende verzoek om intussen met meer dan 20 personen in het door hun gestichte gebouw op bepaalde uren Godsdienstig te mogen bijeenkomen’. Al vermelden de notulen er niets over, uit dit schrijven aan de gouverneur blijkt, dat men ook te Schildwolde besloten had het hoofd te buigen en de veelomstreden erkenning aan te vragen. Dezelfde maand nog lag het adres met de bijlagen van R.P. Medema c.s. reeds bij de gouverneur, die ‘bij Kabinetsorder van den 30 dec. 1840, nr. 1096’ burgemeester Dijkhuizen verzocht hem ‘op een vertrouwelijke wijze te willen dienen van berigt, consideratie en advies’ betreffende een en ander. Op 9 januari zond de burgemeester hem een antwoordschrijven, waarin hij de volgende informaties verstrekte: ‘Wat de stand en het vermogen der adressanten betreft, daarvan kan gezegd worden, dat het laatste over het geheel niet favorabel is. Onder het getal 119 ondertekenaren van het adres zullen zich ten minste 3/8 bevinden die tot de daglonerstand behoren en te onvermogend zijn om iets te kunnen bijdragen en 3/8 tot de dienstbare of ambachtsstand, hetzij broodbakker, stelmaker, timmerman, kleermaker enz., waarvan de meesten (in hun stand) wel een matig bestaan hebben en alzo wel iets, doch weinig kunnen bijdragen. De overige 2/8 zijn meestal landbouwers waar onder enige gevonden worden, die een aanzienlijk vermogen bezitten’. ‘Wat verder de bestaande fondsen en middelen betreft niet alleen om een kerkgebouw te stichten, maar ook om voortdurend in de behoeften van hun eredienst en in het onderhoud hunner armen te voorzien, daarvan is mij Zeer weinig met zekerheid bekend. Wel is mij gebleken, dat het gebouw, door hen reeds gesticht en dat tot kerk zal dienen, ten volle - zo materialen als arbeidslonen - is uitbetaald. Of die gelden genegotieerd of door de adressanten onderling gevonden zijn, is mij niet bekend’. Om het kort te maken: bij K.B. van 28 april 1841 kwam de erkenning als wettige kerk los. Het verzoekschrift was door 122 personen ondertekend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kerk wordt aangeduid als ‘staande en gelegen ten westen van het dorp Schildwolde, buiten de kom van enig dorp, getekend no. 121b. Ds Medema heeft slechts één jaar in Schildwolde gestaan (1841-1842). Was hij 29 januari 1841 door ds. de Cock bevestigd, reeds op 30 januari van het volgend jaar preekte hij zijn afscheid en vertrok 's woensdags daarop naar Assen. Om in de vacature te voorzien, vormde de kerkeraad een 4-tal nl. Alle Groen te Houwerzijl, Gerrit Jan Ried (Raidt) en Jan Zeebuit beiden te Hoogeveen, en Marten van Buiten te Appelscha. Het beroep ging met algemene stemmen naar Alle Groen. Maar hij bedankte. Op 7 mei 1842 werd nu een 2-tal gereformeerd nl. Geert Berends Mos van Ruinerwolde en ds J.G. Huiskes van Wildervank. Op zondag 15 mei was het in verband met het beroepingswerk een vasten- en bededag en de volgende dag (pinkstermaandag) werd met algemene stemmen beroepen G.B. Mos. Op 10 juli 1842 - aldus de notulen - is de beroepen kandidaat G.B. Mos in de gemeente als Leeraar bevestigd door ds. H. de Cock, die toen gepreekt heeft uit 1 Cor. 15:10. 's Middags deed ds. Mos zijn intree met Ps. 51:14b, 15 en 's avonds preekte de Cock weer uit 1 Cor. 15:58. Op 25 oktober 1848 vertrok ds. Mos uit Schildwolde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SlochterenHet is opmerkelijk, dat, terwijl zich in bijna alle omliggende dorpen meer of minder grote groepen van de Hervormde kerk afscheidden, in Slochteren aanvankelijk weinigen zich bij de Afgescheidenen aansloten. Alleen Jan Hendriks Bos en zijn vrouw Zwaantje Harms Leeuwerik worden genoemdGa naar eindnoot9. Ze waren in ieder geval de eersten uit Slochteren, die er een kind lieten dopen: Grietje Bos, gedoopt op 25 januari 1839. Zoals overal zette de Afscheiding kwaad bloed bij de leden van de Grote Kerk. Op verscheiden plaatsen werden de Cocksianen lastig gevallen en vervolgd. Ook in Slochteren loopt er nog een overlevering van: Toen ds de Cock met Wildeman op zekere dag in een open wagen door het dorp reed, werd er met stenen naar hen gegooid. De Cock moest languit in de wagen gaan liggen. Opeens zagen de kerels die met stenen gooiden een ‘gezicht’. Geschrokken zeiden ze: er is nòg iemand! En hoewel dit helemaal het geval niet was, zochten ze toch maar een goed heenkomen uit vrees voor dat ‘gezicht’. Hoe het zij, de overlast was zeker niet aan burgemeester Aries Nanning Dijkhuizen (1773-1850) te wijten, die van 1814-1845 aan het hoofd van de gemeente Slochteren stond. Hiertoe behoorden ook Froombos, Kolham. Scharmer, Harkstede, Hamweg-Lageland, Overschild, Tjuchem, Steendam, Siddeburen, Hellum en Schildwolde. Al deze plaatsen hadden het voorrecht, dat de plaatselijke overheid in dit opzicht een standpunt innam, dat voor die dagen zeer mild mag heten, zodat men niet zoveel te lijden had van vervolgingen als in vele andere gemeenten. De burgemeester waarschuwde, dat er met niet meer dan 20 personen vergaderd mocht worden. Hij liet daarop toezicht houden bij 't begin van gods- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienstige bijeenkomsten. Maar de hoorders hadden het al wel begrepen! Ze bleven zo lang buiten, tot de politie weer vertrokken was - lang bleef die nooit! - en namen dan ongehinderd hun plaatsen in. Nooit is er te Slochteren zelf een Afgescheiden gemeente gesticht. Men was aangewezen op Schildwolde. Op 1 december 1841 werd door de kerkeraad te Schildwolde dan ook ‘besloten om een ouderling te verkiezen te Slochteren’, zo lezen we in de notulen. Op 12 december vond de verkiezing plaats en werd gekozen en benoemd Berent R. Oudeman.Ga naar eindnoot10 We willen de geschiedenis van de Afscheiding te Schildwolde besluiten met het ‘voorwoord’, dat de opvolger van ds. Mos nl. G.H. Deddens (1850-'52) het opnieuw door hem opgestelde ‘Ledematenboek’ mee gaf: ‘Hiernevens worden gevonden de namen dergenen die als Leden tot de Christelijke afgescheidene gemeente te Schildwolda behooren. Hoe gering ook het beginsel scheen, daar er den 19 April 1836 slechts veertien personen zich afgescheiden en eene gemeente gevormd hebben, de Heere God, wiens werk deze afscheiding was, heeft getoond, dat Hij er een welbehagen in had, zoodat wij dezelve nog gedurig mogen zien vermeerderen, in spijt van den Duivel en de wereld. En wat zich ook in de gemeente des Heeren mag afdoen, Hij is de getrouwe God die niet laat varen het werk zijner handen en Hij heeft beloofd, dat Hij met zijne gemeente zal zijn, alle dagen tot de voleinding der wereld toe, ja het is zijn Woord, de poorten der hel zullen mijne gemeente niet overweldigen. Een eeuwig voorregt zal het voor den armen zondaar zijn, niet slechts hierin opgeteekend te zijn, maar die met hart en hand op de rol van Koning Jezus mag schrijven Ik ben des Heeren!’ Schildwolda, den 18 July 1850 |
|