De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
V GodlinzeOp een hoge en brede wierde ligt in het wijde Noordgroningse land - 8 km ten noord-westen van Appingedam - het dorpje Godlinze met in het midden de oude kerk en de zadeldaktoren. Omstreeks 1840 telde het plaatsje 340 inwoners. Ook in dit dorp heeft enige tijd een zelfstandige Afgescheiden gemeente bestaan, van 1836-1846. Er is ons slechts heel weinig van bekend. We geven de spaarzame gegevens hier door. Op de classisvergadering van 9 september 1836 te Appingedam is Godlinze voor het eerst vertegenwoordigd in de persoon van de 35-jarige Jacob Jurjens Jensema, van afkomst een boerenzoon uit Spijk. In 1838 heet hij ‘landgebruiker’. Hij was getrouwd met een zuster van Jan Lubbers Bos, in wiens boerderij in Stedum in april 1836 de Afgescheiden kerk aldaar was geïnstitueerd. Op 13 oktober 1837 wordt hij met de diaken Derk Jacobs Engberts, een 36-jarige schoenmaker in Godlinze, tot een geldboete veroordeeld, omdat hij op 11 augustus '37 de Cock in zijn huis een godsdienstoefening had laten leiden (Jensema f 50, Engberts f 25 en de Cock f 100 plus samen f 6,63½ proceskosten). Blijkens een schrijven van burgemeester W.P. Wiertsema aan de Gouverneur zouden meer dan 100 personen die oefening hebben bijgewoond, o.a. Jan Rijkents Mulder en Jakob Ties Allersma, beiden landbouwer te Godlinze, en Anton Dies Banning, een weversknecht uit Godlinze. Jensema krijgt van de classis van 10 december 1840 de opdracht te onderzoeken, wat er waar is van de klacht, dat er in de Afgescheiden gemeente van 't Zandt 2 boeren zijn, die hun arbeiders geen behoorlijk loon geven. Wat de uitslag van het onderzoek is, vernemen we niet. Eén van hen was de 33-jarige Tjaart P. Uildersma van Zeerijp, die in 1834 in Uithuizermeeden getrouwd was met de 34-jarige Asseltje Harms van Dam, dochter van de koopman Harm Wolters van Dam en zuster van de landbouwer Wolter Harms van Dam te Leermens.Ga naar eindnoot1 Laatstgenoemde Wolter is in zijn omgeving nog enige jaren in het nieuws geweest. In het voorjaar van 1835 is hij nog diaken in de hervormde kerk van Leermens, maar men constateerde bij hem ‘een zucht om zich van de Hervormde gemeente te Leermens af te scheiden’, want hij kwam nooit meer in de kerk, woonde de kerkeraadsvergaderingen niet meer bij en onttrok zich aan zijn werk als diaken.Ga naar eindnoot2 Alle pogingen hem tot betere gedachten te brengen, mislukten. Deze Wolter van Dam, landbouwer op Nassauheerd te Leermens, is nog even ouderling bij de Afgescheiden kerk van Godlinze geweest, maar ge- | |
[pagina 79]
| |
schorst, omdat hij de censuur van Jacobus Klok in Delfzijl niet wilde erkennen; deze was z.i. ‘een goed Dords gereformeerde ouderling’.Ga naar eindnoot3 Wolter ging nu zelf uit preken en verwierf in zijn omgeving nog zoveel sympathisanten, dat men wel van de Wolterianen sprak. Hij bevond zich hiermee in het voetspoor van zijn vader, Harm van Dam uit Uithuizermeeden, vleeshouwer of ‘slagter’ van beroep, die ook al in Fivelingo o.a. in de dorpen Bierum, Spijk, Losdorp en Godlinze rondpreekte. Diens aanhangers heetten Slagterianen (naar zijn beroep) of DammianenGa naar eindnoot4, en hun opvattingen vormden een vruchtbare voedingsbodem voor het ontstaan van een kruisgezinde gemeente in Bierum en Spijk. In 1842 blijkt de gemeente van Godlinze weg te zakken. De kerkvisitatoren rapporteren tenminste, dat de enige ouderling J.J. Jensema zondags wel eens uit gaat en dan is er geen dienst. Jensema zal worden vermaand. In 1846 moet worden geconstateerd, dat in Godlinze in geen 2 jaar het Avondmaal is bediend. Het einde is dan ook nabij: op 3 september 1846 komt op de classis de mededeling, dat de gemeente Godlinze is opgegaan in die van Spijk. Het zou precies een eeuw duren voor ze opnieuw geinstitueerd werd. |
|