De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||
III BierumBierum was in de tijd der Afscheiding een uitgestrekte, agrarische gemeente, die in het zuiden aan die van Appingedam en Delfzijl grensde, in het westen aan 't Zandt. De gemeente telde ruim 2500 hervormden, die in Bierum, Spijk, Losdorp, Godlinze, Holwierde en Krewert een eigen kerkgebouw bezaten. De 20 doopsgezinden moesten in Leermens naar de kerk, de 30 roomskatholieken in Appingedam. Het dorp Bierum zelf was maar klein, 75 huizen met 430 inwoners. Een bestrate weg kon er niet af, wel lagen smalle stenen voetpaden langs de huisjes. De burcht Luinga was nog maar kortgeleden (1825) afgebroken. Het dorpje lag daar - zo te zien - vredig in het hoge noorden van Groningerland, dicht bij de Eemsdijk. Maar overstromingen en oorlogsrampen hadden het in de loop der eeuwen toch niet onberoerd gelaten. In 1570 richtte de Allerheiligenvloed grote verwoestingen aan. Twintig jaar later werd het dorp door Staats krijgsvolk geplunderd. In de nacht van 12-13 november 1686 spoelde de St. Maartensvloed 17 huisjes weg; 61 mensen, tientallen paarden en honderden koeien verdronken. De Kerstvloed van 1717 vaagde weer 35 huizen weg en had verder tot gevolg, dat 67 mensen en veel vee in de golven omkwamen. In november 1813 plunderden in Delfzijl gelegerde Franse troepen Bierum, Holwierde, Losdorp en Spijk. De nacht van 3-4 februari 1825 was voor de angstige bewoners ook weer een nacht om nooit te vergeten: een zeer zware storm, gepaard gaande met een buitengewoon hoge vloed, beukte hier en daar de Eemsdijken kapot. Dit was de zoveelste overstroming.
Richten we nu onze aandacht op het kerkelijk leven in het dorp. Ook op dit gebied stormde het omstreeks 1834. Want de Cock telde er vele aanhangers, vooral onder de boerenstand. Notulen uit de eerste jaren van de Afgescheiden kerk zijn helaas niet bewaard gebleven, maar de correspondentie van burgemeester W.P. Wiertsema, die de Afscheiding gunstig gezind was, leverde ons toch een en ander op. Het is weer het bekende beeld: ‘onwettige’ godsdienstoefeningen met af en toe ds de Cock als voorganger. Op 15 november 1836 schrijft de Gouverneur aan burgemeester W.P. Wiertsema, dat hij vernomen heeft, dat in het begin van de maand door de afgezette predikant H. de Cock in de gemeente Bierum herhaaldelijk on- | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
wettige godsdienstoefeningen zijn gehouden, zoals op woensdagavond 2 november bij Aldert Derks Omta, waar ongeveer 40 personen aanwezig zouden zijn geweest. Verder op donderdag 3 november met ongeveer 50 personen bij Jacob Harms Wiersema in Holwierde, bij welke gelegenheid de doop zou zijn bediend aan een kind van Jacob J. Smit.Ga naar eindnoot1 En op vrijdag 4 november met wel 50 personen bij Egge Jans Burema (Buurma) te Bierum, in wiens huis toen ook het Avondmaal zou zijn gehouden.Ga naar eindnoot2 ‘Ik verzoek u mij te berichten wat hiervan zij’, vraagt de Gouverneur aan burgemeester W. P Wiertsema. Deze antwoordt 6 dagen later, dat ‘Aldert Derks Omta, die ik daarvoor heb gehoord, mij heeft gezegd, van de zaak niets te kunnen zeggen als zijnde hem de juiste tijd evenmin als het getal der personen die er zich bevonden hadden, bekend; dat Jacob Harms Wiersema mij heeft gezegd het getal niet te kunnen melden; doch dat hem bekend is, dat de doop aan het genoemde kind door dominé Cock is toegediend. Hij zei voorts, dat Cock zowel als hij, bij die gelegenheid last hadden gegeven om niet boven de 18 of 19 personen binnen te laten, wat hij veronderstelt het geval te zijn geweest, kunnende het evenwel plaats hebben gehad, dat er om het huis zich meer personen hebben bevonden. Ook zei Wiersema, dat dergelijke samenkomsten telkens twee keer des zondags plaats hadden, maar altijd onder het bepaalde getal; dat Egge Jans Burema heeft verklaard van die bijeenkomst niets te kunnen opgeven, omdat hij het getal der vergaderden niet wist, kunnende hij evenwel niet ontkennen, dat het Avondmaal door dominé Cock is toegediend. Aangaande nu die te houden godsdienstoefeningen heb ik de eer Uw Excellentie te berichten, dat daarvan door mij geen kennis is gedragen en ze eerst daarna bij wijze van gerucht mij zijn kennelijk geworden. Twee ervan hadden plaats op bijna de uiterste punten der gemeente, terwijl zij alle in de nacht zijn geschied en zo voor het tegenwoordige gemakkelijk aan het vereiste toezicht konden ontsnappen. De bijeenkomst, die des namiddags van de 4e dezer ten huize van E.J. Burema voornoemd plaats had, heb ik door middel van de veldwachter doen onderzoeken en daaromtrent heeft voorbijzien van de wettelijke bepalingen plaats gegrepen, als zijnde die vergadering beneden het bepaalde getal. Ten aanzien van de drie opgegeven vergaderingen is het alzo waarheid, dat die hebben plaats gehad, daar dit niet door de aangeklaagden wordt ontkend, maar met betrekking tot de talrijkheid der vergaderden heb ik geen opgave bekomen, ofschoon het gerucht wil, dat het bepaald getal is overschreden’.
De lezer ziet het, burgemeester Wiertsema loopt niet over van vervolgingszucht, hij houdt zich op de vlakte. In een schrijven van 13 december 1836 aan de Gouverneur klaagt de Officier van Justitie te Appingedam, P.G. Sevenstern, over niet-meewerkende burgemeesters. De boven genoemde godsdienstoefeningen te Bierum brengt hij ook ter sprake. Daar de brief van belang is, geven we hem hier door: | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
Ten aanzien van de onwettige godsdienstoefeningen, die in het begin der vorige maand, onder de leiding van de afgezette predikant H. de Cock, in de behuizingen van Aldert Derks Omta, landbouwer te Spijk, Jacob Harms Wiersema, landbouwer te Holwierde en Egge Jans Buurma, landbouwer te Bierum, zouden gehouden zijn, en waaromtrent het Plaatselijk Bestuur van Bierum mij geheel onkundig heeft gelaten, heb ik bij de burgemeester informaties ingewonnen. Uit dit onderzoek is mij gebleken, dat voormelde H. de Cock werkelijk in het begin van november 1.1. in de huizen van genoemde landbouwers godsdienstoefeningen bestuurd, er kinderen gedoopt en het H. Avondmaal bediend heeft, maar dat het niet kan worden uitgemaakt, uit hoeveel personen den ten dien einde gehouden bijeenkomsten bestaan hebben, en veel min, dat die, behalve de ter plaatse der vergadering gedomicilieerden, het getal van twintig hebben overschreden. Niet één der afgehoorde getuigen heeft het getal der aanwezigen, die niet behoorden tot het huisgezin van de landbouwer, waar geoefend is, boven de twintig begroot. Allen hebben verklaard op het getal niet gelet te hebben, waarvan sommigen er hebben bijgevoegd het zelf niet ten naasten bij te kunnen bepalen; terwijl weer anderen erbij hebben opgegeven, dat naar hun vermoeden, het getal der aanwezigen beneden de twintig is gebleven. De Officier is van oordeel - we vatten nu een gedeelte van de brief samen - dat geen straf kan volgen als niet vaststaat, dat meer dan 20 personen bij die godsdienstoefeningen aanwezig zijn. Ook schijnen de Separatisten, die als getuigen voor de rechtbank geroepen worden, zich niet meer over het aantal aanwezigen te willen uitlaten. Aan veldwachters wordt de toegang tot de huizen, waar de bijeenkomsten plaatsvinden, geweigerd en dat mag op grond van de wet. Daarom moeten - volgens de Officier - de burgemeesters in eigen persoon poolshoogte in zulke vergaderingen nemen. ‘Zonder de nakoming van deze plicht van de zijde der burgemeesters, - we citeren weer - valt er thans aan het nadrukkelijk tegengaan van de onwettige en strafbare bijeenkomsten der Separatisten niet te denken, en het is hierom, dat ik de vrijheid neem aan Uwe Excellentie in bedenking te geven of het niet een goede uitwerking zou hebben, indien de burgemeesters door Uwe Excellentie bij een circulaire aan de betrachting van hun plicht ten deze ernstig worden herinnerd’. De Officier richt dan zijn pijlen weer op de burgemeester van Bierum en schrijft: Wat in het bijzonder de burgemeester van Bierum betreft, ik houd het ervoor, dat zijn Ed. niet alleen van het zich bevinden van H. de Cock binnen zijn gemeente in het begin van de vorige maand, maar ook van de huizen, waarin deze godsdienstoefeningen heeft verricht, vooraf kennis heeft gedragen. Zijn nabestaanden zijn bijna allen volgelingen van de Cock en zijn knecht Jan Frederiks Lalkens is ook bij de bijeenkomst ten huize van Egge Jans Buurma tegenwoordig geweest. Hij (de burgemeester) is mij echter wegens zijn verzuim in het bezoeken der gehouden vergaderingen niet berispelijker voorgekomen dan de mees- | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
ten zijner ambtgenoten, die die woelgeest ook in hun gemeenten ongehinderd zijn weg laten gaan, maar hij zou, naar mijn inzien, vanwege Uwe Excellentie een bijzondere opscherping tot het doen der bedoelde huiszoekingen in persoon verdienen, omdat zijn gemeente één van diegene is, waar de Cock vele aanhangers, vooral onder de boerenstand telt.’ Of er nu al in 1835 in Bierum een Afgescheiden kerk is ‘gesticht’, valt niet met zekerheid uit te maken. In elk geval werden er 2x per zondag samenkomsten belegd en op de kerkeraadsvergadering van Spijk van 1 oktober 1838 is ook de kerkeraad van Bierum aanwezig. Dus toen al wel een gemeente Bierum. Toch blijkt ze niet sterk te zijn, al is er wel een kerkje gebouwd in de tuin van mulder Ausma. In de notulen van de classis Appingedam van 13 juni 1839 - waar Bierum voor het eerst vertegenwoordigd is, door ouderling J.J. van 't Roer - staat vermeld, dat in Bierum geen kerkeraad kan gehouden worden, ‘wegens de zwakheid der gemeente’. De classis spreekt dan uit, dat Bierum dan maar moet samengaan met Spijk. Op 3 juli 1839 is er kerkvisitatie in de gemeente van ‘Spijk en Bierum, gekombineerd’. In die van het volgende jaar rapporteren de visitatoren ds P. Dijksterhuis en J. Nienhuis, dat ‘de ouderling van de gemeente Bierum in een en ander nalatig’ bevonden is. Daarom hebben ze hem opgewekt zoveel mogelijk te catechiseren en huisbezoek te doen. Trouwens de hele kerkeraad ‘zoo van Bierum als ook van Spijk’ was ‘slordig in de huiselijke Godsdienst, vooral ook in het lezen van de Heilige Schrift, op de gezette tijden bij het gebruiken der gewoone spijze, als ook om de gemeente daartoe op te wekken’. Derhalve vermaanden de visitatoren de kerkeraden ‘om den Heere met haar huisgezin te dienen, de Gemeenten daartoe vooral voor te gaan en aan te spooren als ook dat zij hunne kinderen van de ijdelheden dezer wereld zouden onthouden, waarin dat zommigen toegevelijk waren’. | |||||||||||||
KruisgezindenAls in zoveel gemeenten laaiden ook in Bierum de twisten op. Van de kerkenorde, die op de synode van 1837 was aangenomen, moesten velen niets hebben, maar men was vooral gekant tegen het aanvragen van erkenning als kerk, op voorwaarden door de regering gesteld. Al spoedig bleek Bierum een bolwerk te zijn van de z.g. ‘Zwolschen’ d.w.z. de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis. Dit was mee het werk van luitenant Wolter Wagter Smitt, die zijn officiersbaan eraan had gegeven en sinds 21 augustus 1841 predikant was bij de ‘Dordtsch Gereformeerde’ gemeente te Zalk. Deze ging in Bierum en omstreken niet alleen voor, maar doopte ook. Op de kerkvisitatie van 7 juli 18.41 in Bierum werd dit punt door ds Medema en ouderling E.R. Meijer ter sprake gebracht. De kerkeraad vergoelijkte dit door te zeggen, dat Smitt bij hen alleen maar had geoefend, al had hij wel de zegen uitgesproken. Dit laatste mocht een oefenaar volstrekt niet doen, vermaanden de visitatoren. Verder gaf de kerkeraad te kennen, dat het besluit tot aanneming van de | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
Dordtse Kerkenordening op de laatstleden gehouden synode te Amsterdam ‘niet door de leeraars was ondertekend’ en dus nog niet rechtsgeldig was. En wat luitenant Smitt betrof, deze wilde zich wel weer met de kerk ‘verenigen’, wanneer die bekrachtiging alsnog plaats vond. De visitatoren konden dit standpunt begrijpen en aan P. Wiertsema werd nu verzocht dít punt op de classis schriftelijk ter sprake te brengen. Maar zolang de zaak Smitt nog niet in orde was, mocht laatstgenoemde niet meer in Bierum voorgaan. Het volgend jaar (1842) vermaande ook de classis Appingedam de kerkeraad van Bierum deze broeder niet weer toe te laten, zolang hij de ordelijke weg niet wilde bewandelen. Bijna een jaar later - 3 juni 1843 - handelde de classis opnieuw over luitenant Smitt, die ‘nog dagelijks werkzaam is in sommige gemeenten dezer classis’. Men wilde graag met hem en de zijnen verenigen en daarom werd besloten hem een brief te schrijven en te proberen de geschillen uit de weg te ruimen. Het antwoord van ds W.W. Smitt is bewaard gebleven.Ga naar eindnoot3 De classis had 8 juni '43 geschreven en reeds de volgende dag deelde Smitt mee, waarom hij niet wilde verenigen met de gemeenten, die door de classis werden erkend. Hij schrijft dan:
| |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
Daarom vraagt hij de classis Appingedam:
| |||||||||||||
Instituering gereformeerde gemeente onder het kruis, 11 juli 1844Tot zover het stuk van Smitt aan de classis. Het is duidelijk: hij wil onder de gegeven omstandigheden van een verzoening niets weten. Onder zijn leiding komt het dan op 11 juli 1844 tot een breuk in de Afgescheiden kerk van Bierum, waarbij het grootste deel der gemeente met hem meegaat; ook sommigen uit Spijk. Ze vormen een Gereformeerde gemeente onder het Kruis met als ambtsdragers de ouderlingen P.W. Wiertsema, J.L. Boelkens en A.D. Omta. De diakenen waren K.S. Groenewolt, T.K. Westerdijk en J.H. v.d. Werp. We herkennen hier enkele Spijkse namen (Boelkens, Groenewolt). Ouderling Pauwel Wierts Wiertsema woonde op de boerderij Dijkzicht, iets ten n.o. van Bierum aan de weg naar Hoog-Watum gelegen. Hij was al in 1842 op de classis ervan beschuldigd, dat hij het hield met ‘luitenant Smitt’. Aldert Derks Omta's boerderij lag halverwege Bierum-Spijk. Over het officiële begin van deze Kruisgemeente troffen we voorin het notulenboek dat met 11 juli 1844 begint enkele bizonderheden aan, o.a. de acte van ‘verbinding’, waaraan we het volgende ontlenen: De leden van de kerkeraad en de gemeente zullen zich houden aan de leer, tucht en dienst vastgesteld op de Nationale Synode van Dordrecht 1618/19. Maar ‘vrezende te kunnen vervallen in de veelvuldige verkeerdheden die vele Afgescheiden gemeenten troffen, als gevolgen van hun afwijking van het éénmaal aangenomen beginsel bij de uitgang uit de liberale kerk’, bepalen zij:
| |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
Deze acte zou worden gezonden aan de classis Appingedam met een begeleidend schrijven en aan Gelms (de bekende oefenaar in N. Pekela en omstreken, reeds lang in onmin met de Chr. Afg. kerk levend). Uit de begeleidende brief citeren we: ‘Lang zijn wij geblinddoekt en misleid door woordklanken. Reeds lang mistrouwden wij de zaken. Men heeft ons lang zoeken in slaap te wiegen met ons toe te voegen: wij zijn wedergekeerd tot de grondslag der eerste scheiding, wij hebben de dwalingen verlaten, die sedert de Afscheiding onder ons waren ingevoerd en ingeslopen. Maar het bedrog wordt ons van dag tot dag duidelijker, niet alleen in het vasthouden aan een vrijheid, die wij niet minder kunnen beschouwen dan te zijn een verloochening van de Here Jezus Christus in zijn Koninklijk ambt, maar ook in de onderdrukking en tegenloop, die Gods gaam getrouwe knechten en kinderen van u moeten ondervinden, wat weer zo duidelijk is geopenbaard op uw laatstgehouden Prov. Verg, te Groningen.Ga naar eindnoot4 Zaken waaronder onze harten lijden en waarvan wij voor God en mensen openlijk bekennen een innige afkeer te hebben. Het is daarom, dat wij u, lieve broeders, die in de grond van uw hart met ons door God gereformeerd gemaakt zijt, toeroepen: Keer weder, keer weder. Het is meer als duidelijk, dat God de Afgescheidenen, die de weg der vaderen verlaten hebben, tegenkomt. Ach, hoevele schapen zuchten onder de last, die de drijvers van vrijheid en nieuwigheden hun opleggen. De tweedracht verteert de gemeenten, omdat | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
men de Here verlaten heeft ten tijde als Hij ons op de weg leidde (Jer. 2:17). O broeders! die God kent en die waarachtige kennis hebt aan de bevindelijke genadeweg, zoals die in Christus is, ach, keer weder, keer weder! Laat ons onszelf niet bedriegen met rust voor ons vlees te zoeken, de schapen te misleiden en onvrede met God te hebben. O neen, hier geldt het de eer Gods; de strijd voor het geloof en het wezenlijk belang van Gods kerk en gemeenten. Mocht deze onze waarschuwing op deze of gene van u een gewenste uitwerking hebben, die zich voor zijn persoon of met de gemeente met ons verenigd vindt, dan verzoeken wij u vriendelijk ons met schriftelijk antwoord die vereniging te kennen te geven, opdat wij opnieuw elkander de broederhand mogen geven om in een uitwendige kerkgemeenschap in de weg der vaderen te wandelen, met verwerping van alles wat de Afgescheidenen sedert de uitgang der kerk, dáárin mochten gemaakt of verbroken hebben’. De invloed van ds W.W. Smitt is in Bierum zeer groot geweest. Zijn afbeelding had later in vele gezinnen een ereplaats. Maar uiteindelijk was hij predikant in Zalk en daarom doet de gecombineerde Kruisgemeente Bierum- Spijk een poging een eigen dominee te krijgen. Met algemene stemmen brengen ze een beroep uit op ds Jakob Geerts Huiskes te Wildervank (toegezegd tractement f 300). Op 2 juni 1844 was hij al in Bierum voorgegaan en had daar toen gedoopt Trientje, dochter van Arend Eibes Bakker en Hilje Geerts Post.Ga naar eindnoot5 De Bierumers hadden dus al enig idee van hem. Het was wel bekend, dat hij sterke sympathieën voor de Kruisgemeenten koesterde. Maar men wist eveneens, dat hij door zijn kerkeraad te Wildervank op 12 februari 1844 was geschorst op grond van de aanklacht, twee eerbare vrouwen te hebben gelasterd. En dat hij - voordat de kerkeraad verdere stappen kon doen - als predikant van Wildervank had ‘bedankt’.Ga naar eindnoot6 Toen hij op 2 juni in Bierum preekte, had de Prov. Synode in Groningen nog niet vergaderd. Ze kwam die maand wel bijeen. Nu, ze nam geen halve maatregelen. Zowel ds Huiskes als de kerkeraad werden voor 6 weken geschorst en daarna zou Huiskes van de gemeente in Wildervank worden losgemaakt. Beide partijen - Huiskes en de kerkeraad - onderwierpen zich aan de beslissing. Op deze kwestie doelde ds Smitt onder meer in zijn eerder geciteerd schrijven, als hij het heeft over ‘de onderdrukking en tegenloop, die Gods gaarn getrouwe knechten en kinderen van u (classis) moeten ondervinden, wat weer zo duidelijk is geopenbaard op uw laatstgehouden Prov. Verg, te Groningen’. Huiskes bedankte voor het beroep naar Bierum-Spijk. Het zou niet minder dan 12 jaar duren, voordat weer een beroep werd uitgebracht, nu op ds Klinkert van de Gereformeerde gemeente onder het Kruis te Zwolle, een zwager van ds W.W. Smitt. Hij kwam niet. De kerkeraad bestond dat jaar (1856) uit de ouderlingen P.W. Wiertsema en A.D. Omta met de diakenen J.W. Wiertsema en A.E. Bakker. De diakenen waren zwagers, resp. getrouwd met de zusters Auke en Hilje Post. | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Ook ouderling Pauwel W. Wiertsema was hun zwager, getrouwd met Trientje Post. De drie zusters waren dochters van de overleden Geert Post, die in 1836 bij het begin der Afscheiding zeer actief was geweest. Zijn weduwe stond in 1856 op zekere voorwaarden een stuk grond af, waarop een kerk is gebouwd. En zolang er nog geen pastorie beschikbaar was, zou ds H v.d. Oever met zijn gezin bij haar inwonen. Want de voorgeschiedenis van deze laatste afspraken was geweest, dat op verzoek van ouderling P.W. Wiertsema op 17 juli 1856 naar Bierum was overgekomen, ds H. van den Oever te Oud-Vossemeer, zoon van de bekende ds C. v.d. Oever. Hij preekte enkele malen (18 en 20 juli) werd 4 augustus met meerderheid van stemmen beroepen en gaf 3 september aan de roepstem gehoor. De consulent, ds Klinkert van Zwolle, bevestigde hem op 16 november 1856 te Bierum. Hij heeft de gemeente slechts een kleine 2 jaar gediend (1856-'58) en is toen naar Middelburg vertrokken na aldaar driemaal te zijn beroepen.
We zagen reeds dat bij de scheuring van 1844 het grootste deel der lidmaten zich bij de nieuw ontstane Kruisgemeente had gevoegd. De Chr. Afgescheiden gemeente was dus zeer verzwakt. Dit blijkt ook wel uit het visitatierapport van 5 augustus 1846, waarin de Bierumers worden opgewekt om te zien naar een consulent of een combinatie met Spijk aan te gaan. ‘Hiertoe betoonden zij zich gewillig’. Een jaar later moesten de visitatoren constateren, dat het Avondmaal te weinig werd bediend en er te weinig kerkeraadsvergaderingen werden gehouden. Op de classis Appingedam is de Chr. Afgescheiden kerk van Bierum meestal vertegenwoordigd door Emo Folkerts Johan van Halsema of door Niklaas Wolthuis.Ga naar eindnoot7 In 1869 kwam het op de synode van Middelburg tot een vereniging tussen de Chr. Afgescheiden kerk en de ‘Gereformeerde kerk’ (d.i. de Kruisgemeente) maar in Bierum werd deze nog niet dadelijk voor 100% gerealiseerd. Wel wordt in de classisnotulen Bierum aanvankelijk als één kerk aangegeven met de afgevaardigden ds G.J. Meulenbrugge, A.D. Omta en E.F.J. van Halsema broederlijk naast elkaar staande, maar op de classis van 11 augustus 1870 en op vele volgende vergaderingen t/m 11 mei 1876 staat vaak van elk der beide kerken in Bierum nog apart een afvaardiging genoemd. Voor de Chr. Afgescheiden kerk is dit bijna altijd Emo F.J. v. Halsema. Als deze op 1 febrauari 1876 te Bierum op 65-jarige leeftijd is gestorven, voegen de Chr. Afgescheidenen van Bierum zich in 1877 bij die van Spijk en niet bij de Kruisgemeente in Bierum! Zo kon de toestand ontstaan, dat de Kruisgezinden van Spijk in Bierum kerkten, terwijl de Chr. Afgescheidenen van Bierum in Spijk naar de kerk gingen. Zou hier een zekere antipathie van de Chr. Afgescheidenen in Bierum tegen de dominee der Kruisgezinden aldaar, G.J. Meulenbrugge, een rol hebben gespeeld? Want deze was in 1874 wel ernstig in opspraak geraakt. De classisnotulen van 22 oktober 1874 leren ons het volgende. Op de verga- | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
dering werd ‘met diepe smart’ de beschuldiging besproken, ingebracht tegen ds G.J. Meulenbrugge te Bierum ‘die door meer dan één persoon op zijn reis van 10 augustus j.l. in de omstreken van Leiden in een staat van dronkenschap is gezien’. De beschuldigde had zijn zonde al ‘gulhartig’ voor de kerkeraad beleden. De classis vond dit echter onvoldoende en oordeelde ‘dat het wegens de ergernis, die dat feit gegeven heeft en om ons op goede gronden te kunnen verantwoorden tegenover de wereld’, het noodzakelijk was om ds Meulenbrugge ‘een hoog ernstige bestraffing’ te geven, wat bij monde van de praeses, ds L. Meijering van 't Zandt, gedaan wordt. Maar het was nog niet voldoende. Verder werd de schuldige ‘de zware beproeving’ opgelegd om op de eerstkomende zondag publiek vanaf de kansel voor zijn gemeente schuldbelijdenis te doen, waarbij tevens 2 ouderlingen van elders dienden aanwezig te zijn. Ook hieraan onderwierp ds Meulenbrugge zich. Gelukkig kwam in 1887 in Bierum de vereniging tussen Chr. Afgescheidenen en Kruisgezinden toch tot stand.Ga naar eindnoot8 |
|