De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II DelfzijlTot de burgerlijke gemeente behoorden behalve de vesting Delfzijl nog een aantal omliggende dorpen en gehuchten. Sommige daarvan waren kerkdorpen, elk met een eigen hervormde gemeente. Farmsum ligt vlak ten zuiden van Delfzijl (en is er nu mee samengegroeid). Weiwerd enkele kilometers ten zuidoosten, Meedhuizen ten zuiden van Delfzijl telden resp. 330 en 160 inwoners. Oterdum is 8 km ten zuidoosten van Delfzijl te vinden; door dijkverzwaring is het kleine dorpje nu verdwenen evenals Heveskes. Uitwierde - 3 km ten westen van Delfzijl - behandelen we apart (zie Uitwierde). In 1828 deed een Commissie van Onderwijs aan onderwijzers in alle plaatsen in de provincie een lijst toekomen met een aantal vragen over hun woonplaats. Op de vraag naar het ‘algemeen karakter’ en de ‘levenswijze’ der bevolking, antwoordde de schoolmeester te Delfzijl, dat de bevolking daar in drie groepen kon worden verdeeld:
Uit deze typering blijkt wel, dat een groep zich toen reeds in feite van de hervormde kerk had afgescheiden en in conventikels bijeenkwam. Nog een bron levert ons gegevens op voor onze kennis van de voorgeschiedenis en de beginjaren der Afscheiding in Delfzijl. Die bron is door een onbekende met zeer duidelijke hand voorin een kerkeraadsboek geschreven: Kerkelijke Historie van de Christelijke Gereformeerde Afgescheidene Gemeente te Delfzijl c.a. Uiteraard hebben we - behalve van de kerkelijke en burgerlijke archieven - ook een dankbaar gebruik gemaakt van het mooie gedenkboekje van ds M. Meijering - Vertellende de loffelijkheden des Heeren (1935).Ga naar eindnoot1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacobus Klok en zijn (eerste) vrouw Anna Sophia redekerDat er ook in Delfzijl in de hervormde kerk reeds lang een gevoel van onbehagen heerste, leert ons niet alleen het genoemde schoolmeestersrapport uit 1828, maar ook het optreden van Jacobus Klok en diens vrouw. Van Jacobus Klok is tegenwoordig niet veel meer bekend dan dat hij in 1834 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een boekje tegen de op 1 januari 1807 ingevoerde Evangelische gezangen heeft geschreven.Ga naar eindnoot2 Terloops vermelden we hier, dat de Cock wegens het uitgeven van dit werkje in 1834 als predikant is afgezet. Het werkje - gegoten in de vorm van een aantal pro- en contrabrieven - is zeer merkwaardig om te lezen, al is het in een moeilijk leesbare theologische disputeerstijl geschreven. Kloks conclusie op de voorlaatste pagina van het 75 bladzijden tellende boekje, luidt: ‘Het gezangboek in zijn geheel beschouwd, deze 192 gezangen zijn kortom mijns inziens Sirenische minneliederen, om de Gereformeerden al zingende van hun zaligmakende leer af te helpen, en een valse en leugenleer in te voeren, en alle partijen buiten de kerk over te halen om tot één kerk of gemeente zich te vereenigen, gelijk alsof de zoogenaamde Arminiaansche, Pelagiaansche, Sociniaansche, Gereformeerde leeraars en deszelfs navolgers wilden zeggen: ziet, Arminius, Pelagius, Socinus, ziet ons aanbod als een minnelied, het is om U te doen, komt laat ons God dienen elk op zijne wijze, en dan zullen wij vrede hebben en Triomf zingen, den afgod des vrijen wils van de Heidenen overgenomen!’ De lezer bedenke, dat in het begin der 19e eeuw een sterk streven zich gelden deed om tot eenheid van alle protestantse kerken te komen en dat die 192 gezangen als ‘lokvogels’ mee moesten helpen om alle ketters te vangen in een eenheid die weinig of niets meer met een gereformeerde eenheid te maken had. Dàt had Klok - wat men verder ook van hem zeggen moge - scherp gezien. Van Kloks vrouw, Anna Sophia Redeker, is nu zelfs de naam vrijwel onbekend, laat staan haar leven en streven. En toch heeft ze in Delfzijl in de periode vóór de Afscheiding een belangrijke rol gespeeld. Daarom over beider activiteiten nu een aantal bizonderheden. Het is bekend, dat in vele plaatsen lidmaten die het met hun dominee niet meer konden vinden, elders kerkten of apart gingen vergaderen in huiskamers. Het krioelde in Groningerland van conventikels en gezelschappen, waarin vaak oefenaars voorgingen. In die wereld zullen we in deze paragraaf bij het behandelen van Kloks protesteren en ageren terechtkomen. Jacobus Klok - ‘schuitevaarder’ volgens zijn huwelijksacte - was op 18 juli op 26-jarige leeftijd te Delfzijl getrouwd met de 17 jaar oudere Anna Sophia Redeker, de toen 43-jarige weduwe van schipper Douwe Douwes de Graaf. Om dit te begrijpen moet men denken aan de oefeningen; zo'n jonge man, die in de waarheid zo goed thuis was, beloofde heel wat. En bovendien was hij schipper, koopman en verwer, en zij was achtergebleven met twee jongens. Van oorsprong was ze een schippersdochter. Haar eerste man, zoals gezegd ook een schipper, kwam veel in de Oostzee. Na de bevrijding van Delfzijl in mei 1814, was hij weer de zee opgegaan, maar nooit teruggekeerd. Al drongen vage berichten over een scheepsramp tot Delfzijl door, nooit heeft de weduwe precies geweten wanneer en waar de toen 50-jarige Douwe zijn graf in de golven had gevonden. Van de 7 kinderen uit dat hu- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welijk, waren er in dat ongeluksjaar nog 2 jongens in leven, Jan en Arend, resp. 9 en 4 jaar oud. Anna Sophia Redeker had in 1793 op 20-jarige leeftijd belijdenis gedaan bij ds Bibericher van Delfzijl. Kort na haar tweede huwelijk in 1817 kreeg Delfzijl een nieuwe predikant in ds C. Mos, die op 14 september 1817 zijn intree deed. De in de oude schrijvers zeer belezen Klok en zijn theologisch niet minder ontwikkelde vrouw moesten al heel gauw niets van Mos' prediking hebben. Dat bleek duidelijk, toen ds Mos - amper een maand in Delfzijl - met ouderling H.D. Bos bij het pas getrouwde echtpaar Klok op huisbezoek kwam (1817, 17 oktober). Gelukkig is een rapport van dit bezoek in een schrijven van ouderling Bos bewaard gebleven, zodat we in details kunnen treden. En deze zijn van belang, omdat we hier de diepste drijfveren van het handelen van vele (toekomstige) Afgescheidenen a.h.w. zien blootgelegd. Tijdens dat huisbezoek dan wekte ds Mos Klok op om via het volgen van een catechisatie te komen tot het doen van openbare belijdenis des geloofs. Deze vroeg hierop uit welk leerboekje dominee zou willen onderwijzen, waarop de predikant verklaarde zich bij de keus van zo'n leerboekje te moeten schikken naar de vatbaarheid van zijn leerlingen. Klok was met dit ontwijkend antwoord niet tevreden en verlangde dat dominee Hellenbroek zou gebruiken, waarop het antwoord luidde, dat kan ik niet beloven, daar ik dat boekje niet bruikbaar vind voor mijn onderwijs en bovendien verplichten de Synodale voorschriften mij om alleen zulke leerboeken te gebruiken, waarin de geloofs- en zedeleer beide worden geleerd. Klok werd nu heftig en verzocht zijn dominee met aandrang om dan Alberthoma, Lampe, Francken of het Kort Begrip te nemen, waarop deze betuigde Alberthoma en Lampe niet te kennen en wat de andere boekjes betrof, hij vond het niet gewenst telkens te veranderen; zijn voorganger had reeds geschikte leer-boeken ingevoerd. De bittere reactie van Klok was: gij wilt de verkiezing en verwerping niet leren, want gij en meer predikanten geloven dit leerstuk niet, en daarom moeten de leerboekjes waarin die stukken geleerd worden ‘achter de bank’. Ik ken brave Leraars, die zich openlijk beklagen over de vervalsing der leer! Ds Mos repliceerde kalm: ik eerbiedig de hoge Raad Gods tot ons behoud in Jezus Christus, maar wat de personen betreft, de verborgen dingen zijn voor de Here en de geopenbaarde voor ons. Het is het veiligst ons aan de raad van onze grote Verlosser te houden als deze zegt: Strijd gij om in te gaan door de enge poort. Maar - vroeg ds Mos - wie zijn toch die Leraars die zich over de afwijking van hun medebroeders beklagen? Klok zweeg nu, waarop ds Mos: zulke Leraars moeten zich niet achter de rug beklagen, maar hun leer openlijk handhaven. Het in een twistgesprek ontaarde huisbezoek - Kloks vrouw had zich ook duchtig laten gelden - verliep zo emotioneel, dat ds Mos en zijn ouderling maar opstapten. Ze moesten trouwens nog een bezoek afleggen. Klok riep bij het weggaan nog: ‘ik mos dei pastoor hier langer hollen hemmen; ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zol hom beter de oren wosken hemmen’. Deze onhebbelijke woorden zijn voorlopig de laatste die we van Klok in deze zaak horen, want het is nu alleen nog zijn vrouw die we in de geschreven stukken tegenkomen. Begrijpelijk, want Klok was geen belijdend lid. Het conflict verliep verder als volgt: op 11 juni 1818 kwamen ds J. Cannegieter uit Solwerd en ouderling Houwerzijl uit Appingedam kerkvisitatie in Delfzijl houden. Toen ze hun opdracht hadden uitgevoerd en op het punt stonden te vertrekken, drong Kloks vrouw de vergadering binnen en deelde de visitatoren mee, dat ze graag Avondmaal wilde vieren, maar dat ze dit niet meer kon, omdat ds Mos niet gereformeerd was. Een week later (18 juni 1818) werd besloten haar en nog een bezwaarde nl. de ‘kledermakersbaas’ Pieter L. Delhaas te verzoeken op de kerkeraad te komen. De laatste had zijn kind al een half jaar ongedoopt laten liggen, omdat hij een ‘gemoedelijk’ bezwaar tegen de rechtzinnigheid van de predikant koesterde. Mochten beiden in hun gevoelens volharden, dan zou de kerkeraad de zaak op de classis Appingedam brengen. Inderdaad bleven ze bij hun gevoelen en nu werd aan beiden verzocht zich schriftelijk tot de kerkeraad te wenden. Aldus geschiedde. Anna Sophia Redeker legde er in haar bezwaarschrift nog eens de nadruk op, dat het ongereformeerd was als een dominee de uitverkiezing en de eeuwige verdoemenis niet leerde en ook niet geloofde. Ze verklaarde ervan overtuigd te zijn, dat juist die punten van verkiezing en verwerping tegenover de remonstranten, op de Synode van Dordrecht 1618-19 in de zg. 5 Artikelen vastgesteld, tot de voornaamste stukken van de hervormde of gereformeerde godsdienst behoren. En Delhaas schreef, dat hij zijn kind niet liet dopen, omdat hij niet met ‘ja’ kon antwoorden op de tweede vraag in het Doopsformulier: of gij de leer, die.... in de Christelijke kerk alhier geleerd wordt, niet belijdt de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te wezen. Hier in de kerk van Delfzijl werden immers de verkiezing en verwerping niet geleerd. Op 12 augustus 1818 werden A.S. Klok-Redeker en P. Delhaas nog eens op een kerkeraadsvergadering in de consistoriekamer te Delfzijl gehoord. Kloks vrouw deelde o.a. mee - naast de reeds bekende bezwaren - dat haar man nooit belijdenis had gedaan, omdat hij geen prijs op het lidmaatschap had gesteld, maar dat dit nu wel het geval was. Delhaas verklaarde sedert 1812 belijdend lid te zijn. Op 26 maart 1818 had hij huisbezoek ontvangen van ds Mos en ouderling v.d. Zijl, bij welke gelegenheid hij bezwaren had geuit tegen een preek van ds Mos over 2 Cor. 5:15b: Hij is voor allen gestorven; dominee was in die preek z.i. te algemeen geweest. Ook zou deze Matth. 22 en daarvan vooral vers 14 (Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren) niet juist hebben uitgelegd. Toch wilde Delhaas zijn schriftelijk ingediend ‘getuigenis’ niet als een aanklacht beschouwd zien. De andere partij - ds Mos - verdedigde zich in een schrijven aan de classis Appingedam als volgt: Nog nooit was .hij - hoewel al 26 jaar dominee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- door enige gemeente van afwijking in de leer beschuldigd. ‘Zo sta ik - aldus ds Mos - met de vrijmoedigheid eens opregten christens voor U Eerw. Verg, en leg de gevoelens die mij in mijn Godsdienstig onderwijs besturen, voor U Weleerw. met de rondheid en openhartigheid eens broeders aan de dag. Mij aan het vrije onderzoek der gewijde Schriften overgevende, en daartoe met mijnen tijd voor studerende, de hulpmiddelen van taal-, oordeel- en uitlegkunde, in onze tijd zo overvloedig voorhanden, in het verklaren der Heilige oorconden van onzen Godsdienst vlijtig gebruikende, is mijn vorm van Godsdienstig onderwijs geheeld naar de zin en geest des Bijbels. En het is mijn gemoedelijke overeenstemming met alles wat in die boeken gevonden wordt, welke mij als een overtuigd leraar die kerkelijke geloofsbelijdenis doe aankleven, die niet wat terminologie en uitlegging van enkele plaatsen der H. Schrift, maar wat hoofdwaarheden en inhoud betreft, zich grondt op het gezag en de uitspraken der H. Schrift. Het is dus onmogelijk voor mij om in de gevoelens van zulken te staan, welker begrippen de Hoogleraar MuntingheGa naar eindnoot3 afkeurt, als lijnregt inlopende tegen de Apostolische denkbeelden. (Zie Geschiedenis der Menschheid volgens den Bijbel, Xde deel, bl. 148 en 149 - en bl. 174 aanmerking). Dat is van diegenen die de verdiensten van Christus in onze verzoening met God en de gif te van de H. Geest alleen bepalen en toekennen aan het zeer klein aantal der van eeuwigheid uitverkorenen en hiermede de gevoelens ener volstrekte dodelijke onmagt verenigende, een lijdelijk Christendom voorstaan. In naam der waarheid en uit hoofde van het groot belang der mensen, aan wie het Evangelie zo moet verkondigd worden, als Jezus en zijn Apostelen het verkondigd hebben, begeer ik van U Weleerwaardens het stoutmoedig onbescheid en de wrevele waan van hen die in mijn Gemeente de rust verstoren, als billijke regters wel in aanmerking te nemen’. Tot zover de geprikkelde ds Mos. Wat zou de classis doen? Ze benoemde een commissie, die enkele maanden later op de classisvergadering van 30 september 1818 rapport uitbracht. De classis besloot de aanklacht van Anna Sophia Redeker als ongefundeerd te verwerpen en haar te veroordelen in de kosten van de procedure nl. f 12. P. Delhaas had zijn aanklacht voor de commissie van het classikaal bestuur ingetrokken, waarmee de classis deze zaak als afgedaan beschouwde. Ds. N. Westendorp kreeg opdracht het besluit de betrokkenen schriftelijk mee te delen. Dat was dus op 30 september. Veel haast had ds Westendorp blijkbaar niet, want pas op 1 december ontving de kerkeraad van Delfzijl de stukken, die ‘door de scriba van het classikaal bestuur zijn verzonden op de voormiddag van de 1e december, met de schuite die ten zes uren van Groningen vaart’. In de kerkeraadsvergadering van 6 december 1818 werd de classikale sententie voorgelezen. Wel werd nog besloten Kloks vrouw voor een volgende vergadering te citeren, maar ze verscheen niet meer. Vanaf dat moment hadden Klok en zijn vrouw in feite met de hervormde kerk van Delfzijl | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebroken. Dat was dus al in 1818. Ze gingen nu wel eens bij rechtzinnige dominees in de omtrek naar de kerk of met andere bezwaarde Delfzijlsters Avondmaal vieren bij ds N.J. Kruizinga te Tjamsweer, een dorpje tegen Appingedam aangelegen. Zodoende richtte de classis Appingedam nu haar pijlen op deze dominee. Wat was er inmiddels precies gebeurd? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Procedure ds N.J. Kruizinga te TjamsweerIn de eerste plaats had de kerkeraad van Delfzijl een aanklacht tegen ds Kruizinga ingediend, omdat deze op 27 november 1818 een dochtertje van P. Delhaas uit Delfzijl had gedoopt, zonder dat de Tjamsweerster dominee daarvoor toestemming had gekregen van de Delfzijlster kerkeraad! We merken hier terloops op, dat ds de Cock in 1833 in Ulrum met soortgelijke feiten dus niet de eerste was. De classis Appingedam riep ds Kruizinga ter verantwoording. Tijdens een ‘verhoor’ door een classikale commissie op 12 augustus 1819 werden aan de 65-jarige ds Kruizinga de volgende vragen gesteld: Welke redenen gaf Delhaas op waarom hij zijn kind te Tjamsweer en niet in Delfzijl liet dopen? Kruizinga: Geen redenen gehoord; hij heeft de doop laten verzoeken door een neef die te Tjamsweer woont. Hoe verdedigt gij uw gedrag? Kruizinga: er zijn geen wetten tegen bekend. Hij bedoelt: de kerkelijke Reglementen verbieden het niet. Zoiets gebeurde wel vaker. Kinderen van het Bolwerk - behorende bij Tjamsweer - werden wel in Appingedam gedoopt. Staat het dan een hervormd predikant vrij om een kind van een andere gemeente zonder toestemming van de predikant dier gemeente te dopen? Kruizinga: ja, het is nooit door enige wetten verboden. De 32-jarige kleermaker Delhaas werd ook gehoord over het op 27 november 1818 dopen van zijn dochtertje Evertje (dat al meer dan een jaar oud was, geboren 2 november 1817). Hij meende, dat de doop nergens verboden was en dat die gevoeglijk te Tjamsweer kon plaatsvinden, omdat daar diezelfde dag ook een kind van zijn neef gedoopt werd. Hij had er vooraf niet met ds Kruizinga over gesproken. De tweede grief van de kerkeraad van Delfzijl tegen ds Kruizinga was, dat deze herhaalde malen leden van de gemeente van Delfzijl tot viering van het Avondmaal te Tjamsweer had toegelaten, zonder dat redenen van een toevallig verblijf aldaar konden worden opgegeven. Kruizinga verklaarde, dat hij Delhaas kende en geen bezwaren tegen diens viering van het Avondmaal te Tjamsweer had. Hij (Kruizinga) was slechts de uitdeler van die heilige instelling en verder beriep hij zich op usantien in de Christelijke oudheid, toen zulke gevallen niet zeldzaam waren. Dat waren dus de feiten die de classis Appingedam te beoordelen kreeg. Op 24 november 1819 deed ze een uitspraak. Kruizinga werd gelast een extract uit het doopsregister van het kind van P. Delhaas kosteloos aan de kerkeraad van Delfzijl te sturen. Verder moest hij beloven zich niet meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan bovengenoemde feiten schuldig te maken en tenslotte werd hij veroordeeld in de kosten der procedure, nl f 50,50, als volgt gespecificeerd:
In een uitvoerig schrijven protesteerde ds Kruizinga tegen de uitspraak en vroeg clementie. De classis van 31 mei 1830 meende hem nu voorlopig voor 6 weken te moeten schorsen, daar hij halsstarrig was gebleven en veroordeelde hem ook nu in de kosten nl. f 11,20, zodat hij samen f 61,70 had te betalen. Tevens werd de zaak in handen gesteld van het Provinciaal kerkbestuur van Groningen.Ga naar eindnoot4 Uit de notulen van dit college blijkt, dat in de vergadering van 2 augustus 1820 twee missives op het agendum stonden, die de zaak ds Kruizinga betroffen en ingezonden waren door het classikaal bestuur van Appingedam. De eerste brief van deze classis berichtte het besluit van 31 mei 1820 inzake deze predikant; reeds op 24 november 1819 was als gevolg van een aanklacht van de kerkeraad van Delfzijl een eerdere uitspraak gedaan (zie boven). Maar ds Kruizinga wilde zich niet op het Provinciaal kerkbestuur beroepen en gedroeg zich ‘op vexatoire (plagerige) en beledigende wijze, met verbreking van alle wet’. Hij was er dringend op gewezen, dat hij aan de classikale uitspraak moest voldoen, omdat hij niet in appèl ging. Dit was echter ‘op honende en beledigende wijze beantwoord’. Alle vermaningen, ook nog weer op 31 mei 1820 ter vergadering uitgesproken, waren vruchteloos gebleveç. Daarom was hij wegens de ‘halsstarrige opzet ter verbreking van alle wet, tucht en orde, en om de wettige autoriteit te handhaven’ voor 6 weken in zijn dienst ‘gesuspendeerd’, beginnende 5 juni 1820. Wanneer hij ‘in allen dele zou voldoen aan de uitspraak van het classikaal bestuur’ (van 24 november 1819) en aldus blijk gaf terug te keren van zijn ‘indiscreet gedrag en verbeterde gezindheid aan de dag te leggen’, dan kon de ‘suspensie’ worden ingetrokken. Welnu, in een missive van 14 juli 1820 mocht het classikaal bestuur constateren, dat ds Kruizinga aan de uitspraak had voldaan, waarop de schorsing was opgeheven.Ga naar eindnoot4a
Keren we nu terug van Tjamsweer naar Delfzijl. Daar blijken de bezwaar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de broeders en zusters hun officiële protesten te hebben gestaakt; de kerkeraads- en classisnotulen zwijgen althans lange jaren over het twistgeding. Hieruit mogen we echter geenszins afleiden, dat de bezwaarden nu trouw de prediking van ds Mos gingen horen, want het is wel zeker, dat ze met de hervormde kerk nagenoeg hadden gebroken en in gezelschappen stichting zochten. In 1831 ontving Anna Sophia Redeker de verpletterende tijding dat haar oudste zoon Jan - zeeman geworden - op 29 april 1831 op 26-jarige leeftijd aan boord van het Nederlands fregatschip Maria uit Rotterdam ‘zeilende in de Noorder Atlantische Oceaan op de Noorderbreedte van 48o36' en 6o59' Westerlengte’ was overleden. Zijn lichaam kwam dus evenals dat van zijn vader op de bodem van de zee te rusten. Zijn moeder was 58 jaar, toen haar deze slag trof. Nu leefde van haar 7 kinderen alleen nog haar zoon Arend. Ze mocht nog beleven, dat deze op 12 juli 1834 trouwde met Geertruida Wubbes Horlings, een 21-jarige landbouwersdochter uit Onstwedde.
Het is omstreeks deze tijd, dat ds de Cock uit Ulrum in de kerkelijke wereld in het nieuws komt. Het spreekt vanzelf, dat ook de Delfzijlster kring zijn actie met vreugde en sympathie begroette. Al spoedig was er een nauw contact met de broeders van Ulrum. Reeds op 3 november 1833 hadden Hemme J. Siertsema te Tuikwerd (bij Farmsum) en Derk Dusseljee uit Farmsum elk een kind door de Cock in Ulrum laten dopen. Jacobus Klok schreef zijn boekje tegen de Evangelische gezangen, door de Cock van een voorrede voorzien. En Arend (Douwes) de Graaf sloot warme vriendschap met de eveneens 23-jarige Douwe van der Werp, de afgezette ondermeester van Houwerzijl en een bekend medestander van de Cock. Bij het huwelijk van Arend was zijn vriend Douwe van der Werp dan ook als getuige aanwezig. Of ds de Cock het huwelijk heeft bevestigd, is niet bekend, maar zeker is dat hij soms bij Jacobus Klok en Anna Sophia Redeker thuis kwam en verschillende keren godsdienstoefeningen in het huis no. 75 in de Landstraat te Delfzijl hield. In die tijd - in 1834 - is Anna Sophia nog eenmaal gaan protesteren tegen de h.i. onrechtzinnige prediking in Delfzijl. Ds C. Mos was op 21 september 1832 op 62-jarige leeftijd overleden en in 1833 opgevolgd door ds Koenraad Heringa (de zoon van een Utrechtse professor). Deze had ook een kennismakingsbezoek gebracht bij Klok en zijn vrouw. En het resultaat? Hoort naar de notulen van 28 januari 1834:.... aan de broeders voorgesteld een zekere Anna Sofijke, huisvrouwe van een Klok (moet natuurlijk zijn Anna Sophia), welke vrouw sedert lang zich afzondert van de gemeente en in haar eigen huis godsdienstoefeningen houdt, aan te zeggen dat zij toegelaten wordt aan het Avondmaal, indien zij weder gebruik van de kerk wilde maken en afstand doen van haar verkeerd gedrag in het houden dier afzonderlijke oefeningen. Het liep op niets uit. Anna Sophia bleef volhouden de leerwijze van de predikant voor onrechtzinnig te hou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den en daarom niet in de kerk of naar het Avondmaal te zullen komen en van haar huisoefeningen geen afstand te willen doen. Dit is de laatste maal dat de naam van Anna Sophia in officiële kerkeraadsstukken voorkomt. Een jaar later is ze gestorven, op 24 maart 1835, oud 61 jaar.Ga naar eindnoot5 Ze heeft de instituering van de Afgescheiden kerk in Delfzijl in september 1835 niet meer beleefd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toenemende spanningenDe kerkelijke spanningen blijken in het jaar 1835 in Delfzijl snel op te lopen. Laten we enkele momenten uit die strijd hier mogen weergeven. Op de kerkeraad van 3 februari 1835 werd gerapporteerd, dat ds Heringa sedert geruime tijd door God met koorts en zwakheid was bezocht en nog steeds niet kon preken. De kerkeraad vroeg daarom aan ouderling A.E. Mijdema om de gemeente 1 x per zondag te stichten, zoals hij dat in vorige jaren met bizondere toestemming van de classis als oefeninghouder had gedaan. Mijdema nam het verzoek ‘heuschelijk’ in overweging, hoewel niet zonder bezwaar over het gewicht des werks, waaraan hij sedert een aantal jaren ontwend was, aldus de notulen. Na enige dagen beraad verklaarde hij zich bereid. En op zondagmorgen 15 februari 1835 om 9 uur nam hij voor het eerst de dienst weer waar. Maar dat was helemaal niet naar de zin van de burgemeester en in een schrijven van 24 febr. verbood deze op last van de Gouverneur het voorgaan van Mijdema. Deze en diens vele aanhangers wachtten intussen niet lijdelijk af. Op 3 juni 1835 verscheen Mijdema 's middags om 12 uur op het gemeentehuis en toonde de burgemeester een schrijven van het Provinciaal Kerkbestuur van 12 mei 1835, dat Mijdema toestand gedurende de ziekte van ds Heringa de dienst waar te nemen. Nu was het woord weer aan burgemeester Bellinga. Op 8 juni 1835 schreef deze, dat op zondag 7 juni 's avonds om 5 uur, door de koopman A.E. Mijdema (ouderling) een oefening was gehouden in de hervormde kerk van Delfzijl, die door een overgrote menigte, onder wie vele mannen en vrouwen uit de omliggende dorpen, voornamelijk uit Spijk, was bijgewoond en die zich daartoe reeds vroegtijdig te Delfzijl had verzameld. Vooraf en later waren er ten huize van Jacobus Klok, Jan Delken, Abel Paulus Kema en K. v.d. Schuur vergaderingen gehouden, waarin men zich met zingen en bidden - in de smaak zoals zulks op andere plaatsen onder de z.g.n. ‘Vroome Secte’ plaats vindt - had onledig gehouden. Verder gaf de burgemeester bezorgd de Gouverneur in overweging het garnizoen der vesting Delfzijl - dat nauwelijks 30 manschappen telde - te vermeerderen om onverhoopte wanordelijkheden en ongeregeldheden te kunnen voorkomen. Bij resolutie van het Prov. Kerkbestuur van nog geen maand geleden was uitdrukkelijk bepaald, dat enkel gedurende de ongesteldheid van de predikant de bewuste koopman en oefenaar A.E. Mijdema kon worden toegelaten om eerstgenoemde nu en dan in de stichting der gemeente behulp- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaam te zijn. Tenslotte deelde de burgemeester mee, dat ds K. Heringa bij bedoelde oefening zelf onder het gehoor van Mijdema was geweest en dus niet meer ongesteld kon gerekend worden.Ga naar eindnoot6 Deze opzienbarende oefening in het kerkgebouw vond dus plaats in juni 1835. Maar in de regel moest op verstolen wijze in huiskamers worden vergaderd. Enkele maanden later - 12 september 1835 - rapporteerde de burgemeester, dat de persoon van Hendrik de Cock, vroeger predikant te Ulrum en als zodanig afgezet, zich niet had ontzien, binnen deze vesting en te Farmsum verscheidene onwettige vergaderingen of godsdienstoefeningen te houden, waarvan de veldwachter der gemeente proces-verbaal had opgemaakt. Het kwam de broers, de bakkers Koene van der Schuur (32 jaar) te Delfzijl en Jan van der Schuur (29 jaar) te Farmsum elk op een boete van f 100 te staan. Ook Jacobus Klok werd met f 100 gestraft. We geven hier enkele processen-verbaal door, omdat ze verschillende levendige bizonderheden bevatten. Op 10 september 1835 rapporteerden de Delfzijlster veldwachters Bernardus van der Borg en Douwe van Kampen: 's Avonds om plm. 6 uur hebben wij ons begeven naar een huis in de Landstraat te Delfzijl, bewoond door de bakker K.S. v.d. Schuur en de schoenmaker N. Ronner en aldaar bevonden, dat in een vertrek bij K. v.d. Schuur in gebruik, aanwezig waren: H. de Cock benevens negentien personen; verder, dat van de losse, niet zaam gedreven zolder van dit vertrek, een plank was opgenomen, en dat op deze zolder zich bevonden 15 personen; en dat in een aangrenzend vertrek, waarvan de deur was opengezet, zodat alles als het ware één lokaal en één gehoor uitmaakte, zich nog ophield, een aantal van 19 personen; voor welk gezamenlijk aantal van 53 personen, zo vrouwen als mannen, gemelde H. de Cock een redevoering, door bidden en zingen afgewisseld, was houdende. Van de tegenwoordig zijnde personen hebben wij herkend: de bakker K.S. v.d. Schuur en vrouw; Frouwke Ludolphi; J. v.d. Schuur te Farmsum; T.E. Bos, de vrouw van G.C. Westerborg, de vrouw van N.H. Hemmes, Wijndelt Kema, Jan Schuurman, N. Ronner. Harm Sientjes Meijer allen te Delfzijl; Jan J. Janssen en P.C. Bloema te Weitwerd; Rijntje Vos en vrouw te Farmsum; de landbouwer Molenkamp van Opwierde; Jan Scherphuis te Delfzijl; de weduwe Smaal te Delfzijl; de vrouw van de landbouver T.J. Ubbens te Meedhuizen; Jacobus Klok te Delfzijl; Heike Visser te idem. In die samenkomst was er o.a. door de Cock voorgesteld om over te gaan tot het stemmen van diakenen, wat daarop werd uitgevoerd door T.E. Bos en K. v.d. Schuur en enige anderen van het gezelschap. Na gehouden stemming werden door de Cock tot diakenen ‘aangenoteerd’ Heike Visser te Delfzijl en Rijntje Vos te Farmsum en tot boekhouder-diaken J.W. de Vries te Delfzijl. Verder is door de Cock aan de verzamelde menigte gevraagd of deze zich alsnu volkomen van de zogenaamde Gereformeerde Kerk wilden afscheiden en tot hem in alles overgaan; welke vraag door verschillende personen toestemmend is beantwoord. Door H. de Cock zijn pok kinderen gedoopt.Ga naar eindnoot7 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het benedenvertrek was een soort van bus op de tafel geplaatst, waarin door het gezelschap zilvergeld werd geworpen; ditzelfde vond ook boven plaats, met dit onderscheid, dat daartoe een gewone spoelkan werd gebezigd. H. de Cock heeft zich omstreeks negen uren uit vorengenoemd huis verwijderd, zich begevende naar het huis van de Heer J.W. de Vries. De volgende dag (11 september '35) begaven beide genoemde veldwachters zich 's middags om 5 uur naar de woning van bakker Jan Sijbolts van der Schuur te Farmsum, waar door H. de Cock een onwettige godsdienstoefening werd gehouden voor ongeveer 40 tot 50 personen en waarvan - volgens het proces-verbaal - nagenoeg de helft bij het binnenkomen der veldwachters op het luide geroep van de vrouw des huizes: daar zijn de veldwachters! uit het vertrek ging en door de achterdeur wegsloop. Achtergebleven waren:
Op 11 september 1835 's avonds om 9 uur constateerden de veldwachters, dat er nu ten huize van Jacobus Klok een onwettige godsdienstoefening werd gehouden onder leiding van H. de Cock. Bij hun binnenkomen verdween een deel van het gezelschap door de achterdeur en verder - volgens het proces-verbaal - waarschijnlijk langs een over de sloot liggende post of plank. Over bleven:
De veldwachters sommeerden de vergadering uiteen te gaan, terwijl - aldus het verbaal - H. de Cock onder meer anderen, ons bij het gezelschap als Duivels deed voorkomen en ons te kennen gaf, dat wij de bevelen des burgemeesters of wel de wereldse macht, niet mochten gehoorzamen, maar die bevelen moesten toetsen aan het Woord des Heeren, dat alleen ons enig richtsnoer diende te zijn. Deze herhaalde weigering om de vergadering op te heffen, noodzaakte ons - aldus de veldwachters - deswege rapport aan de Heer Burgemeester te doen, hetgeen heeft plaatsgevonden plus minus tien uren. De burgemeester deelde naar aanleiding hiervan mee. dat hem op 11 september '35 omstreeks 10 uur door de veldwachter werd gemeld, dat er ten huize van Jacobus Klok in de Landstraat weer zo'n onwettige bijeenkomst plaats | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vond, waar men weigerde uiteen te gaan. Hij had dit laatste voorzien en daarom de commandant der vesting verzocht om een voldoende gewapende macht ter beschikking te stellen, wat gebeurde. We laten de burgemeester nu verder zelf aan het woord: ‘Ik begaf mij daarmee naar bovengemeld huis van Jacobus Klok en deed het detachement voor de deur halt houden, terwijl ik mij door de officier vergezeld, naar binnen begaf en daar een talrijk gezelschap aantrof, gedeeltelijk nederzittende, gedeeltelijk door elkander lopende en waarvan ik uit hoofde van het zwakke lamplicht en de bij mijn komst plaatshebbende confusie, slechts enkelen kon herkennen. Ik wendde mij onverwijld tot meergemelde H. de Cock, die ik boven aan de tafel vond geplaatst, deed aan hem voorlezen, voor zover nodig, mijn stellige order van Z.Ex. de Gouverneur dezer provincie om in geen geval enige onwettige godsdienstoefeningen te permitteren, maar alle zodanige bijeenkomsten of gezelschappen, wanneer die mochten plaatsvinden, dadelijk te doen uiteengaan en sprak hem als volgt aan: Mijnheer, mij is rapport gedaan, dat hier een onwettige godsdienstoefening wordt gehouden en dat men weigert om op herhaalde aanzegging mijner veldwachters zich te verwijderen; ik gelast u alzo, op grond mijner instructies, deze vergadering dadelijk op te heffen en u met de aanwezigen te verwijderen - dit werd stellig geweigerd; evenmin baatten tot vijf keren toe herhaalde uitgevingen en aanmaningen, gevende mij H. de Coçk te kennen, dat hij en een deel van het gezelschap hier dacht te logeren en de overigen als goede vrienden het recht hadden om volgens eigen verkiezing te blijven of te gaan en dat zij het eerste hadden besloten, daar eindelijk bijvoegende: Mijnheer, uwe handelwijze is tiranny! Ik deed hierop enige militairen binnenkomen en nu begon een wijf, naar ik geïnformeerd ben, de vrouw van zekere mede aanwezige scheepstimmerknecht DusseljeeGa naar eindnoot8 te Farmsum, de hemel om hulp aan te roepen voor de heilige man en profeet - daarmee op de Cock doelende - en verder allerlei naar krankzinnigheid gelijkende kreten en uitroepen te doen horen en stuiptrekkende bewegingen te maken, eindigende daarmee, dat zij in een quasi flauwte nederlag. Ik deed door de binnengekomen veldwachters en militairen dadelijk de kamer en gang ontruimen, en op de straat aangekomen, heb ik de leden van het gezelschap vermaand, ieder stil en rustig zijns weegs te gaan - bij welke gelegenheid ik de Cock en anderen uit burgerlijke beleefdheid groetende, van eerstgemelde op een verachtelijke toon ten antwoord ontving: Gij zijt mij geen goeden avond waardig! Mij is naderhand echter ter ore gekomen, dat er diep in de nacht ín hetzelfde huis nog weder door de Cock een verboden godsdienstoefening in verminderd getal is gehouden. De burgemeester besloot zijn rapport aan de Officier van Justitie met de woorden: ‘Het zal mij bijzonder aangenaam zijn, wanneer u in allen dele mijn maatregelen zult kunnen goedkeuren, genomen tegen een man wiens doelwit het is om oproer en ongehoorzaamheid aan wetten en gezag te pre- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diken en die vooral deze provincie en nu sedert 3 à 4 dagen deze gemeente in een staat van spanning en onrust doet verkeren, vroeger hier nauwelijks bij geruchte bekend’. De beide broers Koene en Jan v.d. Schuur en Jacobus Klok kregen wegens de hierboven genoemde bijeenkomsten elk f 100 boete plus de kosten.Ga naar eindnoot9 Twee dagen later schreef de burgemeester aan de Gouverneur dat z.i. het grootste deel der ingezetenen uit aanhangers van de Cock bestond en dat ds Heringa in de kerkeraad was beledigd door diaken Jannes Freerks Scherphuis, die op een onbetamelijke wijze de predikant ter verantwoording had geroepen, omdat deze de burgemeester voor diens tegen H. de Cock en aanhang genomen maatregelen had bedankt. Scherphuis had nu zijn verder lidmaatschap van het Kerkgenootschap opgezegd en geweigerd zijn post als boekhouder-diaken te blijven waarnemen, waarop hij de vergadering had verlaten, terwijl de overige kerkeraadsleden in zijn gedrag niets laakbaars hadden kunnen vinden. Die ‘overige kerkeraadsleden’ waren de ouderlingen Hemmes en Mijdema, en diaken J.J. Smit geweest. Op 16 december 1835 meldde de burgemeester nog, dat de hele kerkeraad, uitgezonderd één ouderling, de enige die rust en orde wenste te handhaven, zich bij iedere voorkomende gelegenheid tegen de predikant keerde en dat de hele kerkeraad het gevoelen van de afgezette ds de Cock volkomen was toegedaan, zo zelfs, dat het merendeel zich niet had ontzien om onder het gehoor van deze scheurmaker en onruststoker te komen; ja, het was zelfs gebleken, dat de kerkeraadsleden pogingen hadden aangeweñd om de afgescheiden leden voor de betaling der boete (voor ‘onwettig’ zich onttrekken) te behoeden. Ds de Cock maakte intussen af en toe dagenlange reizen door en buiten de provincie en ‘stichtte’ hier en daar nieuwe gemeenten. In september 1835 kwam Delfzijl aan de beurt en het was omstreeks de 15e van die maand, dat hij bij schoenmaker Heike Visser in de Marktstraat no. 49 tot ouderlingen bevestigde Jacobus Klok (44 jaar) en Koene S. van der Schuur (32 jaar). Heike Visser was - zoals we reeds zagen - op 10 september met Rijntje Vos tot diaken gekozen. Van een bevestiging van laatstgenoemde hebben we niets gelezen. In 1836 zaten als ouderling in de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente van DelfzijlGa naar eindnoot10:
De diakenen waren:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus een ‘verwer’, 2 bakkers, 3 schoenmakers, een winkelier en een landbouwer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gebroeders van der SchuurWe veroorloven ons hier een kleine uitweiding over Koene S. van der Schuur en een aantekening over zijn drie broers, die in Delfzijl zeer voor de Afgescheiden kerk hebben geijverd. Ze waren uit Midwolda (Old.) afkomstig. Koene Sibolts van der Schuur is op 17 april 1803 te Midwolda (Old.) geboren als zoon van de barbier Sybolt Koenes en Hillechien Roelfs (Buitena). In 1831 blijkt hij bakkersknecht in Delfzijl te zijn. Hij trouwt op 1 december 1831 op 28-jarige leeftijd met de 39-jarige uit Losdorp afkomstige molenaarsdochter Bina Walles Mulder, weduwe Harm H. Wold, ‘bakkersche’ te Delfzijl. (Merkwaardig dat Jac. J. Klok ook eerst met een veel oudere weduwe is getrouwd geweest.) In 1835 verscheen van zijn hand een vlugschrift: Eene Zamenspraak tusschen een Vader en Zoon, over deze tegenwoordige tijden tot onderrigting en bestiering. Opgesteld door K. Schuur, bakker te Delfzijl en lidmaat der ware Gereformeerde Kerk; op zijn verzoek om der belangrijkheid wil uitgegeven door H. de Cock, Gereformeerd Leeraar onder 't kruis (te Veendam, bij T.E. Mulder, 1835). Enkele bizonderheden over hem mogen hier volgen: Hij oefent vaak in huizen en schuren voor veel volk en volgt dan bij ds F.A. Kok de opleiding voor het leraars-ambt. In november 1840 laat een Provinciale Synode, vergaderd te Groningen bij ds de Cock aan huis, hem met J.G. Huiskes, R.P. Medema, J.B. Sundag en J.M. Kloppenburg, toe tot het predikambt, waarna hij dominee in Hoogeveen (1840-'45) wordt. Helaas loopt het daar mis: hij wordt geschorst, maar wil daarin niet berusten. Hoewel hij in 1845 schriftelijk verzoekt ‘om zijn ontslag van de Gemeente’ wegens ‘zwakheid en zenuwziekte’ en wegens de ‘grote en uitgestrektheid van de Gemeente’, gaat hij toch later met die losmaking weer niet akkoord. In april 1848 deelt hij de Afgescheiden kerkeraad van Hoogeveen mee, dat hij naar Groningerland denkt te vertrekken ‘om daar iets aan te vangen, opdat hij zijn eigen brood mogt eten’. Inderdaad komt hij een maand later - als gecensureerde - in Siddeburen en oefent daar buiten de kerkeraad van Schildwolde om, waardoor hij mensen van de kerkdienst aftrekt. De Afgescheiden Siddebuursters hoorden bij de kerk van Schildwolde. Natuurlijk heeft de classis bezwaren. Een jaar later heft deze na rijp beraad zijn censuur op. Hij emigreert nu naar Noord-Amerika. Op de vergadering der classis Holland van 31 oktober 1849, met als praeses ds A.C. van Raalte, is hij voor het eerst aanwezig.Ga naar eindnoot11 De vergadering onderzoekt de geloofsbrieven, die hij uit Nederland heeft meegekregen en oordeelt deze voldoende om hem als predikant te erkennen. Hij wordt in 1849 dominee in Graafschap (Michigan). In 1850 gaat hij naar Oostburg (Wisconsin), waar een Hollandsche Gere- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
formeerde kerk was geïnstitueerd en daar blijft hij tot 1866, in welk jaar hij op 63-jarige leeftijd ‘alleen op grond van ouderdom en zwakte’ zijn emeritaat verzoekt. Deze formulering doet vermoeden, dat er meer achter stak. En inderdaad wijzen de notulen van de classis Wisconsin-Illinois uit, dat de verhouding tussen ds van der Schuur en kerkeraad (en een deel der gemeente) lang niet in orde was. In een gemeente-vergadering van 5 oktober 1866 - waar ook een classis-commissie aanwezig is - geeft de praeses gelegenheid bezwaren tegen ds v.d. Schuur naar voren te brengen ‘onder gehoudenheid van zachtmoedigheid en liefde’. En daar komen de grieven los! Onderscheidene leden klagen, dat hun dominee ‘groote zwakheid aan de dag heeft gelegd in de bediening van het Herderlijk werk en het catechizeeren der jongeren, en het bezoeken van ouden en zieken, alsmede dat de Leeraar opentlijk de Gemeente als ketters verklaard heeft’. Velen waren niet bij hem in de kerk gekomen, toen een andere dominee - J. de Rooy - in de buurt preekte. Dit alles is niet mis! Het eind is, dat ds v.d. Schuur ‘zijn zwakheid belijdt’. En wat het woord ‘ketters’ betreft, hij zegt dit niet zo bedoeld te hebben ‘willende daarvan eenen kerkdijken eed afleggen’. De kerkeraad en ds v.d. Schuur reiken elkaar nu de broederhand, de verzoening is tot stand gekomen en de classis gaat met het emeritaat akkoord. De kerkeraad besloot ‘zijn afgetreden’ Leraar 300 dollar te betalen en is daarmee ontslagen van de plicht voor zijn ‘huisvesting’ te zorgen. Verder zal hij voor zijn onderhoud 350 dollar per jaar ontvangen, te betalen in twee termijnen. Maar al gauw blijkt, dat de gemeente van Oostburg niet aan haar verplichtingen kan voldoen, vooral ook doordat er een scheuring had plaatsgevonden ten gevolge waarvan een presbyteriaanse gemeente was ontstaan. Nee, ds v.d. Schuur heeft het in Oostburg arm en vaak moeilijk gehad.Ga naar eindnoot12 Op 17 november 1876 sterft hij, kort nadat ook ds C. van der Meulen, van Grand Rapids, en ds A.C. van Raalte, de stichter van de Hollandse kolonie in Michigan overleden waren. Uit het ‘Ter nagedachtenis van Rev. K. van der Schuur’, geschreven door Rev. J. Hoffman, in het kerkelijke blad ‘de Hope’ van 6 december 1876, citeren we de volgende regels: ‘Hoewel een mens van eenvoudig voorkomen, met geen grote gaven of bekwaamheden van natuur, noch uitgebreide verstandelijke ontwikkeling, waartoe hij niet in de gelegenheid was gesteld, zo is zijn arbeid nochtans niet vruchteloos in den Heere geweest, zoals wij hebben aangemerkt. Het is waar, hij had zijn gebreken, zoals elk sterveling - en misschien heeft men op die soms wel eens te veel gezien - echter geloven wij, voor zover wij met hem bekend waren, dat hij het goed meende, wanneer hij iets deed. Wanneer hij nu en dan een verkeerde stap moge gedaan hebben, zo heeft men zulks meer toe te schrijven aan misvatting van het verstand dan aan opzettelijke dwaling van het hart. Als een geheel genomen, was hij vroom en oprecht van wandel, iemand die goede bedoelingen had’. Een dweper was hij niet, vervolgt het In Memoriam, ‘want meer dan eens heeft hij mij verteld, welk een afkeer hij had van de dweepzucht, die toen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder de vele Afgescheidenen heerste - inzonderheid in de provincie, waar hij woonachtig was. Niet het minste geloof sloeg hij aan de dromen, en de gezichten, en de openbaringen, die zij waanden te ontvangen en waaruit zij toekomstige oordelen en onheilen meenden te voorspellen voor Nederlands volk en zeden. Zijn verbeeldingskracht liet zich door zulke opgewondenheid, dweperij en razernij van het brein niet vervoeren. Gods woord was voor hem genoeg, en hij gevoelde geen behoefte aan enig ander geheimzinnige mededeling uit de geesten-wereld. Een man van een niet-sterk zenuwgestel zijnde, nam zijn zwakheid de laatste acht à negen maanden hoe langer hoe meer toe. Veel pijn moest hij vervolgens soms verduren, veroorzaakt door reumatiek’. In zijn laatste levensdagen was hij eenswillend met de wil van God. ‘In deze toestand ontsliep de sukkelende grijsaard zacht en kalm.... op vrijdagnamiddag de 17e november’. Hij werd de volgende maandag vanuit de Gereformeerde kerk begraven. Een talrijke schare uit Oostburg en omgeving was aanwezig om de overledene de laatste eer te bewijzen. Ds Dunnewold hield de lijkrede n.a.v. Psalm 37:37.Ga naar eindnoot13 We merken hier nog terloops op, dat met de hierboven genoemde Afgescheidenen zullen bedoeld zijn leden van de Christian Reformed Church, die zich in 1857 van de Reformed Church in Amerika had afgescheiden.
Keren we nog een keer naar het jaar 1835 terug. De kerkelijke toestand bleef gespannen in Delfzijl, vooral als ds de Cock de gemeente bezocht. Op 20 oktober '35 was hij er weer en hield 's avonds in de woning van dokter Jurrien H. Smit een godsdienstoefening met gesloten deuren voor 19 personen. De preek ging over 2 Tim. 2:19: ‘evenwel het vaste fondament Gods staat....’. Laat in de avond - het was al 11 uur - wordt er plotseling geweldig gebeld en op de deur geklopt, zo hard dat dokter Smit wel genoodzaakt is de deur te openen. Onmiddellijk dringen twee veldwachters naar binnen. De uitgangen van het huis blijken zowel aan de voorkant als aan de tuinzijde door gewapende militairen te worden bewaakt; niemand kan ontsnappen. De veldwachters treden brutaal op, noteren de namen der aanwezigen en gaan dan weer weg. Maar na een half uur komen ze met dezelfde ‘beweging’ terug met als gevolg dat Juffr. (Smit) ‘een onpasselijkheid bekwam, zodat ze ogenblikkelijk een aderlating moest ondergaan’.Ga naar eindnoot14 Wanneer deze zaak voor de rechtbank in Appingedam komt, wordt ‘Juffr. Smit’ d.i. de 41-jarige Grietje Bos, de vrouw van dokter J. Smit te Delfzijl op 20 november 1835 vrijgesproken van de beschuldiging, dat ze op de bewuste avond de veldwachters Bernardus van der Borg en Douwe van Kampen had beledigd.Ga naar eindnoot15
Van meet af aan was het aantal Afgescheidenen in Delfzijl groot. We telden onder een verzoekschrift aan B. en W. van juli 1836 om in de schuur van bakker K.S. v.d. Schuur als ‘byzondere personen’ godsdienstig te mogen samenkomen op van te voren aangegeven dagen en uren de namen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van niet minder dan 136 personen. De ondertekenaars waren afkomstig uit Delfzijl, Farmsum, Weiwerd en Meedhuizen.Ga naar eindnoot16 De opkomst bij K.S. v.d. Schuur was groot, zo groot dat zondagsmorgens de plaatsen al vroeg bezet waren en wanneer de eerste dienst geëindigd was, namen anderen de plaatsen voor de tweede dienst in. Er moest meer ruimte komen en daarom werd in 1837 voor f 700 een huis op de Oude Schans aangekocht (wijk B no. 30). Het achterste deel zou dan tot kerk(zaal) worden verbouwd, wat ook gebeurde. Het valt te begrijpen, dat de hervormden niet te spreken waren over het ontstaan van die grote Afgescheiden gemeente en dit op verschillende manieren lieten blijken. Het verhaal gaat, dat de schoenmaker Zwarts een beste klant had aan ds Heringa, die met vele kinderen was gezegend. Maar de schoenmaker verliet de hervormde kerk en ging de samenkomsten der Afgescheidenen bezoeken. Ds Heringa liet toen schoenen bij een andere schoenmaker maken. Zwarts, de dominee een poos later ontmoetende, vroeg hem: ‘Waarom laat u nooit meer schoenen bij mij maken, dominee?’ Het antwoord van ds Heringa was kort: ‘Jij bent niet meer van mijn leer gediend, ik niet meer van 't uwe’.Ga naar eindnoot17
In de eerste jaren was de Afgescheiden gemeente zeer kwetsbaar en zwak georganiseerd. De kerkvisitatoren ds P. Dijksterhuis en ouderling E.R. Meijer rapporteerden in 1840 na hun bezoek aan Delfzijl o.a. het volgende: ‘veele gebreken in deze gemeente zich opdoende, zoo zijn ze over dezelve vermaand en opgewekt’. De ouderlingen deden veel te weinig aan huisen ziekenbezoek en ze hoorden - volgens de visitatoren - meer te vermanen tot ‘godzaligheid en eerbaren wandel’. Met dit laatste punt harmonieert een notitie uit de classisnotulen: de ‘schuitevaarders’ te Delfzijl zullen vermaand worden zondags niet te varen; ze kunnen beter omzien naar een ander beroep.Ga naar eindnoot18 Zoals in meer gemeenten in deze classis het geval was, brachten de kerkvisitatoren ook in Delfzijl het onderwijs ter sprake. Het was de visitatoren J. Nienhuis en E.R. Meijer bij hun bezoek in 1838 gebleken, dat de kinderen in Delfzijl ‘veelal nog naar de valsche scholen gezonden werden’. De kerkeraad zag het verkeerde hiervan wel in en had ook al geprobeerd ‘een regtzinnigen Onderwijzer’ te krijgen, maar tevergeefs. Toch waren de broeders nog voornemens ‘op aanzoek van den nu bij hun tegenwoordig zijnde onderwijzer, W. van Leeuwen, andere middelen aan te wenden’.Ga naar eindnoot19 We hebben hier weer een bewijs van het feit, dat de Afgescheidenen reeds van het begin af aan zich van het belang van gereformeerd onderwijs bewust waren en binnen de marge van de mogelijkheden streefden naar het doen geven van gereformeerd onderwijs. Het heeft geduurd tot 1866 voor in Delfzijl, op initiatief van ds S. Sijpkes, een Christelijke school tot stand kwam.
Het eerste notulenboek van de kerkeraadsvergadering begint pas met 5 juli | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1841. Het voorafgaande - zo het er al is geweest - is onvindbaar. De kerkeraad blijkt in 1841 dan te bestaan uit de ouderlingen:
De diakenen:
Voorganger-oefenaar is A.E. Mijdema, maar op 5 januari 1843 overleed hij, 75 jaar oud.Ga naar eindnoot20 Het was voor de gemeente Delfzijl een gevoelig verlies. Er zat niets anders op dan dat de kerkeraad zo goed mogelijk de preekvoorziening verzorgde o.a. door een predikant of oefenaar van elders uit te nodigen b.v. ‘professor’ T.F. de Haan uit Groningen. Op 13 maart 1842 preekte ds S. van Velzen uit Amsterdam in Delfzijl en bediende beide Sacramenten. We merken hierbij op, dat van Velzen een aantal maanden eerder in Delfzijl zijn (derde) vrouw had gevonden: Zwaatje Stratingh. Ook kwamen we de naam van de bekende oefenaar Harm E. Gelms uit O. Pekela tegen; hij heeft evenals Jacobus Klok veel beroering in de Afgescheiden kerk veroorzaakt en tenslotte met haar gebroken. Laten we hier uit de kerkeraadsnotulen nog enkele bizonderheden van meer of minder belang mogen vermelden. In 1841 raakte de post van voorzanger vakant, doordat meester van Leeuwen (de latere kruisgezinde dominee) naar de Afgescheiden gemeente van Amsterdam vertrok. Zijn opvolger werd R. Ronner voor 50 cent per week. Wanneer de winter op handen was, werd aan de behoeftige lidmaten wat turf verstrekt. Daar de uitgave hiervoor niet uit de ‘armenkas’ kon worden bekostigd, besloot de kerkeraad voor een collecte langs de huizen der Afgescheidenen te gaan, de turfcollecte. Toen ouderling A.E. Mijdema in de eerste week van januari 1843 overleden was, werd als zijn opvolger gekozen de 33-jarige Arend Douwes de Graaf, de zoon van Jacobus Kloks eerste vrouw Anna Sophia Redeker. Diaken werd Hinrich Freese, een 41-jarige scheepstimmerman, geboren in Bettingburen in Oldenburg. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeroepingswerkBelangrijker nog is het punt van het beroepingswerk, want dat Delfzijl dringende behoefte had aan een eigen dominee, die in het individualistische en eigenzinnige wereldje aldaar enige leiding kon geven, was zonneklaar. De kerkvisitatoren hadden ook al geconstateerd, dat er in de gemeente veel ellende en verdeeldheid heersten. In 1845 denkt de kerkeraad erover ds Ledeboer uit Benthuizen te beroepen. Het komt er ook van. De consulent Th. de Wit van 't Zandt stelt de beroepsbrief op, die ds Ledeboer zal worden toegezonden. We vonden de copie ervan in het kerkeraadsarchief. Ze is gedateerd ‘Delfzijl den 11 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
february 1845’ en is geadresseerd aan ‘Den Wel Eerwaardigen Heer Ledeboer, Gereformeerd Leeraar van Benthuizen, thans gevangen’. Inderdaad heeft ds Ledeboer van 1 oktober 1843-maart '45 in de gevangenis gezeten, omdat hij weigerde de hem opgelegde boetes te betalen en ook de gevangenis niet wilde afkopen, hoewel hij hiertoe financieel best in staat was. Uit die beroepsbrief citeren we de volgende passages: ‘....wij zijn op U Eerw. gewezen’. ‘Het is waarheid U Eerw. is in eenen aardschen kerker gesloten, desniettegenstaande durven wij (u) toeroepen: Koom tot ons over en help ons, wetende dat de Heere als de Magtige Jakobs en ontfermer Israels genoegzaam is om die banden weg te nemen. Hij is een doorbreker, Micha 2:13. Beloften van goud en zilver doen wij niet. De Heere zal het brood zeker en het water gewis doen zijn. De Heere doe onze roepstem weerklank vinden in uw hart, opdat gij genoodzaakt worde de stem van den Heer zijner Gemeente te volgen, opdat gij ook in dezen een volgeling van Hem moogt zijn, die tot Zijne dienstknechten zegt: gaat en zij gaan’. Pas anderhalf jaar later wordt de kwestie van het beroep beslist, want in de kerkeraadsvergadering van 6 augustus 1846 wordt een brief van Ledeboer voorgelezen. De broeders besluiten nu geheel van het beroep af te zien. Het volgend jaar wordt ds de With van 't Zandt beroepen, tractement f 500.- per jaar, plus vrije woning en ‘vrij van alle landlasten’. Daarvoor moet hij alle zon- en feestdagen dienst doen en in de 6 wintermaanden ook één maal per week op een werkdag. Het wordt een bedankje. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oefenaar Joh. DalhuizenIn 1849 komt de kerkeraad in een gemeentevergadering met een voorstel om J. Balhuizen uit Winschoten, zolang hij nog student is, als oefenaar aan te trekken. Hij zou dan om de 2 à 3 weken - voor zover zijn studie het toeliet - in Delfzijl komen oefenen en catechisatie geven, voor f 6 per week of f 300 per jaar, tot hij zijn examen zou hebben afgelegd. Daarna zou worden overwogen hem als dominee te beroepen. Zo kwam Balhuizen per 1 december 1849 in Delfzijl ‘in dienst’. Hij kon een acte van bekwaamheid en toelating tonen, hem door de classis Pekela verstrekt, maar de classis Appingedam moest die nog nader approberen. Deze maakte echter bezwaren en bepaalde, dat Balhuizen niet vaker dan om de 14 dagen dienst mocht doen, en dat elke ‘verbinding’, die er tussen hem en de gemeente van Delfzijl bestond, onwettig was. De kerkeraad deelde dit standpunt niet. Op 24 februari 1850 wordt Balhuizen als ouderling in Delfzijl bevestigd en kan nu in de dienst voorgaan. Blijkbaar bezit hij enige gaven, want in hetzelfde jaar schrijft broeder M.J. Veldman aan de kerkeraad ‘dat Balhuizen zich hier vrijwat aanhangers verworven heeft’. Met het afleggen van zijn examen loopt het nog steeds niet vlot. Hij verlaat nu op 1 september '52 Delfzijl om zijn studie in Gro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ningen voort te zetten. Zijn eerste gemeente wordt in 1854 Ezinge. Hij is dan 30 jaar oud.Ga naar eindnoot21 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OnenighedenHelaas waren verdeeldheden de gemeente van Delfzijl niet bespaard gebleven. We hebben er reeds iets van genoemd. Een classikale commissie had al geprobeerd goede diensten te bewijzen, maar tevergeefs. Op 13 november 1851 werd een nieuwe commissie benoemd, bestaande uit de predikanten A.B. Groen (Garrelsweer) en P.A. Wiersinga (Appingedam) met de ouderlingen E.R. Meijer en P. Dijksterhuis. Dezen wilden nu eens persoonlijk horen, waarom bepaalde leden niet in de kerk kwamen en ‘gezelschap’ hielden. Daarom gingen de commissieleden met de Delfzijlster ouderlingen P.C. Bloema en E.T. Lommerts eerst naar A.D. de Graaf. Deze bleek nog een 3 jaar oude grief te koesteren: hij zou bij een talstelling voor ouderling niet billijk zijn behandeld. Vervolgens werd aan de vrouw van Jakob Zwarts gevraagd, waarom zij naar het gezelschap ging. Als reden gaf zij op ‘dat de wereld te veel in de Kerk kwam’. Ook meende ze ‘dat zij veilig was in het volgen van oude vromen’. Toen ds Groen, wat het laatste punt betrof, opmerkte ‘dat vromen konden dwalen’, begon ze tegen de classikale commissie uit te varen ‘als die kwamen om Gods volk te steken en te slaan enz. enz.’. We hebben hier weer een voorbeeld van de emotionele verering van de oude schrijvers. Verder bezocht de commissie: dokter J.H. Smit - deze wilde zich aan het oordeel van de commissie onderwerpen. Jacobus Klok - deze verklaarde de Afgescheiden kerk voor ‘valsch’ en wilde slechts op schriftelijk gestelde vragen antwoorden. Zijn zwager Derk Dusseljee sloot zich hierbij aan. Heike Visser dacht, dat de beste manier om een verzoening tussen de partijen te bereiken, zou zijn, dat er eerst een nieuwe kerkeraad werd gekozen en dat daarna een Leraar moest worden beroepen. H. Bolhuis was tegen de manier waarop Dalhuizen in de gemeente werkzaam was.
De commissie - sommige kleinzielige grieven latende voor wat ze waren - vroeg nu aan de kerkeraadsleden, die bij schoenmaker Berend Jans de Vries aan huis vergaderden, of ze konden besluiten tot het neerleggen van hun ambt om dan een nieuwe kerkeraad te laten kiezen. De kerkeraad antwoordde daartoe bereid te zijn, als daardoor de verzoening kon worden bereikt. Maar nu heeft - aldus het rapport van de commissie - ‘de heer J. Smit weder nieuwe bolwerken tegen deze vereeniging opgeworpen’, waardoor de oplossing van de moeilijkheden weer even ver weg was als vroeger. We keren nog één maal terug tot het beroepingswerk. Al vanaf 1844 wilden de broeders een predikant beroepen en met Uitwierde een combinatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangaan. In december 1846 waren er over dit punt opnieuw onderhandelingen aan de gang. De tijd was echter nog niet rijp voor een fusie, want blijkens de notulen werden de besprekingen ‘afgebroken’. Pas in 1851 kwam eindelijk de combinatie tot stand in een gezamenlijke vergadering van de kerkeraad van Delfzijl met die van Uitwierde bij ouderling Geert Poelman in Biessum aan huis. Daarbij waren ook aanwezig de consulenten ds P.A. Wiersinga van Appingedam en ds Harm G. Poelman te Uithuizermeeden (de zoon van bovengenoemde Geert Poelman). De vereniging zou ingaan, zodra er een predikant bevestigd was. Op zondag 20 februari 1853 wordt ds Talen van Onstwedde beroepen. Hij bedankt. Een paar maanden later ontvangt proponent J.H. v.d. Veen een beroep. En deze neemt het aan. Op zondag 17 juli 1853 wordt hij door de ‘hoofdonderwijzer’ ds T.F. de Haan uit Groningen bevestigd met Jacobus 1:21, waarna hij 's middags zijn intree doet met Rom. 1:11 en 12. En nu waren dus Delfzijl en Uitwierde één gemeente geworden.
Het was in die tijd, dat na jarenlange strijd en interne spanningen - waarin de groep van Jacobus Klok zich geducht had doen gelden - bij K.B. van 13 november 1852, de erkenning verkregen werd van het officiële bestaan van een Christelijke Afgescheiden Gemeente te Delfzijl en Farmsum c.a.Ga naar eindnoot22 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog eens Jacobus KlokDeze zoveelste aanvrage om erkenning was met andere oorzaken teveel voor J. Klok c.s. geweest. Na een jarenlange tweespalt was nu de crisis gekomen. In het archief van de kerkeraad berust een hele correspondentie met Jacobus Klok. We halen slechts enkele fragmentjes eruit aan: ‘....de Afgescheiden kerk is de Gereformeerde kerk niet en de Leraars zijn geen Gereformeerde Leraars. En de voorgangers of opzieners misleiden de gemeenten. Het goede’ (gedateerd 23 juni 1851). Een brief van één zin d.d. 29 november 1851 betekende het einde: ‘Doet onze naam door, en wij blijven dat wij eertijds waren’, w.g. J.J. Klok, J.M. Smit, D.G. Dusseljee, G.S. Smit d.w.z. Klok en Dusseljee elk met zijn vrouw. In een schrijven van het zelfde jaar (9 juni 1851) had Klok zijn standpunt over leer en prediking nog eens als volgt uiteengezet (de onbeholpen stijl en spelling hebben we enigszins aangepast): ‘De zuivere prediking moet hebben drie eigenschappen als een sleutel tot verklaring en opening der tekst en der catechismus.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is de orde van de Gereformeerde Leraars als Appelius, Smytegelt, Brakel, Comrie, van der Kemp, J. Groenewegen enz., gegrond op de Waarheid. Ziet ook de Eedformulieren van de Gereformeerde Kerk over deze drie Gereformeerde eigenschappen; en de Leraars verbonden zich vrijwillig door (hun) eed om alzo te doen en te volgen. Nu is de vraag: doen alzo de Liberalen in hun Leer? Is dit bovengenoemde de Leer van de nu Hervormde Kerk?’ Tot zover Klok. Het antwoord op zijn vragen diende z.i. natuurlijk onmiddellijk nee te zijn. De Hervormde kerk was als het ware een andere, een nieuwe kerk geworden en de Afgescheidenen waren juist de oude leer trouw gebleven. En daarom mochten ze geen erkenning als nieuwe kerk aanvragen. Laten we tenslotte nog een aantal bizonderheden mogen doorgeven over deze Jacobus Klok, de dynamische, vasthoudende en eigenlijk ook tragische figuur uit de eerste decennia der Afgescheiden kerk in Delfzijl. Na in het allereerste begin een jaar ouderling te zijn geweest (1835-'36), heeft hij niet afgelaten haar te bestrijden. Reeds in 1836 was hij scherp gekant tegen een verzoek van eigen kerkmensen aan de burgerlijke overheid om als particulieren te mogen samenkomen. Hij ageerde zo fel en zo buiten alle proporties, dat de kerkeraad hem wel als ouderling moest schorsen. In een schrijven van 5 oktober 1836, mee ondertekend door H. de Cock ‘Gereformeerd Leeraar onder het Kruis’, wordt meegedeeld, dat Klok ‘grotelijks deze en andere Gemeenten beroerd’. ‘Dit is dan ook de grond uwer afzetting als ouderling’. Verder vermaant de kerkeraad Klok, ‘om voorts als lidmaat der gemeente stille te zijn en de bedenkingen en de bezwaren die gij voorts moogt hebben, zediglijk op grond van Gods Woord voor te stellen om in de eerstvolgende Algemeene Synode beoordeeld te worden’. Nu, Klok ging inderdaad naar de meerdere vergaderingen en heeft de rest van zijn leven bijna niet anders gedaan dan een classis, provinciale of generale synode bestoken. Volgens Rullmann leed de man ‘aan onuitstaanbare vitzucht’.Ga naar eindnoot23 Op de provinciale Vergadering van Groningen van 15 juni 1836 is het al: J.J. Klok van Delfzijl ‘beroert de gemeente’. Men houdt hem zijn verkeerd gedrag voor en verzoekt hem in vrede en eendracht met de kerk te leven. Op de Algemene Synode van Amsterdam 1836 brengt hij bezwaren in tegen de afvaardiging van de bekende Groningse ouderling E. Lindeman. Natuurlijk is er op die wan Amsterdam 1840 zijn protest tegen de censuur, op hem uitgeoefend. Op de Provinciale synode van 4 november 1840 verlaat hij de vergadering: hij kan zich niet meer met de kerk verenigen. Soms lijkt het of hij enige toenadering toont. Op de classis van 14 september 1843 ligt tenminste een brief van hem, die weer hoop geeft. En ook had hij op 6 maart 1842 zijn beide kinderen Antje (geb. 3 juli 1838) en Melle (geb. 26 augustus 1841) laten dopen in de Chr. Afgescheiden kerk van Delfzijl, bij welke ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legenheid zijn broer, de 56-jarige Harm Klok, als doopgetuige was opgetreden. Jacobus Klok zelf is nooit belijdend lid geweest, noch van de hervormde noch van de Afgescheiden kerk.Ga naar eindnoot24 Leek de zaak in 1842 en 1843 dus enig uitzicht te bieden, weldra benemen nieuwe moeilijkheden alle hoop. Klok komt weer met het verwijt, dat ‘de leer en de kerkregering door onze vaderen aangenomen, verworpen liggen’. Op de Synode van Groningen 1846 keert hij zich bovendien in een brief tegen de uitgave van Franckens Kern der Godgeleerdheid en van de catechismus ‘naar de nieuwe spelling’. De synode oordeelt, dat er voor dit punt geen bepalingen bestaan en er dus ook geen overtreding kan zijn. Ze voegt er nog aan toe te willen blijven bij de gewone spelling in de gewone Statenbijbel bij de uitoefening van de openbare eredienst. Klok blijft doorgaan. We volgen nu voor een deel de beschrijving die Rullmann van het verloop der zaak geeft.Ga naar eindnoot25 In 1850 erkent de kerkeraad, dat hij verkeerd met hem heeft gehandeld en besluit hem weer als ouderling te erkennen alsof de onrechtvaardige censuur nimmer op hem was toegepast. Het rapport over deze zaak was mee door J. Klok ondertekend. Was hij dus volkomen in het gelijk gesteld, 14 dagen later, wanneer hem een copie van het rapport wordt overhandigd, bedankt hij voor het ouderlingschap. Hij en zijn medestanders willen niet als afgescheidenen te boek staan; ze willen blijven wat ze ook voor de Afscheiding waren: de gereformeerde kerk. Op de classisvergadering van 14 november 1850 zijn maar liefst 5 brieven van Klok ter tafel. Hieruit blijkt, dat de (kortstondige) verzoening op 12 augustus 1850 heeft plaatsgevonden. Maar nog geen half jaar later is de twist opnieuw hoog opgelaaid. Klok en de zijnen onttrekken zich weer van lieverlede aan de samenkomsten der gemeente. Op de Generale Synode van Amsterdam 1851 is onder de ingekomen stukken weer een brief van Klok, waarin hij terugkomt op ‘enige zaken betreffende de regering en de leer der kerk, met verzoek van onderwijzing en teregtbrenging, zover dat mogelijk en nodig is’. Ds. T.F. de Haan uit Groningen zal hem mondeling of schriftelijk antwoorden. De Provinciale Synode van 22-28 april 1852 te Groningen, die ook weer met de kwestie J.J. Klok te Delfzijl te maken krijgt, betwijfelt of hij wel lid is. Als Klok op 3 december 1859 op 69-jarige leeftijd te Delfzijl sterft, verzandt de beweging, die connecties onderhield met de kruisgezinden. Enkele van zijn medestanders verenigen zich weer met de gemeente. |
|