De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 2. De classes Appingedam en Pekela van de Afgescheiden kerken
(1976)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||
[A Classis Appingedam]I AppingedamIn Appingedam, een stadje met een rijke historie, zetelde in de jaren der Afscheiding in een gebouw op het Kerkplein bij de Wijkstraat een rechtbank ‘van eersten aanleg’. Deze had reeds in 1829 en 1830 verschillende personen tot hoge geldboeten veroordeeld, omdat ze hun huis beschikbaar hadden gesteld voor een conventikel, waarin dan voorging de rondtrekkende marskramer in oude schrijvers, Jetse Bottinga uit Leeuwarden. Dan is het een paar jaar stil, wat de veroordelingen op dit punt betreft, maar half februari 1834 begint de stroom vonnissen wegens verboden godsdienstoefeningen weer te vloeien tot eind augustus 1838 toe. In die periode 1834-'38 telden we precies 30 uitspraken van de Damster rechtbank. In oktober '34 komen we de naam de Cock voor 't eerst op de lijst tegen. Op 17 oktober veroordeelt de rechtbank hem met Geertje Harms Hulshof, weduwe van Freerk Tjipkes Koster tot f 50.- boete en op 7 november krijgt hij zelfs niet minder dan 3 maanden met f 150.- boete wegens het verwekken van beroering in de kerk van Ulrum. Beide vonnissen werden resp. op 27 en 28 november '34 door de rechtbank te Groningen in appèl bekrachtigd. Het betekende het begin van de Cocks gevangenschap in Groningen. Ook ds H.P. Scholte, de medestrijder van ds de Cock, was uit Doeveren in N. Brabant opgeroepen om zaterdag 29 november in Appingedam voor de rechtbank te verschijnen. Na een lange, vermoeiende tocht kwam hij hier aan en werd tot 's avonds half acht door de rechter van instructie verhoord; onmiddellijk hierna werd hij opgesloten in het Antoniegasthuis; dat stond aan de Koningstraat, waar in 1844 de vrouwengevangenis werd gebouwd, op de tegenwoordige no's 31, 33 en 35.Ga naar eindnoot1 Na 5 dagen werd de 29-jarige Scholte na borgstelling voorlopig vrijgelaten en op 27 februari '35 in Appingedam vrijgesproken, een uitspraak waarmee de rechtbank in hoger beroep te Groningen zich verenigde. Scholte heeft zelf over zijn 5-daags verblijf in dè gevangenis te Appingedam geschreven in zijn ‘Uittreksel uit mijne aanteekeningen, in de gevangenis gehouden’.Ga naar eindnoot2 Het valt op, hoe die aantekeningen in toon en trant overeenkomst vertonen met het ‘dagboekje’, dat de Cock tijdens diens drie maanden durende gevangenschap in Groningen bijhield.Ga naar eindnoot3 Beiden ontwaken telkens ‘verkwikt’ en ‘versterkt’, overtuigd als ze zijn van hun zaaksgerechtigheid. Beiden zoeken onmiddellijk hun troost en sterkte in Gods Woord en lezen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||
het gedeelte, dat hun bij het eerste opslaan van de bijbel onder ogen komt, er op rekenend, dat God op deze manier hun het deel zal wijzen, dat ze in hun omstandigheden nodig hebben. Daarna zingen ze in hun eentje een aantal psalmverzen. Behalve in Gods Woord verdiepen beiden zich ook in andere lectuur: De Cock in stichtelijke en historische geschriften, Scholte in het dagboek van Toplady, een Engels piëtistisch theoloog uit de 18e eeuw (1740-'78)Ga naar eindnoot4 en in Groen van Prinsterers ‘Beschouwingen over staats- en volkenregt’. Beiden schrijven de eerste dag van hun gevangenschap een brief aan hun vrouw en aan enige medebroeders, en ook in de volgende dagen houden ze zich veel met schrijven bezig en verliezen het twistgeding, waarin ze gewikkeld zijn, geen ogenblik uit het oog en vertrouwen gelovig op Gods hulp en kracht.
Daar Scholtes ‘aanteekeningen’ ons een goede indruk geven van zijn ervaringen in de gevangenis van Appingedam en van zijn godsdienstige beleving en bevindingen, geven we er hier enkele passages uit door: Toen Scholte op zaterdagavond de gevangenis was ingegaan, schreef hij: ‘Ik verzocht nog om licht te hebben, en te mogen rooken, hetgeen mij werd toegestaan, alsmede papier en inkt; ik werd gebracht in een hok, ongeveer negen voet lang en zeven voet breed, waarin, op den grond aan het einde, eene plaats was van ongeveer drie voet breed, met een stroozak en een paar dekens; het hok was voorzien met dikke ijzeren traliën zonder venster. De cipier gaf mij een tafeltje en een stoel; een broeder uit Appingedam bezorgde mij een bed en eten, en daar zat ik nu, opgesloten als een kwaaddoener; de Heere sterkte mij om Zijne smaadheid gewillig te dragen; mijn hart was vol, en toen ik alleen was, mogt ik het voor Hem uitstorten, die wist, dat ik om Zijns Naams wil gevangen zat. Ik kon Hem mijne geheele zaak aanbevelen, en mijn geliefde vrouw en kind, met de geheele gemeente, aan Hem opdragen, in de hoop en verwachting, dat Hij op Zijn tijd Zijnen arm zou openbaren, ter verlossing van Zijn erfdeel; daarop ging ik op mijn leger, en de Heere was zoo goed om mij een verkwikkende slaap te schenken, zoodat ik niet eens bemerkte, dat ik in de gevangenis was. | |||||||||||||||||||||||
Zondag 30 novemberIk ontwaakte verkwikt en gesterkt in mijne nieuwe woning. Niet wetende, wat ik zou lezen, sloeg ik den bijbel open, en vond daar den 17e Psalm; het behaagde den Heere om door Zijnen Heiligen Geest de kracht der waarheid op mijn hart te drukken. Het was mij opmerkelijk, dat mij juist die Psalm voor oogen moest komen, het versterkte mijne verwachting, dat de Heere op weg was om Zijne kerk te verlossen, en ik zong bemoedigd in Gode, de drie eerste verzen van Ps. 68. Ik bragt dien dag gerust door, met de overdenking van de wegen des Heeren tot hier toe met mij gehouden, van de toestand van kerk en vaderland, en ik had tusschenbeide nog gelegenheid aan een gevangene, die naast | |||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||
mij in een hok zat, op vermoeden van diefstal, den eenigen en waarachtigen weg des heils te verkondigen, zoo dat ik op 's Heeren dag, al was het dan ook in de gevangenis, het woord Gods mogt verkondigen; mogt het den Heere behagen om Zijn woord vruchtbaar te maken door Zijnen H. Geest, dan zou mijne opsluiting nog tot blijdschap kunnen verstrekken van de engelen in den hemel. Des namiddags schreef ik een brief aan mijn geliefde vrouw, en aan een paar broeders, welken ik met den cipier medegaf.... Des avonds las ik den eersten brief aan Timotheüs; en hoewel ik mij zelven, voor den Heere, over vele inwendige zonden en ongeregtigheden te verootmoedigen had, mogt ik mijnen getrouwen en onveranderlijken Verbonds God toch danken, dat Hij mij genade gegeven had, om in de bediening des Evangeliums, waarin ik door Hem gesteld was, getrouw te zijn; en na hartelijke opdraging van mij en de mijnen, met de geheele gemeente, in de almachtige bescherming des Heeren, begaf ik mij ter rust. | |||||||||||||||||||||||
Maandag 1 decemberIk las een gedeelte van het leven van Toplady, hetgeen mij bevestigde in het geloof; daar ik bij hem dezelfde beginselen vond, die ik, door genade, in mijzelven mogt ontdekken; ja, het is één geloof, hetwelk Gods volk op aarde oefent, al zijn zij ook door eene menigte jaren van elkander, naar het lichaam, gescheiden. | |||||||||||||||||||||||
Woensdag 3 decemberTerwijl ik bezig was met schrijven, kwamen drie broeders, met name mij onbekend, mij bezoeken en bragten mij de tijding dat ds de Cock zeer welgemoed was in zijne gevangenis. Wij spraken onderling over de trouw Gods, die de zijnen nooit zal begeven of verlaten; en na broederlijk afscheid vertrokken zij. Des nademiddags was ik buitengewoon dof, gevoelloos en huiverig, door de vochtige, gure buitenlucht, welke door de traliën in de gevangenis drong; ik las nog op verzoek van een mijner medegevangenen, die in een ander hok zat, Jesaja 24 en 2 Petri 2, doch het woord was voor mij gesloten. Wij hebben zoo gedurig behoefte aan dien H. Geest, welke Christus aan Zijne gemeente beloofd heeft, zullen wij eenigszins door het Woord Gods verkwikt, getroost en geleerd worden. Toen ik het licht opgestoken had, las ik het tweede hoofdstuk van het schoone werk van Mr. G. Groen van Prinsterer met veel genoegen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||
lady. Ik merkte daarin (bladz. 59) hoe hij, met merkbaar nut, eenige stukken van de Handelingen der Dordtse Synode gelezen had, en wel, toen hij in eene gemoedsstemming verkeerde, aangedaan wegens de Goddelijke vertroosting, en begunstigd met de liefelijke stralen van het aangezigt zijns hemelschen Vaders. Hoe is het mogelijk, dat Leeraars, die dezelfde waarheden moeten onderwijzen, waarin Toplady zooveel zaligheid vond, zelfs in het gezigt van de naderenden dood, op die Synoden zo gebeten zijn, en de aldaar bevestigde waarheden als dweeperij uitmaken en vervolgen, en desniettegenstaande gereformeerd genaamd willen worden.... Ik maakte verder nog eene voor mij bevestigende opmerking; ik had in den nazomer eens gepredikt over Joh. 16:8: En die (namelijk de H. Geest) gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid en van oordeel. Ik vond daarin, de plaats in verband beschouwende met het vervolg, het geheele werk des H. Geestes, in het teregtbrengen des zondaars, ter overtuiging, ter vertroosting, en ter heiliging; en dewijl die plaats dikwijls zoo oppervlakkig wordt aangehaald, en meestal ter aanduiding van de ontdekkende genade, had ik er opzettelijk over gehandeld. Ik werd nu in dit gevoelen bevestigd door Toplady, die er genoegzaam 80 jaren vroeger even zoo over gedacht heeft’.
Ook in Appingedam was honger naar het brood des levens, zodat - volgens de overlevering - verschillende Damsters op zondagmorgen om 3 uur te paard naar Ulrum trokken om de kerkdienst, die om 9 uur begon en waarin ds de Cock voorging, bij te wonen. Het is merkwaardig, dat we in menig Gronings dorp, vaak ver van Ulrum gelegen, deze overlevering van het gaan naar Ulrum om de Cock te beluisteren, hebben aangetroffen. Toen ds de Cock op 26 februari '35 uit de gevangenis vrij was gekomen, begon hij al spoedig zijn tochten langs de Afgescheiden kernen in dorp en stad. Overal institueerde hij gemeenten. Zo bezocht hij 3-4 mei 1835 ook Appingedam en Delfzijl en doopte daar verscheidene kinderen. In het jaar 1835 was het door afscheidingen her en der ook in de kerkelijke wereld van Appingedam en omgeving steeds roeriger geworden. De Hervormde classis Appingedam probeerde in deze voor haar zorgvolle dagen een voorzichtig beleid te voeren, en op geen enkele wijze Afgescheidenen wind in de zeilen te blazen. Dit bleek o.m. uit een merkwaardige kwestie, die ze te behandelen kreeg. Wat was het geval? Een zekere Albertus Klaassen Krol te Tjamsweer had zich beklaagd over het feit, dat noch de predikant van Appingedam noch die van Tjamsweer zijn kind had willen dopen i.v.m. een geschil tussen de diaconieën van beide gemeenten over het onderhoud der armen. De minister - bij wie de klacht was terechtgekomen - stuurde het schrijven door naar de classis. En deze zette in haar antwoord de zaak nu als volgt uiteen: De weigering van de Appingedamse ds M. Hefting om het kind te dopen was geen gevolg van een diaconale ruzie over een geval van ondersteuning, maar hing | |||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||
samen met het feit dat Krol tot de gemeente Tjamsweer behoorde. Daarom voelde ds Hefting als nog nieuw predikant te Appingedam zich bezwaard om een kind uit Tjamsweer in de gemeente van Appingedam door de doop op te nemen, daar dit strijdig zou zijn met de kerkelijke verordeningen. Het in Ulrum dopen van kinderen uit andere gemeenten door ds de Cock zal hem ongetwijfeld voor de geest hebben gestaan. In Tjamsweer had zich in 1819 trouwens al een soortgelijk geval voorgedaan, toen ds Kruizinga een kind uit Delfzijl had gedoopt, met als nasleep een hele kerkelijke procedure (zie Delfzijl). De classis deelde verder mee. dat de kerkeraad van Tjamsweer tegen ds Hefting echter aanvoerde, dat de bewoners van het Bolwerk en de Wierde (een groepje huizen vlak tegen Appingedam aangelegen), sinds onheuglijke tijden door dit stadje waren beschouwd als eigen ingezetenen van Appingedam. Net als vroeger gingen de bewoners van die ‘streken’ ook nu nog in Appingedam naar de kerk. Daar volgden ze catechetisch onderwijs, daar deden ze belijdenis en vierden ze Avondmaal en daar werden ook hun doden begraven. Daar waren ook altijd hun kinderen gedoopt zonder dat overschrijving in het doopboek van Tjamsweer had plaatsgevonden. En ds Hitjer en de tegenwoordige ds Hefting hadden nog nooit aan hun kollega's in Tjamsweer toestemming gevraagd voor het dopen van kinderen, op het Bolwerk of de Wierde geboren. Het onthouden van de doop aan kinderen van ouders, wonende op het Bolwerk of de Wierde, moest men dus als een willekeurige handelwijze van de Appingedamster kerkeraad beschouwen, temeer nog daar de mensen van het Bolwerk en de Wierde wel in Appingedam tot het Avondmaal werden toegelaten. Daarom - aldus de kerkeraad van Tjamsweer - hoefde hun predikant kinderen uit die ‘streken’ niet te dopen. De classis voegde er nog aan toe, dat de bewoners van het Bolwerk eerder tot de bewoners van Appingedam - oudtijds een stad zijnde - moesten gerekend worden dan tot die van het verder afgelegen dorp Tjamsweer. Ze woonden immers veel dichter bij de kerk van Appingedam dan bij die van Tjamsweer: ze konden de eerste plaats binnen 5 minuten via een geplaveide weg bereiken, terwijl de tweede ruim een half uur gaans verwijderd lag en de weg erheen vooral Ín de wintertijd haast niet te begaan was. De classis noemde tenslotte de weigering van de Appingedamster kerkeraad om het kind van Krol te dopen zeer onvoorzichtig in een tijd van ‘godsdienstige woelingen’ en ze zou, als de klager zich tot de classis had gewend, de kerkeraad van Appingedam bevolen hebben het bewuste kind te dopenGa naar eindnoot5. Men ziet hoe de classis het geven van elke aanstoot wilde vermijden en gevolg trachtte te geven aan een gedrukt schrijven van de Algemene Synode van de Hervormde kerk van 16 juli 1834. Hierin voelde deze zich gedrongen om alle predikanten, inzonderheid de jongeren onder hen, liefderijk op te wekken en broederlijk te vermanen om toch in hun openbaar en bizonder onderwijs, zich met bedachtzaamheid te onthouden van alles wat de zuiverheid van hun belijdenis en Evangelische prediking enigszins in verdenking zou kunnen brengen of zelfs | |||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||
aanleiding geven, dat die miskend, veracht en belasterd werd. Wel voegde de Synode er dreigend aan toe, dat de Prov. synode met verdubbelde aandacht moest toezien zowel op het gedrag der Leraren als op alle woelingen van onruststokers en geheime opruiers, zodat moedwil en scheurziekte door tijdige en gepaste toepassing van de kerkelijke tucht beteugeld en geweerd konden worden. | |||||||||||||||||||||||
InstitueringOp 13 en 14 september 1835 was de Cock weer in Appingedam; twee belangrijke data in de geschiedenis van de Afgescheiden kerk. Want die 13e september 1835 wordt beschouwd als de dag der instituering. In het uitstekend geordend archief is nog een stuk aanwezig, dat betrekking heeft op deze dag. De aanhef luidt: ‘Namen der gelovigen, die Zondag den 13en september in de vreze en de mogendheden des Heeren het ampt der gelovigen hebben aangenomen’ en dan leest men daaronder in verbleekte inkt de namen van hen, die onder leiding van ds H. de Cock op die dag een zelfstandig kerkelijk leven begonnen. Op 13 september werden twee ouderlingen en twee diakenen gekozen, die de volgende dag door de Cock in hun ambt werden bevestigd.Ga naar eindnoot6 Het waren:
Die 13e september, de dag der instituering, doopte de Cock 3 kinderen n.l.
En de volgende dag:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||
Het is zeker, dat de gemeente aanvankelijk in groepen bijeenkwam. Dat moest ook wel, want vergaderen met meer dan 20 personen was verboden. Als plaatsen van samenkomst vonden we opgegeven de woning van de timmerman Heertjen T. Hoeksema, op de hoek van de Solwerderstraat en St. Annastraat (waar nu een banketbakkerij is gevestigd), van bakker Schelte Veldman in de Dijkstraat, van kruidenier K.O. van Dam in de Solwerderstraat (oost), van de landbouwer J. Smit van 't Eiland ten zuiden van Opwierde en van P.J. Bolhuis, bakker in de Koningstraat.Ga naar eindnoot7 Gebrek aan geschoolde leiding blijkt uit het kinderlijk eenvoudig begin van de handelingen van de kerkeraad: ‘Daar er tot dusver geen schrijfboek voor de handelingen des kerkeraads bestond en er ook niets belangrijks is behandeld, zo zijn de vergaderingen ook niet aangetekend’. De 5e mei 1836 is de datum van de eerste genotuleerde vergadering. De notulen van die eerste jaren zijn voorbeelden van soberheid, b.v.: 1 september is de kerkeraad vergaderd geweest als voren. Soms had de kerkeraad ‘een broederlijke bespreking over de weg der vrije genade en de bevinding van Gods kinderen op dien Wonderweg’. Uiteraard kwamen ook aan de orde huisbezoek, catechisatie, diensten te Opwierde en Krewerd, kerkvisitatie en tuchtzaken. Het ‘kasboek’ doet ons een blik werpen op de financiële huishouding van de kerk. We geven enkele bizonderheden door:
De kerkelijke bijdrage bedroeg ten hoogste f 2,50 per jaar, te betalen in 4 termijnen. 't Boekjaar liep van mei tot mei. 19 mei '36 waren
Dit was het zwakke, prille begin. Over 1842 zijn die cijfers resp. f 666,51 en f 448,83½ met een voordelig saldo van f 217,67½. Een paar merkwaardige posten zijn:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||
Een synode kostte dus toen ook al veel geld. Met ‘'t gezelschap’ wordt de samenkomst der gelovigen in particuliere huizen bedoeld, de ‘snik’ was een soort trekschuit. Ds de Cock bezocht de gemeente weer op 27 april en 2 mei '36 en het was op zijn advies, dat officieel kennis werd gegeven van de Afscheiding. Dit gebeurde ruim een half jaar na de instituering. In de notulen staat: ‘Wij ondergetekenden, leden dusver van de Synodale Herv. Kerk te Appingedam, door doop of belijdenis, ziende het gehele verval dier kerk in leer, dienst en tucht, scheiden daarvan vrijwillig ons af naar art. 2 van het algemeen reglement en art. 28 van onze Geloofsbelijdenis, gegrond op Gods Woord’. Volgen 34 namen. Dit stuk werd de 28e mei 1836 aan de hervormde kerkeraad gezonden. Eenzelfde stuk is gestuurd aan de hervormde gemeente te Solwerd met 3 namen ondertekend, idem te Opwierde met 25 en idem te Krewerd met 9 namenGa naar eindnoot8. Tjamsweer wordt niet genoemd, omdat de Tjamsweerders bij de Afgescheiden kerk van Wirdum hoorden.
Ouderling F. Chris presideerde de eerste genotuleerde vergadering, liet zingen Ps. 25:2, waarna hij voorging in gebed. Aan het slot zongen de broeders het laatste vers van de Avondzang. Ouderling H. Hoeksema eindigde. Op deze eerste vergadering besloten de broeders enkele leden te vermanen de rustdag te heiligen en ‘vlijtiger’ de bijeenkomsten bij te wonen. Ook kwam een geval van ‘bloedschande’, bedreven door een zuster der gemeente, ter sprake. Op 7 oktober 1836 is ds de Cock aanwezig ‘om enige leden der gemeente, die in onenigheid leefden’, te verzoenen, wat mag gelukken. De volgende dag verzoekt de reeds bejaarde F. Chris ‘om huiselijke bezwaaren’ ontheffing als ouderling; diaken K.O. van Dam volgt hem op en Albert StratingGa naar eindnoot9 wordt nu diaken. Voor Opwierde wordt Jan Omges tot ouderling gekozen; de Cock bevestigt hen in hun ambt.Ga naar eindnoot10 Weer een paar dagen later (14 oktober) vraagt ds de Cock, of er in de gemeente ook enigen zijn, die ‘de vrijmoedigheid des gebeds’ bezitten. Ze moeten dan naar Krewerd gaan om daar de gemeente te stichten, want ook hier worden samenkomsten gehouden, zij het voorlopig onder toezicht van Appingedam. J.B. Smith, S. Veldman en C. Kuikman verklaren zich hiertoe bereid. Het volgend jaar wordt Opwierde op dezelfde manier geholpen. F. Chris doet nu ook mee. Op 28 juni 1838 is er kerkvisitatie, die gebracht wordt door de visitatoren K.S. van der Schuur uit Delfzijl en Jan Nienhuis uit Garrelsweer. Als het onderwijs ter sprake komt, stellen dezen vast, dat het de plicht van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||
de kerkeraad is om de ouders die nun kinderen nog naar de ‘liberaale’ school’ sturen ‘daarvan af te manen’.
Er breken nu enkele moeilijke, verdrietige jaren voor kerkeraad en gemeente aan, want partijschappen en twisten steken de kop op. S. Veldman wordt op de kerkeraad ontboden. Daar moet hij zich nader verklaren over zijn bezwaren, hierin bestaande ‘dat de kerk niet rechtzinnig is en ds Brummelkamp een afval der heiligen stelde in zijn predikatie op de Bededag,’ dus dat ware gelovigen weer konden af vallen. Ook de Utrechtse Kerkenorde, die in de Afgescheiden kerken voor de Dordtse in de plaats was gekomen, kan in zijn ogen geen genade vinden. Het resultaat van zijn gesprek met de kerkeraad is negatief. Veldman blijft bij zijn gevoelen en verdedigt hen ‘die in opstand tegen de kerk zijn’.Ga naar eindnoot11 De broeders zijn nu ook van oordeel, dat er in het belang der gemeente op zondag bij Veldman geen ‘gezelschap’ meer onder verantwoordelijkheid van de kerkeraad mag gehouden worden. Zelfs de Cock, wiens assistentie de volgende week wordt ingeroepen, vermag bij de bakker in de Dijkstraat niets te bereiken. In november 1839 wordt Veldman opnieuw vermaand en opgewekt zich weer met de gemeente te verenigen. Hij blijft echter volharden in zijn vijandige houding, wil niet eens de burgerlijke beleefdheid opbrengen om te groeten en volhardt in zijn dwalingen. Afhouding van het Avondmaal is het onvermijdelijk gevolg.Ga naar eindnoot12 Het is duidelijk, dat Veldman sympathiseerde met de Kruisgezinden, wier opvattingen in het vlak bij Appingedam gelegen Delfzijl zo'n sterke en onverzettelijke voorvechter vonden in de persoon van de in de historie der Afscheiding bekend geworden Jacobus Klok. Dan volgt er een periode in de kerkeraadsnotulen (3 december 1839-6 april 1841), waarin we weinig anders vermeld vinden dan dat H. Hoeksema aan het begin der vergadering in gebed voorgaat en K.O. van Dam aan het eind dankt. Maakte het kerkelijk leven een inzinking door? Lag er een druk op het kerkelijk leven? Het kerkvisitatie-rapport van 25 juni 1840 constateert dat ouderling Jan Omges ‘wat slap is in zijn dienst; vooral in het bezoeken van kranken of ook die anders in bedrukte en bedroevende omstandigheden zijn als ook de overige ouderlingen, die wat nalatig waren in de huisbezoekingen’. Ze werden door de visitatoren ‘met een broederlijke vermaning opgewekt’.
Het volgend jaar ontstond vlak voor een kerkeraadsvergadering een hevige twist tussen de ouderlingen Heertje Hoeksema en Jan Omges van Opwierde. Laatst genoemde liep woedend weg en zei zijn ambt te zullen neerleggen.Ga naar eindnoot13 Op dinsdag 6 juli 1841 bemoeiden de kerkvisitatoren zich met dit geval. Nadat ze eerst hadden vastgesteld, dat Omges nog steeds nalatig was in het doen van huisbezoek, bespraken ze vervolgens genoemde ruzie en probeerden een oplossing te bereiken, tevergeefs echter. Ze concludeerden nu, dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||
het Omges' schuld was en besloten - als deze zijn verdenking van Hoeksema niet wilde opgeven - hem ‘onder de censuur van vermaning te stellen’. | |||||||||||||||||||||||
Erkenning als kerkIn het jaar 1841 viel een belangrijke beslissing voor de gemeente. Op 6 april besloot de kerkeraad bij de Overheid erkenning als een Chr. Afgescheiden gemeente aan te vragen. Er werd een adres, gedateerd 26 april 1841 en ondertekend door 75 personen aan de koning verzonden, waarna reeds 6 juli bij K.B. het bestaansrecht der gemeente werd erkend. Ze zou haar openbare eredienst uitoefenen in het bovenvertrek van de woning behorende aan de timmerman Heertjen Tjaard Hoeksema, staande en gelegen in de Solwerderstraat, getekend no. 163. Dit was op de hoek Solwerderstraat- St. Annastraat. Het ‘Boek van Ontvangst en Uitgaaf voor de Kerk van de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Appingedam’, beginnend 11 januari 1842, vermeldt voor dit en het volgend jaar een serie uitbetalingen aan H.T. Hoeksema ‘wegens timmerloon’. Ook worden we de kwartaalbedragen gewaar, ontvangen voor de vertimmering van het gebouw tot kerk. J. Poort leverde teer, Anna Bouwes maakte de glasgordijnen, K.S. Rozeboom verkocht 300 stuks oude stenen tegen f 10.- de 1000, W.K. Boelkens betaalde f 4,50 voor het overnemen van oud ijzer, C. Hansen leverde ‘verwstoffen’ en ontving ‘verwloon’. Een nieuwe ‘kaarsesnuiter’ kostte 35 cent; een ‘glazewascher’ kreeg 95 cent uitbetaald en ‘kasjoen’ (touw) kostte 5 cent. Aardig zijn ook de volgende postjes: D.J. Draak kreeg de kosten vergoed voor het brengen van ds Timmerman van Appingedam naar Warffum en D.J. Smit te Opwierde kreeg f 1.- voor het brengen van ds H. de Cock en f 3,30 voor het halen van ds Mijdema (5 juli '42), met wie wel ds R.P. Medema bedoeld zal zijn. Of was het de lerend ouderling A.E. Mijdema uit Delfzijl? Later werd een pastorie gebouwd in de Cornelis Albertstraat oftewel de Spekkersgang en daar verrees ook de eerste kerk, op de plaats, waar nu het Damster Roekhuis is gevestigd. Reeds in 1852 bleek het gebouw te klein geworden. Toen kochten kerkvoogden het huis ‘De Beurs’ voor f 4000.- een herberg met zaal om in te richten als pastorie en kerkgebouw. Dit huis ‘De Beurs’ stond op dezelfde plaats, waar nu de gereformeerde kerk en voormalige pastorie staan. ‘Op deze historische plek - lezen we - stond in de bloeitijd van de stad Appingedam het Muntgebouw. Waar eens uit de edele metalen de goede Damster daalders werden geslagen, daar wordt nu gegraven in de goudmijn van Gods Woord en de gevonden schat in goede pasmunt in de prediking doorgegeven’.Ga naar eindnoot14 Of daar ooit Damster daalders geslagen zijn? Zeker niet. Maar de vergelijking is toch aardig. | |||||||||||||||||||||||
Helenius de Cock (1845-'47)Pas op 7 december 1845 deed de eerste predikant zijn intree. Het was He- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||
lenius de Cock. Het werd al zijn tweede gemeente.Ga naar eindnoot15 Zijn eerste was N. Pekela geweest. Nog in 1843 had de kerkeraad het financieel te bezwaarlijk geoordeeld een eigen predikant te beroepen. Men wilde berusten en wachten ‘tot den tijd toe, dat het den Heere mogt behaagen meer oopening in dezen weg te schenken’. Die ‘opening’ kwam enkele jaren later. Op zondagavond 7 september '45 werd ds Helenius de Cock met op twee na algemene stemmen uit een 3-tal gekozen, op een tractement van f 400 en vrij wonen.Ga naar eindnoot16 Ds de Cock schrijft voortaan de notulen. Op 21 september 1846 komt de attestatie binnen van Anna van Andel, afgegeven door de Chr. Afgescheiden gemeente van 's Hertogenbosch. Ze was zo juist de huisvrouw van ds Helenius de Cock geworden.
Om de gemeente des te beter te kunnen bewerken, wordt ze in 4 wijken verdeeld; de predikant en elke ouderling krijgen één daarvan toegewezen:
Helenius de Cock is niet lang in Appingedam werkzaam geweest, nog geen twee jaar. Dan vertrekt hij naar 's Hertogenbosch, de stad waar zijn vrouw vandaan kwam. Zijn laatste notulen zijn van 12 juli 1847. Ds P.A. Wiersinga volgde hem op (1848-'78) Vervolgens kwam ds G. Geerds, die de gemeente diende van 1879-1916. |
|