De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 1. De Bevelanden en Zeeuws Vlaanderen
(1987)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||
XIII GroedeOok in westelijk Zeeuws-Vlaanderen is in 1836 een Afgescheiden gemeente of althans een Afgescheiden groep ontstaan, namelijk in Groede. Dit blijkt uit een aantekening in het kasboek en uit het bewaard gebleven lidmatenboek, dat met 1836 begint en waarin bij verscheidene namen het jaar van aansluiting wordt vermeld. We noteerden daaruit tweemaal het jaar 1836 en driemaal 1837. Groede ligt aan de rand van westelijk Zeeuws-Vlaanderen, hemelsbreed maar een paar km van de Noordzee vandaan. In het dorp zelf leeft de herinnering aan de 17-eeuwse dichter Jacob Cats nog voort in de naam ‘Catsbank’ in de Hervormde kerk en de ‘Catshoeve’, even ten noorden van het dorp gelegen. Een gevolg van het feit, dat de grootgrondbezitters Jacob Cats en zijn broer Cornelis de in de 80-jarige oorlog onder water gezette polders om Groede heen in 1612 opnieuw lieten indijken. Het 12-jarig Bestand was toen enkele jaren oud. Enkele dichtbij liggende dorpen naar het zuidwesten toe zijn Nieuwvliet en Cadzand, en de andere kant uit Breskens, aan de monding van de Westerschelde gelegen. Wat dieper het binnenland in vinden we o.a. Oostburg, Schoondijke en Biervliet. In de bovengenoemde dorpen woonden Afgescheidenen, maar het waren er maar heel enkelen. Wanneer we nu eerst een blik werpen op het zielental van de Hervormde gemeenten in de zo juist genoemde dorpen en even letten op de plaatselijke predikanten omstreeks 1840, dan vinden we de volgende gegevens: In 1836 bedroeg het zielental:
In dit overzichtje is Groede dus de grootste Hervormde gemeente. In Groede woonden ook nog 200 Rooms-Katholieken en 100 Evangelisch- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||
Luthersen. De laatstgenoemden waren in de regel afstammelingen van in 1733 om hun geloof verdreven Salzburgers. Ze beschikten over een eigen kerkgebouw. Dezelfde bron geeft 35 Afgescheidenen op (1843).Ga naar eindnoot2 Van 1827-'51 werd de Hervormde gemeente te Groede gediend door ds. G.G. Brugman, die noodgedwongen zijn emeritaat had moeten aanvragen, nadat hij het jaar daarvoor (1850) tijdens het preken onwel was geworden. Omdat hij niet in staat was persoonlijk van zijn gemeente afscheid te nemen, deed zijn vriend ds. A. Houtkamp van het naburige Nieuwvliet dit namens hem. Deze sprak n.a.v. Hand. 20:32; ‘En nu, broeders, ik beveel u Gode en den woorde zijner genade, die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.’ Aan het eind van de plechtigheid bracht ds. Houtkamp ‘de laatste zegenbeden en raadgevingen van onzen Leeraar en Vriend over’.Ga naar eindnoot3 In juli 1854 is ds. Brugman overleden, 61 jaar oud. Hij was 24 jaar in de gemeente van Groede werkzaam geweest. In Nieuwvliet stond van 1825 tot zijn emeritaat in 1852 ds. A. Houtkamp, dus 27 jaar lang. In juni '63 is hij in Groede overleden, ruim 72 jaar oud. In zijn in memoriam vonden we van hem vermeld, dat hij altijd het evangelie van Christus had gepreekt ‘met dien helderen blik en in dien milden geest, die zijn verstand en hart eer aandeden’. Nog in 1861 had hij in Nieuwvliet gepreekt ter herdenking van zijn 50-jarig ambtsjubileum.Ga naar eindnoot4 In Cadzand is van 1828-'32 Hervormd predikant geweest J. van Rhee, in 1832 vertrokken naar Biggekerke op Walcheren, de directe voorganger van ds. Budding aldaar. Hij preekte beslist rechtzinnig, heeft later nog een poosje bij de Afgescheidenen gehoord, maar is als predikant op minder eervolle wijze uit hun kring verdwenen. Hij werd in Cadzand in 1833 opgevolgd door J.P. van Hall, die in '44 zijn ambt neerlegde. In de 18e eeuw was in Cadzand een niet kleine Waalse gemeente, bestaande uit Hugenoten en de nakomelingen daarvan, die na de intrekking van het edict van Nantes in 1685 uit de omgeving van Rijssel en Pas de Calais o.a. naar westelijk Zeeuws-Vlaanderen waren uitgeweken. Het verhaal gaat, dat men op zon- en feestdagen in Cadzand meer Frans dan Nederlands hoorde spreken. Nu nog verraden vele familienamen in die omgeving hun Franse herkomst. In 1794 is de Waalse gemeente samengegaan met de Hervormde. De laatste Waalse predikant in Cadzand was Jean André Arnosi, die in 1797 vertrok naar de Hervormde gemeente te Borssele op Zuid-Beveland (waar hij 1833 emeritus werd). Omstreeks 1845 waren er in Cadzand ook nog 19 Rooms-Katholieken en 10 Afgescheidenen. Deze laatsten behoorden tot de gemeente te Groede. In de Hervormde gemeente van Schoondijke stond van 1805-em.'34 ds. Cornelis Schiettekatte, die in januari 1846 in Middelburg op 81-jarige leeftijd overleed. Bijna 30 jaar had hij de gemeente van Schoondijke gediend. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||
Hij was in 1835 in Schoondijke opgevolgd door ds. Gerrit Vrolijk, die in augustus '57 daar overleed, een weduwe en 3 kinderen nalatende. Uit zijn in memoriam nemen we het volgende over: ‘...de ontslapene was een liefhebbend zorgvol echtgenoot en vader, een helderdenkend, onvermoeid werkzaam Leeraar, een hartelijke ringbroeder, gedurende 15 jaren een waardig lid van het Klassik. Bestuur en een ijverig beoefenaar der geschiedenis, van welke laatste onderscheidene recensiën en eenige eigene opstellen in de Vaderlandsche Letteroefeningen de bewijzen hebben opgeleverd.’ ‘Algemeen was dan ook de droefheid’ toen ds. A.C. van Altena, predikant te Hoofdplaat zijn overlijden aan de gemeente bekend maakte en op dinsdag d.a.v. de begrafenis plaatsvond. De kist werd gedragen door de leden van de kerkeraad en gevolgd door o.a. al zijn ringbroeders. Zijn vriend ds. G. Batteké van Breskens, die hem 22 jaar geleden als predikant had bevestigd, sprak een hartelijk woord tot zijn nagedachtenis, terwijl zijn academievriend en ringbroeder W. Gouda Quint van Nieuwvliet op rijm enige gevoelvolle woorden sprak. De 30e augustus ‘herdacht ds. Batteké als consulent den waardigen overledene nader voor de Gemeente n.a.v. Jesaja 55:8 en 9. Zijn stof ruste in vrede en zijn werkzame geest zij heengegaan, om in hoogere kringen den raad Gods te dienen’.Ga naar eindnoot5 In Biervliet heeft van 1810-'39 ds. Daniël van Basselaar gestaan, een niet onbesproken figuur.Ga naar eindnoot6 Hij was ongetwijfeld een aanhanger van de ‘verlichtingsgedachten’ van die tijd. | |||||||||||||||||||||||||
Ontstaan Chr. Afgescheiden kerkNadat we zo enige Hervormde predikanten uit Groede en omgeving de revue hebben laten passeren, richten we nu speciaal onze blik op de Afgescheiden gemeente van Groede. Van het prille ontstaan daarvan is niet zoveel bekend. Maar het notulenboek van de Hervormde kerkeraad van Groede verstrekt ons daarover toch enige belangrijke gegevens. Op 14 februari 1836 ontving dit college een schrijven van Abm. Eernisse en Dirk Schaap, gedateerd Groede, 13 februari 1836. Ze deelden hierin mee, dat ‘de overtuiging van ons gemoed ons toeroept, dat wij niet langer bij een genootschap meugen blijven, daar wij niet mede vereenigen kunnen’. Men kon hun namen in het lidmatenboek wel ‘doorschrabben’. Ook hoefde de kerkeraad hen niet voor een mondeling onderhoud te ontbieden, want ze wensten toch niet ‘terug te gaan’. Het was hun bedoeling zich aan te sluiten ‘aan die Gemeente of Kerke, waar Christus volgens ons en onzer voorvaderen gevoelen het hoofd van is. En voelen ons gewillig door bekwaammakende genade er aan te blijven tot onze laatsten hadem snik’. Ze besloten hun brief met het waarschijnlijk door hen zelf gemaakte gerijmel: ‘Vrienden tis om Jezus zoet
Dat men van u scheyden moet.
Vrienden wilt ons wel verstaan
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||
Tis om Jezus lief gedaan.
Niet uit haat of niet uit nijd
Niet uit drift of niet uit spijd,
Maar omdat gij niet meer leerd
't Geene onze ziel begeert.’
De kerkeraad nam de brief voor kennisgeving aan. Abraham Eernisse was in 1799 in Groede geboren, en getrouwd met Elisabeth Cransberge. De 44-jarige Dirk A. Schaap was van afkomst geen Zeeuw. Zijn wieg had in Katwijk aan Zee gestaan en die van zijn iets jongere vrouw Johanna Dorpaal in Katwijk-Binnen. Een paar maanden later - 23 april 1836 - kwam bij de kerkeraad opnieuw een bericht van onttrekking binnen, dit keer van Aaltje de Groote en haar man Isaäc Eernisse senior, al 77 jaar oud, en van Isaäc Eernisse junior.Ga naar eindnoot7 Ook zij verzochten hun namen in het lidmatenboek door te halen, omdat ze zich al hadden aangesloten bij de ‘weynige weken’ geleden in Middelburg ontstane Afgescheiden gemeente (inderdaad was deze daar op 10 maart '36 gevormd, al was het nog niet in geïnstitueerde vorm). Hun beslissing was ‘waarlijk (een) ongenoeglijke stap voor het vleesch, te meer daar de waerheyd Beminnaars heden ten dage met allerhande scheldnamen gelastert worden. Maar daar wij weten, dat de Zaligmaker gezegd heeft: Weet dat zij het mij eer gedaan hebben dan u, zoo moet een dienstknegt of dienstmaagd niet boven zijn heer willen weezen. Ja, wij wenschen in zoo verre maar met Stefanus voor onze beledigers te bidden, en het oordeel over te laten aan hem wiens oordeel na waerheyd is’. Ook zij eindigden hun brief met een ‘gedicht’ van 8 regels: ‘O Vrienden mogt gij 't nog eens zien
Gij zout met ons na Jezus vlien.’
enz.
Een week later - 30 april '36 - scheidden Cornelis Naaije en Maria Faro zich schriftelijk van de Hervormde kerk af. We nemen hun brief grotendeels op (met enkele Zeeuwse dialectische eigenaardigheden erbij). Gehagte kerkeraad van Groede ‘Wij lezen in Gods Woord, al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven, en hoewel de zaligheid niet aan de Afscheydinge verbonden is, zoo is het tog het leven van onze ziele geworden om ons met dat volk te vereenigen, die in alles onze zalige vaderen doen herleven met die Godsdienst ... die God op het hoogste verhoogt, en den mensch op het diepste vernedert, en daarom verzoeken wij, dat gij onze naamen door schrabt op het ledemate boek, daar wij alles wenschen veijl te hebben voor het leven van onze onsterfelijke zielen, zoodat wij maar wenschen te bidden tot den Heere om onderworpene genade in die weg, die hij met ons houden wil.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||
De brief vervolgt: ‘O Vrienden, het is niet uit haat of nijd tegen uwe persoonen, want wij wenschen met medelijden neer te zien op al die God en zijn volk verachten, en wij moeten zeggen: O wonder van vrije genade, waarom wij ook niet, daar wij ook in ons zelven haters Gods en des naasten ben. O bidden past ons voor alle onze medemenschen. En die leeraars, die de voorvaderlijke Godsdienst beminnaars veragten, wenschen wij genade toe van God om in de schuld te vallen, zoodat ze nog eens herders mogten worden, die Gods volk weyden met wetenschap. Intusschen bidden wij den herder der zielen Jezus Christus, dat hij erders in zijn oogst gelieft uit te stooten, daar zijn volk erderloos is.’ Tenslotte spreken ze nog de wens uit: ‘de Heere opene de blinde zielsoogen van al Zijn, en Zijns volksvijhanden.’Ga naar eindnoot8 Maria Faro is in november 1841 met betuiging van hartelijk leedwezen en berouw naar de Hervormde kerk teruggekeerd. De kerkeraad meende ‘in de geest des Evangelies te handelen’ om deze zuster, die gedwaald had en zulks beleed, ‘de broederlijke hand opnieuw te moeten toereyken en van heden af aan weder als lid der Gemeente te erkennen’.Ga naar eindnoot9 Tenslotte noemen we hier uit 1836 nog een onttrekking, namelijk die van Elisabeth Cransberge, de vrouw van de al eerder genoemde Abraham Eernisse. Op 30 april '36 verzocht ze schriftelijk aan de Hervormde kerkeraad van Groede haar naam in het lidmatenboek door te schrappen, omdat ze zich al had aangesloten bij de Gereformeerde Gemeente van Middelburg ‘tans sedert weinige weken daar gevestigt en (dit) op dezelfde gronden (als) van mijn afgescheydene Vrienden en Vriendinnen, zoo ier als elders...’. Ze zette haar naam onder de woorden ‘Gedaan met dezelfde achtinge voor uwe Persoonen als vooren’. Bij haar naam veroorloven we ons een kleine uitweiding. In 1764 had een niet gering aantal Evangelisch-Lutherse vluchtelingen uit Salzburg (Oostenrijk) - om hun geloof verdreven - zich in Groede gevestigd. In 1733 was trouwens al de eerste golf naar westelijk Zeeuws-Vlaanderen gekomen. Onder hen bevond zich ook een Jacob Cransbühler met zijn vrouw, die onder Schoondijke gingen wonen. Waarschijnlijk is deze Elisabeth Cransberge (ook wel Kransbiller geschreven) een nazaat van bovengenoemd echtpaar. Ze is in 1844 in Groede overleden.Ga naar eindnoot10
Via het brievenboek van de gemeente van MiddelburgGa naar eindnoot11 worden we gewaar, dat Dirk Rietvelt de Hondt uit Groede op 13 maart 1838 aan de kerkeraad te Middelburg (p/a J. Minderhout) een brief had gestuurd, bestemd voor de provinciale vergadering van 14 maart '38. Met als bijlage een kopie van zijn bericht van afscheiding van de Hervormde kerk. In zijn schrijven meldde hij, dat het hem bekend was, dat op die e.k. prov. vergadering o.a. de volgende punten ter sprake zouden komen:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||
Wat het eerste punt betreft, adviseerde hij - om de vrede te bewaren - zich te houden aan wat de meerderheid besliste. En wat het vieren van het Avondmaal aanging, hij wist niet of de eerste Christenen daarvoor naar Jeruzalem of naar de ‘hoofdsteden’ moesten gaan. In dit verband vroeg hij: hoe hebben onze vaderen het gedaan? Een tweede schrijven - in het brievenboek bewaard - is voor ons van meer belang. Het is gedateerd Groede, 5 november 1838 en ook aan de kerkeraad van Middelburg gericht. De leden van Groede hadden van deze kerkeraad een schrijven ontvangen, waarin het ging over de behartiging van de financiële belangen van ds. Budding. verklaarden zich bereid mee te werken. Ook deelden ze mee, dat ‘wij een broeder uijt ons midden namelijk Isaäc Eernisse d'oude als ouderling hebben verkosen’. Hij zou de e.k. provinciale vergadering bezoeken. Dit is voor ons een belangrijk gegeven, want het wijst erop dat in 1838 in Groede een Afgescheiden kerkeraad bestond. Al blijft nog duister, wanneer die gemeente is geïnstitueerd. het stuk was ondertekend door
en ‘per order’ door
Hier hebben we dus weer de namen van enkele (vooraanstaande) lidmaten van de gemeente te Groede. De kwestie met ds. Budding veroorzaakte ook in Groede de nodige deining: op de provinciale vergadering van 23 oktober 1839, waarop ds. Budding ‘ontslagen’ werd, en waarop voor Groede aanwezig was D. Rietvelt de Hondt, koos ‘Groede’ partij vóór ds. Budding en verklaarde zich van hem te zullen blijven bedienen mèt de oude psalmen (van Datheen) en de Dordtse kerkenorde. En zo verscheen van de kleine Afgescheiden gemeente te Groede voortaan geen afgevaardigde meer op de vergaderingen van de classis. Gelukkig kwam er na ruim een jaar een wending ten goede. Want op de classisvergadering van 6 januari '41, gehouden in Goes, waren voor 't eerst ook weer afgevaardigden aanwezig van de gemeenten Groede en Middelburg, die zich sedert de afzetting van ds. Budding niet meer hadden laten vertegenwoordigen. We kregen - wat Groede betreft - belangrijk archivalisch materiaal onder ogen.Ga naar eindnoot13 Op 4 januari 1841 deelde de gemeente te Groede namelijk aan de 2 dagen later te Goes te houden classisvergadering mee, dat ze Abraham Leenhouts tot afgevaardigde had benoemd. Deze had opdracht te verklaren ‘dat wij vereenigt liggen en van den Heere wenschen te mogen hebben de vaderlijke belijdenisse’, zoals die op het Synode van Dordrecht 1618/19 was vastgesteld. Dit kwam er dus op neer, dat de gemeente van Groede zich weer bij het Afgescheiden kerkverband had | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||
aangesloten. De brief was ondertekend door C. Naeije, diaken, en Dirk Rietvelt de Hondt, scriba. Met aan het slot nog de mededeling: ‘onze Gemeente bedraagt 19 à 20 Leeden’. Dus amper 20 belijdende lidmaten. Vier dagen eerder - 1 januari 1841 - hadden scriba Rietvelt de Hondt en diaken Corn. Naeije namens de Afgescheiden gemeente in het 4e district van Zeeland (d.i. westelijk Zeeuws-Vlaanderen) zich ook al tot de gemeenten in Zeeland gewend, met een verzoek om steun voor een diaconaal noodgeval. Het betrof Isaäc EernisseGa naar eindnoot14 uit Groede, van wie tengevolge van ‘de bekende P aardenziekte’, 6 paarden waren doodgegaan, zodat hij ‘buiten bestaan’ was gekomen. Drie paarden had hij ‘onmisbaar’ nodig, en de overige drie kon hij ‘uitgewinterd zijnde’ wel verkopen om de ‘tevoren beleende gelden’ terug te betalen. Hij had namelijk voeder genoeg. Het verzoek was nu deze Isaäc Eernisse financieel te helpen ‘uit christelijke liefde, zonder die onchristelijke assurantiën’ om zo aan de wereld te tonen, ‘dat onze vaderen en wij geen assurantiën nodig hebben om elkander te helpen, maar alleen het oprechte geloof, dat door de liefde is werkende’. Het was nu de plicht aan Eernisse christelijke naastenliefde te bewijzen om te laten zien, dat als één lid lijdt, alle leden lijden. De classis besloot mee te werken en Abraham Leenhouts werd belast met de ontvangst van de liefdegaven. Het kerkelijk leven in de kleine gemeente van Groede was gebaat met de komst van ds. C. van der Meulen in Goes, half juni 1841. Hij moest ook naar vermogen alle andere vacante Zeeuwse kerken helpen. In zijn Memories noteerde Jannes van de Luijster bij het jaar 1841, dat ds. Van der Meulen op zondag 18 juli in Groede had gepreekt ‘in de schuur van kennissen’. Het was diens ‘eerste prediking aldaar’. Van de Luijster zelf was ‘meede geweest voor gezelschap’. We merken op, dat diaken Cornelis Naeije een zwager was van Jannes van de Luijster (die met Dina Naeije was getrouwd), en dat Van de Luijster zelf ook een tijd lang in westelijk Zeeuws-Vlaanderen had geboerd (zie hoofdstuk Borssele). Diezelfde dag had ‘kandidaat C. Steketee bij mij gepredikt’. Weer een opmerking onzerzijds: C. Steketee - die een jaar later dominee in Nieuwdorp bij Borssele zou worden - is in 1843 getrouwd met een 19-jarig meisje uit Groede, namelijk Johanna Sara van Overbeeke. | |||||||||||||||||||||||||
ErkenningDat de gemeente van Groede, organisatorisch gezien, sterker werd, bewijst het verzoek aan de Koning om erkenning als Chr. Afgescheiden gemeente. De eerste aanvraag was gedateerd Groede, 9 juli 1841 en was uit aller naam alleen ondertekend door Dirk Schaap en Cornelis Naeije, resp. ouderling en diaken. Ze noemden zich ‘inwoners van de Gemeente Groede, vierde district der Provincie Zeeland en andere naburige plaatsen’. Welke dat waren, hebben we hierboven al gezien. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||
Op 6 september '41 ging een hernieuwd verzoekschrift in zee, nu ondertekend door 19 personen. We geven ze hier door, met enkele persoonsgegevens erbij:
Bij K.B. van 16 oktober 1841 no. 80 kwam de erkenning af. Ze zouden kerken in een gebouw in de Waterstraat (kadastraal sectie C. no. 817). Bij K.B. van 19 januari 1844 no. 61 kreeg de gemeente toestemming voor de aankoop van een woonhuis, erf en tuin te Groede sectie C. no. 820 en 819, groot 96 ellen, 57 palmen, 75 duimen ter vergroting van het kerkgebouw. | |||||||||||||||||||||||||
Iets uit het kerkelijk levenIn een schrijven uit Groede, gedateerd 3 januari 1842 en gericht aan de classisvergadering, die enige dagen later zou samenkomen, werd meegedeeld, dat D. Rietvelt de Hondt aangewezen was om de gemeente van Groede te vertegenwoordigen. Maar dit kon helaas niet doorgaan, omdat hij door de ‘stremming’ in dit seizoen (ijs en sneeuw?) dan 8 dagen kwijt geweest zou zijn in zijn beroep. Verder stond er in de brief, dat ten aanzien van de 20 lidmaten ‘alles is zoo als het tevoren was’. Alleen Maria Faro was weer tot de ‘liberalen’ (Hervormden) overgegaan. Daar stond echter tegenover, dat een ruim 16-jarige dochter van SchaapGa naar eindnoot15, en één van Cornelis NaeijeGa naar eindnoot16 ‘getrouwelijk bij ons komen, hebbende de wereld een scheidbrief gegeven’. De meisjes zelf zeiden, dat de preken van ds. Van der Meulen het middel | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||
tot hun bekering waren geweest. Nog meer jonge mensen wilden zich ‘bij ons’ voegen, maar ze werden allen vooral door ‘de oude christenen buiten’ tegengehouden dit te doen. ‘De Heere kome zelve Zijne Kerke te hulpe.’ Rietvelt de Hondt meende dit de classisvergadering te moeten schrijven ‘vooral tot opwekking en versterking’ van ds. Van der Meulen ‘om tot ons te koomen met warmen ijver en hoop op de Goddelijke genade’. Van der Meulen kon dan zelf zien, hoe ruim zijn ‘dienst’ in Groede al gezegend was geweest. Men hoopt hem a.s. vrijdag in gezondheid aan de haven van Breskens te kunnen afhalen. Bijna een half jaar later - 2 juli 1842 - stuurde dezelfde schrijver vanuit Groede opnieuw een brief aan de classicale vergadering te Goes, te houden op 5 en 6 juli 1842. Het was een heel lang stuk en - naar hij zelf zei - geschreven ‘uit innige begeerte tot den welstand der kerke in het 4de district van Zeeland’ (waarin Groede lag). Nu, hij luchtte zijn hart wel, maar het was niet zoveel moois wat hij vertelde. In 1841 had hij zich ‘inwendig opgewekt’ gevoeld om ‘voor den God Jakobs eene woonstede te koopen’. Dat was een schuurtje met de bedoeling het tot een kerkje te verbouwen. Pieter van Roo, de timmerman, moest dit dan voor ƒ 300,- doen ‘als zijnde hij onze timmerman van over 20 jaar’. Zo had De Hondt het zich ingedacht en beslist. Maar er ontstond - zoals het bij dergelijke gevallen in de regel gaat - verschil van mening over de financiering. Er werd voorgesteld de verbouwing aan te besteden of timmerman Jacob Eernisse - lid van de gemeente - moest het met zijn 3 zoons ‘in daggeld’ willen doen. Daartegen brachten De Hondt en zijn medestander Dirk Schaap weer in, dat álle broeders zo weinig verdienden en zo achteruit gingen. En moest nu juist Jacob Eernisse ‘zijn oude loon’ hebben, en ‘hij alleen wittebrood eten en de andere broeders roggebrood?’ Er was nog een kwestie van weinig verheffende aard. Hieruit bleek duidelijk De Hondts gekrenkte eergevoel. Op 17 mei '42 was er bij Dirk Schaap aan huis een gemeentevergadering samengeroepen om een ouderling te kiezen. De vergadering koos Abraham Leenhouts. Nu voelde De Hondt zich gepasseerd. Hij was immers bijna 6 jaar ouder dan Leenhouts en Van der Borgh, de kandidaten van Groede en Cadzand. Bovendien had hij lang de gemeente helpen ‘meeregeren’ en ook catechisaties gegeven. Nooit had iemand op zijn werk iets aangemerkt, integendeel. Kort geleden had Adriaan van Overbeeke hem nog geprezen, omdat hij vijanden en tegensprekers zoals Roomsen en anderen, met Gods Woord en hun eigen belijdenis de mond kon snoeren; Mathias Naeije uit Groede had in gelijke geest gesproken. En dan nu Leenhouts gekozen? Dat hier duidelijk jaloersheid in het spel was, blijkt ook uit de volgende woorden: Abr. Leenhouts is 22 mei begonnen, alsof hij nu het gansche lichaam Christi was, met lezen, zingen, bidden enz.; Omdat hij niet zingen kon, ging het ook dadelijk mis, zodat hij 's middags Leunis van Terneuzen, die toen bij ons was, verzocht voorzanger te zijn, zittende op | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||
een stoel naast hem. En vroeger hadden hij en Abr. Eernisse het altijd gedaan! Maar wij worden nu beschouwd ‘als waren wij slechts koolstronken, die men te droogen kan zetten of op een hoop werpen’. Er staan nog meer bittere gezegden in de brief, die we de lezer besparen. Alleen nog dit: in het laatste deel van zijn brief schreef De Hondt, dat hij 2½ jaar ‘voor niets’ had gecatechiseerd; dit was volgens hem het juiste standpunt; zich beroepend op Lucas 10:4 vervolgde hij: ‘zonder buidel of maleGa naar eindnoot17 voor mij zelven met brood en water, zoude ik wel wenschen in des Heeren werk als een dienaar der gemeente werkzaam te zijn’. Om kort te gaan, het eind van het droevig lied was, dat Rietvelt de Hondt zich aan de gemeente onttrok. Gelukkig heeft hij zich later weer aangesloten.Ga naar eindnoot18 | |||||||||||||||||||||||||
Abraham Cornelis TrisWas de gemeente in oktober 1841 door de regering erkend, uit de voorgaande pagina's wordt duidelijk, dat ze dringend behoefte had aan een eigen dominee, die leiding kon geven. Voorlopig was daar echter nog geen kijk op. Er heerste immers een groot tekort aan predikanten. En toch liep er in Brouwershaven al een notarisklerk rond, die graag dominee wilde worden en wiens eerste gemeente enkele jaren later Groede zou zijn. Maar dit laatste lag toen nog in de toekomst verborgen. Het was Abraham Cornelis Tris. Over hem eerst enige biografische gegevens. Hij is op 13 juli 1817 in Zierikzee in een Hervormd gezin geboren en op 9 april 1907 hoogbejaard - bijna 90 jaar oud - in de Verenigde Staten overleden. We zouden zijn levensgang in 2 perioden kunnen verdelen. Van 1817-'51 woonde hij in Nederland en van 1851-1907 in N. Amerika. Voor ons is nu uiteraard de eerste periode van belang. Al vroeg was hij met geestelijke dingen bezig. Toen hij 14 jaar was, liep hij met plannen rond om zendeling te worden en als 17-jarige werd hij tot belijdend lid van de Hervormde kerk in Zierikzee aangenomen. In militaire dienst hoefde hij net niet te gaan, omdat hij bij de keuring iets te klein bleek. Voor het verval in de Hervormde kerk kreeg hij steeds meer oog. Met Pasen 1840 - hij was toen 22 jaar - hoorde hij voor het eerst ds. Budding preken in de schuur van Van Farowé (één van de initiatiefnemers van de Afscheiding op Duiveland). Nadat hij de volgende zondag vanaf de Hervormde kansel de goddelijke natuur van Christus had horen loochenen, was voor hem de maat vol. Hij voegde zich op 1 november 1841 bij de Afgescheidenen in Zierikzee en onttrok zich aan de Hervormde kerk van Brouwershaven, in welke plaats hij toen notarisklerk was. Hij werd als 18e lid van de Afgescheiden gemeente van Zierikzee ingeschreven. Daar waren 3 diensten per zondag en het was bijna altijd leesdienst. Volgens Tris in zijn autobiografie werden dan (vertaalde) preken gelezen van Engelse of Schotse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||
theologische schrijvers of van Nederlandse predikanten uit de tijd van de Nadere Reformatie. Zijn moeder stimuleerde hem, toen hij roeping ging voelen om dominee te worden.Ga naar eindnoot19 Maar wie moest die opleiding betalen? Zelf kon hij het niet, zijn moeder, een weduwe, nog minder. Hij wendde zich tot de provinciale vergadering van 5 januari '42 met een verzoek om ƒ 50,- subsidie voor de aankoop van boeken. Dit verzoek werd ondersteund door ds. Brummelkamp, met wie hij dus al contact had opgenomen. De vergadering was terecht van oordeel, dat de gemeente te Groede ‘bijzondere behoefte’ aan een predikant had. Blijkbaar hadden de broeders daar om steun gevraagd. Hun werd aangeraden ‘om den Heere te bidden, dat die hun een Leeraar schenke’. Maar ze moesten ook zélf naar wegen en middelen zoeken om hun doel te bereiken. In de provinciale vergadering van 5 juli '42 lag van Abraham Cornelis Tris, lidmaat te Zierikzee, weer een verzoek op tafel om zijn opleiding tot predikant financieel mogelijk te maken. Akkoord, besloot de vergadering, de kosten zullen uit het studentenfonds worden betaald. Maar wel met de voorwaarde erbij, dat wie op kosten van de provinciale vergadering van Zeeland wordt opgeleid, uitsluitend in Zeeland zal dienen, behalve als er elders grotere behoefte mocht bestaan. Werd zo iemand buiten de provincie predikant, dan moest de gemeente aldaar de studiekosten door de provincie betaald, teruggeven, behoudens buitengewone omstandigheden. In het gemeente-archief te Goes bevinden zich verscheidene tot nog toe onbekende brieven, door Abr.C. Tris aan ds. Van der Meulen te Goes geschreven.Ga naar eindnoot20 Ze geven ons nadere informatie over Tris' perikelen bij zijn opleiding tot predikant. Op 2 mei 1842 - dus nog vóór de bovengenoemde provinciale vergadering van 5 juli - schreef hij vanuit Zierikzee aan ds. Van der Meulen, dat hij met zijn vriend en kerkgenoot Pieter van der Stel (een winkelier in Zierikzee) gesproken had over de beste manier, waarop de financiële moeilijkheden (o.a. het onderhoud van zijn moeder) konden overwonnen worden. Toen hij zich eens in Goes bevond, had hij tijdens en door het lezen van de paragraaf over de ‘inwendige roeping van Leeraars’ in Brakels Redelijke Godsdienst ‘eene overtuigende geest’ in zich gevonden om alles te mogen en te kunnen verlaten en zich met lichaam en ziel aan de enige Herder Jezus Christus over te geven. Het nemen van een beslissing kostte hem dag- en nachtrust. Maar de Heere zou zeker op Zijn tijd ‘mijne bergen vlak maken’. Tot nu toe waren zijn pogingen om door de gemeente financieel geholpen te worden mislukt. Wat de formele kant van de zaak betrof, hij wist niet welke procedure hij precies moest volgen. Wat moest er b.v. op zijn attestatie staan? Daarover had hij ook met zijn medebroeders But en De Vos in Zierikzee gesproken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||
Dat de Zeeuwse kerken in het gemeen hem financieel zijn studie mogelijk maakten, hebben we zojuist gezien. Tris' reactie hierop vinden we in zijn brief van 9 dagen later - 14 juli '42 - aan ds. Van der Meulen. Hij schreef daarin, dat hij zaterdagmiddag met de boot van Middelburg in Zierikzee was teruggekomen en daar thuis een hartelijke brief van ds. Brummelkamp had gevonden. Deze wilde hem op alle mogelijke manieren bij zijn opleiding helpen en schreef erbij, dat de opleiding van aankomende leraars voor hem (Brummelkamp) ‘thans één der gewigtigste zaken’ was. De berg van de opleiding - aldus Tris - was door de Heere weer tot een vallei gemaakt. Tris ging dus bij ds. Brummelkamp in Arnhem studeren. Een kamer had hij nog niet kunnen bemachtigen, maar hij moest toch maar komen - schreef Brummelkamp - hij kon zo lang wel bij iemand logeren. De adspirant-student vertrok onmiddellijk naar het Gelderse. In mei van het volgend jaar (1843) schreef hij in plechtige stijl - zoals het een a.s. dominee betaamt - het volgende: ‘De Heere wil toonen voor dezelve geen dorre woestijn te zijn, maar wil nu door Zijnen Geest dezelve bevochtigen en water gieten op het drooge’. Verder deelde hij mee, dat hij ds. Budding in de gevangenis te Nijmegen had bezocht en van plan was hem binnenkort opnieuw op te zoeken. De afstand Arnhem-Nijmegen was 3 uur gaans en om geen tijd voor studie te verliezen, had hij tijdens zijn wandeling heen en terug ‘geleerd’. We zien hem in gedachten al lopen met een boek in de hand, zo juist uit zijn reistas(je) gehaald, al memoriserende en repeterende. Die methode van studeren, was hem goed bevallen, schreef hij. Inderdaad zit er wel wat in! In een brief, op nieuwjaarsdag 1844, geschreven vanuit Arnhem, deelde hij mee, dat hij enkele dagen naar Ommen ging, waar ds. Van Raalte de opleiding verzorgde. Hij hoopte binnenkort die reis nog eens te maken. Maar die reizen kostten geld! Daarom had hij een verzoek aan de prov. vergadering van Zeeland gericht hem alvast een voorschot te geven. Wel vroeg hij zich intussen enigszins bezorgd (‘verlegen’) af, hoe de broeders zijn gaan naar Ommen zouden opvatten. Ds. Brummelkamp was tegenwoordig ‘koortsig en ongesteld’ en was niet in staat college te geven. Al vijf dagen later ontving Tris zijn antwoord van ds. Van der Meulen, waarop 16 januari '44 weer een brief uit Arnhem naar Goes ging. In dit schrijven vertelde Tris, dat hij enige dagen bij de broeders-studenten in Ommen had doorgebracht en daar de colleges had bijgewoond. Hij deelt ook het collegerooster mee. Er werd hard gewerkt. De colleges begonnen om 8 uur 's morgens en eindigden 8 uur 's avonds met daar tussen enkele uren pauze.Ga naar eindnoot21 De door hem bij gewoonde colleges bevielen Tris heel goed. Van Raalte maakte vooral veel werk van ‘bijbellezen en uitlegkunde’. Hij had ook de heer A.B. Veenhuizen horen preken. Zijns inziens gaf deze een goede en van veel kennis getuigende tekstverklaring en kon hij voor de opleiding en voor de talen van groot nut worden.Ga naar eindnoot22 Tris vond het leven in Ommen wel niet goedkoper dan in Arnhem, maar men kon daar (Ommen) bij ordentelijke mensen toch een kamer krijgen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||
voor ƒ 3,75 - ƒ 4,- ƒ 5,- kostgeld per week, vuur en licht niet meegerekend. Verder schreef hij nog, dat het hem speet te horen, dat ‘de opwassing in kennis in Zeeland weinig voortgang maakt en dat Ds Smijtegelt meer op den voor grond staat dan de Bijbel’. Deze laatste door ons gecursiveerde opmerking zou wel eens het antwoord kunnen zijn op de vraag, waarom het later - toen Tris in december 1845 dominee in Groede was geworden - met hem in die gemeente misliep. Zijn kritiek op ds. Smijtegelt dus, d.w.z. in de ogen van sommigen (velen?) preekte ds. Tris te weinig bevindelijk. We komen daar straks nog op terug. Ter verduidelijking van zijn woorden (te weinig groei in de kennis) voegde hij er nog aan toe: ‘Dit is waarlijk bedroevend; ik moet dikwijls uitroepen, dat de kennisse een dierbare diamant is en des te begeerlijker voor hen, die hare flikkeringen zien. Er kan geen opwassing in de genade zijn, waar de kennis gemist wordt. Ach, dat de Heere velen wilde doen toenemen in de kennis, en vooral zijn knechten wilde wijsheid geven om met vasten tred, alleen onder afhanging en opzien van zijne gunst en niet van die van schepselen, datgene te doen, dat Hem welbehagelijk moge zijn...’ De Heere roept immers allen, die door Hem ‘tot knechten geroepen of gesteld zijn, nog hetzelfde toe, wat in Jer. 15:20 staat en waarin Jeremia zijn sterkte vond (‘Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u om u te behouden en om u uit te rukken spreekt de Heere’). Op de prov. vergadering, gehouden te Arnhem op 29 oktober '45 mocht Tris - na 8 uur lang aan de tand te zijn gevoeld - slagen voor zijn examen. Al ruim een jaar eerder had Groede een beroep op hem uitgebracht.Ga naar eindnoot23 Het was vrijdag 19 december '45, toen de Afgescheiden gemeente van Groede haar eerste eigen dominee kreeg. Het zou meteen ook haar laatste zijn! In 1869 is de gemeente namelijk na veel wederwaardigheden - waarover straks - opgeheven. Op zondag 21 december '45 deed ds. Tris zijn intrede in Groede met de bij zo'n gelegenheid veel gebruikte tekst 1 Cor. 1:2: ‘Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus en dien gekruisigd.’ | |||||||||||||||||||||||||
Periode ds. Tris, 21 dec. '45 - 4 jan. '48Van de Afgescheidenen moest men in Groede en omgeving niets hebben. Waar trouwens wel? In zijn autobiografie geeft Tris enkele voorbeelden van de vijandige dorpsgeest. Maar veel erger was, dat er in de Afgescheiden gemeente van Groede - die haar leden ook in de naburige dorpen had wonen - verdeeldheid ontstond. Bij de intree van ds. Tris was het zielental ongeveer 180 (kinderen meegeteld). De meesten woonden in Groede (59) en Breskens (31). In Retranchement waren er 22, in Schoondijke 21, in Biervliet 18, in Cadzand 23, terwijl er ook enkelen woonden in Oostburg en Nieuwvliet evenals in Zuidzande en Sluis. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||
In de eerste maanden na Tris' intrede in Groede was het in zijn gemeente nog rustig. Het blijkt uit de kerkeraadsnotulen, vanaf januari 1846 bewaardGa naar eindnoot24 en door Tris zelf in zijn keurig handschrift geschreven, telkens ondertekend met A.C. Tris. Iets meer dan 2 jaar heeft hij in Groede gestaan. Bij onze speurtocht door de notulen noteerden we de volgende gegevens en situaties, van belang voor onze kennis van het kerkelijk leven in de Afgescheiden gemeente van Groede. Het traktement van Tris werd bepaald op ƒ 700,- per jaar plus vrij wonen. Dit was - vergeleken met dat van andere Afgescheiden predikanten van toen - zeker niet laag te noemen. Tris ging akkoord, maar verbond er wel wat voorbarig de voorwaarde aan, dat het moest worden herzien ‘als de Heere hem met vele kinderen zegende’. Hij was immers nog vrijgezel (en zou dit ook nog jaren blijven). In de tweede vergadering waren behalve Tris aanwezig de ouderlingen Adriaan van Overbeeke en Abraham Leenhouts, met de diakenen Dirk Schaap, Cornelis Naeije en Mathias Naeije. Hier hebben we dus de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente van Groede in januari 1845. Over twee van hen nog enkele bijzonderheden: Mathias Naeije, een 50-jarige landbouwer in Groede, was getrouwd met Tanneke de Blaauw. Het echtpaar emigreerde in 1849 met 2 kinderen naar Noord-Amerika. De 42-jarige Adriaan van Overbeeke Christ.zn. was getrouwd met Johanna Jacoba van de Vijver. Hun oudste dochter, Johanna Sara is in 1843 de jonge vrouw (19) van ds. C. Steketee van Nieuwdorp geworden. Ds. Tris zou zelf als scriba gaan fungeren, want ouderling Van Overbeeke voelde zich voor die functie onbekwaam. Als voorlezer en voorzanger ging ouderling Abr. Leenhouts optreden.Ga naar eindnoot25 Een definitieve pastorie was er nog niet. Dirk Rietvelt de Hondt was bereid zijn ‘salet, keuken en voorzoldertje’ eventueel tijdelijk aan de vrijgezel-dominee af te staan, maar die noodoplossing wees de kerkeraad af. Men overwoog nu de mogelijkheid de kerk van Groede naar Schoondijke te verplaatsen en in dat dorp ook uit te zien naar een pastorie.Ga naar eindnoot26 Inderdaad werd in Schoondijke per mei '46 voor ds. Tris - die tijdelijk zijn verblijf in Breskens had - een woning gehuurd voor ƒ 104,- per jaar, eigendom van notaris De Smitt. Maar Groede bleef het centrum van de kerkdiensten. Ds. Tris stond nog maar amper 7 maanden in de gemeente van Groede of hij kreeg al een ernstige moeilijkheid te behandelen. Op zaterdagavond half 10 was bij hem een brief van ouderling Van Overbeeke in de bus gedaan. Tot zijn schrik las hij, dat deze zich met vrouw en kinderen aan de gemeente onttrok. Waarom? Omdat zij onder de prediking van ds. Tris ‘kwijnende moesten verkeeren’ en daarvan ‘geen stichting en opbouw meer ontvingen’. Joh. Kotvis, een landbouwer uit Schoondijke, en Mathias Naeije zouden Van Overbeeke bezoeken om over het probleem te praten. In de volgende vergadering - 5 augustus '46 bij ds. Tris aan huis gehouden | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||
en waarin ook Van Overbeeke aanwezig was - rapporteerden Kotvis en Naeije, dat ze op zaterdag 25 juli de kwestie met Van Overbeeke hadden besproken en dat ze diens ‘belijdenis’ voorlopig hadden geaccepteerd. Hij was de volgende dag al weer in Breskens voorgegaan. (Blijkbaar kwam de gemeente soms onder leiding van een ouderling in gedeelten bijeen.) Nu kreeg Van Overbeeke het woord. Hij verklaarde, dat hij niets tegen ds. Tris persoonlijk had, ook niet tegen diens leer. Zijn brief had hij in een depressieve bui geschreven (omdat ‘hij onder de last der moedeloosheid bezweken was’). Hij gaf ds. Tris de broederhand. Aldus de notulen, door Tris opgesteld. Alles was dus weer goed gekomen, tenminste zo leek het. Want op de volgende vergadering begonnen de moeilijkheden opnieuw en dat in verdubbelde mate. Er kwam nu ook kritiek op het persoonlijk leven van een ouderling. Van Overbeeke opende de schermutselingen met een aanval op de notulen van de vorige vergadering. Hij protesteerde ertegen, dat genotuleerd stond, dat hij niets tegen ds. Tris zelf noch tegen diens leer had. Hij corrigeerde, dat hij slechts gezegd had, dat hij ‘op dit oogenblik niet (kon) zeggen of de leeraar naar de Gereformeerde leer preekte of niet’. Bij een volgend punt vroeg ouderling Abr. Leenhouts het woord. Hij had ernstige kritiek op de prediking van ds. Tris. Volgens hem werd de goddeloze door ds. Tris niet genoeg aangesproken en vermaand, al geloofde hij wel, dat de leraar het goed bedoelde. Maar op de Arnhemse school had hij immers niet anders geleerd en dus had men op die school wel toe te zien. Bovendien werd ds. Tris direct boos, als men aan zijn preken kwam. Terloops merken we hier op, dat een jaar later ook op de provinciale vergadering van Zeeland het verzet tegen Brummelkamps ‘verzoeningsleer’ aan het licht kwam. Een ingekomen brief van Brummelkamp ‘bevestigt ons meer en meer in de vermoedens en bezwaren, die zich opdoen tegen de bewuste leer der verzoening, als strekkende zich te ver uit’.Ga naar eindnoot27 Het was dezelfde vergadering, waarin ds. Tris werd geschorst. Nu nam ds. Tris het woord om zich te verdedigen en richtte zich tot Leenhouts: ‘Gij zijt broeder ... bij mij gekomen op dinsdagmorgen 25 augustus, toen mijn moeder ziek lag, zeggende: Dominee, ik kom u eens spreken. Nadat gij een weinig gezeten had, zei ik: Broeder kom, is het een grote zaak, dan zullen wij eerst het aangezicht des Heeren zoeken, wat wij deden. Daarop zei gij, Broeder, dat gij het zo benauwd had, omdat ik niet goed predikte. Ik zei: Broeder, waarin? Waarop hij antwoordde: Gij bestraft de Goddeloze niet, gij vermoeit u zo wat, maar gij bestraft ze niet, waarop ik zei: Broeder! het is waar, ik roep niet: gij Goddeloze, maar zoiets is mij verzocht geworden, en daar heb ik wel vrede mee, maar ik spreek hen aan als medereizigers naar de eeuwigheid, en op dit punt, Broeder, klaagt mijn geweten mij geenszins aan. Ik gevoel naar aanleiding van de tekst geen beschuldiging, dat ik de zondaar pleistere en spare. Denk eens na, nog verleden zondag de woorden van de doorbre- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||
ker Micha 2 en het gebod van de afgoderij. Daarop hebt gij, Broeder, mij toegevoegd, dat ik op de Arnhemse school niet anders geleerd heb, en dat gij vreesde, dat die school verkeerde leeringen voorstelde, zoals gij tegen student Van de Luijster had gezegd en opgemerkt, en dat ik daarom niet anders kon prediken, hoewel gij geloofde, dat ik het anders wel goed meende. Daarbij zei gij ook, dat ik niet predikte als onze vaders... Eindelijk zeide gij mij nog, dat gij geloofde, dat ik wel als leraar geroepen was, maar niet voor deze Gemeente’.... En de halve gemeente zou al verdeeld zijn.Ga naar eindnoot28 Vervolgens ging ds. Tris tot de tegenaanval over en zei, dat hij enkele minder mooie zaken uit het persoonlijk leven van zijn ouderling criticus aan de kerkeraad moest onthullen, waardoor zijn prestige als kerkeraadslid geknakt werd. Zo lag dus niet alleen ds. Tris, maar ook een ouderling onder vuur. In de kerkeraadsvergadering van 23 september '46 las ds. Tris een brief voor, uit Zierikzee ontvangen, waarin stond dat de gemeente aldaar door de laatst gehouden prediking van ds. Tris niet gesticht was geworden. Weliswaar had men niets tegen de letterlijke verklaring, maar het geestelijke leven werd niet gevoed, omdat het alleen maar over ‘natuurlijke zaken’ ging. En die ‘wisten’ ze zelf ook wel.Ga naar eindnoot29 Een week later was het gemeentevergadering, waarin ten eerste de zaak van de omstreden ouderling aan de orde kwam, en ten tweede de bezwaren tegen de prediking van ds. Tris. Wat het eerste punt betreft: met algemene stemmen werd hij ‘afgestemd’. Hij kon dus geen ouderling blijven. Vervolgens vroeg ds. Tris, aan ieder van de aanwezige leden, welke bezwaren hij of zij had tegen zijn persoon en prediking. Behalve ds. Tris waren er 19 manslidmaten en 4 zusters aanwezig, in totaal dus 24 personen, gerekend naar het aantal antwoorden. We geven de serie met naam en antwoord hier door:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||
In de kerkeraad kon men niet tegen zijn redeneren op. Wanneer ds. Tris in ‘gezelschappen’ was, dan liep het altijd op ruzie uit (‘twistgeding’). br. M. Naeije - ds. Tris gaat niet tegen de leer in, maar toch is er altijd een ‘gapink’ (hij miste dus iets).
Deze gemeentevergadering had dus voor Tris een betrekkelijk gunstig verloop, waarbij we wel moeten bedenken, dat het aantal aanwezigen vergeleken met het totale aantal lidmaten, slechts gering te noemen viel. Van bloei in het kerkelijk leven was geen sprake. Hoe kon dit trouwens ook, nu de eigen predikant zo'n omstreden figuur was geworden. Het werkte ook door in de inkomsten van de kerk. In het tweede kwartaal van '47 ontstond er een tekort van ruim ƒ 137,-. Men besloot het traktement van ds. Tris fors te verlagen, van ƒ 700,- per jaar met vrij wonen tot ƒ 500,- en vrije woning. Ook al geen maatregel om de spanning tussen gemeente en predikant te verminderen. Ds. Tris had eerst natuurlijk ernstig bezwaar tegen deze duikeling van zijn inkomen. Maar hij ging later akkoord - er was immers geen keus voor hem - en bedong nog, dat hij voortaan per maand werd uitbetaald. In diezelfde vergadering werd ook nog het huisbezoek geregeld: M. Naeije zou bij de leden in Biervliet en Schoondijke langs gaan; Joh. Kotvis bij die in Retranchement, Nieuwvliet en Cadzand, terwijl A. van Overbeeke Breskens en Groede voor zijn rekening nam.Ga naar eindnoot30 We gaan ons nu eerst weer met het vervolg en de afloop van de zaak-Tris bezig houden. Dat het mis ging, viel te verwachten. In Groede en ook in andere gemeenten in de provincie waren immers sterke bezwaren tegen de prediking van ds. Tris gaan leven. De neerslag daarvan is voor een klein deel in de notulen van kerkeraad en provinciale vergadering te vinden. In de kerkeraadsvergaderingen in de zomermaanden van 1847Ga naar eindnoot31 gehouden, ging het ook steeds meer spannen. Ds. Tris protesteerde ertegen, dat ouderling Joh. Kotvis in zijn gebed hem ‘een dwalende Herder’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||
had genoemd. Ouderling Mathias Naeije vroeg of ds. Tris nog wel langer mocht dopen en Avondmaal houden, nu er zoveel ellende in de gemeente heerste. En moesten de ‘tegenstandige’ leden niet worden gecensureerd? Kotvis, M. Naeije, D. Schaap en vooral Van Overbeeke betuigden door de prediking niet te worden gevoed en opgebouwd. Cornelis Naeije legde een tegenovergestelde verklaring af. Men besloot een gemeentevergadering samen te roepen. Deze kwam er op 21 september '47. Het werd een vergadering ‘vol onstuimigheid’, zoals de notulen het uitdrukken. Kotvis vroeg aan de leden of ze in de kerkdiensten wel of geen stichting vonden. Hijzelf vond dat ds. Tris niet de kenmerken van een goede herder vertoonde (Joh. 10). Ook Van Overbeeke kon in het spreken en preken van de Leraar het ‘herderlijke’ niet vinden. D. Schaap - hoe langer, hoe droger; geen voedsel. Corn. Naeije had door de prediking wèl menigmaal ‘leven aan zijn ziel’ gekregen. Maar Abr. Naeije Izaäk zn. miste de ‘bevinding’. ‘Geen beroerder dag als de zondag’. Jannis Nortier, de schoonzoon van ouderling Mathias Naeije, had van de Leraar ‘aan afschrik gekregen’. Cornelis de Zoute ging met loden schoenen naar de kerk. Geen voedsel. Suzanna Leenhouts had niets aan de preken. De vernedering van het schepsel en de hoogheid van God werden niet gehoord. We merken hierbij op: dit zijn Ledeboeriaanse klanken (het schepsel op het diepst vernederen en God op het hoogst verheerlijken). In die trant spraken nog meer leden. Maar er waren toch ook enkele andere stemmen, vooral van vrouwen. Catharina de Winter wenste geen andere leer te horen; Cornelia Luitweiler sloot zich bij haar aan. Cornelia van den Heuvel vond ds. Tris ‘een instrument in de hand des Heeren’. Catalina Vergouwe had altijd met vrede in de kerk gezeten. Zo niet, dan schreef ze dit toe aan haar onkunde. Het eind was, dat men met de zaak naar de prov. vergadering zou gaan. Tot afgevaardigden werden gekozen A. van Overbeeke en M. Naeije. Van Overbeeke schreide, toen hij hoorde gekozen te zijn, waarop ds. Tris hem sarcastisch toevoegde: ‘Broeder! Gij hebt dat nu zoo langen tijd reeds overal kunnen uitstrooijen en vertellen’ en de zaak voor de Heere kunnen brengen; ‘weent nu niet, en zeg niet, ik kan tegen den Leeraar niet op’. Kotvis echter was uit harder hout gesneden en verklaarde, dat hij graag de strijd zou aanbinden en meegaan, als de omstandigheden, waarin zijn vrouw verkeerde, het enigszins toelieten. Op 6 oktober 1847 vond de prov. vergadering plaats. Kotvis rapporteerde, namens de kerkeraad te Groede, dat na de vorige prov. vergadering in de gemeente aldaar meer en meer breuklijnen zichtbaar waren geworden. Meer dan twee derde van de gemeente verzette zich tegen de prediking en het optreden van ds. Tris. Er moest een eind aan de zaak | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||
komen. Zo ging het niet langer; anders zouden velen zich afscheiden. Volgens Kotvis was ds. Tris ‘onbekwaam voor de bediening’. Als bewijs daarvan, las hij een gedeelte voor uit Brakels Redelijke Godsdienst I, caput 31, waarbij het gaat over de wedergeboorte en over de waarlijk zoekende zielen. Meermalen had hij met ds. Tris over dit punt gesproken en hem gevraagd of zulke zielen nu wel of niet geestelijk leven in zich hadden; deze had steeds geantwoord, dat ze nog ‘van alle geestelijk leven ontbloot’ waren. Uit dit antwoord - aldus Kotvis - bleek duidelijk Tris' ‘onkennis omtrent de leidingen Gods met zijn volk’. Nadat Kotvis' woorden op de vergadering veel bijval hadden gevonden, vroeg de praeses, ds. Klijn van Middelburg, aan ds. Tris, of hij niet inzag, dat hij de vereiste gaven voor het predikantschap miste. Tris reageerde met te zeggen, dat hij daar op dit moment niet op kon antwoorden. Op de vraag of hij ook iets tegen de aangevoerde bewijzen had in te brengen, zweeg hij eerst lange tijd en zei toen, dat hij zich niet langer wenste te verdedigen. Gemeente na gemeente werd nu afgevraagd of ds. Tris als predikant gehandhaafd kon blijven. Alle afgevaardigden zeiden nee. Tris bleef zwijgen. Toen de praeses hem wees op het zondige van zijn steeds maar woordloos blijven, verklaarde hij, zich in de verste verte niet te kunnen verenigen met wat Kotvis allemaal had beweerd, en dat hij wenste, dat een commissie van onderzoek naar Groede zou worden gestuurd. Dit laatste vond de vergadering overbodig. Tris kon de door Kotvis aangevoerde bewijzen immers niet weerleggen! Daarom werd hij ‘ter beproeving’ voor drie maanden geschorst. Als hij er daarna nog precies zo over dacht, zou hij beter doen uit te zien naar een ‘aardse roeping of betrekking’. Op donderdag 14 oktober '47 deelde de kerkeraad van Groede aan de bijeengeroepen gemeenteleden het feit van de schorsing mee. Alle aanwezigen - het waren er maar 13 - keurden de beslissing goed op Catharina de Winter na. Ds. Tris was er zelf niet bij, maar had wel een schriftelijk protest tegen de schorsing ingestuurd. Het staat in de kerkeraadsnotulen opgenomen. Een dominee mocht pas geschorst worden:
Volgens hem was geen van beide gronden op hem van toepassing. Verder tekende hij protest aan tegen het feit, dat hem een extract uit het notulenboek werd geweigerd; daarin moest toch duidelijk staan aangegeven, dat hij tegen Gods Woord en tegen ‘de formulieren en de artikelen des geloofs’ was ingegaan. Er was alleen maar gesteld, dat de gemeente Groede met hem hopeloos omhoog zat (‘ten einde was’). Ten- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||
slotte protesteerde hij ertegen, dat de prov. vergadering geen commissie van onderzoek had willen sturen. De gemeente had hem eens met algemene stemmen geroepen en zou door de Heere zeker niet voor onschuldig worden gehouden, als ze zijn schorsing goedkeurde. Hij achtte zich nog aan de gemeente verbonden en zou dit blijven doen, totdat de Heere hem zal ‘ontslaan’ en volkomen vrijheid zal geven om zijn herders- en leraarsambt in de gemeente neer te leggen. Hij eindigde zijn protest met de woorden, dat hij ‘de Gemeente heil, bouw, bloei en welvaart van den Koning der kerke is toebiddende’. Het stuk was gedateerd Groede, 14 oktober 1847. Het was een trieste situatie. De gemeente was ‘uit- en afgewerkt’ met hem, zoals de notulen het uitdrukken. Op 4 leden na berustte de gemeente in de schorsing. Een kopie van het protest van ds. Tris werd aan de prov. vergadering gestuurd. In dezelfde maand waarin het besluit tot schorsing van ds. Tris was gevallen (oktober 1847) meldde D. Rietvelt de Hondt zich bij de kerkeraad: hij wilde zich weer bij de gemeente aansluiten. Of het verdwijnen van ds. Tris op zijn voornemen om terug te komen van invloed is geweest, durven we niet te beslissen. Nu ds. Tris op non-actief was gesteld, werd de taak van de ouderlingen uiteraard verzwaard. In de notulen vonden we de notitie, dat op Oudejaarsavond 31 december '47 ouderling Kotvis in Schoondijke zou voorgaan en ouderling Van Overbeeke in Groede ‘om het jaar alzoo biddende en dankende te besluiten’. Maar altijd lag daar toch nog de schorsing van ds. Tris. Zou het nog goed komen? Nee, dat kwam het niet. Op de prov. vergadering van 4 januari 1848, te Goes gehouden, viel de definitieve beslissing. Acht gemeentenGa naar eindnoot32 hadden afgevaardigden gezonden, Zierikzee niet. Namens Groede waren aanwezig Kotvis en M. Naeije. Ds. Tris was er ook en vroeg aan het begin van de vergadering of hij kon beschouwd worden als zitting hebbende of niet; op welke vraag na enige deliberatie geen beslissend antwoord volgde. Er lag nog een brief van ds. A.G. de Waal van Axel-Neuzen-Zaamslag om alsnog een commissie naar Groede te sturen om zich te overtuigen van het aldaar voorgevallene. Dan zou men des te beter kunnen oordelen. Kotvis reageerde hierop heel fel: hij zou dit wel willen, àls er sindsdien niet zovéél was voorgevallen en ds. Tris niet zo duidelijk blijken had gegeven van zijn ongereformeerde leerstellingen! ‘En met sprekende daden heeft betoond te zijn’ als iemand, waarvan 1 Tim. 6:3 zegt: indien iemand een andere leer leert, die niet overeenkomt met de gezonden woorden van Jezus Christus ... die is opgeblazen en weet niets. Ds. Klijn deed nog een poging om ds. Tris te redden en opperde de mogelijkheid ds. Tris tijdelijk in Goes (vacant) te laten werken om te zien of hij daar ook zo optrad als in Groede. Maar de Goese broeders verklaarden zonder overleg met hun gemeente met dit voorstel niet te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||
kunnen instemmen. Op een vraag van de praeses antwoordde ds. Tris in zijn ‘ontslag’ te bewilligen, als de gemeente Groede hem op bijbelse gronden kon overtuigen van zijn ‘onbekwaamheid’. Nu werden hem vanuit de vergadering allerlei vragen gesteld, die betrekking hadden op ‘de waarheid des Christendoms’, te veel om te melden, aldus de notulen. Waren ons die vragen en antwoorden maar meegedeeld, dan hadden we een helderder kijk kunnen krijgen op de dogmatische zijde van de zaak. Maar de notulen stappen dadelijk over op de indruk die Tris' antwoorden op de vergadering maakten: ‘in alles straalde de zelfverheffing, ontkenning, misvatting en onbekwaamheid door’. Daardoor raakte de vergadering nog te meer overtuigd van Tris' ongeschiktheid en onbekwaamheid voor het predikantschap. Er werd nu besloten hem als predikant af te zetten, na eerst nog een dringend vermaan tot verootmoediging tot hem te hebben gericht. Als gronden voor zijn afzetting geven de notulen van de prov. vergadering op: Tris' verregaande onkunde betreffende ‘de dierbaarste en eenvoudigste waarheden des Christendoms, als daar zijn het beginsel der werkingen Gods ter zalig- en heerlijkmaking der uitverkorenen, waarbij in alle opzichten duidelijk is gebleken, dat genoemde Heer van wegen zijn twistgierig bestaan zelfs ongeschikt is om tot stichting in het onderling verkeer werkzaam te zijn’. Als Schriftbewijs werd aangevoerd 1 Tim. 6:3 en 4. En omdat de meeste broeders in Zeeland zich afkerig betoonden van Tris' prediking, werd ook nog gewezen op Joh. 10:5 (‘maar eenen vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden, overmits zij de stem der vreemden niet kennen’). Maar omdat de prov. vergadering ‘op de zachtste wijze’ wenste te handelen, werd bijzonder de nadruk gelegd op Tris' onbekwaamheid om te leren, volgens 1 Tim. 3:2 en 2 Tim. 2:24. Op deze grond is broeder A.C. Tris ‘ontslagen geworden van zijn bediening in de gemeente van Groede en in geheel Zeeland’. Een extract uit de notulen is Tris later overhandigd.Ga naar eindnoot33 Hij was dus niet zozeer wegens ketterij afgezet, maar op grond van zijn onbekwaamheid om te leren. Hij ontving over het vierde kwartaal van 1847 nog zijn traktement, terwijl over de eerste drie maanden van 1848 de huiskamer voor hem nog werd betaald.Ga naar eindnoot34 Kort na zijn afzetting kreeg hij twee beroepen, namelijk van Heerjansdam en Zuid-Beijerland. Beide nam hij aan en ging vervolgens wonen in Heerjansdam. In 1851 is hij naar N.-Amerika geëmigreerd. In zijn autobiografieGa naar eindnoot35 geeft Tris ons zijn visie op de trieste kwestie van zijn schorsing en afzetting. Hij schrijft, dat in de eerste jaren na de Afscheiding in de kerk twee partijen vielen te onderscheiden. De ene verdedigde de stelling, dat als iemand graag een kind van God wilde worden, inzag een zondaar te zijn en bedroefd was over zijn zonden, dat zo iemand dan al een begin van bekering in zich had. De dominees van die partij spraken dan over ‘kinderen in het geloof’, die zich zelf daarvan nog niet bewust waren. Die bekering rustte dan meer | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||
op het gevoel dan op het geloof van de betreffende persoon. Mochten deze dominees het wel goed met hun hoorders menen, Tris was van oordeel, dat ze toch te vlot met hun conclusie waren. De tweede ‘partij’ waartoe Tris zichzelf rekende, werden Scholtianen (‘Scholtians’) genoemd. Deze spraken over het geloof zoals de Heidelbergse Catechismus en de Geloofsbelijdenis dit deden. Tris stelde, dat alléén het gevoel een zondaar te zijn, iemand nog niet tot een waar gelovige maakte. Daarvoor was nodig, dat hij geloofde alleen door het bloed van Christus verlost te kunnen worden. Wel voegde hij eraan toe, dat een waar geloof altijd gepaard ging met een hartelijk gevoel (vertrouwen). We merken op, dat Tris hier geheel op de lijn van Scholte zit. Deze had ook weinig waardering voor twijfelende zielen. In 1838 had Scholte een werkje van Van der Groe uitgegeven: Het zaligmakende geloof... en daaraan een voorrede toegevoegd. In die voorrede is Scholte het eens met wat Van der Groe schreef, namelijk dat er duizenden zijn ‘die zich zelve valschelijk en zonder grond inbeelden, dat zij zwak geloovigen, sukkelende, twijfelmoedige Christenen zijn, daar zij nogtans niets van het ware zielzaligende geloof in hun hart hebben...’Ga naar eindnoot36
Nu was de aanval en de aantrekkingskracht van iemand als Smijtegelt altijd geweest, dat hij met veel liefde en geduld bekommerde zielen opving en ze niet bruusk van zich afstootte. En in Zeeland, ook in Groede, werd Smijtegelt hooggeëerd. Op de eerste prov. vergadering door Budding in juli '37 geopend, werd besloten - voor hen die in de week niet konden - op zondagavond te catechiseren ‘uyt B. Smitegelt’. Tris daarentegen had een keer denigrerend aan ds. Van der Meulen in Goes geschreven, dat in Zeeland Smijtegelt meer op de voorgrond stond dan de bijbel. We gaan nu het conflict tussen Tris en een groot deel van zijn gemeente wat beter begrijpen. In zijn autobiografie brengt Tris een nieuw element in de verklaring van zijn schorsing naar voren, namelijk de wraak van een ouderling. We hebben hierboven al gezien, dat een ouderling - één van Tris' felste critici - wegens ontoelaatbaar levensgedrag was afgezet. Deze exambtsdrager - die veel familie in de gemeente had - zou zich hebben willen wreken en daarom had hij het vuur van de oppositie tegen Tris zoveel mogelijk opgestookt. Ds. Tris zou te hard in de prediking zijn en te streng bij het uitoefenen van de tucht. En vooral: ds. Tris beklemtoonde steeds maar weer, dat het geloof in Christus, en niet het gevoel, de ware toetssteen voor de eeuwigheid was en moest zijn (‘that faith in Christ, and not feeling is, and must be, the true touchstone for eternity’). Volgens Tris had de afgezette ouderling - met behulp van zijn familierelaties - met machiavellistische sluwheid het leergeschil op het agendum van de prov. vergadering weten te krijgen. Punt in geding was het tijdstip van de wedergeboorte. Dit was heel handig door die ouderling gespeeld, want hij wist wel, dat de meerderheid van de prov. vergade- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||
ring overdreven waarde hechtte aan het gevoel, aan het emotionele gevoelsleven (‘feeling and animal excitement’). Op die vergadering werden hem o.a. de vragen gesteld:
De vergadering vond zijn antwoord onvoldoende. Hij werd nu geschorst, omdat hij ‘kinderen in Christus’, bekommerde zielen, niet juist wist te benaderen.
Hoe ging het nu verder met de gemeente te Groede? Bergafwaarts, maar dit was niet alleen de schuld van de ds. Tris-troebelen. Na de schorsing en de afzetting van ds. Tris werd Joh. KotvisGa naar eindnoot37 een landbouwer onder Schoondijke, de leidende figuur in de gemeente van Groede, namelijk praeses en scriba tegelijk. Het fraaie handschrift van ds. Tris verdween uit de notulen en maakte plaats voor Kotvis' slordig - maar toch wel leesbaar - geschrijf, dat een periode van ruim anderhalf jaar besloeg. Achter de laatste door Tris opgestelde en ondertekende notulen - die van de gemeentevergadering van 14 oktober '47 - had Tris zijn schriftelijk protest tegen zijn schorsing geplaatst. Zelf was hij daarop niet aanwezig geweest! Bij het lezen van het door Tris neergeschrevene, had Kotvis zijn wenkbrauwen gefronst. In de eerste plaats waren notulen plus protest nooit officieel voorgelezen en goedgekeurd, maar in de tweede plaats gaven ze - volgens Kotvis - een verkeerde voorstelling van zaken. Daarom waarschuwde hij ‘een ieder, die na ons deze notulen mogte in handen krijgen’.Ga naar eindnoot38 Nu, de schrijver van dit hoofdstuk over de Afgescheiden kerk van Groede, heeft deze bijna 140 jaar na dato onder ogen gehad. Zowel het standpunt van ds. Tris als dat van kerkeraad en provinciale vergadering heeft hij zo onpartijdig mogelijk trachten weer te geven. Maar dan blijft er bij gebrek aan verdere gegevens toch nog veel onduidelijks in de kwestie-Tris. Zo goed en kwaad als het ging, bleef de kerkeraad zijn werk doen. Van naweeën van de afzetting van ds. Tris merken we heel weinig, althans niet in de notulen en ook niet in de rubriek bijzonderheden in het lidmatenboek. In de zomer van '48 werd over het huisbezoek gerapporteerd: ‘geen bezwaren’. De vrouw van ‘Marsillie’, d.i. van Pieter Marseille uit Retranchement wilde zich bij de gemeente voegen. Verder waren er de ‘gewone’ moeilijkheden, waarmee elke kerkeraad krijgt te maken. De 20-jarige dochter van een diaken uit Groede wilde trouwen met een man, voor wie ze al dikwijls was gewaarschuwd, ook door haar vader. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||
Ze was ook al vaak vermaand wegens ‘haar ongeregeld wandelen’. De kerkeraad besloot door te gaan met vermanen, en haar te censureren. In het najaar van '48 begonnen de catechisaties weer evenals het huisbezoek. Wat dit laatste betreft, in december '48 werd gerapporteerd, dat er ‘geen uitwendige bezwaren’ waren gehoord, maar dat er wel veel ‘dorheid naar het inwendige leven’ was geconstateerd. | |||||||||||||||||||||||||
EmigratieDat de gemeente van Groede zeer sterk in zielental achteruit liep, vond zijn oorzaak in de in de jaren 1846 t/m '49 op gang gekomen en daarna nog enigszins doorgaande emigratie van Afgescheidenen uit het hele land naar Noord-Amerika. Daaronder had ook de gemeente te Groede zeer sterk te lijden, zo erg zelfs, dat van de gemeente weinig over bleef. In de gemeentevergadering van april 1849 maakte Kotvis bekend, dat hij in groepsverband naar Amerika wilde emigreren. Iedereen kon met hem mee ‘op voorwaarde van goede belijdenis’ d.w.z. mits niet gecensureerd. M. Naeije, Abr. Naeije en Katalina Vergouwe voelden er wel voor. Bij Katalina merken we op, dat ze in Schoondijke woonde en daar in 1847 van ds. Tris de volwassenen-doop had ontvangen. Ze had zich altijd tegen zijn schorsing uitgesproken. Toch is ze niet geëmigreerd, want in een latere lidmatenlijst (1861) komt haar naam nog voor.Ga naar eindnoot39 In de volgende gemeentevergadering bleek het groepje aangegroeid tot een groep van 64 zielen. Ze worden in de notulen bij name genoemd. In de opgave van Swierenga noteerden we voor de jaren 1846 t/m 1849 al 90 emigranten, en dat uit zo'n kleine gemeente.Ga naar eindnoot40 De kosten van de overtocht van de hierboven genoemde groep van 64 landverhuizers bedroegen ƒ 3671,-. J. Verlee, M. Naeije en Katalina Vergouwe hadden elk ƒ 600,- betaald en Joh. Kotvis stelde ƒ 1831,- beschikbaar. En wat moest er met het kerkgebouw gebeuren? Verkopen? Of het voor rekening van de achtergebleven leden laten staan? Men besloot tot het laatste, met de dringende wens erbij, dat de achterblijvers in alles nauwkeurig acht op elkaar moesten blijven geven. Ja, het was prachtig gezegd, maar het gevolg van de emigratie was wel, dat er inmiddels van een kerkelijke organisatie amper nog iets was overgebleven; alleen diaken D. Schaap was er nog en een eenmanskerkeraad bestaat niet. In het notulenboek van de kerkeraad valt nu een gat van meer dan 11 jaar.Ga naar eindnoot41 Er viel immers ook niets meer te notuleren, omdat er geen kerkeraad meer was. In het lidmatenboek lezen we bij de datum Groede, juli 1850 de in forse letters neergepende aantekening: ‘Omdat door het vertrek der meeste leden onzer gemeente naar Noord-America in de jaren 1847, 1848 en 1849 ons getal zeer klein geworden is, zoo dacht het ons goed, bij vernieuwing, de nog overgebleven ledematen der kleine kudde des Heeren in de gemeente Groede, op te schrijven... Mogt de Heere bij vernieuwing opstaan en zijn zalig rijk onder ons uitbreiden, opdat ook wij met den wijzen Salomo getuigen: in de veel- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||
heid der onderdanen is des Konings heerlijkheid. De Heere fondere en bouwe maar zijn volk te dezer plaats om des Heeren Jesu wil!’ | |||||||||||||||||||||||||
Na een opflikkering het eindeIn het notulenboek van de provinciale vergadering bespeuren we 5 jaar later weer enkele zwakke levenstekenen van de gemeente. Er kwam in 1855 namelijk een verzoek binnen van leden uit Breskens om één preekbeurt per 3 maanden te mogen hebben. Dat er in Groede een kleine opleving te bespeuren viel, bewijzen de notulen van september '56. In Groede was nog niet weer een kerkeraad aangesteld. Ds. Steketee van Nieuwdorp zou er met een ouderling heengaan om een ouderling en een diaken te laten kiezen. Het lukte echter nog niet, want er bleken geen geschikte personen te vinden.Ga naar eindnoot42 Maar op de juli-vergadering van 1858 was de gemeente van Groede wel vertegenwoordigd. We lezen in de notulen, dat daar behoefte was om Gods Woord te horen. Voor het houden van samenkomsten waren zelfs al een paar geschikte gelegenheden aangeboden. Ds. J. de Koning uit Baarland zou eens poolshoogte nemen. Weer een jaar later (1859) vroeg Groede een dominee om het Avondmaal te kunnen vieren. Voortaan moesten de broeders zich voor hulp tot de gemeente Sluis richten, waar inmiddels een gemeente was ontstaan.Ga naar eindnoot43 Deze zou in oktober 1860 in W. Diemer haar eerste dominee krijgen, die tevens consulent van Groede werd. Terloops merken we hier op, dat in 1846 ds. Tris namens de Afgescheiden kerk van Groede aan de koning had verzocht in Sluis de eredienst te mogen uitoefenen. Maar het departement van Justitie had tot afwijzing van dit verzoek geadviseerd, hoofdzakelijk omdat de aanvraag bedoeld was ‘als een poging om te Sluis aanhangers te werven’.Ga naar eindnoot44 Ds. Diemer preekte 23 december 1860 voor de gemeente van Groede en bediende het Avondmaal. Op 17 maart '61 was hij er weer en doopte toen Jan Lefeber.Ga naar eindnoot45
Het kerkelijk leven begon - al was het aarzelend - dus weer wat op gang te komen. Naast het overgebleven kerkeraadslid van 11 jaar terug - de 70-jarige diaken Dirk Ameling Schaap uit Groede - werd als ouderling gekozen de 39-jarige Pieter Faas, wonende te Breskens. Met hem had op het tweetal gestaan Willem de Neve, ook te Breskens. Het zwaartepunt van de kleine gemeente had zich blijkbaar naar Breskens verlegd. Enkele maanden later werd Faas door ds. Renting van Middelburg in zijn ambt bevestigd.Ga naar eindnoot46 Met de preekvoorziening - of althans met het leiden van de kerkdiensten - kwam men ook wat gemakkelijker te zitten. Faas' taak werd aanmerkelijk verlicht, doordat ds. W. Diemer van Sluis, de consulent, beloofde zijn ouderling D. de Pree één zondag per maand naar Breskens (of Groede) te sturen voor het spreken van een stichtelijk woord.Ga naar eindnoot47 Begin september '61 kregen de kerkeraden van Groede en Sluis samen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||
bezoek van de visitatoren ds. S.O. Los en ds. Steketee. Dezen wekten de tweemans-kerkeraad van Groede op, orde op zaken te stellen door:
De kerkeraad accepteerde de adviezen dankbaar. Een vrucht daarvan vinden we al dadelijk in het lidmatenboek, waarin nog op de dag van de visitatie - 4 september 1861 - werd aangetekend: ‘Door de zwakke toestand der gemeente en door het gemis van een kerkeraad, is bij de komst der Visitatoren in deze gemeente het ledematenboek in geene goede orde bevonden, waarom besloten is, de namen der nog overgeblevene leden opnieuw aan te teekenen en de gemeente opnieuw te constitueren.’ We telden voor 1861 slechts 13 belijdende leden, 7 mannen en 6 vrouwen. Ze woonden ook nog zeer verspreid, namelijk 3 in Groede, 4 in Breskens, 2 in Cadzand en 2 in Hoofdplaat, en in Schoondijke, IJzendijke en Oostburg elk één. Minder en verspreider kon het haast niet! Volgens afspraak ging ouderling D. de Pree van Sluis één zondag per maand in Groede of Breskens voor. De later zo bekend geworden ds. W.H. Gispen van Vlissingen - in 1860 van de Kruisgemeenten naar de Chr. Afgescheidenen overgegaan - was inmiddels consulent van de gemeente Groede - zo was nog steeds de naam - geworden. Hij stak enkele malen de Westerschelde over om in Groede het Avondmaal te bedienen, een kind te dopen of een belangrijke kerkeraadsvergadering bij te wonen. Zo was hij zaterdag 14 december '61 aanwezig om het geval Susanna Naeije te behandelen.Ga naar eindnoot48 Ze was een dochter van Cornelis Naeije, die in de begintijd van de gemeente erg actief was geweest. Zij had in 1842 belijdenis gedaan, en zich in de tijd van ds. Tris duchtig geweerd. Maar nu woonde ze al lang de kerkdiensten niet meer bij en bezocht de bijeenkomsten van hen, ‘die buiten de kerk staan’. Ze was opgeroepen op de kerkeraad te verschijnen en ook gekomen. Heel vriendelijk (‘in liefde’) werd ze vermaand over haar wegblijven uit de kerkdiensten. Ze moest kiezen tussen de Chr. Afgescheiden kerk of ‘de vrije kerk van ds. Witteveen’, zoals de notulen het uitdrukken.Ga naar eindnoot49 Dat was de vrije evangelische Zendingsgemeente, waarvan ds. Witteveen van Ermelo de initiatiefnemer was. In de volksmond werd ze ook wel de Budding-gemeente genoemd. Maar Susanna wilde juist niet kiezen. Twee jaar later verklaarde ze nog, dat ze vasthield aan de Chr. Afgescheiden kerk met haar leer, maar tegelijk ook aan die van de heer Mooij. Als Mooij in Groede woonde, zou ze zich bij hem aansluiten. Ze doelde hier op Arend Mooij, die van 1859-'69 predikant was van de Zendingsgemeente te Middelburg.Ga naar eindnoot50 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||
De kerkeraad vond dit antwoord duidelijk genoeg en Susanna Naeije verdween uit het lidmatenboek van de Afgescheiden kerk van Groede (Breskens)Ga naar eindnoot51. In het archief van deze kerk ligt nog een brief, door ‘vrouw Luitweiler’ - niet Afgescheiden - aan een kerkeraadslid geschreven en gedateerd Hoofdplaat 24 juni 1864. Hierin beklaagde ze zich over het gedrag van Harthoorn en zijn gezin, wonende te Hoofdplaat en leden van de Afgescheiden kerk te Breskens. Zowel de vrouw als de kinderen van Harthoorn riepen haar op straat na, dat ze naar de ‘Buddingh-kerk’ ging om geld te krijgen. En naar Breskens ‘om van de soldaten thuis gebracht te worden’. Dat deden dan mensen, die zeiden de ware Godsdienst te belijden. Ook schonden ze de sabbat door op zondag boodschappen te halen en net als alle wereldse mensen - gingen ze zowel naar de kermis als naar de herberg. Geen wonder, dat de mensen in Hoofdplaat zeiden: Als de Afgescheidenen zó zijn, dan wil ik het niet worden.Ga naar eindnoot52 | |||||||||||||||||||||||||
Groede wordt BreskensWe keren nu terug naar 1862. Het voorgaan van de Sluise ouderling D. de Pree in Groede en Breskens bleek te bevallen, zo goed, dat men hem wel als dominee wilde hebben. De Pree wilde zelf ook wel en vroeg de kerkeraad om aan de prov. vergadering te verzoeken hem volgens art. 8 van de Dordtse kerkenordening te examineren. Deze zou nader contact met De Pree opnemen. Het plan is - wat Groede betreft - op niets uitgelopen. De Pree ging in Kampen studeren en vond in 1866 in Serooskerke (W.) zijn eerste gemeente. Voor Groede werd het steeds moeilijker om op zinvolle wijze kerkdiensten te beleggen. Daarom besloot men in 1862 de diensten van Groede naar Breskens te verplaatsen. Men meende daar bij de Bressiaanders nog mogelijkheid te zien.Ga naar eindnoot53 In Groede ging het niet meer. Want bij de prediking was er weinig, en bij de oefening (in de week) bijna helemaal geen opkomst, ‘waardoor het ons toeschijnt in Groede een afgesneden zaak te zijn’. In Breskens verwachtte men meer belangstelling, ook al omdat daar nog al wat vrienden der waarheid, d.i. bezwaarde Hervormden waren. Bovendien was J. Besemer bereid een stuk grond af te staanGa naar eindnoot54; waarop een eenvoudig kerkje kon worden gebouwd. Van de eerste steenlegging en van het in gebruik nemen van het kerkgebouwtje op Tweede Paasdag 1863, vonden we in De Bazuin een interessant verslagje, dat we onze lezers niet willen onthouden: ‘Breskens, 13 April 1863. De Heere slaat en heelt; dit werd bevestigd, ook aan de Afg. gemeente, vroeger te Groede, thans te Breskens, in Zeeland. Járen onder zeer veel druk worstelende, scheen zij hare vernietiging steeds te naderen. Nu, geholpen door den Heere, mag zij zich een weinig makkelijker bewegen. Daartoe was dienstbaar de overbrenging der gemeente van Groede naar Breskens. Aldus zijn plaatselijke bezwaren verminderd en een gelukki- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||
ger voortgaan op haren weg valt haar ten deel. Den 5 December 1862 vergaderde de gemeente met vele vrienden der waarheid ter plaats van hare overbrenging in een kleine schuur, om, onder leiding van den W.Ew. Heer P. Diermanse, leeraar te Vlissingen, des Heeren zegen over dien stap te vragen. Den 16 van genoemde maand (December) werd reeds door den ouden diaken D. Schaap, die veel bezwaren met de gemeente heeft doorgeworsteld, de eerste steen van een nieuw kerkgebouw gelegd. Bij die gelegenheid werd door den leeraar P. Diermanse over Neh. 4:18a gepredikt, terwijl hij den 6 April 1863 het gebouw, naar aanleiding van Luc. 24:29a, reeds aan de Evangelieprediking wijdde. De Heere zegende het tot verkwikking van het hart. Men kerkte dus nu in Breskens, maar de ons al bekende Cathalina Vergouwe in Schoondijke gaf tijdens een huisbezoek toestemming - zo nodig - in haar huis te laten preken. In maart '64 heeft ouderling P. Faas daar ook inderdaad een godsdienstoefening geleid. Eind 1865 vroeg diaken Dirk A. Schaap ontheffing van zijn ambt als diaken ‘wegens ouderdom’. Hij was toen 74 jaar. Dit was zeker voor die tijd een zeer hoge leeftijd. Zijn beide mede-ambtsdragers, ouderling P. Faas en diaken J. Besemer hadden wel begrip voor de reden die hij opgaf, maar wilden het toch nog eerst wat aanzien. En zo bleef Schaap maar weer in de kerkeraad zitten. De notulen van 29 maart '68 zijn de laatste door hem met zijn beverige oude mannenhand ondertekend. De financiële toestand van de gemeente werd steeds zwakker en penibeler. Door de achteruitgang van de gemeente konden schulden niet meer worden betaald. De prov. vergadering gaf de kerkeraad toestemming de andere Zeeuwse gemeenten om een collecte te vragen. En in eigen omgeving (westelijk Zeeuws-Vlaanderen) deed men wat men kon. Bij een rondgang in Groede, Nieuwvliet, Cadzand, Retranchement, Sluis, Aardenburg, Oostburg, Schoondijke, Breskens, en in Biervliet ‘met aanliggende hofsteeden’, had men ƒ 68,76½ opgehaald. Dus een betrekkelijk gering bedrag. Ook liep men het het plan rond een collecte in ‘de gansche kerk in Nederland’ te laten houden met bekendmaking in de bladen De Bazuin en De Wekstem. Niet bij alle kerken viel dit verzoek in goede aarde. Wolphaartsdijk b.v. weigerde botweg. Breskens had immers eerder steun ontvangen. De broeders daar maakten er nu finaal een bedelpartij van; bovendien gaven ze ook geen voldoende opening van zaken.Ga naar eindnoot55 | |||||||||||||||||||||||||
Een mislukte noodsprongIn januari 1868 deed de kerkeraad nog een laatste noodsprong. Het aan de overkant gelegen Vlissingen had ds. D.J. te Grootenhuis van Maassluis beroepen. Nu opperde men in Breskens het drieste plan om te proberen ook van zijn diensten gebruik te maken. De nieuwe dominee zou dan om de 3 weken, dus 17 rustdagen, in de gemeente van Breskens | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||
moeten preken, die dan ¼ van het traktement voor haar rekening nam. Natuurlijk moest Vlissingen er eerst wel mee akkoord gaan. Het is echter alles op niets uitgelopen.Ga naar eindnoot56 Een half jaar later rapporteerde ds. Steketee op de prov. vergadering over ‘de treurige toestand’ in Breskens. Hij stelde voor de gemeente van Breskens bij Vlissingen in te lijven.Ga naar eindnoot57 Drie maanden later - oktober '68 - was de onhoudbare toestand van de gemeente van Breskens weer onderwerp van gesprek. Het zielental was zo teruggelopen, dat er op zondag soms nog maar 2 of 3 mensen in de kerk kwamen. Weer luidde het advies: zich aansluiten bij Vlissingen (of Sluis).Ga naar eindnoot58 De laatste kerkeraadsvergadering van de gemeente Breskens is 18 januari '68 gehouden. Aanwezig waren ouderling Pieter Faas en diaken Jan Besemer. Dat was trouwens de hele kerkeraad. Ze gingen helemaal akkoord met het besluit van de laatst gehouden prov. vergadering te Middelburg. De ‘boeken’ zouden door Besemer aan ds. Steketee van Nieuwdorp worden overhandigd. Hij heeft dit ook keurig gedaan en we zijn er hem nog dankbaar voor. Bij het schrijven van dit hoofdstuk over Groede hebben we van de ingeleverde archivalia danig kunnen profiteren. In 1869 is dus de gemeente Breskens (vroeger Groede) opgeheven. Het kerkgebouwtje is afgebroken en delen daarvan zijn naar Heinkenszand op Z.-Beveland getransporteerd om weer dienst te doen bij de opbouw van een nieuw kerkgebouw voor een in april 1869 aldaar tot nieuw leven gekomen gemeente. |
|