De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 1. De Bevelanden en Zeeuws Vlaanderen
(1987)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |||||||||||
C KamperlandIn het langgerekte Kamperland neemt de aan beide zijden bebouwde Veerweg een belangrijke plaats in. Heette het plaatsje in een aardrijkskundig woordenboek van 1845 nog een gehucht, in de daarop volgende decennia groeide het uit tot een dorpje, waar in juli 1866 een zelfstandige Afgescheiden gemeente is ontstaan. Over de voorgeschiedenis hiervan en over de instituering zelf vonden we gegevens in de kerkeraadsnotulen en in die van de provinciale vergadering. Ook de notulen van Wolphaartsdijk - waar ds. H. Middel toen stond - leveren nog enige informatie. In Kamperland woonde een aantal Afgescheidenen, die graag een zelfstandige gemeente wilden vormen om dan samen met Geersdijk een predikant te beroepen. En zo kreeg de consulent, ds. Middel, opdracht van de provinciale vergadering om op Tweede Pinksterdag in Geersdijk te preken en daarna met enkele leden uit Kamperland te spreken over een eventuele instituering van een gemeente in haar woonplaats. De kerkeraadsleden van Geersdijk zouden dan ook aanwezig zijn, want tot nu toe behoorden de Afgescheidenen uit Kamperland bij de gemeente te Geersdijk.Ga naar eindnoot1 Het is een groot geluk, dat het notulenboek van de kerkeraad uit de begintijd bewaard is gebleven.Ga naar eindnoot2 Daaruit putten we nu gretig de volgende gegevens. Op de voorpagina lezen we o.a. dat de gemeente ‘In de Wereld bekend (staat) onder den naam van Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Gemeente. Gevestigd, of van Jehova daargesteld, in het jaar 1866.’ Het klinkt alles heel plechtig. Op de volgende pagina staan dan nog 6 teksten geciteerd, waaruit duidelijk een gelovig willen gehoorzamen aan Gods Woord spreekt. We noemen er twee van: ‘Onze hulpe zij in den naam des HEEREN, die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Ps. 124:8). En uit Luc. 12:32 ‘de belofte van onzen Immanuël’, namelijk ‘Vreest niet gij klein kuddeken. Want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koningrijk te geven’.Ga naar eindnoot3 Op de 4e pagina van het notulenboek volgt dan het verhaal over de ‘Wording der Gemeente te Kamperland’, 5 bladzijden groot. Op de provinciale vergadering van 4 juli 1866 kon ds. Middel rapporteren, dat niets een instituering van een gemeente in Kamperland nog in de weg stond, want in een samenspreking van belanghebbenden in Geersdijk en Kamperland was overeenstemming bereikt. In Kamperland was al een woning als pastorie beschikbaar en zelfs was | |||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||
men daar al druk bezig - dankzij de steun van geldschieters - een kerkje te bouwen. Bovendien had M. Geelhoed zich voor kapitaal en rente borg gesteld. Een bijkomende gunstige, financiële omstandigheid was, dat verscheidene ‘gegoeden’ te Kamperland - hoewel niet-afgescheiden - ook mee wilden werken. We zullen hier moeten denken aan ‘bezwaarde’ Hervormden, te vinden in de kring van de zogenaamde Waarheidsvrienden. De provinciale vergadering wees nu de predikanten H.H. Middel van Wolphaartsdijk en B. Veenstra van Colijnsplaat aan om op zaterdag 14 juli 1866 de instituering te Kamperland voor te bereiden. Inderdaad waren op genoemde datum beide dominees met de kerkeraad van Geersdijk en een aantal leden in het kerkgebouwtje te Kamperland bijeen. Eerst hield ds. Middel een toespraakje, waarin hij alle aanwezigen opwekte ‘om in alles rond en gul te handelen’, zodat er later geen ‘ellende’ kon ontstaan. Niemand had bezwaren tegen de ‘stichting’ van de gemeente te Kamperland. Geersdijk en Kamperland zouden samen een dominee hebben, die in Kamperland kwam te wonen. En de beide gemeenten zouden elk de helft zowel van het traktement als van de verhuiskosten betalen. Inmiddels waren ook in de vergadering gekomen drie niet-afgescheiden ‘begunstigers of voorstanders’ van de kerkbouw. Ds. Middel richtte zich apart tot hen en ‘houdt een lieflijke toespraak tot die vrienden, betuigt hun zijn hartelijke dank voor de betoonde hulp in de bevordering der goede zaak des Heeren, waarvan het Godshuis, in welke men zich bevindt’ een getuige is. Ook sprak hij de wens uit, ‘dat zij als andere Jozefs en Nicodemussen ... ook verder de gemeente zouden steunen ‘en in dit Godshuis eerlang eeuwigdurende vruchten ter zaligheid mogten ontfangen’. Hij doelde natuurlijk hier op Jozef van Arimathea, die het lichaam van Jezus in zijn eigen graf legde. En op Nicodemus, die Jezus in het Sanhedrin in bescherming nam en hielp zorgen voor een vorstelijke begrafenis van Jezus. Ds. Middel betrok er ook bij ‘hunne dierbare egtgenoten en lieve kinderen’ en hoopte dat deze met hen ‘tot in lengte van jaren zich in dit bedehuis mogen verheugen’. Ze mochten als gasten de vergadering blijven bijwonen. Vervolgens gingen de 25 aanwezige stemgerechtigde manslidmaten over tot het kiezen van twee ouderlingen en twee diakenen. Met elk 21 stemmen werden Gerard de Smid en Hendrik Verburg tot ouderling gekozen. Diaken werden Maarten GeelhoedGa naar eindnoot4 met 20 stemmen, en Adriaan Verburg, neef van de ouderling, met 18 stemmen. Als bijzonderheid moeten we hier vermelden, dat de beide ouderlingen en ook diaken A. Verburg, niet konden schrijven. Het blijkt uit een aantekening bij de namen onder het ondertekeningsformulier. Het analfabetisme was in die dagen nog vrij groot. Dit bracht natuurlijk wel met zich mee, dat een predikant in zo'n dorpsgemeente een sterk dominerende positie kreeg. | |||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||
Toen kwam aan de beurt het kiezen van een predikant. De uitslag was, dat ds. J. Alting te Maasland de volgende dag aan de gemeente ter beroeping zou worden voorgesteld. Hij had 24 stemmen gekregen. Aan de consulent ds. Middel werd gevraagd nog diezelfde dag de beroepsbrief te schrijven; deze kon dan de volgende dag na de morgendienst worden getekend en 's maandags worden verzonden. Ds. Middel vroeg tenslotte nog naar het bedrag van het traktement en of dit ook in de beroepsbrief kwam te staan. Het antwoord was, dat het - in aanmerking nemend het gezin van ds. Alting - ƒ 800,- plus vrij wonen bedroeg. Men had eerst ƒ 700,- overwogen. Allen, ook de ‘begunstigers’, gingen akkoord. De volgende dag zouden de gekozen broeders in hun ambt worden bevestigd. Dan konden ze ook nog als kerkeraad van Kamperland de beroepsbrief mee ondertekenen. Weliswaar was er dan haast geen tijd meer om eventuele bezwaren tegen hen in te dienen, maar ach, ze waren allen ‘in leer en leven’ zo algemeen geacht en bemind, dat heus geen moeilijkheden meer te verwachten vielen. Voor wie toch nog met iets zat, was er nog tijd tot en met de morgendienst om dit te melden. Met deze redenering ging de consulent ds. Middel tenslotte schoorvoetend akkoord. Inderdaad zijn op zondag 15 juli 1866 de nieuwe ambtsdragers door ds. Middel bevestigd waarmee de gemeente van Kamperland was geïnstitueerd. Tot praeses werd gekozen Hendrik Verburg en tot scriba Maarten Geelhoed (die wel kon schrijven). Een plattelandskerkeraadje dus, waarmee echter niets ten nadele van de geloofskracht van de leden gezegd wil zijn. Ruim een maand later - op zondag 19 augustus 1866 - kon ook een eenvoudig kerkje in gebruik worden genomen. In het kerkelijk weekblad De Bazuin van die dagen lezen we daarover het volgende bericht: ‘Camperland, den 19 Augustus 1866 - Heden was het voor onze gemeente een dag van groote blijdschap, daar wij door des Heeren ongehoudene goedheid het voorregt hadden, dat ons nieuw en sierlijk Kerkgebouw werd ingewijd door ds. J. Alting van Maasland, met een hartelijk woord naar aanleiding van Ps 84:2 “Hoe liefelijk zijn uwe woningen, o Heere der Heirscharen!” Volgens de kerkeraadsnotulen vulde ‘ene menigte van hoorderen Gods Bedehuis’. Met een eigen vergaderplaats was het dus nu ook in orde, maar met de pogingen een eigen dominee te krijgen, lukte het niet zo snel. Ds. Alting | |||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||
had ook voor een tweede beroep naar Kamperland bedankt. Geen nood, men hield vol. Op 11 oktober '66 werd door de manslidmaten van Kamperland met algemene stemmen beroepen ds. B. Veenstra van het naburige Colijnsplaat. ‘Neige de Heere Zijn Eerw. hart om tot ons over te komen’ besloot scriba M. Geelhoed zijn berichtje in De Bazuin.Ga naar eindnoot6 Ja zeker, maar ds. Veenstra stond nog geen vier maanden in Colijnsplaat. Geen wonder dat de gemeente daar zeer verontwaardigd was. Het werd een bedankje. Toch kreeg Kamperland nog in hetzelfde jaar 1866 een dominee, namelijk Pieter den Boer, gekomen van Baarland op Zuid-Beveland (zie hoofdstuk Baarland). Het was al diens 5e gemeente en hij zou er later nog 4 gaan dienen, ja zelfs een tijdlang buiten het kerkverband komen te staan.Ga naar eindnoot7 Op 9 december '66 deed hij in Kamperland zijn intree en 13 september 1870 is hij weer vertrokken. Enige maanden eerder - oktober 1866 - was er een verzoek om erkenning als zelfstandige gemeente naar de Koning gegaan, ondertekend door 10 personen. Het waren:
Op 16 oktober 1866 kwam de erkenning af. Er zat duidelijk groei in de gemeente en er heerste harmonie. Wat dat punt betreft, we vonden een mooie notitie in de kerkeraadsnotulen. In een vergadering van kerkeraad met manslidmaten vond op 11 juli 1868 een verkiezing voor ambtsdragers plaats met als resultaat, dat Gerard de Smit tot ouderling, en A. Verburg tot diaken werd herkozen. J. Goudswaard (die ook niet schrijven kon) werd de nieuwe diaken. Na afloop van de stemming bleven de aanwezigen nog wat met elkaar napraten ‘en moesten des Heeren goedheid erkennen’. Twee jaar geleden telde de gemeente nog maar weinig leden en sindsdien was het zielental al sterk gegroeid. En dan volgt het zinnetje: ‘in die twee jaar is niet één woord van twist of oneenigheid gevallen’. Nadat dit was geconstateerd, zongen de aanwezigen spontaan nog enige psalmen met elkaar (welke dat waren, staat niet aangegeven). In februari 1869 werd besloten de kerkeraad met één ouderling uit te breiden. Het werd Jacobus Izaak van Heulen, de molenaarGa naar eindnoot8, die met 20 stemmen was gekozen, terwijl D. Remijnse er 19 had gekregen. Het aantal stemmers was dus al duidelijk gegroeid. In maart '69 werd geconstateerd, dat in een half jaar tijd zich weer verscheidene personen bij de gemeente hadden gevoegd ‘teveel om elk | |||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||
afzonderlijk (de naam) te vermelden’. Gaf het kerkelijk jaarboekje voor 1867 nog 50 zielen op, in 1869 - het jaar van de landelijke vereniging met de Kruisgezinden - was dat aantal geklommen tot 200 en in 1870 tot 250. Geen wonder dat de kerk te klein werd. In 1869 werd door ds. P. den Boer de eerste steen gelegd voor een nieuwe, grotere kerk. Dit feit deed ouderling J.I van Heulen in mei 1869 een verslagje naar de rubriek Kerknieuws van De Bazuin sturen.Ga naar eindnoot9 We nemen dit hier op. ‘Camperland, 7 mei 1869 - Heden hadden wij het voorregt, dat onze hooggeachte Leeraar P. den Boer den eersten steen mogt leggen van een nieuw kerkgebouw; ook wij mogen met regt zeggen: de Heere heeft onder ons groote dingen gedaan. Nu drie jaren geleden hadden wij in een timmermanswerkplaats eenige hartelijke toespraken door waardige mannen, die de zaak des Heeren waarlijk ter harte gaat, en dat middel mogt dan ook dienen om hartelijk te begeeren een kerkgebouw en een Leeraar in ons midden te hebben. We beëindigen ons hoofdstukje over Kamperland met de volgende notities uit het notulenboek van de kerkeraad: ‘op 8 augustus 1869 mochten wij zegenend afscheid nemen van ons kerkgebouw naar aanleiding van ‘eene waarheid uit Deut. 11:21’ (die waarheid was, dat zolang de we- | |||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||
reld staat, God met zijn zegen bij zijn volk zal blijven). En op 29 augustus 1869 ‘mogten wij het voorregt genieten in ons nieuwe kerkgebouw te vergaderen’; ds. P. den Boer preekte bij die gelegenheid over 1 Petr. 2:5 (‘Zo wordt gij ook zelf als levende stenen gebouwd tot een geestelijk huis, een heilig priesterdom om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus’). |
|