De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 1. De Bevelanden en Zeeuws Vlaanderen
(1987)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| ||||||||||||||||
XI Noord-BevelandA ColijnsplaatIn 1530 en 1532 kwam het eiland Noord-Beveland tengevolge van een herhaalde, vreselijke watersnood onder water te staan. De rest van de eeuw - tot in 1598 toe - kon het eiland getypeerd worden met de woorden ‘verdronken gebied’. Na de herindijking ontstonden er nieuwe dorpskernen. Colijnsplaat (in de volksmond ‘Kolijn’ of ‘Kusplaete’) ligt aan de noordkant van het eiland. Het dorp dateert uit 1599 en heeft hetzelfde grondplan als enige andere Noordbevelandse dorpen: een breed aangelegde Voorstraat aan weerszijden met een rij bomen beplant, leidt van de dijk naar de Hervormde dorpskerk. Bijna alle inwoners van het agrarische dorp waren omstreeks 1840 Hervormd. Aan de zuidkant van Noord-Beveland ligt Kortgene. Wissenkerke met het kleine Geersdijk zijn meer in het‘binnenland’ te vinden, terwijl een piepklein kerktorentje aan de oostkant van het eiland het bestaan van nog een dorpje aangeeft. Het is Kats. Tenslotte ligt aan de westrand van Noord-Beveland Kamperland, een wat nieuwer dorp. In 1836 telde Noord-Beveland de volgende Hervormde gemeenten, die alle behoorden tot de ring Goes (tweede sectie). Deze bestond uit de volgende gemeenten:
Het overgrote deel van de bevolking van Noord-Beveland, met een sterk liberale boerenstand behoorde tot de Hervormde kerk. In Wissenkerke-Geersdijk, de grootste Hervormde gemeente van het eiland, heeft vanaf 1816 niet minder dan 35 jaar lang gestaan ds. Petrus Jurriaan Landsknegt. Hij ging in 1851 met emeritaat en overleed in april 1860 op ruim 86-jarige leeftijd in Zierikzee bij zijn zoon thuis. In zijn memoriam lezen we o.a.: ‘Met ijver en trouw is hij aldaar (Wissenkerke), gelijk vroeger in de gemeente Sleeuwijk, werkzaam geweest tot veler nut en heil, voor wie hij, met zijne onvermoeide werkzaamheid en opgeruimden geest, in de moeijelijkste omstandigheden zich eenen uitstekenden raadsman betoonde. In de dagen zijner rust was hij te dezer stede (Zierikzee) ook in gezet gebruik der godsdienstoefenin- | ||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||
gen een voorbeeld, zoolang zijne langzaam afnemende krachten en vermogens het vergunden.’Ga naar eindnoot1 Had ds. Landsknegt 35 jaar in Wissenkerke-Geersdijk gestaan, ds. J. van Leeuwen was 37 jaar lang dominee in Colijnsplaat geweest (1846-1883 em.). En in Kortgene had ds. J. Sanders van den Heuvel 34 jaar de Hervormde gemeente aldaar gediend. Hij was in 1860 met emeritaat gegaan. Blijkbaar gold voor de bovengenoemde 3 predikanten de variant op een bekend gezegde: 't Is Noord-Beveland, 't blijft Noord-Beveland. Wat meer variatie in haar predikantenbestand had de kleine gemeente van Kats. In 1855 was daar gekomen ds. C.G. Slotenmaker, die 10 jaar later vertrok naar Deventer, waar hij leraar aan de H.B.S. werd. Zijn opvolger in Kats was S.G. Geertsema Beckering, die na 7 jaar Kats verwisselde voor Kleverskerke op Walcheren. Op het geïsoleerd gelegen eiland Noord-Beveland is pas in de jaren '50 van de vorige eeuw - eigenlijk al enigermate in 1848Ga naar eindnoot2 - een schuchtere aanzet tot Afscheiding te bespeuren, die in de jaren '60 resulteerde in de officiële instituering van 4 Afgescheiden Gemeenten, namelijk Colijnsplaat (1862), Geersdijk (1864), Kamperland (1866) en Wissenkerke (1868). De eerste Afgescheidenen op Noord-Beveland hoorden bij de gemeente van Goes. Het waren er trouwens maar enkelen. Maar toen Wolphaartsdijk in 1842 een eigen dominee kreeg - W. Gardenier - bepaalde de provinciale vergadering, dat de Afgescheidenen op dat eiland zich nu moesten aansluiten bij Wolphaartsdijk, dat dichterbij lag. In de provinciale vergadering van april 1848 kwam br. Visser, wonende onder Kats, niet ver van Colijnsplaat, met het voorstel om op Noord- Beveland een gemeente te stichten. Ds. Gardenier - zijn schoonzoon! - verklaarde echter de noodzaak daarvan nog niet te kunnen inzien. Omdat Visser in de discussie de zaak veel te geëmotioneerd aanpakte, kwam er van zijn plan niets terecht. In 1853 werd het echter opnieuw ter sprake gebracht. Men besloot nu in Colijnsplaat om de 2 à 3 maanden te laten ‘prediken’. Twee jaar later (1855) kwam A. Wondergem namens ‘enigen’ uit Noord-Beveland met het verzoek om in Colijnsplaat een gemeente te ‘vestigen’. Maar zouden er - vroeg de vergadering zich nu af - wel personen te vinden zijn, geschikt voor het ouderling- of diakenschap? Als ds. Steketee in Colijnsplaat kwam preken, moest deze dat dan eens onderzoeken. En Wondergem werd tegelijkertijd opgewekt ‘op de rechte wijze werkzaam te zijn’. Hij ging blijkbaar soms wat vrijbuiterig te werk.Ga naar eindnoot3 In elk geval kreeg men op Noord-Beveland in ds. De Bruijne van Goes een vaderlijk consulent. Hij streefde tenminste naar ‘betere betrekking’ met de leden te Colijnsplaat. We moeten er evenwel bij zeggen, dat het kerkelijk leven daar zwak georganiseerd was. Toen ds. De Bruijne en diaken Abr. Remijnse bij alle leden in Colijnsplaat huisbezoek hadden gebracht en daarover hadden gerapporteerd, besloot de kerkeraad op de eerstvolgende provinciale vergadering met | ||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||
het voorstel te komen een tweetal broeders in Colijnsplaat woonachtig in de diensten te laten voorgaan en de armengelden te laten beheren, dat alles onder de verantwoordelijkheid van de kerkeraad van Wolphaartsdijk.Ga naar eindnoot4 De provinciale vergadering in juli 1858 in Terneuzen gehouden reageerde positief op het voorstel en machtigde schriftelijk Joh's de Jonge en A. Wondergem beiden te Colijnsplaat om ‘voor te gaan in het gebed, voorlezen van Gods Woord, psalmgezang en een kerkelijk goedgekeurde predikatie, eiken dag des Heeren, dank-, vasten- en biddag’. Ook kregen ze opdracht ‘om toezicht te nemen op de leden te Colijnsplaat, dezelve te dienen met raad, troost, vermaning en bestraffing naar 's Heeren Woord, en zaken die kerkelijk tucht behoeven, onverwijld ter kennis der kerkeraad van Wolphaartsdijk te brengen’. Beide mannen namen de opdracht op zich en legden voor de kerkeraad te Wolphaartsdijk hun belofte van trouw af. Zo werd in beginsel de grondslag gelegd voor de Afgescheiden kerk te ColijnsplaatGa naar eindnoot5, maar geïnstitueerd was ze nog niet. De kring te Colijnsplaat groeide wat en in 1860 gingen er opnieuw stemmen op - ze werden steeds luider - om op Noord-Beveland een zelfstandige gemeente te stichten. Het volgend jaar (1861) besloot de kerkeraad van Wolphaartsdijk de manslidmaten van Colijnsplaat uit te nodigen bij de kerkvisitatie van 18 september 1861 aanwezig te zijn om ‘de scheiding (van Wolphaartsdijk) die zij begeeren’, te bespreken en voor Colijnsplaat zo mogelijk kerkeraadsleden te kiezen.Ga naar eindnoot6 Inderdaad vergaderde de kerkeraad van Wolphaartsdijk op woensdag 18 september 1861 's morgens om 10 uur met de manslidmaten, die op drie na alle aanwezig waren. De consulent ds. De Bruijne van Goes presideerde. Besloten werd in Colijnsplaat een gemeente te institueren en samen één dominee te beroepen op een traktement van ƒ 700,- met vrij wonen en vrij veergeld. Wolphaartsdijk ligt op Zuid-Beveland en Colijnsplaat op Noord-Beveland, gescheiden door het water de Zandkreek. Beide gemeenten zouden elk de helft van het traktement betalen en de kosten van het onderhoud van de pastorie was voor de gemeente waarin de dominee kwam te wonen. In beide plaatsen moest de dominee dan bij toerbeurt voorgaan. Men ging die morgen ook maar dadelijk tot het beroepen van een dominee over en met algemene stemmen werd ds. H.H. Middel van Arnhem gekozen. Op diezelfde dag - 18 september 1861 - werd nu 's middags in Colijnsplaat vergaderd. Daar bleek de stemming echter geheel anders uit te vallen. De helft van de aanwezige manslidmaten was tegen! En dus ging het beroep niet door, tot groot ongenoegen van Wolphaartsdijk. Maar goed, ze moesten het in Colijnsplaat dan maar verder zelf uitzoeken. Colijnsplaat was nu immers een zelfstandige groep geworden. ‘Bij dezen verklaart de kerkeraad van de gemeente te Wolfaartsdijk, vertegenwoordigd door de ouderlingen Kornelis Katsman en David Goetheer’, bijgestaan door de consulent ds. A. de Bruijne, ‘dat van heden af de | ||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||
leden der gemeente van Wolfaartsdijk, te Kolijnsplaat woonachtig van de gemeente (van Wolphaartsdijk) zijn afgedaan en op zich zelven gesteld.’Ga naar eindnoot7 In Colijnsplaat bestond dus nu een kring, die niet langer onder het toezicht van de kerkeraad van Wolphaartsdijk stond. Maar ze was nog steeds niet als gemeente geïnstitueerd. En dat zou ook nog meer dan 9 maanden op zich laten wachten. Ds. Steketee werd na de scheiding van Wolphaartsdijk consulent van de kring in Colijnsplaat. Het was daar in de grond van de zaak nog een verwarde boel en ds. Steketee kreeg van de provinciale vergadering de opdracht in Colijnsplaat ‘een weinig te organiseren’.Ga naar eindnoot8 Het bleek hem echter al heel spoedig, dat de situatie voor instituering nog niet rijp was. Want het lidmaat Wondergem liet personen voorgaan, die niet tot de Afgescheidenen behoorden en bovendien ‘de leer der algemene verzoening’ voorstonden. Nu was de moeilijkheid, dat de vergaderplaats zijn eigendom was en dus kon hij laten voorgaan wie hij maar wilde. Men zou er nu bij hem op aandringen die vergadergelegenheid te verhuren of te verkopen om ‘de eensgezindheid te helpen bevorderen’. Dan kon men ook een ouderling en een diaken kiezen, waarna de gemeente kon worden geïnstitueerd. In dat geval verklaarde ds. Steketee zich bereid om in Colijnsplaat ‘te prediken en biduren te houden’ mits de broeders eensgezindheid en orde hielpen bevorderen.Ga naar eindnoot9 Deze opwekking had blijkbaar succes, want op 20 juni 1862 is de gemeente van Colijnsplaat inderdaad geïnstitueerd. Het kerkgebouw - eigendom van A. Wondergem - was voor 4 jaren ingehuurd.Ga naar eindnoot10 Op de provinciale vergadering van 1 oktober 1862 waren namens Colijnsplaat voor het eerst aanwezig ouderling Adriaan Wondergem en diaken Jozias Potappel. De eerste was een 47-jarige koopman (gehuwd met Leuntje Strijd). De tweede een 28-jarige molenaar (gehuwd met Prientje Israël). Toch ging het nog niet goed in Colijnsplaat. Dat bleek duidelijk op de provinciale vergadering van april 1864, toen ouderling Wondergem aan het woord was geweest en enkele mededelingen over de situatie aldaar had gedaan. Hieruit was het de vergadering duidelijk geworden, dat daar ‘alle goede orde wordt gemist en alle op Gods Woord gegronde kerkelijke bepalingen door die vrienden worden verguist’. Zoals het laten preken van een dominee ‘die buiten onze kerkelijke gemeenschap staat’ en het beroepen van een predikant zonder toestemming van of kennisgeving aan de consulent. De vergadering bestrafte de afgevaardigde Wondergem ernstig en liet hem beloven de bestraffing aan zijn gemeente te zullen doorgeven. Op de volgende provinciale vergadering kwam de situatie in Colijnsplaat opnieuw aan de orde.Ga naar eindnoot11 Ook ouderling Wondergem was er weer. Hij deelde mee, dat men er op aandrong de samenstelling van de kerkeraad te wijzigen. Nadat deze zaak uitvoerig was besproken, vond men het het beste, dat ds. Steketee, de consulent, er weer eens naar toeging om de kwestie ter plaatse te onderzoeken en vervolgens de kleine ge- | ||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||
meente met zijn voorlichting en raad te dienen. Ds. Steketee - die voor zulke karweitjes geknipt was - deed zijn best. Maar hij stuitte op de meest onverwachte hindernissen. In augustus 1864 moest ouderling Wondergem rapporteren, dat er zich in Colijnsplaat bij het verkiezen van een ouderling en een diaken een eigenaardige moeilijkheid had voorgedaan: na de stemming was duidelijk geworden, dat de gekozen ouderling op zich zelf had gestemd! Daarover was de vergadering heel verontwaardigd. Ze zou de zaak aan de visitatoren voorleggen. Een paar maanden later - oktober 1864 - bleken de nieuw gekozen kerkeraadsleden nog steeds niet bevestigd wegens tegen ouderling Buijs ingebrachte bezwaren. Natuurlijk kon deze zaak niet blijven slepen. Nadat in een buitengewone vergadering van alle Zeeuwse predikanten, ds. Middel en ds. Steketee informatie hadden verstrekt, werd besloten ‘de roeping van Buijs te vernietigen’. De gekozen diaken mocht wèl worden bevestigd.Ga naar eindnoot12 Johannes Hendrik Buijs was een 41-jarige kleermaker (getrouwd met Lena Kabboord). Het volgend jaar (1865) kwam de gemeente echter in wat rustiger vaarwater en viel er een probleem van meer prettige aard te behandelen. In de provinciale vergadering van 5 april 1865 was ook aanwezig ‘de voor onze Provincie beroepen zendeling - leeraar ds. Veenstra’. Deze Berend Veenstra was in Kampen voor de zending opgeleid en in 1863 als zendeling met Cornelis de Best naar Suriname uitgezonden om daar onder de pas vrij verklaarde slaven te werken.Ga naar eindnoot13 Maar in het volgend jaar was hij al naar Nederland teruggekeerd. In hem meende men in Zeeland een man gevonden te hebben, die voor de provinciale evangelisatie ‘uitnemend dienstbaar’ kon zijn. Hoogstwaarschijnlijk had ds. Steketee, curator van de Theologische School te Kampen, op hem geattendeerd. Op een vergadering van een voor dit doel bijeengeroepen commissie, in november 1864 bij ds. Steketee in Nieuwdorp aan huis gehouden, werd besloten aan de provinciale vergadering voor te stellen ds. Veenstra als zendeling-leraar voor de provincie Zeeland te beroepen. Staande de vergadering werd de beroepsbrief al klaar gemaakt en verzonden. Het traktement zou ƒ 700,- bedragen, terwijl onvermijdelijke reiskosten als gevolg van het trekken van de ene plaats naar de andere, ook voor rekening van de provincie kwamen. Hierop volgde een uitgebreide correspondentie met als belangrijkste onderdeel een schrijven van de Zendingscommissie te Kampen van 15 december 1864: Veenstra kreeg toestemming het beroep naar Zeeland aan te nemen. Wel onder de voorwaarde, dat hij niet in een aparte gemeente mocht worden bevestigd zonder toestemming van de curatoren in Kampen en dat hij altijd beschikbaar moest blijven voor de zending. Per 28 december 1864 nam Veenstra nu het beroep aan. Al mocht hij dan niet dominee van één gemeente worden, hij moest toch ergens in Zeeland wonen. Als voorlopige standplaats kreeg hij Colijnsplaat toege- | ||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||
wezen, omdat algemeen geoordeeld werd, dat dat dorp voor hem ‘een geschikt uitgangspunt’ was. Zijn installatie als provinciaal evangelisatie- predikant wilde men zo sober mogelijk doen verlopen: hij was immers al eens als zendeling-leraar voor de hele kerk bevestigd. En het was onzeker of hij in Nederland kon blijven of spoedig weer naar de heidenwereld zou worden uitgezonden. Om overbodige reiskosten te voorkomen, werd heel praktisch bepaald, dat hij op elk eiland (in Zeeland) twee opeenvolgende zondagen moest verblijven en daar ook allerlei pastoraal werk voor zijn rekening had te nemen. Zijn reisschema zou om de 3 maanden door de prov. vergadering worden vastgesteld.Ga naar eindnoot14 Dat de gemeente in zijn woonplaats Colijnsplaat voor een pastorie moest zorgen sprak vanzelf, want het was voor haar heel aangenaam en profijtelijk een dominee met zijn vrouw vele dagen van het jaar in haar midden te weten. De 34-jarige ds. Veenstra wonende te Kampen, was toen nog geen maand geleden getrouwd met de 19-jarige Grietje Bolt uit Hornhuizen, even ten noorden van Ulrum in Groningerland gelegen. Veenstra zelf was 26 december 1831 geboren in Sebaldeburen bij Grootegast in het Groningse Westerkwartier en was in 1849 van beroep boerenknecht.Ga naar eindnoot15 De jonge gemeente van Bergen op Zoom was wel wat jaloers op de begunstigde positie, waarin Colijnsplaat verkeerde. Ouderling N. Vetten meende op een provinciale vergadering te moeten opmerken, dat Colijnsplaat ‘meer voorrechten en diensten’ van de zendingsleraar had dan de andere vacante gemeenten. Die moesten wat rechtvaardiger worden verdeeld, vond hij. De vergadering erkende dat Colijnsplaat wat vóór had op andere herderloze gemeenten, maar Vetten moest niet vergeten, dat de gemeente te Colijnsplaat de pastorie van ds. Veenstra voor haar rekening had. Dus mocht ze vergelijkenderwijs ook wel enige voorrechten meer hebben. Nu ja, reageerde Vetten, hij zag dat nu ook wel in.Ga naar eindnoot16 Nu de gemeente van Colijnsplaat in het voorjaar van 1865 een eigen dominee in haar midden had mogen begroeten - weliswaar niet alleen voor zichzelf - was het toch noodzakelijk om juridisch ook in de burgerlijke maatschappij een wettelijk vastgelegde plaats in te nemen. Daarom ging in oktober 1865 een verzoek om erkenningGa naar eindnoot17 naar Den Haag, waarin één van de slotpassages luidde: ‘Sire! Wij twijfelen niet of Uwe Majesteit zal ons ook gaarne gelijk willen stellen met zoovele van onze zuster Gemeenten in ons Vaderland, die bereids de gevraagde erkenning hebben verkregen en verwachten daarom hierop van Uwe Majesteit ook eene spoedige en gunstige dispositie.’ Het stuk was getekend door 17 personen, namelijk door de praeses B. Veenstra en de scriba J. Potappel en verder nog door 15 ‘stemhebbende leden’ van de Chr. Afgescheidene Gemeente te Colijnsplaat c.a. Van laatstgenoemde 15 personen geven we hier nog de namen: H.D. (onleesbaar), J. Mesman, M. de Jonge, M.E.(?) Wilderom, C. Vader, J. | ||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||
Vader, P. Braam, M.K. Koole, Jan Potappel, A. Wondergem, Wm. Wondergem, J. Moens, J. Otte, Js. de Jonge, Paulus van der Maas, J.H. Buijs. Op 17 november 1865 werd gunstig op het verzoekschrift beschikt. Ds. Veenstra was dus vaak op stap om vacante gemeenten te dienen. In april 1866 richtte de kerkeraad van Colijnsplaat een merkwaardig verzoek aan de provinciale vergadering: men zou graag ds. Veenstra in Colijnsplaat op de preekstoel zien op dezelfde zondag waarop ook Daniël Bakker in het dorp kwam preken. Daniël Bakker was de befaamde Ledeboeriaanse oefenaar - in 1865 dominee geworden - die toen altijd veel volk trok. ‘Als hij ergens optrad, stroomde men van alle kanten toe. Men voer zelfs met zeilschepen van het ene eiland naar het andere en bij de terugkeer weergalmden de wateren menigmaal de gezongen psalmen van vreugde en geestelijke blijdschap.’Ga naar eindnoot18 Het is wel duidelijk dat het motief van het verzoek van de kerkeraad was om de concurrentie van Daniël Bakker te kunnen tegengaan.Ga naar eindnoot19 Nog geen 3 maanden later kon de gemeente van Colijnsplaat ds. Veenstra elke zondag horen preken, want hij werd van de binnenlandse ‘zending’ (evangelisatie) losgemaakt en nam het beroep naar Colijnsplaat aan.Ga naar eindnoot20 Maar o wee, wat niemand had verwacht, gebeurde: hij was nog geen 4 maanden dominee van Colijnsplaat alleen, of de pas geïnstitueerde gemeente van Kamperland bracht een beroep op hem uit. Dit deed de scriba van Colijnsplaat, J. Potappel, verontwaardigd het volgende berichtje opsturen naar De Bazuin, bestemd voor de rubriek Kerknieuws. ‘Kolijnsplaat, den 15 October 1866 - Gisteren, na de morgengodsdienst werd ons hart diep geschokt, toen ons door onzen zoo innig geliefden leeraar Ds. B. Veenstra werd bekend gemaakt, dat hij eene roeping had ontvangen van de gemeente des Heeren te Kamperland. Gelukkig voor Colijnsplaat werd het een bedankje. Het was maar goed, dat Colijnsplaat een eigen dominee had, want de broeders daar bezweken wel eens voor de verleiding een gerenommeerd oefenaar te laten optreden. Zo had Cornelis Dominicus, die op Kats had gewoond, maar nu in Kattendijke bij Goes zijn domicilie had, in 1868 van de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Colijnsplaat toestemming gekregen daar een keer voor te gaan. De prov. vergadering keurde dit sterk af en de afgevaardigden van Colijnsplaat, J. Potappel | ||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||
en A. Wondergem beloofden ‘zulks nooit meer toe te laten’.Ga naar eindnoot22 Dominicus doopte ook wel eens. Nog in 1878, dus 10 jaar later moest de provinciale vergadering er op wijzen, dat de doop door Daniël Bakker en Cornelis Dominicus niet als wettig beschouwd mocht worden, omdat ‘die mannen geen zending hebben’.Ga naar eindnoot23 In onze paragraaf over de Kruisgemeente te Goes hebben we breder over zijn activiteiten geschreven. In augustus 1868 vertrok ds. Veenstra uit Colijnsplaat naar Sauwerd (Gr.). Ouderling J. Potappel stuurde weer een kort verslagje naar De Bazuin: ‘Kolijnsplaat, den 9 Augustus 1868 - Naar aanleiding van Hand. 20:27 hield onze geachte Leeraar Ds. Veenstra, gisteren avond zijne afscheidsrede voor eene opgekomene schare, grooter dan ons kerkgebouw kon bevatten, in welk voorrecht wij gedurende zijn verblijf onder ons vele malen hebben mogen verblijden. Gewichtig was voor onze gemeente het uur, waarin ons werd voorgehouden het verleden, het tegenwoordige en het toekomende; ruim 3¼ jaar heeft Z.Ew. onder ons doorgebracht, waarvan 2 jaar als herder en leeraar der gemeente. De persoon en prediking van ds. Veenstra zijn tenslotte eens als volgt getypeerd: ‘In zijn prediking was hij steeds kort en zaakrijk. Zeldzaam duidelijk wist hij zijn gedachten weer te geven en hij deed het menigmaal op zulk een eigenaardige wijze, dat men naar hem luisteren moest. Vooral in zijn bijbellezingen was hij in zijn kracht. Steeds gaf hij een heldere verklaring en meesterlijk kon hij de waarheid aanwenden op het leven. In alles was hij schriftuurlijk en praktisch.’ In het jaarboekje van 1865 staat als zielental van de gemeente Colijnsplaat opgegeven 50, in de boekjes van '66 en '67 is het 100, in dat van 1869 is het gestegen tot 200 en in dat van 1870 vinden we als aantal zelfs 300 zielen, welke stijging zeker mee te danken is aan de in juni 1869 tot stand gekomen vereniging van de Chr. Afgescheiden gemeenten en die van de Gereformeerde gemeenten onder het kruis. |
|