De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 1. De Bevelanden en Zeeuws Vlaanderen
(1987)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||
X De gemeente onder het kruis te Goes, 1866-'69Zoals in elke provincie, waren in de jaren '60 van de vorige eeuw ook in Zeeland een aantal bekende oefenaars actief. We noemen o.a. Daniël Bakker en Pieter van Dijke, beiden later dominee geworden in een groepje gemeenten van Ledeboeriaanse snit. In die tijd woonde op Zuid-Beveland in Kattendijke bij Goes een oefenaar die ook enige faam bezat. Het was Cornelis Dominicus. Omdat er verband bestaat tussen de stichting van de Kruisgemeente in Goes (1866) en de activiteiten van de Dominicus-groep in Kattendijke, moeten we hierop eerst nader ingaan. | |||||||||||||||||||
Cornelis Dominicus in KattendijkeDeze Dominicus is een aparte figuur geweest in het wereldje van oefenaars, van wie velen op de independentistische toer gingen, d.w.z. ze vergaderden apart en sloten zich bij geen enkel officieel kerkverband aan; hoogstens hadden ze als losse groepen enig vrijblijvend contact met elkaar. Cornelis Dominicus was op 27 maart 1811 geboren in de burgerlijke gemeente Yerseke als zoon van Jacob Dominicus en Dina de Korte. Zijn ouders waren niet onbemiddeld (enigszins ‘bedeeld met aardsche goederen’, maar ‘onbekend met en daarom ook niet begeerig naar het hoogste goed’). Ze leefden ‘burgerlijk en fatsoenlijk godsdienstig in de wereld’ en in die geest probeerden ze ook hun zoon op te voeden. Het bovenstaande hebben we geput uit Dominicus' autobiografische aantekeningen, waarvan 3 ‘stukken’ gedrukt voor rekening van de schrijver, zijn verschenen onder de titel: Een eenvoudig verhaal van menschelijke zwakheid en van Goddelijke wonderen gedurende zijnen levensloopGa naar eindnoot1, zonder jaartal. Het derde stuk eindigt met de winter van 1839. Meer deeltjes zijn er bij ons weten niet verschenen. Dominicus was eraan begonnen met de bedoeling heel eenvoudig te vertellen wat ‘God aan mij en in mij gewrocht heeft’, in de hoop, dat het ‘voor eenvoudige en oprechte vromen een hand bij den weg mocht zijn, of ook voor den een of anderen zondaar (mocht) dienen om hem den weg te toonen, die den verstandige naar boven leidt’. Dit was dezelfde motivatie, die in de vorige eeuw, ‘vromen’ hun levensherinneringen en zielservaringen op papier deed zetten. Zulke geschriftjes werden gretig gelezen en verdwenen dan weer in de zee van historische vergetelheid. Af en toe weet een duiker in de archieven zo'n | |||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||
exemplaar weer boven water te brengen. Zo verging het ook het levensverhaal van Cornelis Dominicus. In de Voorrede van het eerste ‘stuk’ haalde hij woorden van Bunyan - wiens werken hij ‘met vermaak en vrucht’ las - aan: ‘Vindt gij hier onder het lezen hout, hooi of stoppelen, neemt de vrijmoedigheid en werpt het weg, bedenkende, dat ik zelven ook niets meer dan een droogen stoppel en een weg gedreven blad ben.’ Toen Dominicus het eerste deeltje liet drukken, was hij volgens eigen zeggen al 66 jaar oud. Het zal dus omstreeks 1877 zijn geweest. Als jongen van 14 jaar, vertelt hij, werd hij door zijn vader als smidsknecht uitbesteed in Kloetinge (even ten oosten van Goes gelegen). Hij ging weinig met mensen om en zat 's avonds het liefste thuis. Daar was hij bezig met ‘verborgen zielsonderhandelingen’, naar aanleiding van de lectuur die hij las. Naast de Bijbel waren dat de stichtelijke werken van ‘oude schrijvers’. Hij noemt er verscheidene van. In 1826 kreeg hij een boek van de Leidse professor in de theologie, Johannes à Marck in handen, waarin vooral het dogma van de ‘Voorverordinering’ hem interesseerde. Ook las hij in het werk van Wilhelmus à Brakel en leerde daaruit ‘verstaan, dat het getuigenis van den H. Geest onmisbaar was om met het hart te gelooven’. Bij de lectuur van ‘Het kinderdeel der vromen’ van Lambertus Myseras had hij ‘aangename en zalige oogenblikken’. Toen hij eens in de autobiografie van Chr. Salomon DuitschGa naar eindnoot2 las over de wonderlijke leiding, die God met deze had gehad, kwam bij Dominicus de gedachte op ook iets van zijn eigen leven op papier te zetten. In de winter van 1829 kreeg hij het boekje van Eswijler over het sterven aan de wet en het leven door de waarheid des Evangeliums onder ogen, ‘dat ik met bijzonderen smaak voor mijne ziele mocht lezen’. Hij doelde hier op het in 1685 voor het eerst verschenen mystiek-ascetisch geschrift Ziels-eenzame Meditatiën van Jan W. Eswijler, oefenaar en binnenvader in het Burgerweeshuis te Hoorn. Ook vond hij veel troost in het boekje van Joh. HoornbeekGa naar eindnoot3 over de ‘geestelijke verlatingen’ van vele vromen. In een levensbeschrijving van Luther trof hem diens gezegde dat het in sommige tijden ‘beter was neder te gaan in den put, dan met de Engelen hand aan hand’. Het is weer een bewijs van Dominicus' snelle neiging tot religieuze zwaarmoedigheid. Als smidsknecht heeft hij op allerlei eilanden van Zeeland een poos vertoefd, o.a. in Dreischor op Schouwen, waar hij leefde als ‘een vreemdeling onder een volk, dat God niet kende’. Op zondag ging hij eenmaal naar de kerk. De dominee in Dreischor was volgens hem volop een ‘naturalist’.Ga naar eindnoot4 De rest van de zondag bracht hij al lezende op zolder door, afgewisseld met een eenzame wandeling langs de zeekant. In mei 1832 werd hij voor korte tijd smidsknecht in Arnemuiden op Walcheren. Daar hoorde hij, dat er een Hervormde dominee op het eiland was gekomen ‘die de waarheid duidelijk en geestelijk verkondigde, een wonder grooten toeloop en de goedkeuring der vromen had | |||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||
en algemeen bemind werd’. Dominicus trok ook naar Biggekerke om ‘de veel volk trekkende leeraar’ eens te beluisteren. Hij hoorde hem met veel ‘zielsgenoegen’. Het was ds Johannes van Rhee, op 15 juli 1832 in Biggekerke gekomen. Bij het volk stond hij bekend als een geweldig ‘prediker’ van wie later ouden van dagen nog spraken als van een man, door weinigen geëvenaard in zeggingskracht en ‘getrouwheid’ in het waarschuwen. Uit de omliggende dorpen, zelfs uit Middelburg, trokken zondags grote scharen naar dit stille dorpje om de gevierde prediker te horen.Ga naar eindnoot5 Dominicus heeft als ongetrouwde jongeman ook nog een poos gewoond in Stavenisse op Tholen. Daar had hij het naar zijn zin. Hij bezocht er vaak de gezelschappen, waarin men met elkaar las, bad en sprak en waarin hij zich niet onbetuigd liet. Hij had ‘veel aangenaam verkeer’ met de vromen in Stavenisse. Het merendeel van hen ging zondags niet naar de kerk, maar ‘vergaderde in troepjes met elkander’ (conventikels!). In Stavenisse stond toen in de Hervormde kerk J. Burgerhout, in 1796 gekomen van Biervliet en in 1837 in Stavenisse met emeritaat gegaan. Men moet daarbij in het oog houden - schrijft Dominicus - dat men in het land van Tholen over het algemeen nog ‘een indruk had van vroomheid en goddeloosheid en ten gevolge daarvan nog achting voor vrome menschen’. Ook Dominicus bezocht toen zelden een kerkdienst. Steeds meer ontwikkelde hij zijn oefenaarstalenten, die hij ongetwijfeld bezat. In het derde ‘stuk’ van zijn autobiografische notities - voor het grootste deel een registratie van zijn religieuze zielsbevindingen - behandelt hij de periode voorjaar 1835 tot de winter van 1839. Ter sprake komt dan zijn afscheid van Stavenisse, zijn verblijf in Zuid-Holland (o.a. Dubbeldam bij Dordrecht) en hoe hij in dienst kwam bij een weduwe in Emmikhoven in het land van Altena (N.-Br.). Daar kwam hij in aanraking met de Afgescheidenen, sloot zich bij hen aan, moest voor de rechtbank in 's Hertogenbosch verschijnen en belandde zelfs met enige anderen in de gevangenis. Na zijn vrijlating werd hij weer actief als oefenaar in het land van Zierikzee, waar hij ook met de rechtbank te maken kreeg. Tenslotte vermeldt hij, dat hij op 18 juni 1839 voor de wet is getrouwd, ‘zoo eenvoudig mogelijk’: er waren slechts 5 mensen bij aanwezig ‘dat zeer naar mijn genoegen was’. Uit al zijn autobiografische aantekeningen komt duidelijk zijn neiging tot een mystiek ascetisme naar voren. 't Is jammer, dat ze niet verder lopen dan de winter van 1839. Voor de rest van zijn levensloop beschikken we helaas maar over weinige persoonsgegevens hoewel een huwelijkscontract en zijn beide testamenten en successiememories nog een welkome aanvulling bieden. Op 1 november 1848 vestigde hij zich in Kattendijke op Zuid-Beveland, een paar km ten noordoosten van Goes aan de Oosterschelde gelegen. Hij kwam toen van Kats op Noord-Beveland. | |||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||
Daar in Kattendijke verzamelde hij in het begin van de jaren '60 een groepje gelijkgestemde zielen om zich heen. In de notulen van de Hervormde kerkeraad van Kattendijke van 24 maart 1863 vinden we hierover een belangrijk gegeven. Na gedaan huisbezoek bleek het zielental van de gemeente 250 te bedragen, van wie 86 belijdende leden waren. Het huisgezin van Cornelis Dominicus en van Jan van den Dorpel niet meegerekend. Daar had men maar geen huisbezoek gebracht. Bij Dominicus niet ‘vanwege deszelfs handelwijze op kerkelijk gebied’ (hij hield immers aparte bijeenkomsten; overigens kwam zijn naam in het lidmatenregister ook niet voor) en de andere liet blijken, geen enkele belangstelling voor de Hervormde kerk te bezitten. Van de activiteiten van de Dominicus-groep in Kattendijke, die haar aanhangers uit de directe omgeving trok, is ons wel wat bekend. Enigen van hen wilden in 1864 graag hun kinderen laten dopen en Avondmaal vieren. Maar in een predikantloze groep kon dit natuurlijk niet. Daarom vroeg men in het najaar van 1864 aan ds. Bastiaan Sterkenburg, een ex-dominee van de Kruisgezinden, om naar Kattendijke te komen en daar ambtsdragers te laten kiezen en hen te zijner tijd te bevestigen. Deze kwam en preekte op 7 december 1864 ‘in de tente der samenkomst’, een van binnen helemaal rood geschilderde houten loods te Kattendijke, eigendom van C. Dominicus.Ga naar eindnoot6 De volgende avond was men met ruim 20 personen weer bij elkaar. Eerst las Sterkenburg de art. 27-32 van de Nederlandse geloofsbelijdenis voor (waarin het gaat over de kerk en de ambten, orde en tucht daarin) en vroeg toen aan de aanwezigen of ze zich op die basis wilden organiseren. Iedereen was akkoord. Vervolgens werd met aller instemming Cornelis Dominicus door ds. Sterkenburg bevestigd tot oefenaar, catechiseermeester en ‘krankenbezoeker’, terwijl daarna Adriaan NoordijkeGa naar eindnoot7 en Pieter den Herder tot ouderlingen werden gekozen en tot diakenen M. Krijgsman en B.M. den Boer. Op 29 januari 1865 kwam ds. Sterkenburg opnieuw naar Kattendijke om de gekozen ambtsdragers te bevestigen. Vooraf verklaarde hij met nadruk dat het beslist niet de bedoeling was een nieuw kerkje te stichten (‘een bijzonder kerkgenootschap op te richten’). De in de ‘tente’ bevestigde ambtsdragers waren bestemd voor allen in de wijde omtrek van Goes, die niet wisten bij welke kerk ze zich moesten aansluiten, maar toch wilden blijven bij de ‘in de Belijdenis vervatte leer der gereformeerde vaderen’. Men noemde zich geen ‘kerk’ of ‘gemeente’, en als kring of groep had men ook geen rechtspersoonlijkheid. De groep van Dominicus telde 44 leden, van wie ongeveer de helft uit Goes kwamen (21), 16 uit Kattendijke, 3 van Wemeldinge, 2 van Kloetinge en 2 van Kapelle. De volgende zondag preekte ds Sterkenburg nog eens in Kattendijke en doopte toen in de tent maar liefst 11 kinderen.Ga naar eindnoot8 Door dat alles kwamen de samenkomsten bij Dominicus sterk in het nieuws en elke buitenstaan- | |||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||
der sprak - zoals te begrijpen viel - van een nieuwe kerk. Toch wilde de ‘kerkeraad’ dit beslist niet zijn en liet dit blijken door de keus van haar voorgangers. Op biddag 8 maart 1865 ging ds. Keulemans uit Middelburg voor. Daar was hij predikant bij de Gereformeerde gemeente onder het kruis (groep Van den Oever). 's Avonds preekte hij in Goes bij de koekebakker Marcus SterkGa naar eindnoot9, wonende aan de Grote Kade, aan huis. Een paar maanden later kwam ds B. Sterkenburg, dominee in een vrije groep, weer naar Kattendijke en bediende 14 mei het Avondmaal. Wie moest men in Kattendijke vragen voor de volgende Avondmaalsbediening? Het bleek moeilijk daarvoor een predikant bereid te vinden. Wie men het ook vroeg, het antwoord was steeds nee. Toen men nog eens aanklopte bij ds. Keulemans te Middelburg, adviseerde hij de groep te Kattendijke dringend niet apart te blijven staan en zich te verenigen ‘met het volk des Heeren, dat op denzelfden grondslag stond’. Hij dacht daarbij aan zijn eigen kerkverband, de Gereformeerde gemeente onder het kruis, groep Van den Oever. Wilde men zich echter liever aansluiten bij de andere groep van de Gereformeerden onder het kruis, waarin ds. D. Klinkert - in 1864 kruisdominee in Rotterdam geworden - een vooraanstaande plaats innam, dan was het ook goed. In de Kruisgemeenten had zich namelijk een scheuring voltrokken, maar ds. Keulemans verwachtte, dat de breuk spoedig geheeld zou worden. Het was ook in de tijd, dat velen in Goes en elders de gemeenten van ds. Budding verlieten, omdat deze weer eens een ommezwaai had gemaakt en enorme ketterijen begon te verdedigen en te propageren: hij verwierp de verkiezingsleer en loochende de Drieëenheid, zoals die in de Gereformeerde belijdenisgeschriften te vinden was.Ga naar eindnoot10 De groep-Dominicus overwoog het voorstel van ds. Keulemans ernstig. Maar Dominicus stelde voor - nu men niet een ‘geordend’ predikant kon krijgen - dat de oudste ouderling A. Noordijke het Avondmaal zou bedienen! Noordijke en ook ouderling P. den Herder wezen dit voorstel dadelijk af. En het kerkeraadslid B.M. den Boer drong er op aan het advies van ds. Keulemans op te volgen en zich aan te sluiten bij de Gereformeerde gemeenten onder het kruis. Men slaagde er niet in tot een eenstemmig oordeel te komen. Dominicus zou aan ds. Keulemans een brief schrijven.Ga naar eindnoot11 En zie, op 30 januari 1866 kwam ds. Keulemans uit Middelburg over om in Goes - niet in Kattendijke - een Gereformeerde gemeente onder het kruis te stichten. Gelukkig zijn de notulen daarvan bewaard gebleven, zodat we nu weer vaste grond onder de voeten hebben. We keren nog even terug maar de oefenaar Cornelis Dominicus Jacobuszoon te Kattendijke. Via het Gemeente-archief van Goes kregen we kopieën van testamenten en een huwelijkscontract van C. Dominicus te Kattendijke onder ogen, plus kopieën uit de successiememories betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van deze merkwaardige hoefsmid uit Kattendijke. Hij was eerst gehuwd geweest met Cornelia Krijgsman en is na haar overlijden (op 28 september 1865) hertrouwd met Krina Jacoba de Smit | |||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||
uit Kapelle (geb. 1 december 1822). Zijn kinderen - alle drie uit zijn eerste huwelijk - waren:
Voor ons van belang zijn een ‘huwelijkscontract’ van 11 oktober 1865 naar aanleiding van zijn tweede huwelijk met Krina Jacoba de Smit en 2 testamenten, het eerste van 27 juni 1871 en het tweede van 23 oktober 1882 zeer kort voor zijn overlijden op 17 november 1882 te Kattendijke, namelijk 3½ week daarvóór. Wie deze stukken nauwkeurig doorleest, doet de opmerkelijke ontdekking, dat Cornelis Dominicus een erfenis naliet van totaal ƒ 22.131,96. Voorwaar een vermogend man, vooral in die dagen! Tot deze aanzienlijke nalatenschap droeg ook in bijzondere mate bij het feit, dat hij zelf ook bij zijn leven ¼ deel in een erfenis gekregen had uit de nalatenschap van Adriaan Dominicus Jacobuszoon, ten bedrage van ƒ4627,84 (deze was 3 augustus 1880 overleden). Hierdoor werd zijn toch al niet gering vermogen nog in sterke mate vermeerderd. We lezen namelijk van woonhuizen, percelen bouwland, boomgaarden, weilanden, talloze obligaties, schuldvorderingen op particulieren enz., te veel om hier op te noemen. Belangrijk voor ons onderwerp is ook de volgende bepaling uit het testament van 27 juni 1871: Cornelis Dominicus vermaakt aan zijn zoon Cornelis ‘de tent tot godsdienstige bijeenkomsten dienende, in de gemeente Kattendijke aan de Monnikendijk, kad. bek. sectie A, nr. 436, met de erve, waarop dat gebouw staat etc., met de in dat gebouw aanwezige goederen’. En dat met de uitdrukkelijke voorwaarde erbij, dat gemelde ‘tent’ niet mag worden afgebroken dan pas na 2 volle jaren na zijn overlijden, en dat ‘deze tent in staat moet worden gehouden om te dienen tot godsdienstige samenkomsten en tot de dienst van vrome leeraren, die lust hebben om hunne gaven in dat gebouw te doen horen’. Het is wel een bepaling, typerend voor de aartsoefenaar Cornelis Dominicus. Niet minder opmerkelijk is tenslotte nog, dat Dominicus in zijn tweede testament van 23 oktober 1882, enkele weken voor zijn dood opgemaakt, bepaalde, dat het uitgeven van het 4e, 5e en 6e deeltje van zijn ‘levensgeschiedenis’ uit zijn boedel betaald moest worden. Of die deeltjes ook werkelijk alsnog zijn uitgegeven, is ons onbekend. Op 17 november 1882 is Cornelis Dominicus in Kattendijke overleden, 71 jaar oud. | |||||||||||||||||||
Uit het kerkelijk leven van de Kruisgemeente te Goes (1866-'69)Voordat ds Keulemans tot instituering overging, had hij in de bijeenkomst eerst vragen gesteld over:
| |||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||
Hij wilde natuurlijk weten waarom ze zich niet bij één daarvan aansloten. Nadat hij daarover bevredigende informatie had ontvangen, was er geen enkel bezwaar om de volgende personen als lidmaat in te schrijven: de echtparen Pieter den Herder-Franciena de Windt; Benjamin Marinus den Boer-Maatje Dekker; Adriaan Wildeboer-Maria de Jonge, Adriaan Robijn-Catharina Reijnhout; Jan de Jonge Jz.-Barbara de Windt. En verder: Marienus Robijn, Leendert Ortelee, Jan de Jonge en Hendrik Jansen. Uit deze personen werden tot ouderling gekozen Pieter den HerdernGa naar eindnoot12, een 42-jarige kleermaker uit de 's Heer Hendrikskinderenstraat en tot diaken Benjamin Marinus den Boer, een 46-jarige bakkerGa naar eindnoot13, die ook in die straat woonde. Beiden waren al actief geweest in de Dominicus-groep. Ze werden door ds. Keulemans op de ‘gewone’ manier -dus met formulier en al - in hun ambt bevestigd. Een paar weken later - 15 februari 1866 - was het weer vergadering. De ouderling en de diaken - dit was de hele kerkeraad - vonden het Kort Begrip voor de catechisatie van de ‘kleinen’ te moeilijk (terecht!) en besloten het voor deze leeftijdsgroep bedoelde vragenboekje van Borstius te gaan gebruiken. Leendert Ortelee werd belast met het medetoezicht houden op de tijdens de kerkdiensten gecollecteerde gelden (kerkmeester). De gemeente was maar klein; eigenlijk was het in het begin niet veel meer dan een huisgemeente, want de godsdienstoefeningen werden gehouden in een kamer, die men voor ƒ 1,- per week huurde van C. Wessels, een winkelier aan de 's Heer Hendrikskinderenstraat. Natuurlijk hoorde men zondags graag een dominee voorgaan, maar die waren haast niet te krijgen, waarbij nog kwam, dat de verbindingen tussen de Zeeuwse eilanden erg tijdrovend waren. De nieuwe gemeente te Goes behoorde in 1866 tot de classis Zeeland van de Geref. Kerken onder het kruis. In Oud-Vossemeer (op Tholen) stond toen ds. C. Kloppenburg, in Oosterland (Duiveland) ds. P. Siemense, in Middelburg ds. M. Keulemans en in 's Gravenmoer (N.-Br.) dat toen ook onder de classis Zeeland viel, ds. J. Passchier. In de classisvergadering op 2 mei 1866 in Oosterland gehouden, was Goes voor het eerst vertegenwoordigd door ouderling P. den Herder. In Goes had men nog het meest aan ds. Keulemans uit Middelburg; hij bediende in augustus '66 voor het eerst in de nieuwe gemeente het Avondmaal. De kamer van Wessels bleek al spoedig te klein te zijn om alle kerkgangers een plaatsje te kunnen bieden. Daar moest wat aan gedaan worden. Men nam een resoluut besluit: van Benjamin M. den Boer (de diaken) werd voor ƒ 1300,- grond gekocht, met de bedoeling daarop een kerkje te bouwen. Het stond op de hoek van de niet meer bestaande Molendijk in het verlengde van de Rozemarijnstraat, richting Mattheus Smallegan- | |||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||
gesbuurt. Op vrijdag 25 november '66 kon het onder leiding van ds. Keulemans in gebruik worden genomen. Op de eerstvolgende zondag werd daarin het eerste kindje gedoopt. Het was Jacob Adam, een zoontje van Leendert Ortelee en Johanna van Offenbeek. | |||||||||||||||||||
Ds. Johan Willem van den BroekNu nog een eigen dominee zien te krijgen. Zou het mogelijk zijn? Volijverig begon de tweemanskerkeraad zijn speurtocht. Ja, ze meende iemand gevonden te hebben met wie misschien wat te beginnen viel. Op 29 januari 1867 - dus amper een jaar na het begin van de gemeente - was Johan Willem van den Broek, oefenaar in Rotterdam ter kennismaking naar Goes gekomen. Hij was een kleinzoon van de befaamde oefenaar Johan Willem Vijgeboom, die plm. 1823 in het land van Axel zo'n opzienbarende rol had gespeeld, evenals plm. 1836 - bij het begin van de Afscheiding - op Walcheren. In ons hoofdstuk over Axel-Neuzen- Zaamslag hebben we breed over de grootvader uitgeweid. De moeder van de adspirant-dominee van Goes heette van haar meisjesnaam Elisabeth Henriette Vijgenboom. Ze was op 30 september 1799 in Schiedam geboren en daar 4 dagen later gedoopt als dochter van Johan Willem Vijgenboom en diens eerste vrouw Gardina Cornelia van Breda. Ze is later getrouwd met Leendert van den Broek. Het echtpaar woonde in de Hoogstraat in Schiedam waar ze een winkel in kruidenierswaren dreven. In 1836 scheidden ze zich met hun 5 kinderen af van de Hervormde kerk te Schiedam. Eén van die 5 kinderen was de bovengenoemde Johan Willem van de Broek, door de kerkeraad van Goes als dominee begeerd.Ga naar eindnoot14 Na dit uitweidinkje keren we terug naar de pogingen van de kerkeraad van de Kruisgemeente in Goes om een dominee te krijgen. Het kennismakingsbezoek van de oefenaar J.W. van den Broek verliep voor hem gunstig, want hij kreeg toezegging van beroep, als hij met zijn theologische studie klaar was. De kerkeraad was echter wat al te hard van stapel gelopen, want de in mei gehouden classisvergadering verklaarde de beslissing van de kerkeraad voor ongeldig. Ze was immers genomen zonder met de consulent overleg te hebben gepleegd. De kerkeraad legde zich hierbij neer en vatte met frisse moed het beroepingswerk opnieuw aan. In een vergadering van 14 mei '67 - ook de consulent ds. Keulemans was aanwezig! - kwamen op de nominatie voor predikant te staan:
Verder werd bepaald: a) ƒ 800,- traktement per jaar, te betalen in termijnen naar verkiezing, b) ƒ 75,- bij de overkomst als tegemoetkoming in de onkosten, c) vrij wonen plus vrij van personele belasting, d) 4 vrije zondagen per jaar met behoud van traktement. In de beroepsbrief stond ook de toezegging het traktement ‘bij gehoopte | |||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||
vooruitgang der financiële zaken’ te zullen verhogen. Tenslotte werd de beroepene nog gevraagd ‘om der zwakken wil’ een ‘punthoed’ te dragen, d.w.z. de bij het predikantenkostuum van toen behorende driekante steek. In de hierop volgende gemeentevergadering werd met algemene stemmen beroepen kandidaat J.W. van den Broek te Rotterdam. Hij was op 9 november 1820 in Schiedam geboren en is in 1880 in Enkhuizen overleden. Van beroep was hij ‘pakloper’, d.w.z. reizend handelaar in textiel geweest en omstreeks 1860 oefenaar in Katendrecht en Charlois (Rotterdam) geworden. Ruim 6 weken later schreef Van den Broek, dat hij ‘na veel strijd en gebed’ het beroep aannam. Op 21 juli '67 is hij door ds. Kloppenburg van Oud-Vossemeer in Goes als predikant bevestigd. Hij ging met zijn vrouw Elisabeth van Helden wonen in het pand Magdalenastraat A 21, nu een winkel in baby-artikelen. Hierin vonden voortaan ook de kerkdiensten plaats. Ruim een maand later werd er hun zoontje, Johan Willem, geboren (28 augustus '67). Er viel - zoals het vaker gaat bij de komst van een nieuwe predikant - in het kerkelijk leven een zekere opleving te bespeuren. Men liet de kerk verven - aanbesteed voor ƒ 25,- en elke eerste zondag van de maand kwam er een collecte voor de opleiding van leraren en voor andere ‘noodwendige behoeften’. Als nieuwe leden werden aangenomen Jozina de Schipper (die bij ouderling Noordijke inwoonde), Marinus Adriaanse, Dina Cornelia Arnoijs en Elisabeth Cornelis van ‘Schravenpolder’.Ga naar eindnoot15 Begin januari '68 besloot men de kerkeraad uit te breiden met één ouderling en één diaken. Het werden resp. Marcus Sterk, de koekebakker, en Leendert Ortelee. De laatste was eerst arbeider, later bakker van beroep.Ga naar eindnoot16 In maart '68 deden belijdenis van hun geloof Arent Johannes Herdink en zijn huisvrouw Lena Staal, Pieter van Anrooi en vrouw Hendrika Bruishoofd, Daniël Rouw en vrouw Elisabeth de Dreu. Als lid meldden zich aan Maria Vierloos, vrouw van Joh. den Herder, Jan Brugman en vrouw Maria Verheule, Jan Engelblik (?) en vrouw Maria Brouwer, allen te Goes. Verder Hendrik Trimpe te Kloetinge. Ze werden 8 dagen later aangenomen. Toen verzocht ook nog ‘toelating’ Jan de Kok te Kloetinge. Als de dominee afwezig was, moesten de ouderlingen de catechisaties waarnemen, waarbij er op gewezen werd, dat dat onderwijs ‘degelijk’ behoorde te zijn en ‘naar de vatbaarheid der catechisanten’.Ga naar eindnoot17 Het wijst er alles op, dat in de gemeente enige groei zat. Bij de komst van ds. Van den Broek was diens traktement bepaald op ƒ 800,- per jaar, met in zijn beroepsbrief de toegevoegde passage, dat dit bedrag verhoogd zou worden, zodra de financiële situatie van de gemeente gunstiger zou worden. Welnu, zei de dominee in september '68: dat is nu het geval en hij verzocht zijn traktement op te trekken tot ƒ 900,- per jaar. Daar stond de kerkeraad! Maar ze hadden zelf die | |||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||
toezegging gedaan en dus besloten ze ‘met 's Heeren hulpe’ aan dominees wens te zullen voldoen. Het was echter niet meer nodig. Want ruim een maand later - 22 oktober 1868 - ontving ds. Van den Broek een beroep van de Gereformeerde Gemeente te Enkhuizen, die dat onder leiding van haar consulent, ds. Plug van Amsterdam, op hem had uitgebracht. Hij wenste voor de beslissing ‘'s Heeren raad te vragen’ met als resultaat, dat hij het beroep naar Enkhuizen aannam en op 20 december '68 zijn afscheid van Goes preekte. Van de kerkeraad kreeg hij de verklaring mee, dat hij ‘ongeveer 17 maanden onze Leeraar is geweest en in dien tijd in leer en leven zoo is bevonden, dat wij Z.Eerw. aan de Kerkeraad te Enkhuizen aanbevelen om hem te ontvangen in den Heere, hopende dat des Heeren zegen Z.Eerw. geleide en Zion onder zijne leiding ten uwent bloeije’. Dit schrijven was getekend door de ouderlingen P. den Herder en M. Sterk en de diakenen B.M. den Boer en L. Ortelee, in aanwezigheid van de consulent van de gemeente, ds. M. Keulemans te Middelburg. In het begin van januari 1869 - dus vlak na het vertrek van ds. Van den Broek - doemt ineens een merkwaardige kwestie op, die zich trouwens wel in meer Afgescheiden gemeenten voordeed: mag een kerkeraad geld voor de armen gegeven, besteden voor de kerk door het te lenen uit de armenkas? Deze zaak kwam aan het rollen, toen de oude br. Noordijke op de jaarrekening van 1868 zag staan:
Hij kwam op de kerkeraadsvergadering en vertelde dat hij had ontdekt dat voor de kerk een veel groter bedrag was binnengekomen dan voor de armen. Hij vond dat maar vreemd. Ouderling P. den Herder antwoordde hem, dat de collecte voor de armen in de regel weliswaar een hoger bedrag opbracht dan voor de kerk. Maar als de kerk slecht bij kas zat, had men vaak geld uit de armenkas ‘geleend’ om dit dan voor de kerk te gebruiken. Ds. Van den Broek was er voor geweest met dat ‘lenen’ op te houden en gewoon de helft van de opbrengt van de armencollecte in de kerkekas te storten. Wel had hij (Den Herder) daar groot bezwaar tegen gehad, maar door het spreken van ds. Van den Broek had hij ‘zondig’ toegegeven. Hierop vroeg Noordijke of de kerkeraad het recht had zo met de gecollecteerde gelden om te gaan. Eenparig antwoordde de kerkeraad hierop nee, en dat men ‘zondig’ had toegestemd. Vervolgens vroeg Noordijke hoe men er toe gekomen was om Van den Broeks traktement van ƒ 800 | |||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||
op ƒ 900 te brengen. Den Herder antwoordde hiermee ook grote moeite te hebben gehad. Maar in de beroepsbrief stond zwart op wit de passage: bij meer kerkelijke inkomsten ook meer traktement. Daarom had hij maar in de verhoging toegestemd ‘om groote moeite te voorkomen’. We merken hierbij op, dat het gewoonte was geworden de helft van de armengelden bij de collecte voor de kerk te doen. Geen wonder dus dat deze laatste een veel gunstiger beeld was gaan vertonen, zodat ds Van den Broek formeel het recht had om traktementsverhoging te vragen (nadat hij eerst aan de halvering van de collecte voor de diaconie had meegewerkt!). Diaken Ortelee verklaarde nu ook, dat hij het verkeerde inzag van de traktementsvermeerdering van ds. Van den Broek (die inmiddels vertrokken was). Hierop concludeerde Noordijke, dat de houding van ds. Van den Broek ‘slecht’ was geweest, want deze wist, dat de hogere opbrengst van de kerkgelden uit de armenkas afkomstig was; waarbij nog kwam dat ds. Van den Broek zelf toch ook ‘niet zonder middelen’ was, aldus Noordijke, sarcastisch. Als de consulent ds. Keulemans een keer in Goes kwam, zou men met hem over de onverkwikkelijke kwestie spreken; Noordijke mocht er dan ook bij zijn. ‘Met belijdenis van schuld voor God’ eindigde diaken Den Boer de vergadering, nadat nog gezongen was Ps. 80:9. Aan het slot van de notulen lezen we nog, dat zo lang ds. Van den Broek in Goes had gestaan er nooit iets aan het ‘studentenfonds’ was gezonden, wat Noordijke hatelijk deed opmerken, dat de kas ‘wel goed staan moet’, als ‘alles maar voor hetzelfde doel werd gebruikt’.Ga naar eindnoot18 In de volgende kerkeraadsvergadering - 12 januari '69 - was ook consulent ds. Keulemans aanwezig. Na het lezen van de notulen van de vorige vergadering kwam ouderling Sterk met een aanmerking: Er had ook behoren in te staan, dat de gewoonte om de opbrengst van de collecte voor de diaconie in tweeën te delen, de eerste vergadering na het vertrek van ds. Van den Broek was afgeschaft. Die correctie werd alsnog opgenomen. Inmiddels was ook Noordijke binnengekomen. Hij vroeg hoe de kerkeraad nu verder over de zaak van de collectegelden dacht te handelen. Men besloot een brief aan ds. Van den Broek te schrijven, waarin deze medegedeeld werd, dat de kerkeraadsleden het ‘onverantwoordelijke’ hadden ingezien van het gebruiken van de helft van de armengelden voor de kerk. Ze hadden die zonde voor God en de mensen beleden en voelden zich nu verplicht daarvan aan ds. Van den Broek kennis te geven, opdat hij er zich voor hoedde dit ook in een andere gemeente te doen (de helft van de diaconie-collecte overhevelen naar de kas van de kerk). De kerkeraad verwachtte, dat ook hij voor God en mensen schuld zou belijden over de hierboven genoemde zonde ‘opdat des Heeren aangezicht over U niet verborgen zij of worde’. Het schrijven was getekend door ds. Keulemans, de ouderlingen P. den Herder en M. Sterk, en de | |||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||
diakenen B.M. den Boer en L. Ortelee. Twee weken later kwam vanuit Enkhuizen het antwoord van ds. Van den Broek. Hij schreef, dat hij het lenen of nemen van geld uit de armenkas nooit goed had genoemd, maar die gewoonte was in Goes al voor zijn komst in gebruik geweest! Over het doen van schuldbelijdenis repte hij met geen woord.Ga naar eindnoot19 De kerkeraad stelde nu vast, dat het lenen uit de armenkas ‘bij hoge noodzakelijkheid’ geoorloofd was, maar het armengeld ‘delen’ in geen geval. Dit laatste zou de kerkeraad dan ook nooit meer doen. We hebben ons afgevraagd: Was ds. Van den Broek bang voor de dreiging, dat zijn naam en prestige door de hierboven beschreven financiële perikelen zouden beschadigd worden en was hij daarom al zo spoedig weer uit Goes vertrokken (naar Enkhuizen)? Toen een half jaar later de landelijke vereniging van Chr. Afgescheiden en Kruisgemeenten werd gesloten, deden - op enkele uitzonderingen na - alle Kruisgemeenten hieraan mee. Tot die uitzonderingen behoorden de gemeente van Enkhuizen, met die van Lisse en Tricht en enkele kleine groepjes.Ga naar eindnoot20 Na het vertrek van ds. Van den Broek uit Goes had de kerkeraad uiteraard het beroepingswerk weer op gang gebracht. In die beroepsbrief was nu geen sprake meer van verhoging van traktement bij een gunstiger wordende financiële situatie. Men had leergeld betaald! Wel zou de nieuwe predikant ƒ 900,- per jaar ontvangen. Maar zover is het niet meer gekomen. Na enkele bedankjes te hebben ontvangen o.a. van ds M. Keulemans te Middelburg en van ds J.W.A. Notten te Middelharnis (tweemaal) kwam in juni 1869 de vereniging tot stand tussen de Chr. Afgescheiden Gemeenten en de Kruisgemeenten. Diaken Ortelee verklaarde ‘gemoedsbezwaren’ te hebben en ‘met vrees bezet te zijn’ ten aanzien van de gerealiseerde vereniging van beide kerkengroepen. Uiteindelijk ging hij toch mee. De laatste kerkeraadsvergadering van de Kruisgemeente te Goes is op dinsdag 29 juni 1869 bij M. Sterk aan huis gehouden. Daarin werden alleen nog enkele zakelijke regelingen getroffen, zoals het tellen van de kerk- en diaconiegelden en het voorbereiden van de overdracht van eigendommen aan de verenigde kerkeraad. Een week eerder waren de beide ouderlingen P. den Herder en M. Sterk met diaken P. Herdink van de ‘vroeger zich noemende Oud Gereformeerde Gemeente onder het kruis’ op de kerkeraadsvergadering van de Chr. Afgescheiden Gemeente te Goes. In de notulen van laatstgenoemde gemeente staat te lezen: ‘Na minzame begroeting van elkander en de broederhand toereikende, namen zij zitting en vriendschappelijk met elkanderen sprekende, moesten wij alle uit hart en mond betuigen: de Heere heeft groote dingen gedaan en wij zijn verblijd’.Ga naar eindnoot21
Tenslotte moeten we nog enkele passages wijden aan de Kruisgezinden te Hoedekenskerke, die vanuit Goes gesteund werden. Op zondag 14 | |||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||
juni '68 was daar door ds. Van den Broek een hulpkerkje in gebruik genomen ‘en in gebed aan God opgedragen’. De volgende zondag zou ouderling Den Herder uit Goes daar de dienst leiden d.w.z. voorgaan in gebed en een ‘predicatie’ voorlezen. Om beurten moesten daar ook de diakenen dienst doen. Op nog een andere manier werd de groep in Hoedekenskerke geholpen. De kerkeraad van Goes was zo goedgeefs 6 vroeger gebruikte lampen voor het hulpkerkje af te staan. Het stond aan de Korte Achterweg en was een enigszins verbouwde schuur. Toch verliep de samenwerking met Goes niet zo harmonieus. In november '68 verklaarde Ortelee niet meer in Hoedekenskerke te willen voorgaan. Hij had het eigenlijk altijd al met enige tegenzin gedaan. Volgens hem was het daar ‘in het vleesch begonnen en door het vleesch voortgezet’. Wat hij daarmee precies bedoelde, weten we niet, maar wel, dat de leden in Hoedekenskerke weinig of niets voelden voor een vereniging met de Chr. Afgescheidenen; het dichtbij gelegen Baarland kon ook niets met hen beginnen.Ga naar eindnoot22 Na de vereniging zijn alle opstallen, fondsen, roerende goederen en schulden van de groep in Hoedekenskerke overgenomen door de Chr. Geref. Gemeente te Goes. In 1870 zijn de opstallen verkocht. Aldus A.J. Barth in zijn goed gedocumenteerde artikel over de korte geschiedenis van de Kruisgemeente te Goes, waaraan we nog enkele bijzonderheden hebben ontleend. |
|