De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 1. De Bevelanden en Zeeuws Vlaanderen
(1987)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII WolphaartsdijkWolphaartsdijk - 7 km ten noordwesten van Goes en vroeger ook wel Oostkerke genoemd - lag tot 1809 nog op een eiland, aan de zuidkant begrensd door het water de Schenge. Door de indijking van de Wilhelminapolder in 1810 raakte het dorp verbonden met het vasteland van Zuid-Beveland. Wolphaartsdijk telde ± 1840 ongeveer 1350 inwoners, van wie er 1250 Hervormd waren. Deze laatsten hadden als predikant J.ab Utrecht Dresselhuis, een in zijn dagen vermaard theoloog en historieschrijver. Hij was in 1789 in Kampen geboren, studeerde theologie in Utrecht en werd in mei 1811 door zijn vader als predikant in Hoofdplaat (in westelijk Zeeuws-Vlaanderen) bevestigd. Op 10 oktober 1819 deed hij zijn intree in de gemeente van Wolphaartsdijk. Daar heeft hij 38 jaar lang gestaan. Hoewel hij in die periode wel beroepen heeft gekregen (Sas van Gent, Cadzand en Domburg). In 1857 greep de dood van zijn 27-jarige, enige zoon Johannes Gerardus, advocaat in GoesGa naar eindnoot1., hem zo diep aan, dat zijn gezondheid geknakt raakte en hij zijn emeritaat moest aanvragen; dit werd hem per 1 januari 1858 verleend. Zijn ligging als predikant en theoloog is terecht getypeerd als ‘liberaal’. Van de Afscheiding moest hij dus niets hebben. Ontegenzeggelijk is ab Utrecht Dresselhuis een geleerd en werkzaam man geweest. In 1852 verleende de universiteit van Groningen hem zelfs een eredoctoraat. Naar het heette zou een hinderlijke doofheid de oorzaak ervan zijn geweest, dat hem een professoraat in de theologie is ontgaan. Als historicus was hij overtuigd van de noodzakelijkheid van zelfstandige bronnenstudie. Daarom is hij ook zelf de archieven gaan bestuderen. Hij heeft veel gepubliceerd zowel op theologisch als historisch gebied.Ga naar eindnoot2. Ook in het Hervormd kerkverband heeft hij een belangrijke plaats ingenomen: vanaf juli 1839 was hij praeses van het classicaal bestuur van Goes en lid van het prov. kerkbestuur van Zeeland. Meer dan 20 jaar was hij schoolopziener (1835-'57). Na zijn emeritering in januari 1858 verscheen in de theologische periodiek Boekzaal der geleerde Wereld het volgende bericht: ‘De verdiensten van den onvergetelijken voorganger en vriend zijn in de Nederlandsche Hervormde kerk en op wetenschappelijk gebied zóó algemeen bekend, dat het overbodig mag gerekend worden hierover uit te weiden. Alleen kunnen wij niet nalaten het getuigenis af te leggen, dat weinigen zóó onvermoeid bezig waren om met hunne talenten in allerhande betrekkingen woeker te bedrijven, en dat zelden een Evangeliedienaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zóóveel aanspraak had op eene eervolle rust als Dr Dresselhuis.’Ga naar eindnoot3. Op 23 augustus 1861 is hij na een langdurige ziekte in Middelburg overleden, bijna 72 jaar oud.Ga naar eindnoot4. Hij werd begraven in Wolphaartsdijk, waar een jaar later op kosten van vrienden en vereerders een gedenkteken voor hem is geplaatst.Ga naar eindnoot5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het begin van de AfscheidingIn de Hervormde kerkeraadsnotulen van 3 april 1836 vinden we de eerste onttrekking in verband met de Afscheiding vermeld. De praeses deelde mee, dat Cornelis van der BliekGa naar eindnoot6. bij hem was geweest om te vertellen, dat hij zich aan de Hervormde kerk onttrok, waarop ds. Dresselhuis hem had verzocht zelf op de kerkeraad te komen. Hij kwam. Aan Van der Bliek werd nu gevraagd welke redenen hij had ‘om zijne belijdenis te herroepen en zich van de Hervormde kerk af te scheiden’. Zijn antwoord was, dat hij zich niet langer kon verenigen met de leer, die in die kerk werd verkondigd. Natuurlijk vroeg de praeses hem of hij zijn standpunt wilde verduidelijken. Maar ‘na eene langdurige redenwisseling niets gevorderd zijnde en de man steeds op hetzelfde terugkomende, zonder eenig bepaald punt aan te wijzen, maar er bijvoegende, dat hij reeds sedert eenige jaren zoo dacht en zich daarom aan de Godsdienstoefeningen en de viering van het H. Avondmaal had onttrokken, vroeg hem (nu) de Predikant hoe hij dan nog op den 25 October 1835 bij den doop van zijn laatste kind had kunnen antwoorden, gelijk hij gedaan had?’ Van der Bliek antwoordde ‘dat zijn hart daarover bloedde, en hij om vrede voor zijn gemoed tot dezen stap besloten had, en hij dus bij zijn verzoek (om uit het lidmatenregister te worden geschrapt) volhardde’. Op de vraag of dit verzoek alleen voor hemzelf gold of ook voor zijn vrouw en kinderen antwoordde hij ‘dat hij dat alleen voor zich zelven vroeg, zijnde de zijnen nog blind als heidenen, maar hij door Gods genade tot kennis der waarheid was gekomen, die in de tegenwoordige Hervormde kerk niet meer gevonden werd’. Hij bleef dus bij zijn besluit zich af te scheiden. De kerkeraad besloot hem ‘ter voorkoming van een te laat berouw’ enige dagen bedenktijd te geven. Twee weken later was er weer kerkeraadsvergadering.Ga naar eindnoot7. Ds. ab Utrecht Dresselhuis deelde mee, dat Van der Bliek opnieuw bij hem aan de pastorie was geweest ‘met de verklaring dat hij zich afscheidde van de tegenwoordige bedorvene Gereformeerde kerk’. Hoewel hij nog had geprobeerd om ‘den verbijsterden tot andere denkbeelden te brengen’, het was niet gelukt. Een verzoek nog eens op de kerkeraad te komen, had Van der Bliek afgewezen en later had hij bij koster D. van de Linde een briefje bezorgd, waarin hij ‘vrijwillig en duidelijk’ verklaarde zich af te scheiden van het sedert 1816 bestaande Hervormde kerkgenootschap. Voor de kerkeraad bleef weinig anders over dan deze onttrekking openlijk vanaf de preekstoel aan de gemeente bekend te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan blijft het op dit punt een jaar stil, maar in maart 1837 kreeg de kerkeraad met enkele nieuwe onttrekkingen te maken, namelijk van Nikolaas Schipper (oud 86 jaar!), van Johannes de Jonge en zijn vrouw Jannetje Lucasse, en van Maatje Clement, de huisvrouw van Krijn van Luik. De onttrekking van Nikolaas Schipper zou men doorgeven aan de diaconie van de Hervormde gemeente van Hoedekenskerke, omdat hij daar bedeeld werd.Ga naar eindnoot8. Het druppelde nog even na, want een dag later - 26 maart '37 - kwam er nog een bericht van afscheiding binnen van Izak Caen (Caan) en zijn vrouw Dina Koole. Het was ‘een bittere en dwaze brief’, volgens de kerkeraad.Ga naar eindnoot9. Deze Izak Johannis Caan, een 52-jarige timmerman, moest in augustus 1837 zich verantwoorden voor de rechtbank in Goes. Waarvoor? We gaan het vertellen aan de hand van een proces-verbaal door de burgemeester van Wolphaartsdijk, Egbert Petrus Lenshoek, aan de officier van justitie bij de rechtbank van Goes en aan de gouverneur van Zeeland verzonden. Hij rapporteerde, dat op vrijdagavond 14 juli 1837 tussen 8 en 9 uur ‘de zoogenaamde bekende’ ds. Budding met twee schippers ‘met een vaartuig moet gekomen zijn tot in de Zandkreek alhier’. Terwijl het vaartuig daar voor anker bleef liggen, begaf ds. Budding zich naar het huis van Izaak Johannes Caan, timmerman, ‘wonende op den dorpe Oud Sabbinge in Wolphaartsdijk’. Daar leidde Budding een ‘Godsdienstige vereeniging en oefening’, die ‘tot ruim elf uren in den nacht duurde’, waarna hij weer aan boord van het vaartuig, dat hem gebracht had, was gegaan. In die bijeenkomst had ds. Budding ook een kind gedoopt, namelijk dat van ‘Johannes de Jonge, broodbakker, en van zijne huisvrouw Jannetje Lucasse, wonende in deze Gemeente, die beide daar bij tegenwoordig waren’. Verder rapporteerde de burgemeester ‘dat deze bijeenkomst en plegtigheid van doop ... welligt in verband heeft gestaan met vroeger door Budding in deze Gemeente gedane visites’. De bijeenkomst, waarin ook was gecollecteerd, was gehouden ‘met opene deuren’. En hoewel het precieze aantal aanwezigen niet kon worden vastgesteld, het moesten er, doordat ‘nieuwschierige mannen, vrouwen, jongelingen, jongedochteren en kinderen, die voor zoo ver zij tot in de kamer en in de gang van gemeld woonhuis onverhinderd zijn kunnen binnen komen’, meer dan 20 zijn geweest. Het bovenstaande was de burgemeester meegedeeld door Antonie de Boe, smidsknecht, wonende alhier, die met Huibregt van den Dorpel, boerenknecht, Marinus de Fouw en Marinus Stroosnijder, arbeiders, allen wonende te Wolphaartsdijk en die met nog vele andere nieuwsgierigen de bijeenkomst hadden bijgewoond. Ook had de burgemeester vernomen, dat in de kamer behalve Caan en zijn huisgenoten, Budding met zijn schippers en Joh. de Jonge en zijn vrouw, ook nog de volgende personen aanwezig waren: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gevolg van dit proces-verbaal was, dat twee beklaagden zich voor de rechtbank te Goes moesten verantwoorden. Het waren:
Beiden werden vrijgesproken op grond van het feit, dat de bewuste godsdienstoefening op 14 juli 1837 slechts als een ‘toevallige’ samenkomst kon worden beschouwd.Ga naar eindnoot11. Maar bij appèlvonnis van de rechtbank te MiddelburgGa naar eindnoot12. werden beide beklaagden wèl beboet, met resp. ƒ 100,- en ƒ 25,-. In de stukken bij dit vonnis behorende, lazen we nog de volgende situatie-tekening: Caan verklaarde, dat hij op vrijdagavond 14 juli '37 van zijn werk thuiskomende, in zijn woning ds. Budding had aangetroffen. Van diens komst had hij van te voren niets geweten. Budding vroeg hem of hij erin toestemde, dat het kindje van Joh. de Jonge nog diezelfde avond bij hem (Caan) in huis kon worden gedoopt. Vervolgens werden op verzoek van ds. Budding de Afgescheidenen van Wolphaartsdijk, met uitzondering van Caan allen ‘op het nieuwe dorp’ wonende, uigenodigd om de plechtigheid bij te wonen (Caan zelf woonde in Oud-Sabbinge, een kwartier gaans ten noordwesten van Wolphaartsdijk). Er waren 7 personen via de achterdeur naar binnen gekomen; de voordeur zat zoals gewoonlijk dicht. In de kamer waren lang geen 20 personen aanwezig geweest, maar Caan wist niet te vertellen, hoeveel mensen op het erf of in de gang hadden gestaan. Ds. Budding had gepreekt en het kindje gedoopt. De collecte was voor de Afgescheiden gemeente in Goes geweest (waar de leden uit Wolphaartsdijk toen nog bij hoorden). Een paar jaar later - in 1839 - volgde de ‘stichting’ van de Afgescheiden gemeente van Wolphaartsdijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En verder van Jan Goetheers minderjarige dochter Jannetje (die nog geen belijdend lid was).Ga naar eindnoot13. In de kerkeraadsvergadering van 28 maart '39 waren er gelijksoortige mededelingen van:
En op 12 mei '39 waren er op de Herv. kerkeraad berichten binnengekomen van de lidmaten:
De instituering was toen al vlakbij. In de classisvergadering van de Afgescheiden kerken van 3 april 1839 werd besloten in Wolphaartsdijk een gemeente te institueren, welk besluit op donderdag 23 mei '39 is uitgevoerd ‘door de Broeders uijt de Stad’ (Goes)Ga naar eindnoot14.. Wessels noemt 20 mei als datum; het was een maandag, maar in de classisnotulen staat duidelijk 23 mei. Tot ouderlingen zijn toen bevestigd:
Daar hebben we dus de eerste kerkeraadsleden van de Afgescheiden kerk van Wolphaartsdijk. De stichting vond in een zeer ongunstige tijd plaats, want de troebelen om de persoon en het optreden van ds. Budding waren in volle gang en op weg naar een climax of liever naar een dieptepunt. In oktober '39 zou hij namelijk worden afgezet, doordat er onmogelijk nog met hem viel samen te werken. Ook in Wolphaartsdijk had hij echter zijn aanhangers, b.v. Isaäc Caen, één van de Afgescheidenen van het eerste uur. De classis van juli '39 besloot hem te vermanen, omdat hij zich ‘op hem zelven’ hield. Hij kwam dus niet meer in de kerk. En een jaar later werd hij beschouwd als zich te hebben onttrokken.Ga naar eindnoot19. Cornelis Frederik van der Bliek en Leendert ClementGa naar eindnoot20. zochten ook hun heil bij ds. Budding, zodat ze los raakten van de Afgescheidenen in Wolphaartsdijk. Later vinden we L. Clement weer in deze kring terug. De eerste kerkeraad was wel zeer actief, haast te actief. Want in een schrijven van september 1840 vanuit Goes gericht aan ds. C. v.d. Meulen - toen nog te Middelharnis - lezen we, dat de gemeente van Wolphaartsdijk een nieuw kerkje had laten bouwen.Ga naar eindnoot21. Toen ze er voor de eerste maal in samenkwamen ‘hebben zij ook een proces-verbaal gekregen’. De gemeente was toen immers nog niet door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de koning erkend. J. de Jonge en K. Schipper werden daarom elk tot ƒ 100,- boete veroordeeld.Ga naar eindnoot22. Na nog van enkele elders beboete samenkomsten melding te hebben gemaakt, concludeerde de schrijver uit Goes: ‘en dus ziet gij, waarde broeder, hoe zwaar de vervolgingen zijn’.Ga naar eindnoot23. We kunnen dit voor Wolphaartsdijk illustreren met een procesverbaal, door burgemeester Egbert Petrus Lenshoek opgesteld en waarin het gaat over dit illegale kerkje en de Afgescheiden kerkgangers. Op zondag 7 juni 1840 waren burgemeester en veldwachter 's middags om 2 uur samen naar ‘een zeker nieuw gebouw gegaan, staande op den gronde of erve van Nicolaas Schipper, van beroep schipper’. Het was ‘onlangs door eenige afgescheidenen van de gevestigde Hervormde Kerk of zoogenaamde Separatisten gebouwd’, met de bedoeling er kerkdiensten in te houden. Toen de burgemeester en zijn veldwachter binnenkwamen, constateerden ze, dat bakker Johannis de Jonge ‘staande voor een preekgestoelte of lessenaar’ als ‘spreker’ bezig was in een godsdienstoefening, bezocht door 51 personen. 's Morgens was er al een soortgelijke bijeenkomst gehouden. Aan het verzoek van de burgemeester om met de vergadering op te houden, antwoordde De Jonge met een weigering. De burgemeester ging nu maar weg, nadat hij eerst nog de namen van de aanwezigen had genoteerd. En dit laatste is voor ons van belang. Omdat we zo de namen van verreweg de meeste Afgescheidenen in Wolphaartsdijk uit de begintijd aan de weet komen, met enkele waardevolle personalia er nog door ons aan toegevoegd. We nemen de lijst in de tekst op. Eerst volgen de namen van 32 personen uit Wolphaartsdijk en dan nog 3 uit 's Heer Arendskerke.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit waren de mannen. Zoals in de kerk in die tijd mannen en vrouwen gescheiden zaten in aparte vakken, volgen nu apart de vrouwen, met de naam van hun man en hun eventueel beroep erbij.
En dan volgen zonder toevoegingen de namen van 3 personen, die in 's Heer Arendskerke woonden:
Het aantal aanwezige kinderen bedroeg 16 (niet met name genoemd). We komen nog even op het nieuwe kerkje van de Afgescheidenen terug. Op verzoek van de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank in Goes, gaf de burgemeester daarvan de volgende beschrijving: Het was lang ruim 9 ellen, breed ruim 6 ellen en bezat 4 ramen, 2 aan de noorden 2 aan de zuidkant, en een deur voor de ingang. Een zolder was er niet; het dak was met planken beschoten en met blauwe pannen gedekt. In het gebouw stonden een lessenaar (‘of spreekgestoelte’) en enige ‘banken voor zitplaatsen’. Een ‘stookplaats’ was er niet, evenmin een ‘slaapplaats’, wat er wel op wees, dat het gebouw niet voor bewoning was bedoeld. Toen we dit lazen, vroegen we ons af: hoe was het dan in het winterseizoen met de temperatuur in het kerkgebouw gesteld, of waren onze voorvaderen beter bestand tegen een onverwarmd kerkgebouw dan ònze generatie? Een stoof? Ja zeker, maar was dit meubelstuk dan een voldoende bron van verwarming? Volgens de burgemeester stond het kerkgebouwtje ‘geheel op zich zelven, afgescheiden van alle andere gebouwen op den grond of erve van Nicolaas Schipper alhier, sectie A. no. 313’. Ook gaf hij nog de samenstelling van het ‘kerkbestier’ op: Jan Goetheer en Johannes de Jonge waren ouderlingen, Marcus de Bokx en Engel Westveer diakenen, terwijl Matthijs Weststrate de voorzanger was. Maar dit was hem nooit‘legaal’ meegedeeld.Ga naar eindnoot26. Er bleef dus voor de burgemeester in de kerkdiensten van de Afgescheidenen - juridisch gezien - iets zitten, dat hij niet over zijn kant kon laten gaan. Dit blijkt ook weer uit een proces-verbaal door hem opgemaakt op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zondag 21 februari 1841. Die dag was hij 's morgens om 10 uur met zijn veldwachter naar het Afgescheiden kerkje gestapt, dat eigendom was van de ons al bekende voormannen Nicolaas Schipper, Jan Goetheer, Marcus de Bokx en Joh. de Jonge. In het proces-verbaal noemde hij die namen nog eens apart. Behalve dit 4-tal had hij in het gebouw nog ruim 30 bezoekers aangetroffen. Deze waren bij zijn komst net een psalm aan het zingen. Op zijn vraag of men ook toestemming had een kerkdienst te houden, was het antwoord geweest: ‘Neen, want dat deswegens toch geene vervolgingen voor de Regtbanken meer plaats hadden.’ De burgemeester was nu maar weer naar huis gegaan, nadat hij plichtmatig nog had verzocht de kerkdienst te beëindigen. Om nog even bij het kerkgebouwtje stil te staan, J. van der Baan geeft ons in zijn Geschiedenis der Gemeente Wolphaartsdijk (1866) de volgende informatie: ‘Al in 1840 waren de Afgescheidenen begonnen met het bouwen van een kerkje even buiten het dorp, beneden aan de Noorddijk, in de Oosterlandse polder. Het gebouw lag oost-west gericht en de eerste die erin had gepreekt, was ds. Cornelis van der Meulen van Goes geweest. Twee jaar later reeds (1842) moest het vergroot worden. Men deed dat ‘door de lengte nu voor de breedte aan te nemen en het zo in een noord-zuidwaartse richting te brengen’, terwijl in 1845 aan de zuidzijde nog een woning werd bijgebouwd, bestemd voor de eerste door de gemeente beroepen predikant Wijnand Gardenier.Ga naar eindnoot27. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erkenning 10 mei '41Voor een goede en ongestoorde gang van zaken was het beslist noodzakelijk, dat de Afgescheiden gemeente door de koning werd erkend. Nu was er pas een nieuwe koning gekomen. Willem I was in 1840 namelijk opgevolgd door Willem II, die zich minder strak tegenover de Afgescheidenen opstelde dan zijn vader had gedaan. Op 25 februari 1841 ging er daarom vanuit Wolphaartsdijk een rekest naar de nieuwe koning om erkenning als zelfstandige gemeente in de burgerlijke maatschappij. Het stuk was ondertekend door 19 personen.Ga naar eindnoot28. Een kleine 3 weken later - 16 maart 1841 - stuurde de burgemeester opnieuw een proces-verbaal naar de officier van justitie. We lezen erin dat veldwachter Adriaan Thorenaar de vorige avond om ongeveer 7 uur naar het huis van bakker Joh. de Jonge (wonende A. no. 47) was gestapt en daar een groot aantal personen - meer dan 100 - had aangetroffen van wie er ook velen uit Goes kwamen. Als voorganger trad op ‘een persoon genaamd Vermeulen’. Hiermee werd natuurlijk bedoeld ds. Cornelis van der Meulen uit Middelharnis, die in die week in verscheidene gemeenten op Z.-Beveland zou preken en enkele maanden later dominee in Goes werd. Hij had in de bovengenoemde samenkomst ook nog 2 kinderen gedoopt, één van de ouderling Joh. de Jonge en één van diaken Engel Westveer. Aan het eind van de dienst was bij de uitgang nog gecollecteerd door Marcus de Bokx en Engel Westveer, de ons al bekende diake- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen. Gelukkig kwam spoedig de erkenning af, namelijk bij K.B. van 10 mei 1841 no. 80. En daarmee was aan alle zorgen over illegale kerkdiensten een einde gekomen.
Nu was ook de weg vrij voor een eigen dominee. Men had een tip gekregen - waarschijnlijk via ds. Van der Meulen van het naburige Goes - dat student Wijnand Gardenier Czn. misschien wel wat was voor Wolphaartsdijk. Deze had een poos bij ds. Scholte in Utrecht gestudeerd en was toen in het gezin van ds. Van der Meulen - die ook bij ds. Scholte in opleiding was - ‘in de kost’ geweest. Uiteraard zal ds. Van der Meulen zijn vroeger studiegenoot Gardenier wel geïnformeerd hebben over de vacature in Wolphaartsdijk. Beide mannen hadden nog schriftelijk en ook wel persoonlijk contact met elkaar. Het blijkt uit een brief door Gardenier in september 1841 vanuit zijn geboortedorp Piershil geschreven aan ds. Van der Meulen p/a ouderling Van Loon te Zwijndrecht.Ga naar eindnoot29. Piershil ligt in de Hoekse Waard, één van de Zuidhollandse eilanden, ten zuidwesten van Oud-Beijerland. En ds. Van der Meulen hielp enkele weken de gemeente De Hitsert (Zuid-Beijerland) en andere gemeenten in de buurt. Het was zijn vorige werkterrein. Gardenier had - toen hij ‘op den Hitsert’ was - met ds. Van der Meulen afgesproken samen naar Zeeland te reizen, maar berichtte nu, dat hij verhinderd was. Blijkbaar had hij weer eens een depressieve bui. Hij schreef tenminste: ‘Het uit en inwendig donker zijnde bij mij, doet mij de lust vergaan om vrienden te bezoeken; in- en uitwendige aanvechting en strijd maken mij den weg onbeschrijfelijk moeijelijk, zoo zelfs, dat het mij somtijds moedeloos zou maken, maar och, ik hoop de Heere zal naar zijne beloftenissen ook mij niet meer geven dan ik dragen kan. Hij weet toch wat maaksel ik ben, gedachtig zijnde dat ik stof ben.’ ‘Ik weet niet wat Gods weg met mij zal zijn, ziende op mijne onbekwaamheid en ongeschiktheid tot den dienst des Heeren.’Ga naar eindnoot30. Inderdaad kreeg student Gardenier het beroep uit Wolphaartsdijk. De kerkeraad deelde dit op 6 oktober 1841 op de prov. vergadering mee. Hoewel Gardenier er niet negatief tegenover stond, wilde hij voorlopig geen beslissing nemen, maar wenste nog ‘eenige studietijd’.Ga naar eindnoot31. Die bracht hij blijkbaar door in Schiedam bij ds. Brummelkamp. Op 23 november 1841 schreef hij vanuit Schiedam aan ds. Van der Meulen te Goes, dat ‘drukke bezigheden’ hem hadden verhinderd eerder te schrijven, maar hij had hem ‘reeds door den schipper van Wolphaartsdijk doen groeten’. Hij vervolgt dan: ‘Wat het uitwendige aangaat heb ik het hier redelijk wel naar mijn genoegen, en te meer daar ik met de medestudenten een hartelijk verkeer heb, en in Ds. Brummelkamp eene minzame toegenegenheid bespeur, terwijl hem de zaak der opleiding grootelijks ter harte gaat, zodat hij zoo veel hem doenlijk is, alles aanwendt wat ter bevordering onzer kennis kan verstrekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook naar mijnen inwendige toestand mag ik zelfs onder de drooge studiën der talen, de Heere nog somtijds ontmoeten, hetwelk mij dan ook onder alle bezwaren somtijds moed geeft, dat de Heere zijn begonnen werk niet zal laten varen; dat Hij de magtige is om ook mij te bekwamen en aan te gorden tot zijn dienstwerk, en hoemeer dat ik inzien mag krijgen in zijne volheid en algenoegzaamheid, hoemeer dat dit gevoel en deze hoop in mij verlevendigt. Het is ook somtijds omgekeerd, wanneer alles donker in en rondom mij is, wanneer de bestrijdingen en aanvallen der vijanden op mij aankomen, wanneer ik zie op het groote, zwaarwigtige werk der bediening, en wanneer ik mijn onbekwaamheid, ongeschiktheid en onkunde zie en gevoel. O! dan wordt het mij bang, dan zeg ik, wat zal er van mij worden, ja dan maakt het mij wel eens moedeloos, niet wetende hoe de zaak aan te vatten; maar och, geliefde broeder, wat zal ik daar verder over schrijven, gij zijt daarin ook geen vreemdeling.’ Omdat er in Zeeland zo'n groot gebrek aan predikanten was, attendeerde hij ds. Van der Meulen op Lankhorst, een gewezen onderwijzer te Schoonhoven; ‘tot nog toe is hij beroepbaar; hij is een godvreezend en bekwaam man, die na enige opleiding spoedig bekwaam zou zijn; gij kent de toestand der gemeenten bij u (en) welk van die hem konden gebruiken’. Ook had hij ‘bij geruchte’ gehoord, dat Steketee in Zeeland beroepen was: ‘het zou mij hoogst aangenaam zijn’. Na nog enkele kerkelijke nieuwtjes te hebben vermeld o.a. over de ‘onbesuisde driften’ van ds. Duin, schrijft hij in een P.S. dat zijn adres in Schiedam is bij J. van Beek aan huis op het St. Janskerkhof naast de Latijnse school. In de prov. vergadering van 5 januari 1842 werd meegedeeld, dat Wijnand Gardenier het beroep naar Wolphaartsdijk had aangenomen. En in diezelfde vergadering besliste men, dat de Afgescheidenen op Noord-Beveland o.z. in Colijnsplaat (die nu bij Goes hoorden) zich bij Wolphaartsdijk moesten aansluiten. Dit was logisch, want dan konden die weinige leden door ds. Gardenier en zijn kerkeraad vanuit het dichterbij gelegen Wolphaartsdijk worden verzorgd. Inmiddels was deze nog altijd niet geëxamineerd. Dat moest nu nodig gebeuren. Maar door wie? Ds. Scholte - hoewel geschorst - wilde wel naar Goes komen, maar ds. Brummelkamp - ook uitgenodigd - niet, omdat hij vond dat een geschorst predikant (Scholte) niet mocht examineren. Het moest dan maar zonder Brummelkamp afgehandeld worden, vonden de Zeeuwen, en in de prov. vergadering van woensdag 6 juli 1842 in Goes gehouden, vond het examen plaats. Het werd afgenomen door de predikanten ds. Van der Meulen en ds. Scholte. Er waren twee examinandi, namelijk W. Gardenier en C. Steketee. Beiden werden met algemene stemmen toegelaten en 's avonds ‘voor eene talrijke schare met oplegging der handen in hun ambt bevestigd’.Ga naar eindnoot32. Met als tekst Matth. 10:16: ‘Zie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen en oprecht gelijk de duiven.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. W. Gardenier sept. 1842-27 aug. 1853In september 1842 vond de bevestiging en intree van Wijnand Gardenier in Wolphaartsdijk plaats. Het eerste notulenboek van de kerkeraad begint met 19 september 1842, zodat we vanaf die datum tot onze vreugde over kerkeraadsnotulen beschikken, al gapen daarin af en toe grote hiaten. Bij zijn komst kreeg ds. Gardenier geen van te voren vastgesteld traktement. Hij ‘kwam in het geloof’, zoals dit dan heette. Toen een half jaar later op een prov. vergadering werd gevraagd, hoe het met het predikantstraktement in Wolphaartsdijk stond, antwoordde ds. Gardenier, dat hij geen klagen had, maar dat de vacante gemeenten, waar hij geregeld preekte ‘wel wat meer konden doen’.Ga naar eindnoot33. Als in het kerkelijk leven een nieuwe periode begint, b.v. met de komst van een nieuwe dominee, dan is het gebruikelijk, dat oude regelingen nog eens worden bekeken of aangescherpt. Zo ging het ook in Wolphaartsdijk. Ds. Gardenier en zijn kerkeraad namen geen halve maatregelen: om de 14 dagen een kerkeraadsvergadering, en een ouderling of diaken die zonder geldige redenen niet verscheen, kreeg 25 cent boete te betalen. Stoere taal! Maar de werkelijkheid? Kijken we in het notulenboek, dan zien we, dat de tweede kerkeraadsvergadering inderdaad twee weken na de eerste werd gehouden - resp. 19 september en 3 oktober '42 - maar de rest van het jaar vinden we geen enkele notulen meer. Voor heel 1843 telden we maar 4 vergaderingen, voor 1844 slechts 6, voor 1845 helemaal geen en voor 1846 slechts één in januari. En dan valt vervolgens de grote stilte, die meer dan 7 jaar duurt, tot augustus 1853. In die maand is ds. Gardenier namelijk naar Amerika geëmigreerd. De werkelijkheid was dus wel heel anders dan de ferme taal in het begin van het notulenboek zou doen verwachten. Nee, voor de beschrijving van de periode van ds. Gardenier in Wolphaartsdijk hebben we aan de kerkeraadsnotulen maar weinig. Maar dat weinige gaan we natuurlijk wel gebruiken. De grote schaarste aan notulen, ja het jarenlang ontbreken daarvan, doet ons wel vermoeden, dat er iets of misschien wel veel niet in orde was. Zeker in de verhouding tussen predikant en kerkeraad. Het wàs ook zo. En wat waren de oorzaken daarvan? Ze waren zeker ook wel van financiële aard, maar in het begin toch nog niet. Wel viel het ons op, dat al op de tweede door ds. Gardenier gepresideerde kerkeraadsvergaderingGa naar eindnoot34. besloten was op de eerstkomende prov. vergaderingGa naar eindnoot35. een meningsverschil tussen hem en zijn medebroeders ter sprake te brengen. Het ging over het ‘aannemen van lidmaten’. De kerkeraadsleden waren van mening, dat als lid van de gemeenten konden worden ‘aangenomen’, die ‘uitwendig belijdenis doen, zoo als men dit noemt, van de Leere der waarheid, en een onbesproken burgerlijk leven leyden’, ook al zijn ze geen ‘levendige’ leden. Diaken E. Westveer onderbouwde dit standpunt met citaten uit het in Afgeschei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den kringen groot gezag hebbend werk van W. à Brakel, Redelijke Godsdienst. Ds. Gardenier daarentegen vond, dat alleen zij mochten toegelaten worden, die ‘belijdenis doen van een levendig geloof des harten’, ook al is dat geloof maar klein. Hij wilde dus ‘de mate des geloofs niet bepalen op grond van Gods Woord en de formulieren van eenheid’. Aldus de notulen.Ga naar eindnoot36. We veroorloven ons bij dit punt toch een opmerking. Wanneer ds. Gardenier zegt, dat niemand als lid van de gemeente mag worden aangenomen dan zij, die belijdenis doen ‘van een levendig geloof des harten’, al is dat geloof maar klein, en als hij ‘de mate des geloofs’ niet wil bepalen op grond van Gods Woord en de formulieren van eenheid, dan maakt hij hier een in feite onjuiste, ja zelfs gevaarlijke tegenstelling. Zeker, het geloof moet ‘levendig’ zijn, zetelen in het hart, maar ook tegelijk zich funderen in Gods Woord en zich binden aan de formulieren van eenheid, waarin Gods Woord gelovig wordt nagesproken. Het gaat om hoofd èn hart, om de totale mens. Punt in geding is hier: komt het Woord of komt de bevinding voorop? Voor de gemeente begon het steeds moeilijker te worden om de financiële lasten op te brengen. In maart 1843 was er al een flink tekort, dat nog gedekt kon worden, omdat de gemeente van 4 welgestelde lidmaten samen ƒ 2400,- à 5% had geleend. Het waren Jan Goetheer, Joh. de Jonge Mzn., Marcus de Bokx, alle drie leden van de kerkeraad, en Nicolaas Schipper. Ze hadden de rente over 1841 en '42 zelfs al aan de gemeente geschonken. Het wisselvallig inkomen van ds. Gardenier werd nu vastgesteld op ƒ 600,- per jaar. Nu had hij tenminste zekerheid, want een mens kan niet alleen leven bij giften in natura als vlees en spek, hoe welkom ook. In januari 1844 besloot men op verzoek van de classis voor eenmaal te collecteren voor schipper Schelleman van Breskens, die in moeilijkheden was geraakt.Ga naar eindnoot37. Na juli '44 valt er in de notulen een gat van 1 jaar en na een korte opflikkering in januari 1846 stoppen ze tijdens de periode van ds. Gardenier voorgoed. En dat terwijl hij pas in 1853 vertrok! Zijn laatste kerkeraadsnotulen dateren dus van januari '46. In die vergadering waren aanwezig de ambtsdragers ds. Gardenier, J. Goetheer, Joh. de Jonge en M. de Bokx, met de gewone lidmaten M. Weststrate, J. Slabbekoorn en David Goetheer. Er bleek - wat de financiën betreft - een batig saldo van ruim ƒ 20,- te zijn. Dit was dus niet slecht. In diezelfde vergadering werd het verzoek van enige Afgescheidenen op Noord-Beveland besproken om daar ook te komen ‘prediken’ en wel in de schuur van Isaäc Wondergem. Men besloot aan het gemeentebestuur van Colijnsplaat vrijheid te vragen om in genoemde schuur godsdienstoefeningen te houden. Mocht het antwoord negatief uitvallen, dan ging men bij de koning proberen om toestemming te krijgen (wat ook is mislukt).Ga naar eindnoot38. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens lezen we in die notulen van januari 1846 een voor ons belangrijke notitie, o.i. de sleutel voor de verklaring van de tussen ds. Gardenier en de kerkeraad groeiende slechte verhouding. Ds. Gardenier vroeg aan de vergadering of de gemeente het huis, dat door hem ‘met toestemming van de kerkeraad’ op grond van de gemeente aan het kerkgebouw was vastgebouwd ‘niet op rekening zoude willen nemen. En de gelden die door Joos Maas daartoe geleend zijn à 4% rente, op naam zoude willen nemen’. Want mocht hij eens vertrekken of overlijden - aldus Gardenier - dan werd het juridisch een heel moeilijke zaak. Wèl wilde hij beloven ‘indien hij daartoe in staat is’ de jaarlijkse rente geheel of gedeeltelijk te voldoen. Maar hij zei er meteen bij, dat daarvan in het komende jaar niets kon komen ‘uit hoofde van nog huiselijke te betalen schulden’. En in de toekomst zou het ook wel niet mogelijk zijn, omdat ‘hij niets van zichzelven heeft’. Met meerderheid van stemmen besloot de kerkeraad Gardeniers verzoek in te willigen. Het huis gold dus nu als pastorie en de kerkeraad nam de betaling van de rente aan Joos Maas op zich. Laconiek besluiten de notulen: ‘De president (ds. Gardenier) neemt op zich om ten zijnen koste het kapitaal op zegel op den naam van de gemeente over te schrijven. Niets meer te verhandelen zijnde wordt de vergadering gesloten met gebed en dankzegging tot God door den ouderling J. de Jonge. In naam der vergadering W. Gardenier, President.’ Maar... aan het bovenstaande is tot 1853 - het jaar van vertrek van ds. Gardenier - nooit door de gemeente voldaan, zodat al die tijd de gelden en de interesten voor rekening van de predikant zijn gebleven! Aldus een met een andere hand geschreven aantekening onder de notulen van januari 1846. En dan zwijgen de kerkeraadsnotulen tot augustus 1853, meer dan 6 jaar lang. Het grote gat in de kerkeraadsnotulen wijst op een sombere periode in de geschiedenis van de Afgescheiden gemeente van Wolphaartsdijk, op jaren waarin de gemeente niet floreerde. We gaan het illustreren met de notulen van de prov. vergadering. Het wordt een hele litanie van klachten. Helaas! In de prov. notulen van 5 april '48 lezen we, dat ds. Gardenier erover klaagde, dat in zijn gemeente alle ‘samenbinding’ en ‘eensgezindheid’ was verdwenen en dat daarvoor in de plaats waren gekomen ‘eenzelvigheid, onttrekking en verwoesting’. Hij zelf was geïsoleerd komen te staan (‘op zich zelven’) en zag geen kans in harmonie met zijn medekerkeraadsleden de tucht nog uit te oefenen. Al in geen 9 maanden was er Avondmaal gehouden. In de discussie hierover werd opgemerkt: zou de oorzaak van alle ellende misschien ook op het financiële vlak liggen? Ouderling Jan Goetheer gaf toe, dat die opmerking ‘niet van alle waarheid was ontbloot’. Daarom wekte de vergadering Goetheer op ‘zich toch niet te onttrekken’, maar met ds. Gardenier pal te staan voor de waarheid en alles te bevorderen wat ‘tot samenbinding en eensgezindheid’ kon leiden. En | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te proberen ‘elkanders lasten te dragen’. Goetheer verklaarde ‘alles daartoe te willen aanwenden’. Het hielp blijkbaar nog niet veel, want in de volgende vergaderingGa naar eindnoot39. werd gerapporteerd, dat het in Wolphaartsdijk alles nog ‘even zorgeloos, liefdeloos en lusteloos’ was. Ook ds. Gardenier werd opgewekt de handen niet slap te laten hangen, maar alles te doen, wat maar zou strekken ‘tot vrede, liefde en eensgezindheid’. Drie maanden later, 4 oktober 1848, was de toestand nog steeds niets verbeterd. Volgens ds. Gardenier kon de tucht niet worden uitgeoefend en daarom was hij bang, dat het hoe langer hoe erger zou worden. Ds. Steketee van Nieuwdorp en ds. De Waal van Axel-Neuzen-Zaamslag hadden de gemeente intussen bezocht, maar aan hun uitnodiging om klachten in te dienen, hadden maar vier gemeenteleden gehoor gegeven. Terloops merken we hier op, dat 1848 een droevig jaar was voor het gezin Gardenier. In april stierf immers het zoontje Cornelis, bijna één jaar oud, en enkele maanden later - in juli - overleed het dochtertje Barendina, bijna twee maanden oud.Ga naar eindnoot40. Weer een periode van 3 maanden later - 10 jaunari '49 - rapporteerde ds. Gardenier, dat er een diaken was afgezet wegens zonde tegen het 7e gebod. In de volgende prov. vergadering - 4 april '49 - gaf ds. Gardenier te kennen onmogelijk met de kerkeraad te kunnen samenwerken. Ouderling Goetheer hield geen contact meer met hem en ook ouderling Joh. de Jong verklaarde het niet meer met ds. Gardenier te kunnen vinden. Op diens vraag dan eens eerlijk te zeggen, wat de redenen waren, antwoordde de ouderling o.a.:
Blijkbaar kwam er een gunstige wending, want in de notulen van de zomervergadering - 4 juli 1849 - lazen we tot onze blijdschap de notitie: ‘de toestand dier gemeente (Wolphaartsdijk) is eer verbeterd dan verergerd.’ De notulen van de prov. vergadering zwijgen dan enige jaren over de moeilijkheden in Wolphaartsdijk. Toen in die van 1 oktober 1851 aan ouderling De Jonge gevraagd werd hoe de toestand nu in Wolphaartsdijk was, wilde hij ‘in het belang der gemeente’ daarover niet uitweiden. Het klinkt wat raadselachtig. Wat hij precies bedoelde, weten we ook niet. Wel merken we op, dat ds. Gardenier nog geen twee weken later zijn vrouw Barendina VisserGa naar eindnoot41. verloor. Ze was nog maar 23 jaar oud, op 6 februari '28 geboren in Colijnsplaat. En ruim 4 maanden eerder was een 5 maanden oud dochtertje, ook een Barendina, overleden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas in de notulen van 7 juli 1852 treffen we weer een passage over de gemeente te Wolphaartsdijk aan. Namens deze gemeente waren als afgevaardigden aanwezig ds. Gardenier met de ons al bekende ouderling J. de Jonge en J. Goetheer. Eén van hen herinnerde aan de eerder gedane belofte om ds. Gardenier in zijn omstandigheden financieel te steunen. De praeses stelde voor hem een bijdrage te schenken en het restant van een rekening van de geneesheer (groot ƒ 89,75) te voldoen. Naar aanleiding van een verzoek ‘van sommigen uit Noord-Beveland’ besloot men ‘tot uitbreiding van het Koninkrijk van Christus in het algemeen, en in het belang van ds. Gardenier in het byzonder’ om elke Leraar daar eens te laten preken en het ‘provenu’ (opbrengst) voor ds. Gardenier ‘af te zonderen’. Wèl zou deze de Noordbevelandse groepen blijven bedienen. Al in april 1848 had een verzoek van dien aard uit Noord-Beveland de prov. vergadering bereikt. Het was afkomstig van br. Visser, wonende onder Kats, een klein dorpje niet ver van Colijnsplaat. Deze had in de vergadering persoonlijk aangedrongen ‘op prediking en stichting ener gemeente’. Maar ds. Gardenier - zijn schoonzoon! - verklaarde hier ‘geen behoefte te hebben gemerkt’. Nu kwam uit de vergadering het voorstel om eerst ‘vrijheid van prediking’ aan te vragen en dan af te wachten of er mogelijkheden kwamen. Omdat Visser zich echter niet kon beheersen en ‘verbitterd’ op dit voorstel reageerde, liet men de zaak verder rusten.Ga naar eindnoot42. Dat het in de gemeente van Wolphaartsdijk nog steeds wrong, bleek wel uit de vraag van ds. Gardenier: hóe te handelen in zijn gemeente, die zich alleszins ‘eigendunkelijk’ bleef gedragen. Het advies van de vergadering luidde: ‘Volgens Gods Woord blijven volharden in het opwekken, vermanen, bestraffen, ja censureren.’ Het jaar 1853 bracht het einde van ds. Gardeniers moeilijkheden in Wolphaartsdijk. Hij emigreerde naar N.-Amerika, na eerst hertrouwd te zijn met de 31-jarige Cornelia van Bloppoel.Ga naar eindnoot43. Op 27 augustus '53 preekte hij zijn afscheid. In de prov. vergadering van 5 oktober 1853 werd nog een brief van ds. Gardenier voorgelezen ‘geschreven uit Havre de Grace, waarin hij ‘zijn laatste vaarwel uit Europa ons toeroept’. Helaas is dit schrijven niet meer te vinden. In Amerika werd hij in 1853 eerst predikant in Drenthe (Michigan), daarna in 1854 in Kalamazoo (Michigan), waar hij 13 maart 1856 overleed, 36 jaar oud.Ga naar eindnoot44. Het zou intussen bijna 11 jaar duren vóórdat Wolphaartsdijk weer een dominee kreeg! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vacature 1853-'64Gegevens over het kerkelijk leven in de Afgescheiden gemeente van Wolphaartsdijk gedurende de lange, predikantloze periode 1853-'64 kunnen we vanaf 19 december '57 weer uit de kerkeraadsnotulen putten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al moeten we er wel bij zeggen, dat deze in de eerstvolgende jaren in aantal maar heel gering zijn - per jaar 2 of 3. Maar vanaf 1861 gaat het weer beter. In 1857 blijkt ds. A. de Bruijne van Goes consulent te zijn geworden. Zijn kerkeraad had er geen bezwaar tegen ‘mits de gemeente Goes daardoor niet verzuimd worde’. In het eind van dit jaar bestond de kerkeraad uit de ouderlingen Jan Goetheer en Cornelis Katsman, met de diakenen Abraham Remijnse (landbouwer en schoonzoon van Jan Goetheer) en Marinus Boone. De laatste werd een jaar later vervangen door David Goetheer (zoon van ouderling Jan Goetheer). Vader Goetheer had echter niet lang meer te leven. Op 16 maart 1860 overleed hij, 72 jaar oud. In de notulen lezen we, dat hij de gemeente meer dan 20 jaar als ouderling had gediend. Zijn zoon David, de diaken, volgde hem in de functie van ouderling op. We geven over de zoon nog een enkele biografische notitie. David Goetheer, evenals zijn vader van beroep kleermaker, was 20 jaar toen hij in april 1837 trouwde met de 19-jarige Aaltje Arnoijs, een kleermakersdochter.Ga naar eindnoot45. David Goetheer is 16 december 1886 te Wolphaartsdijk overleden, 69 jaar oud. Zijn zoons Jan Goetheer, 29 jaar, landbouwer, en Joos Goetheer, 25 jaar, bakker (wonende te Middelburg) hadden zijn overlijden aangegeven. Ook over Cornelis Katsman, die jarenlang ouderling is geweest, nog enkele persoonsgegevens. Hij was een zoon van Janus Katsman en Neeltje Tazelaar; zijn beroep was arbeider. Op 11 november 1890 stierf hij te Wolphaartsdijk, 78 jaar oud, weduwnaar van Johanna Dillebeke, die het jaar daarvóór was overleden, 68 jaar oud.Ga naar eindnoot46. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onthulling monument ds. ab Utrecht Dresselhuis 1 nov. 1862We hebben in het begin van dit hoofdstuk al geschreven, dat in 1862 in Wolphaartsdijk een gedenkteken voor ds. Dresselhuis is opgericht. We moeten daar nu nog op terugkomen, want de onthulling is er de oorzaak van geweest, dat ouderling David Goetheer in moeilijkheden kwam. Er werden namelijk bezwaren tegen hem ingebracht ‘omdat hij tegenwoordig is geweest bij de inwijding van het gedenkteken opgerigt voor wijlen Do Dresselhuis’.Ga naar eindnoot47. Dit gedenkteken was geplaatst op het plein van de nieuwe school van toen, schuin voor de Hervormde kerk, dus in het dorpscentrum. Op een mooie dag in de zomer van 1986 hebben we het monument eens opgezocht. Het staat er nog; de school niet meer. Er bestaat een uitvoerig verslag van deze plechtigheid in 1862 en van het daarbij gesprokene in de Goessche Courant.Ga naar eindnoot48. Op 1 november 1862 (Allerheiligen) waren 's middags om 12 uur de genodigden bij elkaar gekomen in het schoollokaal om de toespraken aan te horen, die aan de plechtige onthulling van het gedenkteken voorafgingen. ‘De Nederlandse vlag wapperde van de toren, versierde het schoolgebouw en plein, verlevendigde de dorpsstraat en omhulde het gedenkteken.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De herdachte had 38 jaar lang als Hervormd predikant in Wolphaartsdijk gestaan, was 22 jaar schoolopziener van het 3e district in Zeeland geweest en had onafgebroken de wetenschap ijverig beoefend. Aan de oostkant van het monument staat te lezen: ‘Hij wijdde zijn leven aan godgeleerdheid, opvoeding, oudheidkunde, geschiedenis.’ We halen nu enkele passages uit het verslag van de plechtigheid in de Goessche Courant aan: De voorzitter van het herdenkingscomité J. Fransen van de Putte, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, en van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen, voerde als eerste het woord en schetste de verdiensten van Dresselhuis. Als tweede spreker trad op J.P. Snoep, geneesheer te Wolphaartsdijk: Hij keerde zich tegen ‘de aanrandingen der duisterlingen’ en tegen ‘de vuige taal van dweepzucht, huichelarij en laster’, die de oprichting van het gedenkteken een God onterende mensenvergoding hadden durven noemen. Nee, riep hij uit, ‘het is geen menschenvergoding, wanneer de mensch hulde brengt aan den adel der menschheid, als hij het rein menschelijke, 't welke één is met het Goddelijke, in den broeder erkent en waardeert’. Onze voorouders zelf hadden immers het voorbeeld gegeven om door praalgraven de diensten van groten en edelen te huldigen en zo op te wekken ‘tot zelfkennis, zelfveredeling en zelfvolmaking’. En hij eindigde met de woorden, dat deze dag ons leerde ‘dat de maat der opgeklaarde begrippen eiken dag voller wordt, en dat het ons doel moet zijn om, even als Dresselhuis, den tijd te helpen bespoedigen, waarin de lichtende fakkel der waarheid het geheele menschdom verlichten zal’. Bij de onthulling van het monument zelf sprak ds. E. Moll van Goes: ‘Leef dan voort! vader Dresselhuis! man van den vooruitgang, man der wetenschap en der praktijk. Leef dan voort in onze harten, trots alle reactie van ongeloof en bijgeloof. Liet gij geenen zoon ons na, wij willen uwe zonen zijn. Mogt onverhoopt de geest des kwaads uw gedenkteeken omverrukken, de geest des lichts en der waarheid zal het weer oprigten. Leef dan voort, geest des ontslapenen! Op den eersten November is uwe gedachtenis gevoegd bij de gedachtenis aller heiligen’.Ga naar eindnoot49. Tegen de aanwezigheid van ouderling Goetheer bij deze onthulling, was nu bezwaar gemaakt. Hij verdedigde zijn aanwezigheid echter met te zeggen, dat hij de zaak ‘als geheel maatschappelijk’ had gezien. Maar - werd daartegen opgemerkt - Gods Woord zegt toch duidelijk: ‘Hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis.’ De kerkeraad wilde echter graag aannemen, dat hij het niet had gedaan ‘om gemeenschap te willen geven aan al het gezegde door de sprekers bij die oprigting gezegd’. Maar hij had toch moeten bedenken ‘wat hier bij te wachten was geweest’. En de volgende kerkeraadsvergaderingGa naar eindnoot50. werden de bezwaren tegen ouderling David Goetheer ‘opgeheven’, nadat hij ‘belijdenis van zijn handelingen, verootmoedigd door den Heere’ had gedaan. Hij nam nu zijn ‘bediening’ weer op. Toen hij een maand later bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
periodieke verkiezing van ambtsdragers werd herkozen, vroeg hij toch ontheffing van zijn functie. Ze werd hem door de kerkeraad ook verleend.Ga naar eindnoot51. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeroepingswerkTot de gemeente Wolphaartsdijk behoorden ook een klein aantal Afgescheidenen, woonachtig op Noord-Beveland, in Colijnsplaat en directe omgeving. Aan de voorgeschiedenis van het ontstaan van de Afgescheiden gemeente in Colijnsplaat hebben we elders in dit boek een aparte paragraaf gewijd. In elk geval moeten we hier nu vermelden, dat in september '61 was besloten, dat Colijnsplaat een zelfstandige gemeente zou worden.Ga naar eindnoot52. Ook kwam men overeen samen een dominee te beroepen op een traktement van ƒ 700,- plus vrije woning en vergoeding van de reiskosten van de ene naar de andere gemeente. Daarin was begrepen het veergeld over de Zandkreek (Colijnsplaat ligt op Noord-Beveland). De beide gemeenten zouden elk de helft van het traktement betalen en de onderhoudskosten van de pastorie waren voor rekening van de gemeente, waarin de dominee kwam te wonen. Toen dit alles geregeld was, kon men met het beroepen beginnen. Wolphaartsdijk koos voor ds. H.H. Middel, toen te Arnhem. Maar deze kreeg in Colijnsplaat niet de volstrekte meerderheid, zodat het beroep niet doorging. Er zat dus geen schot in het beroepingswerk. En het lag ook moeilijk. Op Hemelvaartsdag 14 mei '63 zou men o.l.v. de consulent ds. De Bruijn van Goes in een vergadering met manslidmaten een nieuwe poging wagen. Vlak voor het begin van de vergadering kwam ook nog binnen de ouderling J.K. van Baalen van de gemeente te Goes. Hij had een voorstel van zijn kerkeraad bij zich. Na het woord te hebben gekregen, verklaarde hij eerst, dat de kerkeraad van Goes hartelijk met het beroepingswerk van de genabuurde gemeente Wolphaartsdijk meeleefde. Als bewijs daarvan kwam hij nu met een voorstel op dit punt samen te gaan werken en een dominee te beroepen, die ook in Goes zou kunnen werkzaam zijn, b.v. door 12 rustdagen per jaar in Goes of in de hulpkerk te Biezelinge te preken. Goes wilde dan ƒ 150,- bijdragen in het traktement en elke keer de dominee naar huis terugbrengen. Wolphaartsdijk moest zorgen, dat er vervoer was naar Goes of Biezelinge. Het traktement zou ƒ 800,- per jaar moeten bedragen, plus vrije woning en vrijdom van enkele lasten. ‘Met blijdschap’ - aldus de notulen - werd dit voorstel door de vergadering aangenomen. Bij het openen van de stembriefjes bleek, dat al de stemmen, op één na, uitgebracht waren op de bekwame ds. W.H. Gispen te Giessendam (hij was in 1860 in Vlissingen als dominee bij de Gemeenten onder het kruis overgegaan naar de Chr. Afgescheiden kerken). Het werd helaas een bedankje. Wie nu? Bij nadere overweging besloot men echter om niet langer meer samen met Goes te beroepen. Men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voelde zich dan toch te veel gebonden. Tot tweemaal toe ging er nu vervolgens een beroep naar ds. J. Holster te, Dinteloord, die echter beide keren bedankte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. Harm Hindriks Middel, 20 maart 1864 - 28 dec. '82Op zondagavond 29 november 1863 waren de manslidmaten weer bij elkaar in verband met het beroepingswerk en nu viel de keus met algemene stemmen op ds. H.H. Middel te Arnhem. Nadat deze nog nadere inlichtingen had gevraagd en verzocht ‘de woning een weinig te vermaken’ - waarmee de kerkeraad akkoord ging - nam hij het beroep aan. Op 19 maart '64 arriveerde hij met zijn vrouw in Wolphaartsdijk en de volgende dag - zondag 20 maart - werd hij bevestigd door de consulent ds. A. de Bruijne van Goes, die bij die gelegenheid preekte over Jes. 62:6 en 7.Ga naar eindnoot53. De kerkeraadsnotulen - door ds. Middel zelf met zwierige hand geschreven - zeggen er het volgende van: Na ‘op treffende wijze de pligten van den Herder of Wagter’ aangetoond te hebben, bepaalde ds. De Bruijne zijn hoorders bij Gods liefde en trouw, ‘die deze kleine gemeente had staande gehouden, en na veele beproevingen weder een Herder en Leeraar had gegeven, die sedert jaren reeds alhier bekend en bemind was’. We merken hierbij op, dat ds. Middel van 1850-'56 al in Middelburg had gestaan. Enkele weken later verklaarde hij - toen voor 't eerst weer op een Zeeuwse provinciale vergadering - ‘innig verblijd te zijn dat hij weer onder zijne Zeeuwsche vrienden mag staan.’ En hij beloofde zijn gemeente (Wolphaartsdijk) ‘naar Gods Woord en de aangenomen kerkorde te regeren’. 's Middags deed hij zijn intrede met ps. 90:16 en 17: ‘Laat uw werk aan uwe knechten gezien worden en uwe heerlijkheid over hunne kinderen. En de lieflijkheid des Heeren onzes Gods zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja het werk onzer handen, bevestig dat.’ ‘Na kort de bede van Mozes - aldus de notulen - te hebben toegelicht, bracht Z.Ew. de tekst op onze tegenwoordige toestand en werd Mozes’ bede de onze in zeer vele opzigten...’. Vervolgens bedankte ds. Middel zijn bevestiger ds. A. de Bruijne, die enige jaren de consulent van Wolphaartsdijk was geweest ‘voor de veele broederlijke diensten aan deze Gemeente bewezen’, en hield een ‘innige’ toespraak tot kerkeraad en gemeente. De notulen besluiten met: ‘Dank en Lof mogt uit veeler harten tot God opklimmen voor de goedertierenheden des Heeren met de bede dat de zalvinge des Heiligen Geestes voorts rijkelijk aan Leeraar en Gemeente worde geschonken tot Jehovah's heerlijkheid en het heil van arme zondaren, opdat ook deze plegtige dag met veele gewenschte vrugten bij den voortgang steeds worde gezegend en Ps 133 in deszelfs zoete inhoud worde ondervonden als antwoord op de bede in den tekst vervat. Amen.’ In het kerkelijk weekblad De BazuinGa naar eindnoot54. vonden we nog een berichtje over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bevestiging en intree van ds. Middel in Wolphaartsdijk, dat eindigt met: ‘De harten der talrijke schare waren geroerd tot dankerkentenis van wege Gods groote daden over ons.’ Het was namens de kerkeraad getekend door ouderling C. Katsman. Deze was een maand eerder door de beroepen ds. Middel, toen deze Wolphaartsdijk bezocht en daar preekte, met de gekozen diaken Jan Remijnse Az. in het ambt bevestigd. Het is wel zinvol om hier echter eerst iets uit Middels levensloop mee te delen. Van afkomst was hij een Groninger, op 3 september 1802 in Oude Pekela geboren, uit godvrezende ouders naar hij zelf zei. Nog maar zes jaar oud verloor hij in juli 1808 zowel zijn moeder als zijn vader. De wees kwam nu onder de hoede van een oom en tante. Hij was bijna 24 jaar, toen hij in 1826 verhuisde naar Amsterdam, waar hij werk vond in een ankersmederij. In deze stad ging hij mee met de Afscheiding en werd al spoedig tot ouderling gekozen. Van de conflicten, die de Afgescheiden kerken in hun beginfase hebben geteisterd, kreeg ook Middel zijn deel te dragen. Hij werd als ouderling geschorst en ging met een deel van de gemeente apart vergaderen, in welke diensten hij dan wel als oefenaar optrad. Maar in 1842 werd het conflict onder leiding van ds. Van Velzen opgelost en Middel werd weer ouderling. Dit deed Scholte schamper opmerken: ‘Middel te Amsterdam heeft zich verzoend met de kerk, zoo als men het noemt, en is ... op eene provinciale kerkvergadering in Noord-Holland geëxamineerd en is toegelaten als wettig oefenaar en heeft reeds eenige keeren in die qualiteit op de Bloemgragt op de preekstoel zijn waren uitgekraamd’.Ga naar eindnoot55. In 1845 werd Middel dominee, nadat hij in september 1844 eerst in Groningen was gaan wonen om daar door ds. De Haan te worden opgeleid.Ga naar eindnoot56. In totaal heeft hij 6 gemeenten als predikant gediend. De namen van dit zestal zijn: Gorinchem (1845), Middelburg (1850), Deventer (1856), Doesburg (1858), Arnhem (1860) en Wolphaartsdijk (1864). Zijn zoon Israël Middel is ook predikant geworden. Op 28 december 1882 is Harmen Hindrik Middel in Wolphaartsdijk overleden, 80 jaar oud.Ga naar eindnoot57. Over zijn lotgevallen kunnen we lezen in een door hem geschreven autobiografisch werkje: Eenvoudig verhaal van Gods menigvuldige reddingen uit de grootste nooden, waarvan de eerste druk in 1866 is verschenen. Het boekje is wel 18 maal herdrukt, de laatste keer (tot nu toe) in 1983.Ga naar eindnoot58. Over zijn komst als predikant in Wolphaartsdijk schrijft hij daarin: ‘In december 1863 ontving ik de roeping naar de gemeente Wolphaartsdijk in Zeeland. En hoewel ik eerst dacht hiervoor, evenals voor twee andere beroepen die ik te Arnhem ontving, te moeten bedanken, bleek het echter Gods weg te zijn dat ik dat van Wolphaartsdijk moest aannemen en in maart 1864 daar de herdersstaf opnemen. In deze kleine, maar vreedzame gemeente, voelde ik mij o zo thuis, en mocht er innige liefde genieten.’ We merken hierbij op, dat ruim 10 jaar geleden de verhouding tussen gemeente en predikant (Gardenier!) danig verstoord was geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. Middel vervolgt: ‘Wat mijn waarde vrouw betreft, werd de weg zwaar, want hoewel wij hoop koesterden, dat het stille landelijke leven voor haar tot enig herstel zou leiden, zo was de weg des Heeren anders. Welke middelen ook werden aangewend, zowel geneeskundige als andere, haar verzwakking en verval van krachten namen dermate toe, dat zij op 13 november 1864 bezweek. Nadat ik haar 36 jaar lang als een gift uit de hand des Heeren had mogen genieten en wij samen lief en leed, licht en donker in de woestijn hadden gedragen. Op de ochtend van haar sterfdag had zij innige werkzaamheden tussen de Heere en haar gemoed, en was die dag tamelijk wel. Maar toen ik 's middags in het midden van de predikatie was, werd ik geroepen, en tot mijn verbazing is ze in weinige minuten door de Jordaan, vanuit de tijdelijke sabbat in de eeuwige heerlijkheid overgegaan.’ Hermina Scholten was toen 70 jaar oud, geboren in ZutphenGa naar eindnoot59.. Ds. Middel zelf was toen 62 jaar. Tenslotte nog een enkele vermelding uit Middels eigen levensbeschrijving: ‘De kleine gemeente, bij mijn komst uit slechts 62 zielen bestaand, vermeerderde in weinig maanden tot 130 zielen.’ Een verdubbeling dus. In de kerkeraadsnotulen vinden we de weerklank daarvan. Inderdaad wist ds. Middel met zijn prediking en zijn onbaatzuchtig karakter het hart van zijn gemeenteleden te raken. Verscheidene personen wilden zich nu ook bij de gemeente voegen. Onder hen was eveneens Jan Slabbekoorn. Deze erkende ‘in zijn omzwerven bij Ds. Buddingh ...geen ware zegen voor zijn hart te hebben gevonden’. Ook zijn vrouw wenste zich weer aan te sluiten. Daar beiden ‘wegens hun winkel affaire niet samen van huis konden, besloot de kerkeraad, dat ds. Middel met de beide ouderlingen hen thuis zouden opzoeken om de ‘aanneming’ van Jan Slabbekoorn met zijn vrouw Jakoba Jozina de Klerk en hun zoon Cornelis Slabbekoorn in orde te brengen. In 1866 werd Jan Slabbekoorn weer als diaken gekozen. Ook in de eerste maanden van 1865 sloten een aantal gezinnen zich bij de kerk aan.Ga naar eindnoot60. Op zondag 1 mei '64 bediende ds. Middel voor het eerst het Avondmaal in zijn nieuwe gemeente Wolphaartsdijk. Dit feit deed hem in de notulen schrijven: ‘...de Heere mogt kennelijk met een lieflijke werking Zijnes Geestes in het midden der gemeente zijn; ook vervulde innige dank veeler harten het nu weder door een eigen Leeraar te zien bedienen’.Ga naar eindnoot61. Op 25 mei '65 werden 5 meisjes na afgelegde geloofsbelijdenis aangenomen. Het waren Janna Maria Nagelkerke, Wilhelmina Goetheer, Jannetje Koeman, Pieternella Bronkhorst, Jannetje Goetheer. Zoals te verwachten viel, bleven de gaven van ds. Middel in andere gemeenten niet onopgemerkt en dus probeerde men hem - hoewel al boven de 65 jaar - van Wolphaartsdijk los te weken en naar de eigen gemeente te trekken. De gemeente van Waddinxveen begon ermee. Maar ds. Middel is bijna 19 jaar lang - tot hij op 28 december '82 stierf - in de gemeente Wolphaartsdijk blijven werken. Bij zijn dood was hij al 80 jaar en bijna 4 maanden oud. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We besluiten ons hoofdstuk met een verslag van zijn begrafenis, namens de kerkeraad getekend door de scriba D. Goetheer.Ga naar eindnoot62. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wolphaartsdijk, 2 jan. 1883‘Hedenmiddag om 12 uur werd het stoffelijk overschot van onze ontslapen leraar H.H. Middel plechtig ter aarde besteld. Het was een aandoénlijk schouwspel de grote schare te zien, die de zwarte rouwkoets volgde. Met de naaste betrekkingen van de overledene, schaarden zich de meeste leden van de gemeente, onderscheidene dorpsgenoten en een groot aantal kinderen achter de lijkkoets, terwijl de kerkeraad er naast, als dragers de laatste eer aan de afgestorvene bewees. Bij het graf werd een roerend en kernachtig woord gesproken door ds. C. Steketee van Heinkenszand. Spreker gaf een kort overzicht van 's mans veelbedrijvig leven en werkzaamheid, in en voor het Koninkrijk van zijn God. Verder liet hij uitkomen, bij de erkentenis van het grote voorrecht, dat de gemeente mocht genieten in het meer dan 18-jarige bezit van haar waardige dienaar, wat zijn kinderen, de gemeente, de hele omgeving, ja, wat de hele kerk in hem verloor, namelijk een trouwe en zorgdragende vader - een innige en geliefde leraar - een hartelijk en deelnemend raadgever - een voorbidder voor land en kerk. Vervolgens werden de omstanders opgewekt om zulke voorgangers, om huns werks wil, te eren, en hun trouwe vermaningen in gedachtenis te houden en op te volgen. De geachte spreker besloot zijn toespraak met de verzamelde menigte te wijzen op het grote voorrecht, dat alle in God ontslapen vromen, en onder hen inzonderheid diens trouwe en ijverige dienstknechten in de hemel stoorloos mogen genieten; waaruit hij als voor het laatst aanleiding nam om Christus aan te prijzen als de opstanding en het leven voor ieder die gelooft. Hierop werd nog een kort woord gesproken door ds. C. Steketee uit Veere. Zich aansluitend bij het gesprokene van zijn voorganger, wees hij de vergaderden om het graf, op de broosheid van het menselijk leven, op de snelheid van de tijd, op de onstandvastigheid van het aardse en op de rusteloosheid van de dood. Tenslotte sprak ds. I. Middel van Baarland een woord van dank voor de hartelijke woorden bij het graf van zijn vader gesproken en voor de laatste eer de overledene bewezen. En in de kerk èn in de pastorie die aan het kerkgebouw is verbonden, werden door beide voornoemde dienaren nog hartelijke en opwekkende, ja God verheerlijkende woorden gesproken. Op deze wijze dan, hebben wij de uitvaart van onze waardige leraar gevierd. Zijn gedachtenis zal voor velen in den lande, maar inzonderheid voor onze gemeente, tot zegening zijn, en zoals weleer Eliza, Elia, staren wij als zijn geestelijke kinderen hem na, in de hoop van eenmaal hem met al Gods gekochten te ontmoeten in de hemelse gewesten van vreugde en zaligheid, voor de troon van het Lam.’ |
|