De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 1. De Bevelanden en Zeeuws Vlaanderen
(1987)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| ||||||||||||
VI Krabbendijke-RillandNa in het vorige hoofdstuk de Afscheiding in Kruiningen-Yerseke te hebben behandeld, gaan we nu wat verder het smalle deel van Zuid-Beveland in. Wester- en Oosterschelde lopen daar parallel slechts weinige kilometers van elkaar vandaan. Het was een gebied, als het ware voorbestemd om door overstromingen te worden getroffen. In de loop van de eeuwen hebben zich dan ook herhaaldelijk rampen voltrokken; hopelijk was die van 1953 de laatste. Toen zijn ook de archieven van de Gereformeerde kerken van Kruiningen en Rilland verloren gegaan. Nog altijd liggen langs de buitendijk de herinneringen aan in vroeger tijden verdronken landen, die zich bij laag water als brede slikken en schorren tot in de verte uitstrekken. Al moet hierbij worden gezegd, dat | ||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||
door de gedeeltelijke afsluiting van de Oosterschelde het water nu een veel minder dreigende vijand is geworden. De dorpen, in de polders voor ons doel van belang, zijn Krabbendijke, Waarde met het gehucht Gawege en verder Rilland en Bath, welke laatste plaats in 1785 als fort is ontstaan ten behoeve van de controle van de scheepvaart op de Westerschelde. Het zielental van de respectievelijke Hervormde gemeenten was in 1836 als volgt:
De Hervormde gemeente van Krabbendijke werd van 1790 tot zijn emeritaat in 1833 gediend door ds. C. v.d. Brink. Zijn opvolger heeft het er echter niet zo best afgebracht: hij moest namelijk worden afgezet (1847). In Waarde stond van 1829 tot zijn emeritaat, per 1 november 1872 ingegaan, ds. H.D. Bastiaanse. Twee jaar later overleed hij, 73 jaar oud, ‘na gedurende 43 jaren met onverdroten ijver in ons midden werkzaam te zijn geweest.’Ga naar eindnoot1. In Fort Bath-Rilland was van 1833-1847 Hervormd predikant Cornelis Wilbertus van de Ven. Het is zeker, dat hij in zijn opvattingen niet Gereformeerd was en het einde van zijn domineesloopbaan was helaas oneervol. Hij stond toen echter niet meer in Rilland-Bath, maar in Nieuw-Vossemeer.Ga naar eindnoot2. In het voorjaar van 1836 bereikte de deining, ontstaan door de afscheiding van ds. Budding in Biggekerke ook Krabbendijke en omgeving. Al in juni 1836 schreef Jacob de Boe uit Kruiningen aan de kerkeraad van de in maart 1836 ontstane Afgescheiden gemeente van Middelburg, dat hij zich van het Hervormd genootschap had afgescheiden, omdat hij ervan overtuigd was, dat dit niet meer de ‘kerke Christi’ was. In zijn omgeving (oostelijk Beveland) hadden zich op 6 plaatsen in totaal nog 23 personen aan het Hervormd kerkgenootschap onttrokken. Noodgedwongen hadden ze op 29 juni '36 een soort voorlopige gemeente gesticht en voorlopige kerkeraadsleden gekozen. Onder hen waren Hendrik Stroosnijder te Krabbendijke en Joh. Butijn in de Bathsepolder onder Rilland. Een maand later rapporteerde de praeses van de Hervormde kerkeraad in Krabbendijke over de huisbezoeken, die hij had afgelegd. In menig huis was hij ‘door hen die de separatisten genegen zijn’ liefdeloos behandeld. Het ergste was het geweest bij Matth. Kastelein, wiens gedrag niet alleen onchristelijk, maar zelfs ‘minder dan menschelijk’ was geweest. Daarom besloot de kerkeraad Kastelein voor onbepaalde tijd te censureren en hem dat schriftelijk mee te delen. Anders werd men toch maar weer uitgescholden.Ga naar eindnoot3. Maar zie, op 20 december 1838 stond binnen Matth. Kastelein ‘betuigende berouw te hebben over de handelingen om welke hij vroeger gecensureerd was en over zijn daarop gevolgde afscheiding, verzoe- | ||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||
kende wederom opgenomen te worden in ons kerkgenootschap, beloovende zich vrijwillig te onderwerpen aan de vergaderingen der synode van 1816, welke hij betuigt voor wettig te houden. Niet kunnende schrijven ondertekent hij deze verklaring met een kruisje in tegenwoordigheid van de kerkeraad.’Ga naar eindnoot4. Het was op zondag 9 oktober 1836, dat de Afgescheiden gemeente van Krabbendijke en omgeving werd geïnstitueerd. Met die omgeving bedoelen we dan vooral Waarde, Gawege, Rilland en Bath. In de zomermaanden van '36 hielden de Afgescheidenen in deze streek al min of meer geregeld hun godsdienstoefeningen in een of andere particuliere woning. In wezen waren deze huisgodsdienstoefeningen nog conventikels, want er was nog geen enkele ambtsdrager officieel bevestigd. Maar aan conventikels was men wel gewend, al was men op papier nog lid van de Hervormde kerk. Uit het archief van de rechtbank te Goes worden we hierover iets meer gewaar. Op zondag 24 juli '36 was er namelijk bij de 58-jarige wagenmaker Pieter Kasse in Krabbendijke thuis weer zo'n samenkomst. Dit was natuurlijk niet onopgemerkt gebleven; hoe zou dat in een dorp ook mogelijk zijn? De volgende dag meldde de burgemeester aan de Officier van Justitie te Goes, dat er 's middags bij Kasse in de wagenmakersplaats zonder verkregen toestemming een godsdienstige bijeenkomst had plaatsgevonden, bijgewoond door 23 bezoekers, het gezin Kasse niet meegerekend. 's Morgens waren er 28 geweest. Als bijlage had de burgemeester nog een missive van de Hervormde kerkeraad ingesloten, waarin stond, dat de personen, die zich hadden afgescheiden van de ‘gevestigde kerk’, beweerden toch nog tot ‘de ware Herv Kerk’ te behoren. Een maand later werd Kasse opnieuw aangeklaagd wegens het houden van zo'n onwettige bijeenkomst met meer dan 20 personen. Het kwam hem in totaal op ƒ 75,- boete te staan met het ongeloofwaardig hoog bedrag van ƒ 68,72 aan proceskosten. Dit staat inderdaad zo vermeld in het vonnis van de rechtbank te Goes.Ga naar eindnoot5. Een verschrijving? Vooral in Waarde en het daarbij behorende gehucht Gawege - tussen Krabbendij ke en Waarde gelegen - woonden enige initiatiefnemers van de Afscheiding. Laten we hen maar de voormannen noemen, want ook op kerkelijk vlak heeft men in zo'n situatie mensen nodig, die voor hun overtuiging staan en krachtig leiding kunnen geven. De notulen van de Hervormde kerk van Waarde uit die tijd zijn bewaard gebleven en berusten nu in het Rijksarchief te Middelburg. M.J. Goud heeft ze blijkens zijn schetsen uit het kerkelijk leven van de Gereformeerde Gemeente te Krabbendijke onderzocht. Hij vond, dat in augustus 1836 de eerste berichten van onttrekking bij de Hervormde kerkeraad binnenkwamen o.a. van Jacobus Blok en zijn vrouw Janna WeststrateGa naar eindnoot6.. Hij was een landbouwer in de Valckenissepolder onder Waarde. Ds. Bastiaanse en zijn kerkeraad hadden nog - maar tevergeefs - schriftelijk geprobeerd Jacobus Blok, ‘die het hoofd en de leidsman is | ||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||
van allen, die zich van onze gemeente hebben afgescheiden’ en Janna Weststrate over te halen op hun beslissing ‘welke zij zich in de eeuwigheid te laat zouden beklagen’ terug te komen. En ook om ‘de blinde leidslieden welke meer gezag en waarde aan menschelijke geschriften dan aan het onfeilbaar Woord van God toekennen’ niet langer te volgen. Alle kerkeraadsleden hadden de brief ondertekend, op ouderling Cornelis Koeman na, die volgens eigen zeggen ‘uit vrees voor Jacobus Blok’ dit weigerde te doen, tenzij ‘hij er zal toe gedwongen worden’. Onwillekeurig zou men denken, dat Koeman maatschappelijk afhankelijk was van boer Blok, maar de ware reden was, dat Koeman sterk met de Afgescheidenen sympathiseerde! Hoewel hij ouderling in de Hervormde kerk was, zat hij korte tijd later enige malen - zelfs op twee zondagen - onder het gehoor van ‘muiter’ Budding. Dit kon natuurlijk niet worden geduld en hij werd als ouderling geschorst. Een van de schorsingsgronden was, dat hij geweigerd had de vermaanbrief aan Jacobus Blok - die zich van de Hervormde kerk had afgescheiden - mede te ondertekenen. Ook had hij bij die gelegenheid én door zijn gebaren en door zijn woorden doen blijken heimelijk de partij van de Afgescheidenen te zijn toegedaan. Toen ds. Bastiaanse hem vroeg: ‘Maar Koeman, wie heeft de schuld van de Afscheiding, wij of de afscheidelingen zelve?’ had hij alleen maar met een glimlach zijn schouders opgetrokken. Op de herhaalde vraag van ds. Bastiaanse: ‘Weet ge dat niet Koeman?’ had hij slechts geantwoord met de van verslagenheid getuigende woorden: ‘Neen, want dit is toch zeker, wij zijn geheel dood en wij kunnen niets doen’. De kerkeraadsnotulen typeerden Koemans antwoord als ‘het geliefd voorwendsel helaas van alle die Kerkelijke muiters - waarom zij zich van onze Kerk op zoo veele plaatsen losscheuren en tegen alle menschelijke en goddelijke wetten lijnregt strijdig handelen’Ga naar eindnoot7.. Koeman moest nu in november '36 samen met de kerkeraad in de consistorie van de Hervormde kerk van Goes voor een classicale commissie verschijnen. En het resultaat? Hij toonde berouw en de kerkeraad reikte hem weer de broederhand. | ||||||||||||
Instituering gemeente Krabbendijke 9 oktober 1836.Had ds. Budding op zondag 2 oktober 1836 de Afgescheiden gemeenten van het naburige Kruiningen-Yerseke ‘gesticht’ in de schuur van Jacob de Boe, de volgende zondag - 9 oktober 1836 waren de Afgescheidenen uit Krabbendijke en omgeving aan de beurt om tot een officiële gemeente te worden geformeerd. Het werd voor hen een historische en emotionele zondag. Natuurlijk - zouden we haast zeggen - vond die plechtigheid weer in een schuur plaats. Dit keer trad ds. Budding op in de grote landbouwschuur van Jacobus Weststrate, gelegen in de buurtschap Gawege tussen Krabbendijke en Waarde.Ga naar eindnoot8. Budding preekte toen niet alleen, maar doopte ook en bevestigde de eerste kerkeraadsleden. Op hen komen we zo dadelijk terug. Eerst zullen we nu de officiële | ||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||
correspondentie over de op de historische 9e oktober 1836 gehouden godsdienstoefeningen in Gawege laten spreken.Ga naar eindnoot9. De burgemeester van Waarde schreef namelijk de volgende dag aan de districtscommissaris te Goes, dat ‘zekere zich noemende leeraar Budding’ op 9 oktober in de schuur van Jac. Weststrate te Valckenisse een ongeoorloofde godsdienstige vergadering had geleid. We merken hierbij op, dat tot de vroegere heerlijkheid Valckenisse - nu in de golven verdwenen - ook het gehucht Gawege behoorde, een paar km ten oosten van Waarde gelegen. De commissaris antwoordde, dat hij graag nadere inlichtingen over het gebeurde zou ontvangen. Want hij had gehoord, dat men bang geweest was voor ordeverstoring en dat zelfs overwogen was de plaatselijke schutterij onder de wapenen te doen komen. Zelfs zou de hulp van militairen uit het fort Bath zijn ingeroepen. Als dit waar was - aldus de commissaris - dan had dit toch niet zonder zijn voorkennis mogen gebeuren en daarom wenste hij van de burgemeester een uitvoerig verslag te ontvangen.Ga naar eindnoot10. Een dag later voldeed de burgemeester van Waarde haastig aan dit dringend verzoek en rapporteerde, dat afgelopen zondag inderdaad enige manschappen ‘der volksmagt en schutterij’ van de gemeenten Krabbendijke en Waarde onder de wapenen waren geweest en ook nog enige militairen van het garnizoen uit het Fort Bath (hij noemde geen aantallen). Dit was gebeurd met het doel zo nodig de orde te handhaven, die - naar gevreesd werd - wel eens verstoord zou kunnen worden door de onwettige godsdienstoefeningen, geleid door ‘de rond zwervende zich noemende Leeraar Budding’. Die vrees was begrijpelijk, want in de afgelopen week waren in de gemeente Kruiningen bij Jac. Nieuwenhuise - een volgeling van Budding - de ruiten ingeslagen. Verder werden er op straat soms verwoede debatten gehouden over het al of niet toegestaan zijn van godsdienstoefeningen in particuliere huizen of schuren. Daarbij kwam nog, dat de separatisten, de Afgescheidenen, zeer provocerend optraden, b.v. door uitdagend te beweren, dat ze binnen weinig tijd in het bezit van de kerkgebouwen zouden zijn, welke woorden bij de niet-separatisten vervolgens weer opgewonden reacties opriepen. Omdat dientengevolge grote ‘onaangenaamheden’ werden gevreesd was de hulp van de ‘sterke arm’ ingeroepen. Maar daarvan zou alleen gebruik zijn gemaakt in ‘de hoogste noodzakelijkheid’. Door de vrees voor het ingrijpen van de sterke arm was echter juist de goede rust bewaard. Burgemeester Pieper van Waarde hoopte nu maar, dat hij van zijn optreden geen nadelige gevolgen zou ondervinden, en beloofde, dat hij voortaan eerst de districtscommissaris over de gebeurtenissen zou informeren. De burgemeester van Krabbendijke, allicht op de hoogte van de vermaning, die zijn collega in Waarde had ontvangen, rapporteerde een dag later - 13 oktober 1836 - aan de districtscommissaris. In Krabbendijke werden nagenoeg wekelijks onwettige godsdienstoefe- | ||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||
ningen gehouden; orde en rust waren daardoor echter nog nooit verstoord. Maar na die bijeenkomsten in een schuur te Kruiningen en te Valckenisse was het in de ‘gemoederen’ van de ingezeten onrustig geworden. Vooral doordat de Afgescheidenen het dagelijks ‘door gezegdes en gebaarden’ lieten voorkomen, dat de regering hen ‘in stilte’ steunde. Pieter Kasse, de wagenmaker, zou gezegd hebben, dat het hem zeer verwonderde, dat bij hem de ruiten nog niet waren ingeslagen. Hij zou dit niet zo erg vinden, want hij kreeg toch nieuwe. Zijn vrouw was het met hem eens en wilde haar vensters zelfs niet afsluiten, want - zei ze - de kinderen Gods moeten verdrukt worden. Ze zal gedacht hebben aan de woorden: ‘En dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan’ (Hand. 14:22). Soms werden gesprekken gevoerd, die er alle aanleiding toe gaven, dat de partijen tegen elkaar werden opgehitst. En wat te zeggen over de manier van optreden van Pieter Kasse. De gepasseerde zondag (9 oktober '36) had hij zijn bijbel te voorschijn gehaald van tussen zijn ‘rok’ en daarbij ‘scheve gezichten’ getrokken, toen hij doelde op hen, die niet van zijn partij waren. Tijdens en na de bewuste godsdienstoefeningen in Valckenisse (Gawege) hadden de veldwachters het verstoren van de orde voorkomen. En wat zei toen Kasse: ‘De Heere zorgt voor de Zijnen en bewaart ons voor hen, die onze ondergang op het oog hebben. Men kan zien, dat onze zaak rechtvaardig is, anders zou het gouvernement wel strengere maatregelen nemen. Binnen enkele weken zullen we de sleutels van de kerk hebben, enz.’ Met zulke woorden ruiden ze ‘de onkundige menigte’ op en de Afgescheidenen kregen op die manier veel aanhang. De burgemeester wilde nu van de districtscommissaris graag vernemen, welke houding hij tegenover die onwettige godsdienstoefeningen moest aannemen, vooral wanneer de orde onverwachts verstoord mocht worden. We noemden hierboven al de samenkomst van 9 oktober '36 in de grote schuur van Jacobus Weststrate te Gawege, waarin ds. Budding die zondag preekte, doopte en de kerkeraadsleden bevestigde. De namen van deze ambtsdragers worden we gewaar uit het vonnis door de rechtbank van Goes op 17 november '36 uitgesproken. Daarin staan ze als volgt opgegeven met enige personalia, waaraan we zelf nog enige bijzonderheden hebben toegevoegd:
| ||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||
Ds. Budding kreeg ƒ 100,- boete, Jacobus Weststrate ƒ 50,- en de anderen elk ƒ 25,-. De proceskosten bedroegen niet minder dan ƒ 14,99; die moesten ze samen betalen.Ga naar eindnoot12. Ook op de kerkeraad van 17 oktober '36 kwam de 8 dagen eerder door ds. Budding in Gawege gehouden godsdienstoefening ter sprake in verband met het houden van censura morum. De kerkeraad was mild en vond het verantwoord alle leden tot het Avondmaal toe te laten: ‘Alleen de schoolmeester en den diaken Westveer onder het oog brengende hunne ligtzinnigheid om zonder de gevolgen te berekenen eene onwettige vergadering, door zekeren Buddingh op den 9 dezer te Gawege gehouden, te hebben bijgewoond.’ In deze kerkeraadsvergadering kwam ook ter sprake een aantal ingekomen brieven, waaruit ‘tot diep leedwezen des kerkeraads’ bleek, dat 28 personen niettegenstaande vriendelijk vermaan en liefderijke toespraak zich hadden afgescheiden van de Hervormde gemeente te Krabbendijke. Wat Krabbendijke en omgeving betreft, de correspondentie met en de uitspraken van gemeentelijke en justitiële autoriteiten geven ons nog meer inlichtingen over verboden godsdienstoefeningen van de Afgescheidenen. | ||||||||||||
Processen-verbaalWe grijpen weer gretig naar opgemaakte processen-verbaal, in de regel bronnen met veel détailgegevens. Op zondag 30 oktober '36 had veldwachter Gerard Breker namelijk tijdens zijn surveillance geconstateerd, dat tussen 1 en 2 uur bij wagenmaker Pieter Kasse 26 personen naar binnen waren gegaan. Ze behoorden alle tot de zogenaamde separatisten en waren gewoon daar hun ongeoorloofde godsdienstoefeningen te houden. De veldwachter kon de naam van de leider van de samenkomst niet noemen, omdat hij zelf niet binnen was geweest. De lijst met namen van de bezoekers had hij bij zijn proces-verbaal gevoegd (ze zat er helaas niet meer bij). De volgende zondag - 6 november ' 36 was het van hetzelfde laken weer een pak: 28 personen waren bij Kasse naar binnen gegaan. Zelf was hij | ||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||
niet in huis geweest; hij had alleen de voorzang gehoord. Kasse ging door: op de volgende twee zondagen - 13 en 20 november '36 - stelde hij zijn wagenmakerij weer open. De veldwachter ging ook door: twee gelijksoortige processen-verbaal als de vorige. En ook de rechtbank van Goes bleef zichzelf gelijk: Kasse kreeg tweemaal ƒ 100,- boete met betaling van de proceskosten resp. ƒ 6,52½ en ƒ 6,49.Ga naar eindnoot13. Dan is het een maand of acht stil, er is tenminste van het politionele front geen nieuws te melden. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat de Afgescheidenen hun zondagse bijeenkomsten niet meer hielden. Ze zullen zich aan het maximaal toegestane aantal hoorders (20) gehouden hebben. Maar als de jonge, toen 27-jarige, ds. Budding weer eens in het Krabbendijkse verscheen om voor de Afgescheidenen te preken, dan wilde ieder van hen er zo mogelijk bij zijn en bekommerde men zich niet meer om die limiet van 20 bezoekers. Evenmin lette men op het geërgerd reageren van de tegenpartij. Op zaterdag 2 september 1837 was het weer zover. Veldwachter Breker verklaarde, dat op zaterdagavond 2 september 1837 de heer Budding, bekend onder de naam van predikant bij de Afgescheidenen, met de sjees van Jacobus Blok, landman te Valckenisse naar de hofstede bewoond door Johannes Butijn was gereden, daar een onwettige godsdienstoefening had gehouden en waarschijnlijk twee kinderen gedoopt.Ga naar eindnoot14. Nog geen 12 uur later, op zondagmorgen 3 september, was ds. Budding al weer in actie gekomen. De veldwachter rapporteerde, dat hij tijdens zijn gewone surveillance op zondag 3 september '37 geconstateerd had, dat ds. Budding in de vroege morgen van die dag naar Valckenisse (Gawege) was gereden en daar bij Jacobus Weststrate ook de doop had bediend. Nog in diezelfde morgen was hij vervolgens naar het huis van Janna Weststrate, weduwe van Adriaan Blok te Krabbendijke gegaan waar hij gepreekt en enkele personen had ‘aangenomen’. Terloops merken we hier op, dat de grote boerenwoning van Janna Weststrate, die toen 83 jaar oud was, aan de Dorpsstraat in Krabbendijke stond. Ze was de weduwe van Adriaan Blok, die in juni 1827 was overleden. Haar man - een landbouwer - was ook schout van Valckenisse (Gawege en omgeving) en later burgemeester van Krabbendijke geweest.Ga naar eindnoot15. 's Middags - aldus de veldwachter - was er van half 2 tot half 4 weer een samenkomst gehouden. Vlak voor het eind van die bijeenkomst waren nog 22 personen gearriveerd en naar binnen gegaan, allen thuis horende in het 5e district, oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, waartoe ook het land van Axel behoorde. Hier zien we dus, dat er contacten waren tussen de Afgescheidenen in Axel-Neuzen-Zaamslag en die in Krabbendijke. Een jaar geleden hadden zich immers een aantal Afgescheidenen uit dat gebied bij de gemeente van Krabbendijke aangesloten, toen ze zelf nog geen zelfstandige gemeente vormden. Om 6 uur waren deze laatkomers met Hendrik Blok, de kleermaker van Waarde, naar Waarde gegaan en vandaar met een vaartuig weer naar de overkant van de Schelde vertrokken. De veldwachter was niet binnen | ||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||
geweest, had tweemaal horen zingen en later vernomen, dat er kinderen waren gedoopt. Zowel ds. Budding en Janna Weststrate als ook Johannes Butijn, de boer uit de Bathse polder, die ook bij een van de godsdienstoefeningen betrokken was geweest, kregen elk ƒ 100,- boeteGa naar eindnoot16. terwijl ze samen ƒ 8,98 proceskosten moesten betalen. Ook op zaterdag 7 en zondag 8 oktober '37 zijn bij de wed. Blok-Weststrate opnieuw godsdienstige samenkomsten aan huis gehouden, waarin ds. Budding voorging en waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Van een veroordeling hebben we echter niet meer gelezen. Het volgend jaar - in juni 1838 - verscheen ds. Budding weer in Krabbendijke. Hij was daar zeer gezien en vond er ontvankelijke harten. Via een proces-verbaal komen we aan de weet, dat ds. Budding - die zich al vanaf vrijdag in de gemeente bevond - op zondagmiddag 10 juni '38 in de kleine arbeiderswoning van K. Brouwer een kind heeft gedoopt van Anthony Abrahamse. Verder had de veldwachter nog gehoord, dat er 's morgens bij de arbeider Huibregt Smallegange aan huis ook een kind was gedoopt. Scheutig met gegevens was de burgemeester van Krabbendijke niet. Misschien deed hij ook niet zo zijn best om die te verzamelen. In elk geval vroeg de Officier van Justitie hem om meer informatie over de bijeenkomst van 10 juni '38 in het huis van K. Brouwer gehouden. Het antwoord luidde, dat er zich in huis weliswaar maar 6 personen hadden bevonden (zouden er wel meer in gekund hebben), maar dat om het huisje wel 30 à 40 personen, groot en klein, hadden gestaan. Onder hen waren ook separatisten geweest, die ‘in eene Godsdienstige houding’ meededen aan wat ds. Budding binnen ‘verrigte’ en wat men buiten het huis heel goed kon verstaan. Hiermee zal wel gedoeld zijn op het meezingen of op het met gesloten ogen en gevouwen handen meebidden. Een veroordeling door de rechtbank hebben we niet gevonden. | ||||||||||||
Nog enkele processen-verbaalIn 1840 en 1841 werden ook nog enkele keren processen-verbaal opgemaakt naar aanleiding van door Afgescheidenen gehouden godsdienstoefeningen. Er was intussen in 1839 al heel wat gebeurd, maar daarover straks meer. De burgemeester van Krabbendijke ontving van de autoriteiten in Goes een schrijven gedateerd 8 maart 1840. Volgens gerucht zouden al op zondag 1 maart 1840 bij herhaling in zijn gemeente ‘verboden godsdienstige bijeenkomsten’ zijn gehouden. Hem werd nu verzocht het procesverbaal op te sturen, dat hij - staat er enigszins sarcastisch bij - toch ongetwijfeld zou hebben laten opmaken. Nu, dat was niet zo, maar de burgemeester liet het de veldwachter alsnog doen. Er stond in, dat op zondag 1 maart 1840 ten huize van de weduwe Adriaan Blok te Krabbendijke niet minder dan 3 onwettige godsdienstige vergaderingen waren gehouden. Ze hadden alle onder leiding gestaan van H.J. Budding, wonende te Middelburg. Er waren telkens meer dan 20 bezoekers ge- | ||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||
weest, de bij genoemde weduwe inwonende personen niet meegerekend. In het archief van de voormalige gemeente Krabbendijke (dat nu tot de gemeente Reimerswaal behoort) berust ook nog een proces-verbaal betreffende zondag 4 oktober 1840 met de interessante mededeling, dat ds. Budding op die dag onder aan de zeedijk (‘aan den binnenberm van den zeedijk van Nieuwlande’) zowel 's morgens als 's middags een onwettige godsdienstige vergadering had gehouden. Het waren dus twee openluchtsamenkomsten geweest. In onze verbeelding zien we ds. Budding al preken, staande op de helling van de dijk. Of stonden daar zijn hoorders? Het gehucht Nieuwlande ligt in de Nieuwlandsepolder bij Oostdijk, een buurtschap tussen Kruiningen en Krabbendijke. Het was niet de eerste keer, dat ds. Budding een massaal gehoor in de open lucht toesprak. Hij had het wel vaker gedaan op het erf van een boerderij. En bekend geworden zijn zijn toespraken gehouden op de 's Gravenpolderseweg bij Goes en op de weg naar het Goese Sas. Een week later - op zondag 11 oktober 1840 - had ds. Budding weer bij de zeedijk in de buurt van Rilland staan preken, nu voor een schare van wellicht 300 personen. De landman Johannes Butijn was toen bij de mensen langs gegaan om te collecteren.Ga naar eindnoot17. De laatste processen-verbaal die we vonden, geven op, dat ds. Budding op zondag 5 en 12 september 1841 telkens 3 kerkdiensten per zondag had geleid in het huis van de wagenmaker Adriaan Kant Kasse te Krabbendijke. Deze zou in 1846 - toen hij 29 jaar oud was - met vrouw en 2 kinderen naar Amerika emigreren. We schreven hierboven dat er in 1839 op kerkelijke gebied heel wat was gebeurd. We doelen hiermee op het feit, dat Budding op 23 oktober 1839 buiten het kerkverband van de Afgescheidenen was komen te staan, omdat hij uit alle macht de 16e-eeuwse psalmberijming van Datheen wenste te handhaven en niets moest hebben van predikanten en gemeenten, die bij de koning vrijheid van godsdienstoefening aanvroegen. In ons hoofdstuk over Goes hebben we deze conflictsituatie al uitvoerig beschreven, zodat we nu kunnen volstaan met daarnaar te verwijzen. De gemeente van Krabbendijke deelde volledig Buddings standpunt met als gevolg, dat ze ook buiten de hoofdstroom van de Afgescheidenen raakte. Dat begon eigenlijk al in 1838. Was de gemeente te Krabbendijke in januari '38 nog door Jan Versprille op de classisvergadering te Goes vertegenwoordigd, in april van dit jaar moest de afgevaardigde Stroosnijder al melden, dat in Krabbendijke sommigen zich aan de wekelijkse godsdienstoefeningen onttrokken. De classis adviseerde zulke lidmaten voorlopig te blijven vermanen alvorens de censuur toe te passen. Ook in de vergaderingen van 11 juli '38 en 2 januari '39 was de gemeente nog vertegenwoordigd door ouderling Hendrik Stroosnijder. Maar dan is het afgelopen. Het conflict met de classis en de provinciale vergadering die beide tegen ds. Budding hadden gekozen, laaide in volle hevigheid op. Op de classis van 3 april te Goes gehouden, waren dan ook geen | ||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||
afgevaardigden van Krabbendijke aanwezig. De classis besloot daarom de kerkeraad van Krabbendijke een vermaanbrief te sturen. Helaas is dit schrijven onvindbaar, maar het antwoord aan de provinciale vergadering is gelukkig bewaard gebleven (in het Gemeente-archief te Goes). Goud heeft dat stuk als bijlage in zijn boek over het kerkelijk leven van de Gereformeerde Gemeente te Krabbendijke opgenomen. Het schrijven was gericht aan de ‘President van de Provinciale vergadering te Goes’ en gedateerd 22 april 1839. We hebben het origineel onder ogen gehad. Daarin lazen we dat de kerkeraad ‘uwen brief’ van 6 april met leedwezen had ontvangen, omdat er zulke onware beschuldigingen in voorkwamen. ‘Gij zegt: Budding heeft zich ... van de Nederlandsche kerk gescheurd door de oude Psalmen; neen broeders, gij hebt u van Budding afgescheurd door ontrouw te zijn aan de scheiding.’ Daarom bleef de gemeente van Krabbendijke ds. Budding dan ook als haar wettige herder en leraar erkennen. Het was niet in de geest van Christus medebroeders uit te maken voor ‘oude Psalmdrijvers’. ‘Zoo veel als gij dat ons doet, doet gij het ook onze dortsche vaders, die geen andere (psalmen) gehad hebben.’ En de nieuwe psalmberijming van 1773 dan? Nu, de invoering daarvan was zo onwettig geweest als het maar kon; ... ‘gij schrijft dat de vaders de nieuwe Psalmen ingevoerd hebben. Rekent gij de vaders geweest te zijn een commissie van 7 predikanten met 2 commissarissen politijk’, die de nieuwe psalmen ‘met ruyterlijk geweld’ hebben ingevoerd 1773/74? Wanneer art. 86 van de Dordtse kerkenorde vergeleken werd met art. 69, dat was het duidelijk dat ze daartoe niet bevoegd waren. Het weerwoord van de kerkeraad van Krabbendijke was ondertekend door: Hendrik Stroosnijder, Johannis Butijn, J.A. Blok, Jan Versprille, D. Stroosnijder en A. Blok Azn. Toen ds. Budding voor lange tijd de gevangenis inging, zocht men in Krabbendijke contact met ds. Ledeboer, op wie ds. Budding al de aandacht had gevestigd. Beiden waren toen nog eensgeestes: geen vrijheid aanvragen en in de kerkdiensten alleen de psalmen van Datheen zingen; geen gezangen want ‘het Sion kon dat hoerengezang wel missen’. Om de tegenstelling met hen die de vrijheid wél hadden aangevraagd te doen uitkomen, noemde men zich Oud-GereformeerdenGa naar eindnoot18.. Want bij de acte van Afscheiding had men immers plechtig beloofd om de leer van de voorvaderen ‘geheel en niet gedeeltelijk aan te nemen’. En dit laatste - ‘gedeeltelijk’ - gold voor de voorstanders van de nieuwe psalmen en het aanvragen van de vrijheid. ‘Gij zijt niet geheel, maar ten dele gescheiden’.Ga naar eindnoot19. En in de volksmond werd in Krabbendijke en omgeving aan de naam Chr. Afgescheiden kerken wel minder prijzend het woord ‘vrieëit’ (vrijheid) toegevoegd. Uit een zinnetje als: ‘ze stienken nog nae de vrieëit’ (ze stinken nog naar de ‘vrijheid’) sprak ordinaire verachting. We gaan hier niet verder in op de vóórgeschiedenis van wat nu de Gereformeerde Gemeente in Krabbendijke heet. Dat heeft M.J. Goud ge- | ||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||
De Gereformeerde kerk van Krabbendijke.
Foto: G.A. Goes. | ||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||
daan in zijn al eerder genoemde studie: Vergeet zijn grote daden niet. Schetsen uit het kerkelijk leven van de Gereformeerde Gemeente te Krabbendijke (1983). Onder de leiding van ds. Pieter van Dijke, ex-landbouwer uit Sint Philipsland, was men steeds verder af komen te staan van de Chr. Afgescheidenen. Het ging ook niet meer om kwesties als het aanvragen van erkenning of het al of niet zingen van ‘Datheen’, maar om dieper liggende verschillen als de diepte van de zondeval, de onmacht van de mens en het algemeen aanbod van genade.Ga naar eindnoot20. We maken nu een sprong in de tijd van 30 jaar (1869). In de jaren '60 van de vorige eeuw kwamen in Krabbendijke en Rilland ook enige Chr. Afgescheidenen wonen, die aanvankelijk in Kruiningen of Yerseke kerkten. Maar de afstand daarheen was wel een groot bezwaar. Uiteraard kregen ze op den duur enig contact met elkaar en kwamen toen op zondag samen in Krabbendijke in een huis aan de Dorpsstraat van een zekere J. Poelman (waar later de rijwielhandel van W. van de Klooster was gevestigd).Ga naar eindnoot21. In 1865 kwam ook Hendrik Geelhoed met zijn gezin in Krabbendijke wonen, gekomen van Wissenkerke op Noord-Beveland, waar hij enkele jaren eerder de voorman was geweest bij het stichten van een Chr. Afgescheiden kerk in Geersdijk. Natuurlijk zocht hij in Krabbendijke direct contact met andere Afgescheidenen en al spoedig had hij de leiding van het groepje, dat zondags in de Dorpsstraat vergaderde. Het groepje werd intussen een groep. Er viel veel voor te zeggen een zelfstandige gemeente te stichten, die zich zou aansluiten bij het Chr. Afgescheiden kerkverband. Hendrik Geelhoed nam het initiatief. Op de provinciale vergadering op 13 januari 1869 in Middelburg gehouden bleek namelijk een schrijven binnengekomen te zijn ondertekend door Cornelis Braamse uit Rilland en H. Geelhoed uit Krabbendijke. Hun verzoek was samen te spreken met de Oud-Gereformeerde kerkeraad van ds. P. van Dijke in Krabbendijke om te proberen tot eenwording te komen. Mocht dit niet lukken, dan zou men graag tot een zelfstandige gemeente worden geïnstitueerd. We merken hierbij nog op, dat het jaar 1869 vol was van pogingen om tot eenheid te komen met de Kruisgezinden - voormalige Afgescheidenen - wat in de zomer van dat jaar op de synode van Middelburg ook is gelukt! We nemen nu eerst het bovengenoemde stukGa naar eindnoot22. op (met tussen haakjes een enkele aanvulling).
‘Eerw. Broeders Ps. 122: 8 en 9 (’Om mijner broeders en mijn vrienden wil zal ik nu spreken: vrede zij in u! Om des Huizes des Heeren onzes Gods wil, zal ik het goede voor u zoeken) Wij, ondergeteekenden en nog onderscheidene broeders, wonende te Krabbendijke en Rilland, komen tot Ueerw. met hartelijk verzoek, dat | ||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||
het Uw vergadering mag behagen, om te beproeven bij ds. Van Dijke en zijn kerkeraad en gemeente alhier, om met elkander tot één gemeente te verenigen, alleen op Gods Woord gegrond, latende alles verder aan Ueerw. wijsheid over en indien geen vereniging, dat wij helaas zouden betreuren, verkregen kan worden, wij dan als gemeente mochten worden gesteld. ... Wij tellen ongeveer veertig zielen, die hiertoe hunne begeerte hebben geopenbaard, er zullen er wellicht nog meer komen... In de kosten van prediking etc. zien wij geen bezwaar. Hoe ook Ueerw. vergadering besluite, zagen wij toch gaarne een commissie aangewezen, met welke wij in deze zaak correspondentie mogen hebben; we hopen spoedig een verblijdend antwoord te ontvangen. De Koning der Kerk, onze dierbare Heere Jezus vervulle om Zijns naam wil, onze bede: ‘Uw koninkrijk kome’.
w.g. C. Braamse H. Geelhoed.’
De provinciale vergadering benoemde inderdaad een commissie om met ds. P. van Dijke - die behalve in andere gemeenten ook in die van Krabbendijke predikant was - te spreken over een eventuele hereniging. Om hiermee een begin te maken, stelde ds. Steketee - het was hem wel toevertrouwd! - een uitvoerig, in broederlijke toon gesteld schrijven op. Hierin drongen Steketee c.s. sterk aan op een kerkelijke vereniging ‘dewijl zij zich met velen in onze provincie innig aan U verbonden gevoelen. De Heere, die Sion bemint boven alle woningen Jacobs, die verblijde onze harten in elkanders ontmoeting en geven dengenen, die hem vreezen, hunnen wensch’. Maar er kwam geen antwoord, zodat de commissie wel moest concluderen, dat ds. Van Dijke geen kerkelijke eenwording wilde. Nu werd besloten aan het tweede deel van de brief van H. Geelhoed en C. Braams te voldoen, namelijk te proberen tot stichting van een Chr. Afgescheiden gemeente Krabbendijke-Rilland te komen. Op 2 maart 1869 zou dit gebeuren. Aanwezig waren de commissieleden ds. Adriaan de Bruijne die dienst deed als reizend predikant voor de vacante gemeenten op Zuid-Beveland met als standplaats Krabbendijke; ds. C. Steketee van Nieuwdorp en ds. K. Kreulen van Zierikzee en ds. A. Littooij van Middelburg. Verder uit Krabbendijke Hendrik Geelhoed, Jan Poelman, Johannes Zandee. En uit Rilland Cornelis Braamse, Jacobus van Alten, Adriaan Bruijnzeel, een vooraanstaand landbouwer, Jan Philipse, een kantonnier en Johannes Vette, landarbeider van beroep ‘vertegenwoordigende hunne vrouwen en kinderen, tezamen 52 zielen’. In deze vergadering werden tot ouderlingen gekozen H. Geelhoed en C. Braamse; tot diakenen Joh. Zandee en Jan Philipse. Zowel Krabbendijke als Rilland hadden dus elk een ouderling en een diaken in de kerkeraad zitten, eerlijk verdeeld. | ||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||
HerinstitueringDe leden van deze eerste kerkeraad werden op zondag 14 maart 1869 in hun ambt bevestigd door de reeds eerder genoemde ds. Adriaan de Bruijne, de vroegere predikant van Goes. We moeten dus vaststellen, dat de datum van herinstituering van de Chr. Afgescheiden gemeente van Krabbendijke-Rilland niet is 2 maart 1869, zoals steeds staat opgegeven, maar 14 maart 1869. Kerkrechtelijk beslissend voor de instituering van een kerk is immers de datum waarop de kerkeraadsleden worden bevestigd en niet die, waarop ze zijn gekozen. De gemeente was dus nu opnieuw geïnstitueerd. Het vragen om erkenning als rechtspersoon kon nu geen moeilijkheden meer opleveren, want sinds de inwerkingtreding van de wet op de kerkgenootschappen (1835) was het namelijk voldoende aan de Kroon simpel kennis te geven van het bestaan van de plaatselijke ‘nieuwe’ gemeente.Ga naar eindnoot23. Deze kennisgeving en verklaring berust in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag.Ga naar eindnoot24. Tot onze verwondering lazen we, dat de ondertekenaars zich noemden de Oud Gereformeerde Gemeente. Waarschijnlijk omdat ze een positief resultaat verwachten van de pogingen tot hereniging met de gemeente van ds. Pieter van Dijke in Krabbendijke. In elk geval kon het dan op de naam niet meer afstuiten. We geven hier de belangrijkste passages uit het aan de koning gericht stuk weer: Sire! En dan komen de namen van de volgende stemhebbende leden der Oud Gereformeerde Gemeente te Krabbendijke c.a.: Voor KrabbendijkeGa naar eindnoot25.:
Voor Rilland:
| ||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||
De gemeente van Krabbendij ke-Rilland kon nu haar eigen goed georganiseerde kerkelijk leven gaan leiden, waarop we hier niet verder in kunnen gaan, omdat dit buiten het bestek van dit boek valt, dat namelijk de geschiedenis beschrijft tot 1870.Ga naar eindnoot26. Alleen nog dit: Was de eerste poging om met de gemeente van ds. Van Dijke te fuseren mislukt, er werd nog een tweede poging ondernomen. Hendrik Geelhoed, als afgevaardigde van de Chr. Afgescheidenen, voerde zelfs nog een uitvoerig gesprek met ds. Van Dijke. Maar het is alles op niets uitgelopen. |
|