De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 1. De Bevelanden en Zeeuws Vlaanderen
(1987)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
V Kruiningen-YersekeHet al uit de middeleeuwen daterend dorpje Kruiningen ligt op het smalle oostelijke deel van Zuid-Beveland, tussen de Wester- en Oosterschelde, ten oosten van het kanaal door Zuid-Beveland (dat overigens pas in 1866 is gegraven). Dorp en omgeving zijn door de vreselijke watersnood in 1953 zwaar geteisterd. We moeten dit er hier wel bij zeggen, omdat één van de gevolgen was, dat toen ook het kerkelijk archief van Kruiningen verloren is gegaan. Voor de beschrijving van het kerkelijk leven uit de eerste tientallen jaren na de Afscheiding zullen we het dus met minder directe bronnen moeten doen. Yerseke, enkele kilometers ten noorden van Kruiningen aan de Oosterschelde gelegen, is in oorsprong ook al een oud dorp. Het heet dat het in het begin van de 14e eeuw met Goes en Reimerswaal kon wedijveren. Het dorp lag oorspronkelijk tegen de dijk, die vroeger de grens vormde tussen de watering (waterschap) Be westen-Yerseke en de Oost watering. In de jaren, dat de Afscheiding ook in Kruiningen en omgeving vaste voet kreeg, stond in de Hervormde kerk aldaar ds. Jacobus Dagevos Jacz. (1816-'43†). In 1836 telde deze gemeente 1090 zielen, van wie 548 belijdende leden waren. Ze was daarmee de grootste in de ring Kruiningen. Om wat het zielental betreft een goed overzicht te krijgen van deze ring Kruiningen (classis Goes) geven we hier een staatje van de 9 gemeenten, waaruit deze ring bestond.
| |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
In 1816 was de bovengenoemde Jac. Dagevos predikant in de Hervormde kerk van Kruiningen geworden, waar hij tot zijn dood toe in 1843 zou blijven. Ongetwijfeld preekte hij rechtzinnig. Toen op een zaterdag in augustus 1834, de bekende boer en (latere) voorman van de Afscheiding in Borssele, Jannis van de Luijster, met zijn vrouw ‘met de sees’, naar Kruiningen was gereden, logeerden ze bij de ‘landman’ Jacob de Boe, één van de initiatiefnemers van de Afscheiding in Kruiningen. Daar praatten ze 's avonds nog met Jooris Maas en C. Donker. Natuurlijk waren het gesprekken van godsdienstige aard. De volgende dag (zondag) woonden ze de kerkdiensten bij, waarin voorging ds. J. Dagevos. Van de Luijster - zelf zeer bevindelijk ingesteld - vond diens preken ‘uytnemend diensbaar’, waarmee hij bedoeld zal hebben: bevindelijk, gericht op de praktijk van het geloofsleven.Ga naar eindnoot1. Op Pinksterdag '43 is ds. Dagevos plotseling in Kruiningen overleden, 79 jaar oud. | |||||||||||||||||||
Ds. Jac. DagevosHet is wel zinvol hier enige levensbijzonderheden van deze toegewijde dominee door te geven. We hebben ze geput uit zijn In Memoriam.Ga naar eindnoot2. ‘Met grote ijver had hij nog 's morgens het feest van de uitstorting van de H. Geest met de gemeente gevierd, en beklom, hoewel hij zich min of meer ongesteld voelde, ook 's middags het preekgestoelte; hij kon ook deze dienst - al was het dan enigszins bekort - nog tot een goed einde brengen en de zegen over ons uitspreken. Nauwelijks was hij in zijn woning teruggekeerd - wat hem met veel inspanning nog gelukte - of hij zeeg neer en overleed omstreeks half 8 in de avond. Ruim 53 jaar mocht hij het Evangelie aan verschillende gemeenten verkondigen en hij zag zijn bede verhoord om tot aan zijn dood hiermee te kunnen voortgaan.’ Hij stamde uit een predikantengeslacht en deed in 1790 zijn intree in zijn eerste gemeente Ter Heide in het Westland. Na nog enige gemeenten te hebben gediend, was hij op 10 november 1816 predikant in Kruiningen geworden. Daar kon hij in 1840 zijn 50-jarig ambtsjubileum dankbaar herdenken en in 1841 dat van zijn 25-jarige ambtsperiode in Kruiningen.Ga naar eindnoot3. In zijn In memoriam lezen we ook nog: ‘Opregtheid, nederige godsvrucht en innige liefde tot de naaste, bezielden hem in ruime mate; steeds erkende en waardeerde hij het goede in anderen, en was gewoonlijk de eerste, die daarop opmerkzaam maakte. Maar alle lof, zelfs de minste, die men hem wilde toekennen, wees hij nederig van de hand. | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
Daarom wenste hij ook, dat er na zijn dood geen lijkrede over hem zou worden uitgesproken.’Ga naar eindnoot4. Als typerende bijzonderheid vermelden we hier nog, dat hij in 1839 - enkele jaren voor zijn dood - eigenhandig het bericht van zijn overlijden had opgesteld, waarop alleen nog maar de sterfdatum hoefde te worden ingevuld. Deze rouwbrief moest dan met een door hem aangepast begeleidend schrijven aan al zijn vorige gemeenten worden gestuurd. In deze brief stonden ‘aangename herinneringen en vermanende wenschen’, die na de afkondiging van zijn overlijden vanaf de kansel behoorden te worden voorgelezen.Ga naar eindnoot5. Op zijn oude dag - hij was toen 72 jaar - kreeg ds. J. Dagevos in Kruiningen nog afscheidingsperikelen te verduren. Na de middagdienst van zondag 10 april '36 werd er een buitengewone kerkeraadsvergadering gehouden, waarin alle ambtsdragers aanwezig waren op ouderling Philippus de Back na, verhinderd ‘wegens ongemak aan regter hand, en linker voet’. De reden van het samenroepen van deze vergadering was, dat er een schrijven was binnengekomen, ondertekend door de lidmaten Jacobus Nieuwenhuize en zijn vrouw Neeltje Steketee en gericht aan de kerkeraad van de Nederl. Hervormde Gemeente te Kruiningen. Ds. Dagevos las de brief voor, waarin de beide ondertekenaars ‘Ledematen der ware Gereformeerde Kerk’, zoals ze zich noemden, vrijwillig en duidelijk verklaarden zich af te scheiden van het sedert 1816 bestaande Hervormd Kerkgenootschap. Verder schreven ze ‘... en dat wij ons hereenigen met alle ware Gereformeerden, waar de Heer die ook belieft te vergaderen, die met ons wenschen vast te houden in de Belijdenis en wandel, naar de op Gods Woord gegronde Formulieren van Eenigheid der Gereformeerde Kerk in Nederland; zeggende hier mede alle Kerkelijke gemeenschap met Ulieden op, totdat Gijlieden met ons terugkeert tot de Leer en de Tucht der ware Kerke Christi’. Tenslotte verzochten ze volgens art. 2 van het Algemeen Reglement van het Hervormd genootschap hun namen in het doop- en lidmatenboek door te halen. Dit was de gebruikelijke formulering, waarmee zeer vele Afgescheidenen in het hele land zich losmaakten van de Hervormde kerk van toen. Bovengenoemd schrijven was vergezeld van een persoonlijk getinte, uitvoerige brief met verduidelijkende argumentatie, alleen ondertekend door Neeltje Steketee, gedateerd Kruiningen, 5 april 1836, met als aanhef ‘Geachte Heer J. Dagevos!’ Ook deze brief las ds. Dagevos voor. We nemen dit stukje van Neeltje vanwege het belang ervan geheel op.Ga naar eindnoot6. ‘Met diepe smart bewogen over den toestand der Kerk schrijve ik U deze letters. Het zal U, zoo als ik vertrouw, toch niet onbekend zijn, dat ik, in eenige weken niet in de Kerk geweest ben, daar Gij U zeker over verwonderen zult. Maar, mijn Heer! ik worde overtuigd, dat het tegenwoordig Bestuur der | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
Kerk strijdt tegen Gods woord en de Formulieren, en Belijdenis des Geloofs; want ik heb op den 11den April 1815, mijn Belijdenis gedaan uit Hellenbroek, en daar heb ik de kenmerken der ware Kerk geleerd, dat dit de ware kerk is, daar de Sacramenten niet ontheiligd wierden, de Sleutelen gebruikt worden, en Gods woord zuiver verkondigd wordt, en als ik nu inzie, wat gij voor wetten hebt, de censuur is weg, en de Raad der Kerk, in plaats van Mannen, die begaafd zijn met Gods Geest, zoo zie ik dat het natuurlijke menschen zijn, den Geest niet hebbende, en dus geen waarheid en valschheid kunnen onderscheiden, zoo dat dit de weg wordt, om maar blind te gelooven, wat de Kerk gelooft.’ Ook op haar dominee heeft Neeltje ernstige kritiek. Ze schrijft: ‘En zie ik op uw werk, mijn Heer! het zij U in alle vriendelijkheid gezegd, daar kan ik, in vele opzigten niet mee instemmen; want zooals bij voorbeeld die Dankzeggingen voor Kraamvrouwen, daar bidt Gij onder anderen, dat God dat wil aannemen als van de hand des Middelaars, hoe is dat mogelijk? mijn Heer! want het offer der Goddeloozen is den Heere een gruwel; of gij moet denken dat die vrouwen alle bekeerd zijn, dat ik niet geloof.’ Ze gaat hier nog wat dieper op in: ‘En dan wilt gij ook dat wij Romeinen 3:25 en 26 van buiten leeren, om daarmee werkzaam te zijn zelfs dan als de dood nadert: o mijn Heer, hoe komt dit overeen met onzen val in Adam? met de vrijmagtige verkiezing? enz. hoe kan een dood mensch met die Belijdenis, tot zijn eeuwig heil werkzaam zijn? Van nature weet hij niet, dat hij ellendig van God is afgeweken; en hoe kan hij dan dien Middelaar, tot verzoening begeeren, of voor zijne Ziele dierbaar schatten?’ Als in het voorbij gaan noemt Neeltje ook nog even de enkele tientallen jaren geleden ingevoerde Evangelische gezangen: ‘Zie ik op de zoogenaamde Evangelische Gezangen, die zijn doortrokken met Remonstrantsche gevoelens.’ In de werken van de Leidse hoogleraar Joh. Henricus van der Palm (1763-1840) had ze niet veel vertrouwen. Deze was heel bekend geworden door zijn in de jaren 1820-'30 verschenen bijbelvertaling, van verklarende aantekeningen voorzien, waarin hij voorzichtig gebruik had gemaakt van de resultaten van zijn kritiek o.a. op de Statenvertaling. Verder had hij uitgegeven zijn Bijbel voor de jeugd. Taferelen uit de gewijde geschiedenis voor christen-huisgezinnen, waarin voor een breed publiek de bijbelse geschiedenissen - sterk moraliserend - worden naverteld en toegelicht naar de stand van de wetenschap van die dagen.Ga naar eindnoot7. Neeltje schrijft: Ja, ik merk dat Gij van der Palm onderzocht, ja als zeer geleerd durft noemen. Is dan de overzetting der Ouden niet goed?’ (waarmee ze wel op de Statenvertaling doelt) ‘mij dunkt ja mijn Heer, doch gij zijt in gevaar om nog langer hoe meer af te wijken door alle deze dingen; en zoo al de wonderen Gods wegredeneert, zoo als ik menigmaal gehoord heb, dat gij doet over Matth. 28:2; daar staat dat er een groote aardbeving geschiedde; maar gij zegt, dat het een schudding of beroering was onder de wachters, omdat er op volgt, dat er een Engel | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
nederdaalde, en gij maakt daaruit die gevolgtrekking, dat er dan zoo dikwijls als er een Engel neder daalde, een aardbeving zou moeten gebeuren. Wel, mijn Heer! was God daar aan verbonden? is dan Zijn hand verkort? Hoe durft gij van dat woord afdoen? want daar staat niet alleen een aardbeving, maar zelfs een groote. Dit alles en nog veel meer, zou ik kunnen opnoemen doch ik zal hier van afbreken; dit alles is genoeg om overtuigd te zijn volgens Art. 28 en 29, dat het onze Kerk niet meer is, maar veel eer de kenmerken draagt van de valsche Kerk van welke ik belast worde, mij af te scheiden.’ Vervolgens betoogt Neeltje, dat zij zèlf mee schuldig is aan het verval van de kerk. Ze schrijft: ‘Ziet mijn Heer! zoo heb ik, als Lidmate, en Gij als Leeraar, elk in zijn betrekking de Kerk laten vervallen, want dat is vandaag of gisteren niet gekomen; in 1816 is er een wijde deur opengezet voor al deze dingen, en die hebben wij, door toegeven en stilzwijgen, ingelaten, tot onze groote schuld voor God en dit heb ik gedaan, tegen zooveel licht en overtuiging, tegen zooveel weldaden Gods, want Hij heeft mij nu bijna 20 jaren geleden, krachtdadig geroepen inwendig; het is bijna 14 jaren dat ik met volle bewustheid het eigendom van Jezus geworden ben, en toen heb ik mijzelven aan dien Verbonds God overgegeven, zoo vrijwillig, en heb niets uitbedongen als genade om Hem te volgen, en voor zijn naam en zaak uit te komen, maar mijn ontrouw heeft Gods getrouwigheid niet te niete gedaan, die is mij, arme wurm, nog komen opzoeken, die heeft mij, in schaamte, in het stof doen bukken; die heeft mij nu, voor zijn naam en zaak doen uitkomen, en opnieuw heb ik alle mijne belangens aan Hem overgegeven; ook voor deze zaak heeft Hij mij overwonnen.’ Daarom onttrekt ze zich nu aan de Hervormde kerk. We lezen: ‘zoo is dan nu mijn vriendelijk verzoek, mijn Heer, dat gij mijn naam op uw Lidmatenboek wilt uitschrappen, en op mijn Persoon geen acht meer slaan; zoo zult gij nu, zoo ik hoop, zien dat ik, niet uit eigen beweging tot dezen stap ben gekomen, want daar is toch niets mee te doen dan smaadheid en vervolging, doch dat ben ik getroost te dragen voor den naam van Jezus.’ Tenslotte richt Neeltje zich nog met volgende ernstige vermaning tot ds. Dagevos, die ze overigens steeds met ‘heer’ aanspreekt: ‘Ziet daar het een en ander U medegedeeld, maar mijn Heer! mag mijn raad nu nog plaats bij U vinden, och dat gij doch uw hart niet mogt verharden, en opstuiven tegen dit werk, want het is de zake Gods, opdat gij niet bevonden wordt tegen God te strijden, want gij zijt op den avond van uw leven, opdat dit in de eeuwigheid niet tegen U getuige, want de Heer is op weg om zijne schapen te vergaderen, dewijl de Herders de schapen niet vergaderen, maar verstrooijen, zoo zegt de Heer zal ik dezelve opzoeken, en ik zal Herders over haar verwekken, die ze weiden zullen enz. volgens Jer. 23.’ We merken op, dat in de Statenvertaling dit hoofdstuk begint met het vers: ‘Wee den herders, die de schapen mijner weide ombrengen en verstrooien, spreekt de Heere.’ De laatste zinnen van Neeltje Steketees brief luiden: ‘Doch hoeverre de | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
vijanden nog zullen toegelaten worden om de schapen te vervolgen, tot verzwaring van haar oordeel, en tot beproeving van ons geloof, dat laat ik aan zijne vrijmagtige bestelling over; mijn ligchaam kunnen zij dooden, maar dan eerst zal ik mij in mijnen volzaligen Verbonds God, eeuwig verlustigen, en eeuwige verwondering en aanbidding mijn lot zijn, Amen! ja Amen! Intusschen verzoek ik dat gij dezen mijnen brief geheel aan uwen Kerkeraad wilt voorlezen, opdat zij de reden van mijn doen mogen weten, en blijf hiermede, met de bescheidenheid, die ik aan u verpligt ben, uwe Dienaresse
Neeltje Steketee.’
In deze brief zien we, hoe sterk de Afgescheidenen beïnvloed waren door het leef- en denkklimaat van de voormannen van de Nadere Reformatie (Hellenbroek!). Neeltje onderkent het humanisme in de Evangelische gezangen, en de doorbrekende theologie van de Verlichting, die geen wonderen van God erkent, misprijst ze zeer. Opvallend is het concrete beroep op Schrift en Belijdenis b.v. hoe ze de ware kerk toetst aan de 3 merktekenen (art. 29 Ned. Geloofsbelijdenis). Ze roept haar predikant op tot bekering en wijst hem het begin van de afval aan (in 1816 is een ‘wijde deur’ opengezet!). Treffend is, dat zij erkent, dat zij ook zélf schuldig is aan de treurige toestand van de kerk. Ontroerend is ook, dat ze ernst maakt met het ‘leven des geloofs’ en met het werkelijk bekeerd zijn, al zouden we de door haar gemaakte tegenstelling tussen een ‘krachtdadige inwendige roeping’ en een ‘bewust het eigendom van Christus worden’ - waartussen bij haar dan een periode van wel 6 jaar lag - niet willen overnemen. Maar het is waar, dat er een groeien in de genade Gods, en een toenemen in het ware geloof moet zijn. Wat ging de Hervormde kerkeraad van Kruiningen met de brief van Neeltje Steketee doen? Het college besloot het schrijven voor kennisgeving aan te nemen en het ter beoordeling op te sturen aan de classis, per adres ds. Blaaubeen te Goes. Met de vraag erbij, hoe in het vervolg met dergelijke stukken te handelen. De volgende maand kwam het antwoord van het classicaal bestuur binnen. Het luidde: Aan zulke verzoeken voldoen! De namen schrappen en deze vanaf de kansel aan de gemeente bekendmaken. Met erbij een betuiging van innig leedwezen over de dwaling van zulke mensen. En tegelijk de gemeente opwekken zich toch niet te laten verleiden door die verkeerde voorbeelden, maar standvastig te blijven volharden in de éénmaal afgelegde belijdenis. Maar dit alles moest wel gebeuren ‘in den waren Christelijken geest, en zachtmoedigheid.’Ga naar eindnoot8. | |||||||||||||||||||
Begin AfscheidingOp 15 juni '36 berichtte Jacob de Boe aan de Afgescheidenen kerkeraad | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
te Middelburg, dat hij zich had afgescheiden van het Hervormd Kerkgenootschap ‘als in den gemoede overtuigd, dat het de Kerke Christi niet is’.Ga naar eindnoot9. In zijn omgeving (oostelijk Beveland) hadden zich op 6 plaatsen in totaal nog 23 personen aan het Hervormd kerkgenootschap onttrokken. Ze wilden zich met hem (De Boe) bij de Afgescheiden gemeente van Middelburg aansluiten. Ook hadden sommigen hem gevraagd in Middelburg advies in te winnen over wat ze nu verder moesten doen. ‘Voorloopig was er zoo veel als een gemeente gesticht’, en onder aanroeping van Gods naam waren er ook opzieners gekozen. Natuurlijk begreep men wel ‘de niet wettigheid van zoo te blijven’, en daarom verzocht men vriendelijk één van de Middelburgse kerkeraadsleden voor het geven van inlichtingen te laten overkomen, of anders duidelijke, schriftelijke aanwijzingen te sturen om te vernemen aan welke voorwaarden van aansluiting men had te voldoen. Begin juli '36 (de precieze datum staat niet genoemd) stelde de Afgescheiden groep in oostelijk Zuid-Beveland de kerkeraad van Middelburg ervan op de hoogte, dat ze op woensdag 29 juni 1836 bij Jacobus Nieuwenhuijse in Kruiningen bij elkaar waren geweest en eenparig de ‘artikelen’ hadden aangenomen en ondertekend. Vervolgens hadden ze tot (voorlopige) kerkeraadsleden gekozen: Jacobus Nieuwenhuijse te Kruiningen, Hendrik Strosnijder te Krabbendijke, Johannes Butijn te Rilland en tot scriba Jacob de Boe te Kruiningen. Doelende op de verspreid liggende woonplaatsen van de ambtsdragers, verklaarde men nog dit zo te hebben gedaan, omdat Rilland en Bath ‘zeer afgelegen liggen’, en er anders over de uitgestrekte gemeente geen opzicht mogelijk was. Bovendien had men ook rekening te houden met het ophalen van giften voor de armen. | |||||||||||||||||||
Instituering 2 oktober 1836Van de officiële ‘stichting’ van een gemeente kunnen we echter pas spreken, niet als er kerkeraadsleden gekozen zijn, maar wanneer deze in hun ambt zijn bevestigd. Uit de enige jaren geleden uitgegeven ‘memories’ van Jannis van de Luyster worden we gewaar, dat de Afgescheiden gemeente van Kruiningen- Yerseke is geïnstitueerd op 2 oktober 1836 in de schuur van Jacob de Boe door ds. Budding: ‘Den 2 oct. den domini gepredikt bij Jacob de Boe te Kruiningen en aldaar de ouderlingen en diaconen bevestigd.’Ga naar eindnoot10. Dat deze volgens de overheid illegale schuurdienst zou plaatsvinden, was twee weken eerder al afgesproken met ds. Budding, toen deze in de befaamde samenkomst op het erf van Stoffel de Mol te Oudelande de ambtsdragers van Goes en Baarland had bevestigd (zie hoofdstuk Goes). Maar de tegenstanders zaten intussen ook niet stil. De Boe - aldus Wessels - werd op het gemeentehuis bij de burgemeester ontboden, die dreigde, dat het slecht zou aflopen, als hij zijn schuurdeuren openzette voor de afgezette ds. Budding. De Boe antwoordde, dat ds. Budding | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
niet afgezet was, maar vrijwillig was heengegaan en teruggekeerd tot de aloude belijdeniskerk van de vaderen. En wat de gevolgen zouden zijn... welnu, hij stelde zich in Gods hand.Ga naar eindnoot11. Van de kerkeraadsleden van Kruiningen, die ds. Budding toen in de schuur van De Boe heeft bevestigd, kennen we twee namen. We geven ze hier door met enkele persoonsgegevens erachter toegevoegd:
Zoals in zoveel plaatsen in het land het geval was, keerde ook in Kruiningen de dorpsgeest zich tegen de Afgescheidenen, vooral als ze hun samenkomsten hielden in het huis van Jacobus Nieuwenhuijse, bij wie de ruiten al eens waren ingeslagen.Ga naar eindnoot13. Maar wat de rechtbank betreft, nog slechts eenmaal lezen we van een veroordeling wegens het houden van illegale godsdienstoefeningen, waarbij ook een Kruininger was betrokken, namelijk de vooraanstaande Afgescheidene Jacob de Boe, de ons al bekende landman. Op zondag 7 september '37 had hij zijn woning beschikbaar gesteld voor een kerkdienst, geleid door ds. Budding. Het kwam hem evenals ds. Budding op een boete te staan van ƒ 100,-.Ga naar eindnoot14. De reden dat er verder geen boeten meer kwamen, was wel gelegen in het feit dat men met niet meer dan 20 personen was gaan vergaderen. En dit kon vrij gemakkelijk, omdat de gecombineerde gemeente te Kruiningen-Yerseke zondags op twee plaatsen haar godsdienstoefeningen hield, namelijk in Kruiningen èn in Yerseke. Het leverde dan niet zo veel problemen op om onder de grens van 20 aanwezigen te blijven. De gemeente was immers nog maar klein.Ga naar eindnoot15. Een enkele keer kwam ds. Budding preken. En dàt kon hij, zodat hij | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
ongewild een enorme binding aan zijn persoon deed ontstaan. Maar die zou bij velen - niet bij allen - in vele opzichten later sterk verminderen als gevolg van het optreden van deze toch excentrieke persoonlijkheid. Het waren vooral twee kwesties, die conflictstof deden opwaaien:
Het leidde in oktober 1839 zelfs tot een scheuring in de Afgescheiden kerken van Zeeland toen Budding als dominee niet meer werd geaccepteerd. Maar hij bleef zijn aanhangers houden. In het hoofdstuk over Goes zijn we al uitvoerig op deze problemen ingegaan, zodat we nu volstaan met daarnaar te verwijzen. We halen hier slechts een classisbesluit aan, genomen op 1 juli 1840: Afgesneden de gecensureerde leden, die al vaak vermaand zijn over hun ‘ongoddigheid’ en het breken van de gemeenschap vanwege het zingen van de ouwe Psalmen èn het vragen van vrijheid van de koning, omdat die broeders begeren vrijwillig van onze gemeenschap af te zien, en daarom wordt geoordeeld die dan te laten gaan. Uit Yerseke waren het: J. Mieras en F. Pikkaart, en uit Kruiningen Joris Maas.Ga naar eindnoot16. | |||||||||||||||||||
ErkenningAl in mei 1839 had de kerkeraad van de gecombineerde gemeente Kruiningen-Yerseke zich tot de koning gewend met het verzoek om door de regering als officiële gemeente te worden erkend. Het stuk was gedateerd 16 mei 1839 en ondertekend door 38 personen, van wie er 31 uit Kruiningen kwamen, en 7 uit Yerseke. Van de 31 ondertekenaars uit Kruiningen hadden er niet minder dan 11 met een kruisje getekend. Ze konden dus niet schrijven. Als kerkeraadsleden stonden voor Kruiningen opgegeven: ouderling Jacobus Nieuwenhuise en diaken Jacobus de Boe. We zijn beide namen al tegengekomen. In Yerseke was ouderling Hubregt Nieuwenhuise, een boer, die op de Dam woonde. Hij was een broer van Jacobus Nieuwenhuise uit Kruiningen. Op 18 februari '72 is Hubregt op zeer hoge leeftijd (90 jaar) als weduwnaar van Catharina Mieras in Yerseke overleden. De diaken was Hubregt van Dalen. In Kruiningen kerkte men elke zondag in het huis van Jacobus Nieuwenhuise (A no 67) en in Yerseke in dat van Passchier Koster, in de Lepelstraat.Ga naar eindnoot17. Toen het aantal leden groeide, werden de diensten gehouden in een woning aan de Vierstraat, gelegen tussen de Mosselstraat en de smederij in eerstgenoemde straat.Ga naar eindnoot18. Bij K.B. van 2 juli 1841 no 25 kwam de erkenning af. Er zat gelukkig wel wat groei in de gemeente. Eind december '42 kwamen er twee nieuwe diakenen in de kerkeraad, namelijk Adriaan Glerum, een arbeider uit Schore/Vlake en Johannes Kaboort, een landbouwer uit Schore/Vlake. Beiden werden door ds. Gardenier van Wolphaartsdijk in hun ambt bevestigd (ze zouden ook beiden in 1847 naar | |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
Noord-Amerika emigreren). Toen in 1846 en eerstvolgende jaren de ‘Amerikaanse koorts’ d.w.z. de zucht om naar dat werelddeel te emigreren, sterk opliep, liet deze ook de gemeente Kruiningen-Yerseke niet onberoerd. Ze was wel niet zo fel als b.v. in Borssele, waar tweederde van de gemeenteleden de oceaan overstak, maar ze richtte - wat het zielental betreft - toch duidelijk schade aan. Hier volgt nu een staatje van de in de jaren 1846-'49 uit Kruiningen-Yerseke en directe omgeving geëmigreerde Afgescheidenen. Met ‘directe omgeving’ bedoelen we de door SwierengaGa naar eindnoot19. in zijn lijsten met landverhuizers genoemde plaats ‘Wateringen’ d.w.z. watering van Kruiningen en bewesten Yerseke. | |||||||||||||||||||
Emigranten
Voor Yerseke noteerden we de namen:
| |||||||||||||||||||
Joos EverseOmstreeks 1850 kwamen er weer enige nieuwelingen in de kerkeraad te zitten, onder wie Joos Everse, wonende te Yerseke, van beroep timmerman. Over hem veroorloven we ons een uitweiding, want hij heeft in de gemeente een vooraanstaande plaats ingenomen. Vele malen was hij afgevaardigde naar de meerdere vergaderingen. Hij had echter allesbehalve een kerkelijke opvoeding gehad, integendeel. De herberg was zijn domein, waar hij vaak werelds vermaak met zijn spelen op de viool begeleidde. Maar - hoe het kwam weet niemand - hij raakte in contact met en onder invloed van Hubregt Nieuwenhuise, die op zondag in de kerkdiensten van de Afgescheidenen vaak een preek voorlas. En zie ... Everse voegde zich bij de Afgescheidenen. Toen Nieuwenhuise wegens ouderdom zijn taak als ouderling niet meer aankon, legde - aldus Wessels - de Heere aan de ex-speelman het ambt op, die blijmoedig en dankbaar voor zulk een groot voorrecht, deze taak aanvaardde. Everse, die een man was in de volle kracht van zijn leven, heeft de kerk van Yerseke zeer gebouwd. Onder zijn leiding | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
groeide de gemeente.Ga naar eindnoot20. Na de dood van H. van Dalen was hij trouwens al diaken geworden. Met de preekvoorziening was het in Kruiningen-Yerseke niet zo best gesteld, om de eenvoudige reden dat men een gastdominee moeilijk kon betalen. Het was dus vaak preeklezen. Nu herinnerde ieder zich nog wel, dat een goede oefenaar niet te versmaden viel. Bovendien zou deze dan dominee op art. 8 kunnen worden. Zou dit niet iets voor Everse kunnen zijn? De gemeente te Yerseke vond van wel. Everse - die in Yerseke woonde - deelde op een provinciale vergadering in januari 1856 mee, dat hij aangezocht was om in Yerseke ‘van tijd tot tijd’ een stichtelijk woord te spreken. Hij vond zichzelf eerst wel onbekwaam, maar durfde tenslotte niet te weigeren en had dus toegegeven. Maar de kerkeraad van de gemeente Kruiningen had hem daarover vermaand, omdat ‘het in strijd was met alle kerkelijke handelingen en besluiten’. Bovendien had hij van tevoren geen overleg gepleegd met de broeders van Kruiningen. Zowel deze als Everse zelf vroegen de vergadering om advies. Dit luidde: Als er niet gepreekt wordt, zal Everse een preek voorlezen. En hem werd ‘ontraden of liever verboden’ - zo staat het in de notulen - nog langer oefeningen te houden. Ds Steketee stelde daarop voor, dat de opzieners van Kruiningen moesten onderzoeken of Everse volgens art. 8 van de kerkenorde ‘singuliere gaven, godzaligheid etc. bezit’. En dan dienden ze op de volgende prov. vergadering hierover te rapporteren. Vervolgens kon deze dan zelf een onderzoek instellen. Viel dat positief uit, dan zou men hem ‘tot de bediening des Woords bevorderen’. Drie maanden laterGa naar eindnoot21. deelde de kerkeraad van Kruiningen mee, dat bij Everse na onderzoek geen ‘singuliere’ gaven waren ontdekt, zodat hij als een gewone ouderling moest worden beschouwd. Everse erkende nu ook zelf geen singuliere (opvallende) gaven voor dominee te bezitten (in de notulen staat ‘particuliere’!) en daarmee was deze zaak afgedaan. | |||||||||||||||||||
Eigen kerk en eigen domineeIn Kruiningen-Yerseke ging het kerkelijk leven van de Afgescheidenen blijkbaar enigszins in opgaande lijn, want op 11 december '64 viel het besluit een dominee te beroepen op een traktement van ƒ 600,- plus vrij wonen, met de bepaling erbij, dat hij de ene zondag in Kruiningen en de andere in Yerseke moest preken. Het eerste beroep ging naar de zendeling-dominee Berend Veenstra te Kampen, die met zijn collega Cornelis de Best in 1863 was uitgezonden naar Paramaribo in Suriname om daar onder de pas vrij verklaarde slaven het Evangelie te brengen. Doordat de financiële steun onvoldoende bleek, zag hij zich genoodzaakt al spoedig naar Nederland terug te keren. Daar werd hij beroepbaar gesteld en van die mogelijkheid maakte de gecombineerde gemeente Kruiningen nu gebruik. | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
De kerkeraad drong er bij docent Helenius de Cock in Kampen op aan bij Veenstra een goed woordje voor Kruiningen-Yerseke te doen. Misschien heeft hij dit wel gedaan, maar het werd toch een bedankje. Hij ging niet naar Zuid-Beveland, wel naar Noord-Beveland, Colijnsplaat april 1865. | |||||||||||||||||||
Nieuwe kerk YersekeIn januari '65 besloot de kerkeraad een stuk grond in Yerseke te kopen om daarop een geschikt kerkje te bouwen en in de zomer van dat jaar kwam er onverwachts een gelegenheid om een huis te huren, dat heel goed als pastorie dienst kon doen. Nadat ouderling Joos Everse in mei de eerste steen had gelegd, kon op zondag 24 september '65 de nieuwe kerk in Yerseke in gebruik worden genomen. Die eerste kerk in Yerseke stond op dezelfde plaats als de tegenwoordige. De grond daarvoor was afgestaan door Cornelis Sinke, de vader van ouderling Joost Sinke, aldus ds. Van Egmond in zijn herdenkingsrede bij het 75-jarig bestaan van de zelfstandige Gereformeerde kerk van Yerseke (1941). Het perceel lag aan de Damstraat bij de latere toegang tot de Schotte. Het was daar toen overal nog bouwland met sloten langs de Damstraat en bruggetjes om dat land en later de woningen te kunnen bereiken.Ga naar eindnoot22. Van de plechtige ingebruikneming vonden we een verslagje in het kerkelijk weekblad De Bazuin, dat we hier - met tussen haakjes enkele aanvullingen - doorgeven. | |||||||||||||||||||
Kruiningen, 25 sept. 1865De Heere heeft grote dingen voor ons gedaan, dies zijn wij verblijd. De dag van gisteren was voor de gecombineerde gemeente Kruiningen en Yerseke een ware feestdag, doordat de hele gemeente, die vroeger te Kruiningen vergaderde, nu het voorrecht mocht genieten zich in de door haar gebouwde kerk te Yerseke te verzamelen, om het gebouw aan de Heere en zijn dienst toe te wijden. Ds. Jonkman van Zierikzee trad voor de gemeente op, en nam tot voorspraak psalm 124, en wees daarbij op de toestand van de verleden en de tegenwoordige tijd. Hij koos tot tekst Hand. 11:23 (‘dewelke d.i. Barnabas daar gekomen zijnde, en de genade Gods'ziende, werd verblijd, en vermaande ze allen, dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven’). De kerk was vol, niet alleen 's morgens, maar ook 's middags en 's avonds; tevens werden de tekenen van 's Heeren tegenwoordigheid gezien. Tussen de namiddag- en avondgodsdienst werden de manslidmaten van de gemeente verzocht in de kerk te blijven, en is men overgegaan tot het stemmen van een leraar. Omdat ds. Van der Sluis van Vlissingen voor het op hem uitgebrachte beroep had bedankt, heeft men een tweetal, namelijk de predikanten Jonkman te Zierikzee en Greven te Dinteloord | |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
aan de gemeente voorgesteld. Na voorafgaand gebed ging men over tot de stemming. Eenparig zijn de stemmen uitgebracht op ds. Jonkman van Zierikzee, wie de beroepsbrief is toegezonden, met de bede: Uw wil geschiede!
Namens de kerkeraad J.L. de Marée, scriba | |||||||||||||||||||
Ds. H.A. JonkmanDe 40-jarige ds. Jonkman nam het beroep aan. Hij werd op zondag 17 december '65 door ds. C. Steketee van Nieuwdorp bevestigd als predikant van Kruiningen en Yerseke. We citeren weer uit De Bazuin.Ga naar eindnoot23. Kruiningen, 18 december 1865 - De dag van gisteren was voor de gecombineerde gemeente van Kruiningen en Yerseke een ware en heilige feestdag. In de morgen zagen zij ds C. Steketee van Nieuwdorp voor haar optreden, die haar met zijn raad en hulp in alle opzichten trouw heeft bijgestaan; ja. menigmaal de treurige toestand, waarin zij zich bevond, heeft beweend en dus haar lasten helpen dragen; het bittere met haar geproefd heeft, maar nu van de kansel voor de oren van een grote schare de daden des Heeren mocht vermelden: hoe de Heere in zijn toorn zijn ontferming is gedachtig geweest; de zuchten en gebeden en tranen van de opregten had gade geslagen; en hen in zijn liefde gedachtig was. De woorden, die tot aanleiding van de bevestiging dienden, waren Titus 2:15 (‘Spreek dit en vermaan en bestraf met allen ernst. Dat niemand u verachte.’) Hartroerend was de taak zo ten opzichte voor de geliefde leraar als voor de gemeente. Des namiddags trad onze geliefde leraar H.A. Jonkman op met de vraag: Met welk doel hij was begeerd en geroepen, de vraag van Petrus aan Cornelius. En als nu het doel van hun beroep ook zijn doel en oogmerk was, namelijk niets te willen weten dan Jezus Christus en dien gekruisigd, dat wij dan als leraar en gemeente konden verwachten des Heeren hulp en zegen. Plechtig heeft hij zich aan de gemeente verbonden met de woorden van Paulus 1 Cor. 1:1 en 2. Nimmer was de kerk zo gevuld. Verwondering en aandoening vervulden de harten niet alleen van,hen, die tot de gemeente behoren, maar van allen; en ieder moest uitroepen, ziende op de voorrechten, die ds. Jonkman genoot en nu moest ontberen, en zijn overgegevenheid aan de leiding en besturing des Heeren: het is Gods hand, die ons Zijn liefde schenkt. Tenslotte trad nog op ds. C. Steketee om afscheid te nemen van de gemeente en haar met de geliefde leraar den Heere aan te bevelen en hij besloot met te laten zingen uit Psalm 134:3
Uit naam van de kerkeraad, J.L. de Marée. | |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
Ds. Harm Albert Jonkman (1825-'98) geboren in Diever (Dr.) was in Hoogeveen door J. Bavinck en W.A. Kok opgeleid. Kruiningen-Yerseke was al zijn 6e gemeente. Westerbork in Drenthe was zijn eerste geweest (december 1850). Als tekenende bijzonderheid vonden we van hem, dat hij in de eerste 40 jaren van zijn dienst slechts 4 zondagen door ziekte verhinderd was te preken (zijn actieve diensttijd beslaat de periode 1850-'96). Hij was een predikant van de oude stempel, die steeds het oude ambtsgewaad is blijven dragen.Ga naar eindnoot24. Zijn traktement in Kruiningen was ƒ 806,- per jaar, in 1873 opgetrokken tot ƒ 840,- en in 1874 toen hij voor een beroep had bedankt, werd het ƒ 900,-Ga naar eindnoot25..
Had Yerseke in 1865 een nieuwe kerk gekregen, in het volgend jaar kon ook Kruiningen een sterk vergroot en nagenoeg nieuw kerkgebouw in gebruik nemen. We volgen hier weer grotendeels een verslagje in De Bazuin, ingezonden door ouderling J.L. de Marée. ‘De dag van gisteren - 12 augustus 1866 - was voor ons een dag van vreugde. Door de toevloed van het volk was onze kerk te klein geworden, daar het de Heere behaagd heeft bij zeer velen lust tot waarheid, overtuiging van zonde, gerechtigheid en oordeel te werken. Voor sommigen is de deur, in het dal van Achor geopend, een deur van hoopGa naar eindnoot26.. Anderen komen tot doorbreken en schrijven met hun hand: ‘Wij zijn der Heeren.’
Gereformeerde kerk en pastorie in Kruiningen ca. 1910. Deze situatie bestaat al lang niet meer. In 1953 werd de kerk door het geweld van de Watersnood getroffen. Hierna werd er een nieuwe kerk gebouwd.
Foto: G.A. Goes. 's Heeren bondsvolk wordt versterkt, zodat wij betuigen mogen, dat velen alhier geboren en dat anderen door de Allerhoogsten bevestigd | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
zijn. Doet de waarheid kracht op het hart, dan openbaart zich de vrucht naar buiten. Is de Heere alles voor de zondaar, schenkt Hij alles om niet, dan is ook alles wederkerig voor de Heere. Dit werd openbaar in het toebrengen van bouwstoffen tot vergroting van de kerk. Op de 2e juni werd de eerste steen gelegd door ds. H.A. Jonkman. Gisteren mochten wij het nieuwe gebouw aan de Heere en Zijn dienst toewijden. De plaatsen waren niet alleen bezet, maar zelfs meer dan 100 personen konden geen zitplaatsen bekomen. Onze beminde leraar ds. H.A. Jonkman, met ijver en kracht uit de hoogte aangegord, was in bewondering en aanbidding van wege Gods grote dagen. Uit de volheid zijns harten was zijn mond overvloeiende van des Heeren lof, met het oog op wat wij zijn, en wat ons huis is. 's Morgens waren de tekstwoorden uit 2 Kron. 6:40,41 (‘Nu, mijn God, laat toch uwe oogen open en uwe ooren opmerkende zijn tot het gebed dezer plaats. En nu, Heere God, maak U op tot uwe rust, Gij en de Ark uwer kracht; laat uwe Priesters, Heere God, met heil bekleed worden, en laat uwe gunstgenooten over het goede blijde zijn’). De indruk was groot, de aandacht gespannen en de tegenwoordigheid des Heeren kennelijk. Ook waren wij vereerd met de tegenwoordigheid van twee wethouders, de heer J. Vereeke, burg, van de gemeente Waarde, en de heer A.W. Rembges, notaris. Onze burgemeester W.J. Janssen kon tot zijn spijt ons niet met zijn tegenwoordigheid vereren. Des namiddags koos onze beminde leraar tot tekst 1 Sam.7:11 en 12 (‘Samuël nu nam een steen en stelde die tusschen Mizpa en tusschen Sen, en hij noemde diens naam Eben-Haëzer; en hij zeide: Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen’ (vers 12). De leraar wekte ons bijzonder op om de Heere een gedenksteen op te richten, aanwijzende dat zulks bestaat om in ootmoed de Heere als de eerste oorzaak te erkennen, ziende onze afhankelijkheid, onmacht en nietigheid en uitroepende met Jacob: ‘ik ben geringer dan al die weldaden’. De befaamde ouderling Joos Everse zat toen niet meer in de kerkeraad. Want nog in hetzelfde jaar (1866) kwam het idee in hem op, dat het zijn plicht was met zijn vrouw en 8 kinderen naar Amerika te emigreren om aan de armoede op Zuid-Beveland te ontkomen. Iedereen in de gemeente Yerseke hoorde van dat besluit op. Hoewel men er - ook in het belang van de gemeente - sterk bij hem op aandrong zijn avontuurlijk voornemen niet uit te voeren, hij zette door, overtuigd als hij was, dat er aan de overkant van de oceaan meer mogelijkheden voor hem en zijn gezin waren. Het was de bedoeling vanuit Rotterdam te vertrekken, maar toen hij zich daar meldde, bleek er op het schip voor hem en de zijnen geen plaats meer te zijn. Wat nu? Hij ging het in Antwerpen proberen en vond daar inderdaad passage. Er kwam echter opnieuw tegenslag: op het schip brak cholera uit (1866 was een echt cholera-jaar). De boot ging | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
bij het fort Liefkenshoek - bij de grens met België - voor anker. Ook Everse en zijn vrouw - we citeren nu uit de herdenkingsrede van ds A. van Egmond - werden door de cholera aangetast. Kwam God hen tegen? Dit was wel duidelijk, want Everse moest eraan sterven. Maar voordat hij stierf heeft hij nog tegenover allen getuigd van de naam van Christus, zodat de paters daar hem als een heilige beschouwden. Vooral toen hij 's morgens zei, dat hij 's avonds om 6 uur sterven zou, wat ook inderdaad gebeurde, waren allen zeer onder de indruk. Zijn laatste woorden waren: Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest. Werden de anderen, die stierven, zo maar ergens begraven, hij werd in een kist gelegd en ligt zo begraven in het hoge schor daar aan de Westerschelde. Zelf had hij zijn vrouw, die genezen mocht, nog opgedragen met haar kinderen naar Yerseke terug te gaan. Ze kreeg van de paters ƒ 500, - om een huisje te laten zetten en heeft daarin gewoond op de plaats waar nu de Rotterdamsche Bank staat (1941)Ga naar eindnoot27.. Tot zover het enigszins romantische verhaal.
Na deze uitweiding over Joos Everse, gaan we nog even terug naar het nieuwe kerkgebouw in Kruiningen en voegen er nog een materialistisch aandoend paragraafje aan toe. Nog geen 2 maanden later vond de openbare verhuring van de regenbak van de Afgescheiden kerk plaats. Per 1 oktober '66 huurde Simon Visscher, landman te Kruiningen deze regenbak voor 1 jaar en 7 maanden voor ƒ 20, -, onder borgtocht van Wilhelmus Visscher, koopman op het dorp.Ga naar eindnoot28. Dat vinden wij tegenwoordig een onbenulligheid, maar in de tijd, dat er nog geen waterleiding bestond, was de dorpeling aangewezen op het water, dat van de daken kwam en opgevangen werd in b.v. een regenton, die ook wel tegen kerkgebouwen aanstonden. Volgens Sandberg vond in Kruiningen sinds onheuglijke tijden de verhuring plaats van het water, dat van het dak van de Hervormde kerk afkwam. In ons hoofdstuk over Nieuwdorp hebben we het ook al eens over een regenbak gehad, en in de kerkeraadsnotulen van andere gemeenten is eveneens wel sprake van dit onmisbare onderdeel van de watervoorziening in vroeger tijden. | |||||||||||||||||||
Combinatie opgeheven 1 oktober 1866Per 1 oktober 1866 is de combinatie Kruiningen-Yerseke opgeheven. Het werden nu 2 geheel zelfstandige gemeenten. Uiteraard zit hier een voorgeschiedenis aan vast, waarvan de ondergrond - zoals zo vaak - een gevoel van ontevredenheid was over een al of niet vermeende ongelijke verdeling van lasten en voorrechten. De ene partij voelt zich dan in zo'n geval achtergesteld bij de andere of beschuldigt de andere dat ze overvraagt. Nu was het zo, dat het zielental van Yerseke aanmerkelijk kleiner was dan dat van Kruiningen en dit had tot gevolg, dat Yerseke vergelijkenderwijs aanmerkelijk minder kon bijdragen in het predikantstraktement. Dit was ongetwijfeld de reden van het kerkeraadsbesluit van de nog gecombineerde gemeente in juni '66 om ds. Jonkman maar eenmaal | |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
per maand i.p.v. om de 14 dagen in Yerseke te laten preken. En daar begon het: Yerseke voelde zich achteruitgezet en protesteerde tegen deze ‘aanmatiging van het Kruiningsche deel’. Om uit deze impasse te geraken, besloot men, dat de combinatie alleen in stand kon blijven, als Yerseke het halve traktement betaalde; dan mocht ze ook ‘de halve diensten’ van ds. Jonkman hebben, zoals ze wenste. Kon ze dit niet betalen, dan wilde Kruiningen uit de combinatie treden en ds. Jonkman voor zichzelf alleen als predikant hebben. Maar Yerseke kon onmogelijk aan deze financiële voor waar de voldoen. De provinciale vergaderingGa naar eindnoot29. moest er ook nog aan te pas komen. Gelukkig is de kwestie zeer bevredigend opgelost. Met goedvinden van alle leden, zowel van Kruiningen als Yerseke, is de combinatie ‘vernietigd’ en is men ‘in Vrede en Liefde van elkander gescheiden’, zoals de notulen van Yerseke het formulerenGa naar eindnoot30.. Ds. Jonkman preekte op 7 oktober '66 zijn afscheid en werd nu consulent van Yerseke. Op 24 oktober '66 kon hij de nieuwe kerkeraad van de nu geheel zelfstandige gemeente bevestigen. Het waren de ouderlingen Joos Sinke, schipper van beroepGa naar eindnoot31., en Jakobus van den Boomgaart; en de diakenen Leendert Nieuwenhuize, dijkbaasGa naar eindnoot32., en Jan Molhoek, winkelierGa naar eindnoot33.. De kerkeraad van Kruiningen bestond op 1 oktober '86 uit ds. Harm Albert Jonkman, de ouderlingen Jannis Leendert de Maree, koopman, Cornelis Minnaard, landbouwer. En verder de diakenen Huibrecht Lavooij, vleeshouwer, en Gerrit Remijn, korenmolenaarsknecht, allen wonende te Kruiningen.Ga naar eindnoot34. In 1868 telde de Chr. Afgescheiden gemeente van Kruiningen 250 zielen en die van Yerseke 130 zielen.Ga naar eindnoot35. |
|