De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 1. De Bevelanden en Zeeuws Vlaanderen
(1987)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II BorsseleHet centrum van het tegenwoordige dorp Borssele, met een rechthoekig stratenplan en in het midden daarvan een groot kerkplein, is in die vorm ontstaan in 1620. Sedert 1960 is ten westen van het plaatsje in het Sloegebied een aantal basisindustrieën gevestigd en een kerncentrale. Maar daarvan was in de dagen van de Afscheiding nog geen sprake. Toen heerste er alleen nog maar landelijke rust. Het dorpje zelf lag daar in een mooi polderlandschap en telde 760 inwoners, van wie het grootste deel tot de Hervormde kerk behoorde. Om wat preciezer te zijn, de Hervormde gemeente van Borssele ressorteerde onder de classis Goes en de ring Borssele. In 1836 telde die gemeente 690 zielen, van wie 265 belijdend lidmaat waren. Ze is van 1797 tot zijn emeritaat in 1833, dus 36 jaar lang, gediend door ds. J.A. Arnosi. Daarvóór was hij eerst 2 jaar bij de Zwitserse garnizoensgemeente predikant geweest en daarna 17 jaar bij de Franse gemeente in Cadzand. Na zijn emeritaat in Borssele gekregen te hebben, ging hij wonen in Delden (Ov.), waar hij 7 jaar later is overleden, bijna 83 jaar oud.Ga naar eindnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spanningen tussen kerkeraad en collatorEr moest dus in 1833 een nieuwe Hervormde dominee in Borssele komen. We gaan hier wat dieper in op de voorgeschiedenis van dit beroep, omdat ze ons een goede kijk geeft op de spanningen, die het uitoefenen van het zg. collatierecht met zich kon meebrengen. In Borssele was collator de ambachtsheer Willem Zeelandus, baron van Borssele, een grondbezitter, wonende te Kleef (Du.). Deze had dus een grote stem in het kapittel bij het beroepen van een predikant, één van de voorrechten van een collator. In het notulenboek staat de uitvoerige correspondentie van de kerkeraad en van de gemachtigden van de am- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bachtsheer met het classicaal bestuur van Goes opgenomen, zodat we de moeilijkheden kunnen illustreren. In de kerkeraadsvergadering van 24 juni 1833 ontving ds. J.A. Arnosi zijn ‘losmaking’ van de gemeente Borssele wegens zijn emeritering. Als consulent werd aangewezen J.Fr. Burgerhoudt te Ellewoutsdijk. Scriba was ouderling Jannis van de Luijster. Elf dagen later kwam het beroepingswerk aan de orde.Ga naar eindnoot2. In de vergadering waren ook aanwezig de gemachtigden van de ambachtsheer (de collator). Het waren:
Eerst werden de financiële voor waar den vastgesteld, waarop de nieuwe predikant zou worden beroepen:
Maar de predikant moest jaarlijks ƒ 72,- huishuur aan de kerkeraad betalen. Toen kwam de vraag wie er moest beroepen worden. Van de 6 kerkeraadsleden brachten 5 hun stem uit op Simon Hogerzeil, kandidaat bij het provinciaal kerkbestuur van Groningen. Het waren Van de Luijster, Slaakweg, Wisse, Steketee en Wagenmaker. Het 6e kerkeraadslid koos voor Petrus Henricus van Hulsteijn, kandidaat bij het provinciaal kerkbestuur van Noord-Holland. Proponent Hogerzeil Mzn. was uitgesproken rechtzinnig in zijn theologische opvattingen, dus dè man voor Van de Luijster cs.Ga naar eindnoot3. Maar niet voor de gemachtigden van de collator. Ze verklaarden nog niet te kunnen stemmen, omdat Simon Hogerzeil hun ‘niet genoegzaam bekend’ was. Daarom vroegen ze 14 dagen uitstel ‘waarin de Kerkeraad moest berusten’. Inderdaad werd 2 week later weer een kerkeraadsvergadering gehouden, maar ook nu kwam het nog niet tot het uitbrengen van een beroep als gevolg van tegenwerking van de collator. Deze had geschreven, dat het toch Petrus Henricus van Hulsteijn moest worden. Om uit de problemen te komen, wendde de kerkeraad zich nu tot het classicaal bestuur te Goes. Dit adviseerde: de zaak in der minne te schikken. Dit lukte echter niet. In een schrijven van 1 september 1833 aan de classis probeerden de gemachtigden van de collator (ambachtsheer) diens keuze van Van Hulsteijn te rechtvaardigen en te verdedigen met wel erg onzakelijke argumenten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was immers overduidelijk, dat de ambachtsheer door daden getoond had ‘veel belang te stellen in de welvaart der gemeente’. Dit bleek o.a. uit de aanzienlijke giften door hem zowel aan de armen in het algemeen als aan de diaconie in het bijzonder geschonken; verder uit het jaarlijks zorgen voor brood en wijn bij het Avondmaal, het schenken van een tafelkleed en zilveren servies voor het bedienen van doop en Avondmaal; ook uit het kwijtschelden van hem verschuldigde ‘cijnzen’ en dergelijke aan minvermogende of door omstandigheden ongelukkig geworden dorpsbewoners. Daar kwam nog bij, dat men door akkoord te gaan met het beroepen van Van Hulsteijn zou voldoen aan het verlangen van één van de drie gemachtigden, van A. Westerwijk Ossewaarde, de rentmeester van de ambachtsheerlijke goederen, die ook steeds door daden toonde het belang van de gemeente te willen bevorderen en bij de ambachtsheer altijd hun voorspraak was. Ook hadden de 5 kerkeraadsleden - die vóór S. Hogerzeil waren - verklaard, dat ze wel dankbaar waren voor alles wat de ambachtsheer voor de gemeente deed. En hadden ze geen bedenkingen tegen kandidaat Van Hulsteijn. Alleen vreesden ze, dat deze voor de gemeente ‘te zacht van aard’ zou zijn. De gemachtigden hadden toen 2 weken uitstel van stemming gevraagd om gelegenheid te krijgen nadere informatie in te winnen over het gedrag en de kunde van S. Hogerzeil. En dit had ongunstige inlichtingen opgeleverd. Behalve geruchten over ‘vroeger onzedelijk gedrag’, zou Hogerzeil toen hij eens in Borssele preekte, dingen hebben gezegd, waaruit wel bleek, dat hij iemand was ‘die noch door beschaving, noch door zedelijkheid, noch door zagtzinnigheid en verdraagzaamheid’ geschikt geacht kon worden voor een gemeente, waar ook vele ‘Roomschgezinde bewoners’ waren. In 's Heerenhoek (bij Borssele), waar vele Rooms-Katholieken woonden, had hij - naar men vertelde - gezegd ‘dat men de Roomschgezinden het land moest uitdrijven en de pastoors ophangen’. En in Borssele zou hij kerkgangers, die vóór het begin van de dienst nog buiten de kerk stonden te praten, hebben toegevoegd: ‘gij zoudt beter doen in Gods Woord te lezen dan daar te staan’. Tegen kerkmensen, die voor het uitspreken van de zegen de kerk al verlieten, was hij als volgt uitgevaren: ‘Wie op den zegen niet wil wachten, is waardig dat hem de vloek achtervolge’. In het land van Schouwen was zijn ‘dweepzuchtige handelwijs’ er de oorzaak van geweest, dat vele predikanten daar hadden aangeraden hem niet op de preekstoel toe te laten. Aan het eind van hun uitgebreid schrijven aan het classicaal bestuur schreven de gemachtigden van de ambachtsheer nog dat ze ‘met leedwezen’ hadden geconstateerd, dat in deze vergaderingen de voorzittende ouderling Jannis van de Luijster steeds de boventoon voerde. Ze noemden hem een man, die door zijn overdreven godsdienstige be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grippen en zijn onverstandig ijveren voor zogenaamde rechtzinnigheid ‘bijzonder behagen schijnt te hebben in den kandidaat Hogerzeil en alles heeft in het werk gesteld om anderen daartoe over te halen’. We merken hierbij terloops op, dat Van de Luijster eerst zeer geporteerd was geweest voor de ook in 1833 in Groningen afgestudeerde student Pieter van der Velde, maar deze was helaas in juli '33 plotseling in Goes aan cholera overleden. Het is zeer aannemelijk, dat Van de Luijster via deze kandidaat van diens collega Simon Hogerzeil had gehoord. De gemachtigden schreven tenslotte nog, dat Van de Luijster een man was, die het niet verdiende lid van de kerkeraad te zijn. Hij wilde immers de Evangelische gezangen niet meezingen en zich er niet mee bemoeien, zodat hij niet meehielp de kerkelijke wetten te handhaven, waartoe hij toch verplicht was. In een schrijven aan het classicaal bestuur ging de kerkeraad in op de tegen Hogerzeil ingebrachte bezwaren. Deze zou ongeschikt zijn voor een gemeente, waarin vele roomsgezinden woonden ('s Heerenhoek!) en soms blijk geven van een ‘dweepzuchtige handelwijs’ en ‘dat hij veeleer het goede in de Gemeente zoude tegenwerken dan bevorderen’. Dit alles had volgens de kerkeraad slechts ‘schijn van waarheid’. De vertraging in het beroepingswerk zat vast op de bedoeling van de collator om Van Hulsteijn erdoor te drukken. Bovendien mocht een kerkeraad door een ambachtsheer niet gedwongen worden in diens keuze van een herder en leraar te berusten. Het zou een algehele miskenning van de rechten van de kerkeraad betekenen als tegen de wil van 5 van de 6 kerkeraadsleden een bepaald iemand - met uitsluiting van alle anderen - in de gemeente beroepen werd. Dit zou ook ‘heilloze gevolgen’ voor de gemeente en voor de predikant zelf hebben. Het conflict om Hogerzeil loste zich vanzelf op, want deze had inmiddels het beroep naar Augsbuurt-Kollumerzwaag in Friesland aangenomen. Maar daarmee waren de dieper liggende oorzaken van het conflict nog niet weggenomen. Om kort te gaan: in december 1833 werd met algemene stemmen beroepen J.P. Burgerhoudt, kandidaat bij het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland. Van de Luijster was toen afgetreden als ouderling. Van 1834-'39 heeft Burgerhoudt in Borssele gestaan, waar hij dus de Afscheiding heeft meegemaakt.
Helaas berust in het kerkelijk archief van de Gereformeerde kerk in Borssele geen documentatiemateriaal over de begintijd van de Afscheiding, zodat we ons moeten behelpen met minder directe bronnen. Daaronder nemen een belangrijke plaats in de in 1980 door dr. P.R.D. Stokvis in het licht gegeven Memories (herinneringen) van Jannis van de Luijster over de jaren 1829-'45, de welgestelde boer die in Borssele het initiatief tot de Afscheiding heeft genomen.Ga naar eindnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jannis van de LuijsterDaarom beginnen we hier met het geven van een aantal bijzonderheden uit het leven van deze in het kerkelijk leven van die tijd belangrijke figuur. Ook halen we een aantal notities naar voren uit zijn nu gepubliceerde levensherinneringen (Memories).Ga naar eindnoot5. Vanaf 1829 had de landbouwer Jannis van de Luijster de gewoonte bij de jaarlijkse afsluiting van zijn bedrijfsboekhouding zijn Memories van het afgelopen jaar te noteren. Niet alleen op weersomstandigheden en oogstresultaten hadden zijn aantekeningen betrekking, maar ook op gebeurtenissen in kerk en staat. En dit laatste is voor ons doel van belang, want Van de Luijster was in 1834/35 één van de voorbereiders van de Afscheiding op zijn eiland Zuid-Beveland en later in 1846/47 van de Zeeuwse landverhuizersvereniging.Ga naar eindnoot6. Hij was op 12 maart 1789 geboren in Hoofdplaat, in westelijk Zeeuws-Vlaanderen aan de Schelde-oever gelegen. Na zijn huwelijk met de 7 jaar jongere Dina Naeije (geboren in het naburige Biervliet) werd hij boer in Hoofdplaat. Toen hij in 1816 tengevolge van misoogst financieel vastliep, verhuisde hij naar Zuid-Beveland, waar hij in het voorjaar van 1817 in de buurt van Borssele een landbouwbedrijf van 137 gemeten had kunnen overnemen. En daar werd maatschappelijke voorspoed zijn deel. In Borssele kwam hij in 1823 voor het eerst in de ouderlingenbank van de Hervormde kerk te zitten. Hij was toen 33 jaar.Ga naar eindnoot7. In Van de Luijster leefde een intense belangstelling voor de vaderlandse geschiedenis, speciaal ook voor het kerkelijk en godsdienstig leven van zijn tijd. Hoe groot die was, zullen we illustreren met enige passages uit zijn ‘herinneringen’, waarin hij vertelt over zijn reis naar ‘Holland’ (Leiden). Op dinsdag 14 juni 1831 vertrok hij in alle vroegte om 5 uur 's morgens naar Goes en stapte daar met Johannes Hogesteger ‘molenaarsknegt op de olymolen’ op de stoomboot naar Rotterdam; 's avonds om 10 uur bereikten ze Delft. Intussen had student Pieter van der Velde - om wie de reis begonnen was - zich bij hen gevoegd. Deze studeerde in Leiden theologie en was - wat zijn godsdienstige ligging betreft - orthodox. De dag na hun aankomst in Delft bezichtigde het drietal 's morgens eerst de kerk van Delft, waarbij ze vooral getroffen werden door de graftomben van de prinsen van Oranje: ‘Alles met verwonderinge gezien, bijzonder hoe de Heere door haar (hen) zoveel heil aan Nederland gedaan heeft. En Nederlands volk begaafd heeft om alles zoo kunstig uijt marbelsteen na het leven uijt te houwen’.Ga naar eindnoot8. 's Middags kwamen Den Haag en Scheveningen aan de beurt en 's avonds om goed 10 uur arriveerden ze in Leiden, waar ze bij Pieters hospes logeerden. De volgende dag (donderdag) gingen ze met student Pieter naar G. Richter ‘koopman in nieuw en (h)oud ijzer’ (we vinden deze later bij de Afgescheidenen in Leiden terug). Op dit adres bleven Van de Luijster | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zijn reisgenoot logeren tot maandag 20 juni (‘bij dien heer en vrouw ... in uijtmuntende vreede en vrindschap verkeerd’). Omdat student Van der Velde vakantie had, kon deze hun alle bezienswaardigheden van Leiden tonen. Zaterdagavond 19 juni '31 bezocht Van de Luijster een bidstond in de St. Pieterskerk, waarin dr. Koets voorging. Er waren ‘ontzettend’ veel mensen in de kerk, maar omdat ze nogal ver van de preekstoel zaten kon Van de Luijster de dominee niet goed verstaan (in die tijd bestonden nog geen microfoons). De volgende morgen (zondag) was hij om 7 uur al weer present, nu in de Hooglandse kerk, waarin ds. Berkhoudt preekte. Om half 10 beluisterde hij in de Marekerk een preek van ds. Schacht en 's middags weer één in dezelfde kerk, nu van ds. Berkhoudt. Dit keer ging het over zondag 33 uit de Heidelb. Catechismus (over ‘de waarachtige bekeringe des menschen’). Vooral bij bevindelijke figuren - waartoe ook Van de Luijster behoorde - ligt dit onderwerp heel gevoelig. Hij vond dat de dominee het ‘al wel’ had behandeld. Die dag was Van de Luijsters godsdienstig gemoed nog niet verzadigd, want 's avonds was hij weer te vinden in een ‘open gezelschap bij den heer Kelderman’. Zo had hij dus binnen 24 uur niet minder dan 4 preken beluisterd, terwijl hij daarna op zondagavond nog een aantal godsdienstige gesprekken in een ‘gezelschap’ had bijgewoond! En maandagmorgen was het al weer heel vroeg opstaan, want om half 4 aanvaardde hij met zijn gastheer Richter en diens dochter Lena Cattriena, die Zeeland nog nooit hadden gezien, de terugreis naar Zuid- Beveland, naar Borssele. 's Avonds om 8 uur kwamen ze in Goes aan, waar Van de Luijster de nacht doorbracht bij Laurusse (‘bij Louwers van den Brink’), Richter bij Joh. Hogesteger en ‘Lena Catie’ bij H. Zwieter. De drie zojuist genoemde Goesenaren zouden enkele jaren later allen een vooraanstaande plaats bij de Goese Afgescheidenen innemen. Dit wijst er wel op, dat de rechtzinnigen op Z.-Beveland al in 1831 contact met elkaar hadden en elkaar wisten te vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Student Pieter van der VeldeToen ds. J.A. Arnosi met emeritaat ging en op 30 juni '33 in Borssele zijn afscheid preekte, na daar 36 jaar als predikant te hebben gestaan, had Van de Luijster graag proponent P. van der Velde als diens opvolger gezien. Hij kende hem goed en was van diens rechtzinnigheid overtuigd. Toen deze nog maar 14 of 15 jaar oud was, had hij met zijn vader Philippus van der Velde bij Van de Luijster gewerkt (‘bij mij gewerkt op den akker’). Later was hij vertrokken naar Klundert en daar ‘door goede vrienden’ in de gelegenheid gesteld voor dominee te studeren. In mei 1829 had hij al eens op Borssele gepreekt ‘over Openbaringen 2 vs 17 van de witte keursteen, daar elk over verbaasd stond ... niet alleen vanwegen de gave, maar bijzonder vanwegen (zijn) regtzinnigheid in deze dagen’. Enkele maanden later had hij in augustus tijdens de vakantie nog eens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op Borssele gepreekt, nu twee zondagen achter elkaar, dus vier maal ‘dat ontzettend was voor alle liefhebbers der waarheid’. Maar zijn professoren in Leiden, waar hij juist was gaan studeren, nadat hij in Utrecht bij zijn voorbereidende examens driemaal was gezakt - waren zeer ontstemd over zijn nu al preken, omdat dit ‘tegen de wet van de school’ was. Ze lieten het hem ook duidelijk weten. Welnu, geen nood, dacht Van der Velde blijkbaar en vertrok in augustus 1832 naar de universiteit van Groningen, na voor zijn vertrek op 19 juli '32, met een andere dochter van Richter - de 19-jarige Jannetje Cornelia - te zijn getrouwd. Op 15 november '32 werd in Groningen hun zoontje geboren, Philippus Petrus. Na in Groningen éénmaal te zijn afgewezen, slaagde hij 27 juni 1833 voor zijn kandidaatsexamen en kon dus nu de preekstoel op. Bij het afscheid van ds. Arnosi in 1833, was Van de Luijster juist presidentouderling en hij nam het initiatief om te proberen kandidaat Van der Velde in Borssele te krijgen ... ‘maar des Heeren weg was anders’. Op een woensdag in juli '33 arriveerde Van der Velde met zijn jonge vrouw en zoontje in Goes om daar zijn ouders en vrienden in Zeeland te bezoeken, maar overleed al de volgende dag aan de cholera. Zijn moeder de zondag daarop en de oppasser 3 dagen na de moeder. Van der Veldes ‘nagelaten vrouw werd door haar vader, de heer Richter, gehaald na zijn huijs. En alzoo een treurig geval, en ook van veele beschreid, omdat er ten uijtwendigen aanzien wat goeds van te wagten was voor den Heere en Zijn volk’.Ga naar eindnoot9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1834Over het jaar 1834 geeft Van de Luijster ons in zijn ‘herinneringen’ belangrijke, zijn geestelijk leven typerende, bijzonderheden. We delen hier enkele notities uit dit jaar mee met enkele verduidelijkingen onzerzijds. Van de Luijster was toen in de kracht van zijn leven, 45 jaar oud. Toen ds. Arnosi met emeritaat was gegaan en er in Borssele dus een vacature was ontstaan, werd hem wel verzocht bij begrafenissen ‘het gebed te doen’. Gelukkig liet de Heere ‘mij niet beschaamd worden’. De vacature duurde 9 maanden, dus niet zo lang. Op 13 april '34 werd de beroepen kandidaat J.P. Burgerhoudt door zijn neef in Borssele bevestigd. Bij die gelegenheid preekte deze over 3 Joh.:8 (‘Wij dan zijn schuldig de zoodanigen te ontvangen, opdat wij medearbeiders mogen worden der waarheid’).Ga naar eindnoot10. Jannis van de Luijster hield ervan een uitstapje ‘met de wagen’ te maken, waarbij hij dan familieleden of vrienden opzocht en graag met hen over het geestelijk leven praatte. Zo bezocht hij op 5 juni Jacob de Boe in Kruiningen en ook de molenaar van Yerseke (naam niet genoemd). ‘Een gezegend reijsje met zooveel vrede’. De Boe zou twee jaar later één van de eerste Afgescheidenen in Kruiningen zijn. Korte tijd daarna maakte hij een reisje naar Zierikzee, naar Ten Have, landman; daar ‘deftige vroome ontmoet. R. Kok ging mee (naar) de meesters vader’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele dagen later haalde zijn vrouw hem weer af in Goes ‘en wel thuijs gekomen’. In zijn geestelijk leven maakte hij in die dagen, en vooral ook zijn vrouw eb en vloed mee. De dag na zijn terugkeer uit Zierikzee noteerde hij: ‘Den 25 junij voor mijn geestelijke toestand een ontsaggelijke duijsternisse ontmoet.’ En iets verder: ‘Den 27 junij B. Remijnsen uit de stad (Goes) bij ons gelozeerd, die niets aan mij hadde vanwege de beroeringe en aansporinge van den satan’ (Benjamin Remijnsen was de eerste en oudste Afgescheiden ouderling in Goes). Drie dagen later: ‘Den 30 junij de Heere mij klaar licht in de zaake gevende, namelijk tussen mij en mijn vrouw.’ Ze was ‘jaren door het ongeloof geslingerd omtrent haar staat, ja zelfs (zo), dat de natuurlijke gemeenschap ook wegging, maar nu door 's Heeren wondere weg uijt die vijandschap de vreede (ontstaan), en uijt de zonde de vereniginge, die nu in natuurlijke en bijzonder in geestelijke gemeenschap veel grooter was als zij ooit geweest is. En hoewel de gevoelige gesteldheid wel weggaat en de vijand geweldige aanvallen doet, de zake blijft! En daar het te voren voor ons was een tijd om te zwijgen, (wat) dikwijls vergeten werd, en uijt een woord, ja door het zien bij tijden de vijandschap oprees, is het nu een tijd om te spreken en om het rijk des satans in ons en ander e(n) af te breken. De Heere ver meerdere het.’Ga naar eindnoot11. Op zaterdag 2 augustus '34 reed hij weer met zijn vrouw in de sjees naar Jac. de Boe in Kruiningen met de bedoeling om daar hun zoon Willem te ontmoeten, die als militair in het fort Bats (Bath) lag. Op dit adres brachten ze ook de zondag door en woonden in het dorp de kerkdiensten bij, waarin ze ds. J. Dagevos hoorden preken, die hun heel goed voldeed.Ga naar eindnoot12. Op donderdag 25 september stond er weer een nieuwe tocht op het programma. Die dag trok Van de Luijster met Wisse Dekker, een boer onder Nieuwdorp, naar Axel, waar ze bij Dekkers broer Pieter in het Koeschorre, een polder onder Axel, logeerden. Hun gastheer maakte met hen een tochtje naar Sas van Gent. Nadat ze op de Zwartehoek - een voormalig fort ten zuidwesten van Axel - zoon Willem, die in militaire dienst was, hadden ontmoet, waren ze naar Axel gereden en hadden daar Vijgeboom, de bekende oefenaar, en B. de ZutterGa naar eindnoot13., een kleermaker, ‘vroome menschen’ opgezocht. Twee dagen later waren ze weer terug in Borssele; het was ‘een best reijsje’ geweest. Uit het bovenstaande kunnen we afleiden, dat Van de Luijster er altijd op uit was om behalve familieleden ook de zogenaamde ‘vromen’ op te zoeken. Het is dan ook niet zo verwonderlijk, dat we nog geen halve bladzij verder in zijn herinneringen lezen: ‘Den 30 april (1836) ik en de vrouwe afgescheijden van (het) Hervormd Kerkgenootschap. Zondag den 1 Meije van den predikstoel de gemeente bekend gemaakt.’Ga naar eindnoot14. Wanneer we nu de notulen van de Hervormde kerkeraad er bij nemen, dan vangen we uit die van 3 januari '36 signalen op, die aangeven dat de Afscheiding in Borssele gestalte begon te krijgen. We lezen daar, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sommige lidmaten de kerkdiensten niet meer bijwoonden onder het voorwendsel ‘dat de ware Hervormde leer onder ons niet meer zoude geleerd worden’. Omdat de bij hen gebrachte huisbezoeken niets positiefs hadden opgeleverd, besloot de kerkeraad hen ‘aan hun lot over te laten’. Nieuwe pogingen hen tot andere gedachten te brengen, zouden toch niets uithalen. In de vergadering van 29 april '36 was bericht van onttrekking binnengekomen van Maria Steketee. Ze verklaarde zich aan te sluiten bij hen ‘die zij de ware Gereformeerden noemt’. Na ‘rijp overleg’ besliste de kerkeraad haar te antwoorden:
Van Jannis van de Luijster en diens vrouw Dina Naeije, en van P. Boon waren brieven van gelijksoortige inhoud ontvangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontstaan Afgescheiden kerk 11 september 1836Het najaar van 1836 gaf op veel plaatsen in ons land een verhoogde activiteit van de justitie t.a.v. de samenkomsten van Afgescheidenen te zien. Dit was ook het geval op Zuid-Beveland. Had ds. Budding van Biggekerke, die met Pasen '36 (3 april) zich officieel aan de Hervormde kerk had onttrokken, al op zondag en woensdag 4 en 7 september godsdienstoefeningen van Afgescheidenen geleid, resp. op het erf van Boudewijn Nieuwenhuijse in de Oude Kraayertpolder onder 's Heer Arendskerke en in de herberg van Gerard Otte in Nieuwdorp, op zondag 11 september '36 deed hij hetzelfde in Borssele in de schuur van Jannis van de Luijster. Natuurlijk, zouden we haast zeggen, want deze was daar duidelijk de leidinggevende figuur. Al op vrijdag 9 september was ds. Budding bij Van de Luijster komen logeren. Op die dag of een dag later kwamen op initiatief van ds. Budding bij de wed. J. Onderdijk te 's Heerenhoek aan huis een aantal Afgescheidenen uit Borssele, 's Heerenhoek en Heinkenszand bij elkaar om alvast een kerkeraad te kiezen voor een gecombineerde gemeente, waarbij zich dan Afgescheidenen uit Borssele, 's Heerenhoek en Heinkenszand konden aansluiten. Volgens de ‘herinneringen’ van Jannis van de Luijster werden de volgende personen in de kerkeraad gekozen (we zetten achter hun namen enkele personalia): Ouderling werden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot diaken werden gekozen:
Van de Luijster vervolgt zijn verhaal: ‘Den 11 sept. (heeft ds. Budding) bij mij in de scheure gepredikt en de voornoemde ouderlingen en diaconen bevestigd. En ons kind, geboren den 22 april 1836, gedoopt, Maatje; ook nog een kind van M. Rusten van de Ouwe Kaaij, gemeente Borssele. Op dien dag verbazend wind en plasregen. Evenwel nog 22 wagens en sjeesen en wel 300 à 400 menschen. En met heel veel stigtinge en voor veel (velen) tot zegen geweest.’ Op die stormachtige, natte zondag in september '36 is dus de Afgescheiden kerk in Borssele ontstaan. We kunnen het bovenstaande verhaal nog aanvullen met enkele gegevens uit een brief van de burgemeester van Borssele, Marinus van Wyngen, aan de commissaris van het district Goes en uit een rapport van de veldwachter van Borssele, Cornelis Adriaanse. Zowel de doop van de beide kinderen als de bevestiging van de kerkeraadsleden vonden plaats in de middagdienst. Bij de uitgang van de schuur hadden enkele diakenen met ‘bussen’ gestaan, waarin iedere aanwezige zijn gift had kunnen doen. De burgemeester, die 's middags ook naar de hofstede was gegaan, had nog geconstateerd, dat de orde niet was verstoord geweest en dat er een ‘groote menigte van volk ... uit de stad (Goes) en van veele plaatsen van dit eiland waren bijeen gekomen’.Ga naar eindnoot15. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VonnisKorte tijd later velde de rechtbank te Goes het vonnisGa naar eindnoot16. over de in haar ogen illegale godsdienstoefeningen van 11 september, in de schuur van Jannis van de Luijster gehouden. Daarbij betrok ze ook de samenkomsten, die enkele dagen eerder op woensdag 7 september in de herberg van Nieuwdorp bij Gerard Otte hadden plaats gevonden en waarin ds. Budding ook was voorgegaan. In het hoofdstuk van Nieuwdorp zijn we hierop nader ingegaan. We noemen nu alleen nog het bedrag van de boeten, die de kersverse kerkeraadsleden te Borssele, 's Heerenhoek en Heinkenszand kregen te betalen. Dit was voor Jannis van de Luijster, die zijn schuur in Borssele beschikbaar had gesteld ƒ 75,-. De nieuwe ouderling Jacobus Pijke van Heinkenszand, en de nieuwe diaken Jan Steketee van Borssele, Dirk de Leeuw van 's Heerenhoek en Bartus Gerardus van Loon uit Heinkenszand kregen elk ƒ 25,- boete. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontslag Van LoonOver diaken Van Loon nog een enkele bijzonderheid. In de wandeling werd hij soms Van Loontje genoemd. Zoiets deden en doen de Zeeuwen wel meer. Er zit iets in van: een mens, wie ook, moet zich maar niet te veel verbeelden. Een predikant in een Zeeuws dorp, waar hij zijn hele leven had gestaan, vertelde ons eens, dat als Goliath in Zeeland had geleefd, hij ongetwijfeld wel eens Goliathje genoemd zou zijn. Maar dit terzijde. Van Loon bevond zich in een uiterst netelige positie, want als deurwaarder moest hij soms maatregelen helpen uitvoeren, die geheel tegen zijn godsdienstig gemoed indruisten. Hij verkeerde dan ook herhaaldelijk in tweestrijd. Het conflict kwam, toen hij opdracht kreeg een paar kerkbij - beitjes met zilveren haken in beslag te nemen bij een familie in Nieuwdorp, die een bijeenkomst met meer dan 20 personen had bijgewoond en de opgelopen boete niet kon (wilde?) betalen. Van Loon weigerde zijn opdracht uit te voeren en werd dus ontslagen.Ga naar eindnoot17. Een soortgelijk geval had zich ook al eens in Friesland voorgedaan en waarschijnlijk wel op meer plaatsen in het land. Omdat we voor de beschrijving van de beginjaren niet over kerkeraadsnotulen kunnen beschikken, moeten we de ‘herinneringen’ van Van de Luijster wel weer te voorschijn halen, die we soms met enkele bijzonderheden uit andere bronnen hebben aangevuld. Een week nadat ds. Budding bij Van de Luijster in de schuur had gepreekt, ging hij - op zondag 18 september '36 - voor op het erf bij Stoffel de Mol in Oudelande. Ook Van de Luijster was weer present. We lezen in zijn herinneringen: ‘Ik en de vrouwe en broer Cornelis Naeije met nog vijf broeders uijt de Groede (deze godsdienstoefening) bijgewoond. Mooij weer, wel 700 à 800 menschen. Alles in vreede en tot stigting afgelopen. De ouderlingen en diaconen van de gemeente Houwelande, Ootjeskerk (Oudelande, Hoedekenskerke) en Baarland en de stad (Goes) bevestigd.’ Op 2 oktober '36 ds. Budding ‘gepredikt bij Jacob de Boe te Kruijningen en aldaar de ouderlingen en diaconen bevestigd’. ‘Den 9 Oct. gepredikt in de gemeente Werde (Waarde) op de hofstee van Jacob Blok te Gaweege. Hier was een groote benaoudheid en een geroep tot den Heere, die ook verlost heeft. De regeeringe van Krabbendijke had uit het fort Bats 100 man mieleterre besteld, die 's morgens om 8 uuren al op het dorp waren en al wat drank gegeven om haar woede beter uijt te hoefenen. Maar de Heere heeft dat gestuijd door middel van de overheid.’ We hebben bovenstaande gegevens van Van de Luijster in de hoofdstukken over de betreffende gemeenten verder uitgewerkt. Aanvankelijk hadden de Afgescheidenen de sterke neiging om de opgelegde boeten niet te betalen. Vooral ds. Budding was emotioneel fel tegen betaling en deed het dan ook nooit. Dan maar de gevangenis in. Maar toen de justitie de duimschroeven aandraaide en de dreiging het geld te innen door een openbare verkoop van eigendommen ook uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voerde, gingen bijna allen door de knieën. Van de Luijster schrijft in zijn herinneringen, dat in het begin niemand zich aan de onrechtvaardige wet uit de Franse tijd wilde onderwerpen (niet ongevraagd met meer dan 20 personen vergaderen), ‘maar de Heere heeft het anders bestierd’. Zijn zwager, Isaäc Naeije, de molenaar van 's Heerenhoek was op Zuid-Beveland als eerste beboet, omdat hij Vijgeboom bij zich aan huis had laten oefenen.Ga naar eindnoot18. Hij blééf weigeren zijn boete te betalen, maar moest wel toezien, dat zijn paard publiek werd verkocht. Toen kwam de schrik erin en ieder ging betalen. Als één van de laat sten ging Van de Luijster overstag, toen hem de tekst te binnen viel (‘voorkwam’), dat men niet alleen de ‘zachte’, maar ook de ‘harde’ heren moest gehoorzamen. En de tekst ‘Jezus ontweek het’, waaruit hij de conclusie trok ‘dat de Heere ons in 't algemeen nog niet in de gevangenis of een totaal geruïneerd zijn, riep’.Ga naar eindnoot19. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het jaar 1837 in Van de Luijsters herinneringenWe noteerden daaruit het volgende: Op zaterdag 24 juni '37 ontving Van de Luijster ‘in vrede’ bij zich aan huis ‘Anderies Doesselaar, schipper op het Zaamslagse veer’, één van de eerste Afgescheidenen in Zaamslag in Zeeuws-Vlaanderen. Waarschijnlijk is Doesselaar als oefenaar opgetreden; in elk geval hebben ze met elkaar gesproken over ‘de wonderen Gods door genade aan een zondig stof’ geopenbaard en Doesselaars komst is ‘alzoo zeer tot stigting bij mij en ook voor de gemeente tot 's Heerenhoek geweest’. Maandag daarop vertrok Doesselaar weer. Zijn gastheer deed hem uitgeleide tot Driewegen. Toen Van de Luijster 's avonds thuis kwam, moest hij nog de groeten van ‘Anderiesje’ doen (daar hebben we het verkleinwoord weer). Jannis van de Luijster heeft ook de algemene synode van Utrecht 1837 meegemaakt. In zijn ‘herinneringen’ noteerde hij, dat op 25 september 1837 's avonds om 6 uur hem een expresse-brief van ds. Budding uit naam van de kerkeraad te Middelburg gebracht werd met de mededeling, dat hij met ouderling J. Minderhoudt uit Middelburg gekozen was als afgevaardigde naar de ‘groote vergadering of nationale synode’, zoals Van de Luijster - blijkbaar denkend aan de beroemde synode van Dordrecht 1618/19 - ze gewichtig noemt. De volgende morgen zou hij al om 5 uur moeten vertrekken. Hij vond de hem toegewezen taak ‘bezwarend ... maar vanwegen mijn roepinge niet durven nalaten. En alzoo in de vreese des Heeren opgetrokken. In vreede broeder Minderhoudt ontmoet op de stoomboot om 11 uur. Om 4 uur te Dordt, wel aangekomen. Bij juffrouw Broekhoven aangegaan, in vreede ontmoet en van (de) wonderen Godts een uur gesproken, ook met haar dogter’ (de weduwe F. Broekhoven-de Bruyn was een vermogend lid van de Afgescheiden gemeente van Dordrecht). 's Avonds om 10 uur kwam hij in Gorcum aan, waar hij ‘mijnheer de Winter’ ontmoette bij wie hij logeerde. De volgende morgen - woensdag 27 september - verliet hij Gorcum al weer, per diligence, en arri- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veerde om 12 uur in Utrecht. Daar de 6 dominees en 18 broeders ouderlingen ontmoet. Op donderdagmorgen 28 september werd de vergadering geopend met psalmgezang en gebed en elke keer op gelijke wijze gesloten. ‘Daar zijn onenigheden verenigt, een nieuwe kerkordeninge gemaakt na de grondslag van de Dortse kerkordeninge van 1618 en 1619’ en een vraagboekje tussen Borstius en de catechismus. Tijdens zijn verblijf op de synode ‘was de Heere mij goed in het geven van een gepaste vrijmoedigheid om zonder aanzien des persoons mijn gedagten te zeggen, en te kunnen schreijen over onenigheden, die er veel waren.’ Op woensdag 11 oktober vertrok hij weer uit Utrecht, waar hij dus 14 dagen op de synode had doorgebracht ‘van 's morgens 8 uuren tot 's avonds 10 uuren’. Hij stapte die dag om 1 uur op de diligence en arriveerde 's avonds om 7 uur in Rotterdam (die reis duurt tegenwoordig met de trein wel korter!). De volgende morgen ging de reis verder naar Dordrecht, waar hij opnieuw bij de weduwe Broekhoven zijn logeeradres vond. Zaterdag verliet hij de Merwe-stad al om 6 uur en bereikte om 12 uur de stad Goes, waar hij ‘in vrede’ broeder Laurusse ontmoette, die hem naar Nieuwdorp bracht ‘en om 6 uuren in volle vrede thuijs gekomen en alles in order bevonden ... De gemeente was ook verblijd en in welstand’. Tot zover enige ervaringen van Van de Luijster vóór, tijdens en na zijn verblijf op de synode van Utrecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met Budding gebrokenHet jaar 1839 bracht de breuk met ds. Budding, door hemzelf veroorzaakt, omdat hij halsstarrig bleef vasthouden aan de oude psalmberijming van Datheen, in 1773 al vervangen door de Statenberijming. In ons hoofdstuk over Goes hebben we geschreven, dat hij op de provinciale vergadering van eind januari 1839 zijn beroepsbrief had verscheurd en op het vuur gegooid. Van allerlei kanten o.a. door ds. Scholte, werden nog bemiddelingspogingen ondernomen. Zo kwam eind augustus in Dordrecht een interprovinciale vergadering bijeen om zo mogelijk nog een oplossing te vinden. Van de Luijster was met Andries Steketee, de schipper van Baarland, namens de Zeeuwse gemeenten aangewezen om die vergadering te bezoeken. Helaas bleek de breuk niet meer te herstellen. Op advies van ds. Scholte werd nu in Zeeland, in Goes, een aparte provinciale vergadering belegd om zo mogelijk uit de impasse te geraken en spijkers met koppen te slaan. Hier werd weer duidelijk, dat ds. Budding - de provinciale predikant - alleen wenste te preken in gemeenten, die de oude psalmberijming van Datheen gebruikten, en die zich tegen het aanvragen van erkenning bij de regering verklaarden. Deze onttrekking van ds. Budding had uiteraard tot gevolg, dat een aantal gemeenten onverzorgd achterbleef. En dit kon natuurlijk niet. Men stuurde daarom nog eens een deputatie naar ds. Budding om hem te vragen of hij bij zijn besluit bleef. Zo ja, dan moest die afvaardiging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem het ‘ontslag’ uit de bediening aanzeggen. En vervolgens zou men uitzien naar een andere provinciale predikant om op bepaalde tijden het Woord en de sacramenten te bedienen. Budding bleef echter bij zijn standpunt. Hij beschouwde de Afgescheiden gemeenten als niet meer gereformeerd, wanneer ze de nieuwe psalmberijming van 1773 bleven gebruiken en een aanvraag naar de koning stuurden om als kerk erkend te worden in de burgerlijke maatschappij. Dit waren de beide oorzaken van zijn afscheiding van de Afgescheidenen. Natuurlijk volgde nu zijn afzetting als predikant in de Chr. Afgescheiden kerken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de koning erkenning aangevraagdWat het aanvragen van erkenning als kerk betreft, al eind april 1839 had de Afgescheiden kerk van Borssele een verzoekschrift om erkenning als Christelijke Afgescheidene gemeente naar de koning gezonden. Het stuk was gedateerd Borssele 29 april 1839 en ondertekend door 35 personen; allen inwoners van de gemeente Borssele, kanton Heinkenszand, district Goes in de provincie Zeeland. We hebben het schrijven onder ogen gehadGa naar eindnoot20. en lazen erin
Aan het slot van het stuk volgden de namen van de 35 ondertekenaars, van wie 7 niet konden schrijven en van wie een ambtenaar de naam dus plaatste achter de formule ‘dit is het hand teken van ...’. Op 1 mei '39 had ‘bij indispositie (ziekte) van den burgemeester’ de assessor Dirk Wisse de namen geverifieerd. We geven ze hier door, tussen haakjes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangevuld met een aantal bijzonderheden, hoofdzakelijk geput uit het bevolkingsregister van de voormalige gemeente Borssele over de periode 1838-'50.Ga naar eindnoot21.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas bij K.B. van 2 juli 1841 no. 256 is de Chr. Afgescheiden gemeente van Borssele door de regering erkend en bij K.B. van 16-11-'45 no 81 werd de gemeente gemachtigd i.p.v. in het huis van Van de Luijster voortaan haar kerkdiensten te houden in het gebouw, gesticht op het aangekochte stuk grond, gelegen binnen Borssele kadastraal sectie B. no. 295, welke aankoop en stichting werden goedgekeurd. Als we deze namen overzien, dan blijkt dat 11 van de 17 mannen van beroep ‘arbeider’ waren en dat zich onder de overige 6 resp. een landbouwer, aannemer, dijkbaas, stoelmatter, koopman en winkelier bevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1840We schreven al, dat Van de Luijster in het najaar van 1836, toen het op Zuid-Beveland en in het hele land boeten tegen de Afgescheidenen regende, tot de overtuiging kwam dat men zoveel mogelijk het opgelegd krijgen van boeten moest voorkomen, omdat volgens de bijbel niet alleen de ‘zachte’ maar ook de ‘harde’ heren dienden te worden gehoorzaamd.Ga naar eindnoot22. We vinden hem de eerstvolgende jaren dan ook niet meer betrokken bij rechterlijke veroordelingen in Goes. Dit wil echter niet zeggen, dat hij nu in zijn woning geen godsdienstoefeningen meer liet houden, integendeel. De Afgescheiden gemeente van Borssele vergaderde geregeld bij hem - de ouderling - aan huis. Men zal zich dus aan de maximum grens van 20 personen hebben gehouden. Totdat we een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleine 4 jaar later in een vonnis van 15 augustus 1840 van de arrondissementsrechtbank te Goes - zo was toen de naam geworden - ineens weer de naam van Van de Luijster als veroordeelde tegenkomen. Wat was er dan aan de hand geweest? Laten we het eerst Van de Luijster zelf laten zeggen: ‘Zondag den 21 juni (1840) ds. Van der Meulen bij ons gepredikt, mooij weer, wel 500 à 600 menschen, met veel stichting en indruk geeindigt 's avonds om 9 uuren.’Ga naar eindnoot23. We merken hierbij op, dat na het wegvallen van ds. Budding in 1839, ds. C. van der Meulen - toen nog in Middelharnis - in de Zeeuwse Afgescheiden gemeenten zoveel mogelijk hulpdiensten was gaan verrichten. En zo had hij op die eerste zomerse zondag van 1840 in Borssele voor een grote schare mensen gepreekt. Of om het preciezer met de woorden van de rechtbank te zeggen: Het was bewezen ‘dat op zondag 21 juni 1840 in de gemeente Borssele in een gedeelte der woning van en op de hofstede van de tweede beklaagde (Van de Luijster), welk gedeelte daartoe in de schuur met banken en verdere zitplaatsen opzettelijk was ingericht’, 's morgens, 's middags en 's avonds godsdienstoefeningen, telkens met meer dan 20 personen, hadden plaats gevonden. 's Middags waren er 7 kinderen gedoopt, van wie er 5 uit Borssele kwamen, resp. één van Cornelis Steketee, Jannes Jonkheer, Gillis Dok, Jan Smallegange en Leendert SmallegangeGa naar eindnoot24.. We zijn deze 5 namen al tegengekomen in de hierboven behandelde paragraaf over het aanvragen van erkenning.
Boerderij ‘Molenzicht’ aan de Kaaiweg te Borssele, eigendom van Jannis van de Luyster in de woelige periode van de Afscheiding.
Foto: G.A. Goes. De rechtbank te GoesGa naar eindnoot25. veroordeelde Cornelis van der Meulen, wonende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Middelharnis, bij verstek tot ƒ 100,- boete. De beide andere beklaagden kregen ook elk ƒ 100,-. Het waren: Jannis van de Luijster, 51 jaar, landman, geb. Hoofdplaat, wonende Borssele Jan Steketee Cornzn., 37 jaar, aannemer van publieke werken, geb. en wonende in Borssele. Hij had bij de uitgang met een bus staan collecteren. De proceskosten bedroegen ƒ 6,29½. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1841In 1841 deelt Van de Luijster in zijn ‘Memori van byzondere voorvallen in 1841’ mee, dat ds. Van der Meulen - sedert 30 juni '41 in Goes woonachtig als predikant voor Zeeland - in dat jaar 3 zondagen bij hem in de schuur heeft gepreekt, resp. op 21 maart (9 kinderen gedoopt!), op 11 juli (Avondmaal bediend) en op 26 september '41, (de diensten werden toen gehouden ‘in 't wagenhuys in 't Uytlat’). We merken hierbij op, dat met de term ‘uytlat’ misschien bedoeld zal zijn de ‘aflat’. Een aflat is een open schuur bij een wagenschuur. De diensten van 11 juli waren ook bijgewoond door een groot aantal mensen van de ‘overkant’, of zoals hij schrijft ‘een groote schare ook van Terneusen en Breskens en Groede’, dus zowel uit oostelijk als westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Vier dagen later - 18 juli - stak ds. Van der Meulen op zijn beurt de Schelde over en preekte in Groede in het land van Cadzand, in de schuur ‘van kennissen’. Van de Luijster was ‘voor gezelschap’ mee geweest en noteerde: ‘is de eerste predikinge aldaar’Ga naar eindnoot26.. We merken op, dat hij en zijn vrouw beiden uit westelijk Zeeuws-Vlaanderen afkomstig waren, waar ze nog familie hadden wonen. Wat zijn woorden ‘de eerste predikinge aldaar’ betreft, hij zal wel bedoelen de eerste prediking van ds. Van der Meulen in Groede. De justitie legde voor dit alles geen boeten meer op, want in de herfst van 1840 was koning Willem I opgevolgd door zijn zoon Willem II, die tegenover de Afgescheidenen een veel soepeler houding aannam. Het was mee als gevolg hiervan, dat in 1841 vele Afgescheiden gemeenten door de regering werden erkend. De gemeente van Borssele bereikte dit resultaat bij K.B. van 2 juli 1841, we hebben het al gezegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1842-'46Ook voor de beschrijving van het kerkelijk leven van de gemeente te Borssele gedurende de periode 1842-'46 beschikken we maar heel schaars over de gegevens. Uit de kerkeraadsnotulen van enkele Zuidbevelandse gemeenten als die van Nieuwdorp en Goes vallen enige bijzonderheden te putten. Ook de herinneringen van Jannis van de Luijster en de notulen van de provinciale vergadering geven nog iets. Toch is de oogst maar schraal. Van het .weinige dat we vonden, geven we hier het volgende door. Eerst een passage uit Van de Luijsters memories van 1842, waarin hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons o.a. zijn godsdienstig gemoedsleven toont: ‘Den 27 april den dijkgraaf C. van Stol overleden (75 jaar), goddeloos geleefd en gestorven. Den 11 meij Jan Rottier overleden (80 jaar), is bekommerd heengegaan, maar heeft de waarheid en de gemeenschap met de waren kerk gehouden en dus alle hoope van in de zalige ruste ingegaan. Ik ben met de vrouwe op de begrafenisse geweest. Den 6 julij provinsiale vergaderinge geweest te Goes tot het examineren van de kandidaten Steketee en Gardenier. Domini H.P. Scholte op de vergaderinge geweest, alles wel afgelopen en de kandidaten 's avonds door domini Scholte bevestigd. Den 7e donderdags voor de middag ds. Scholte te Nieuwedorpe gepredikt en C. SteketeeGa naar eindnoot27. aldaar bevestigd. Den 1 sept. 's morgens om ½6 uur en moeder heel zagt ontslapen in den ouderdom van 86 jaar ½ maand met zeer veel hoop in de zalige ruste gegaan.’ Over het jaar 1843 lezen we o.a.: ‘Den 12 febr. domini Gardenier bij ons gepredikt en onder de avondtgodtsdienst over Spreuken 23 vs. 26: “Mijn zoon geef mij Uw harte”.’ ‘Den 25 febr. H. Zwieter, ouderling te Goes, zagt en zalig ontslapen in den Heere (70 jaar). Den 1 maart het overschot ter aarde besteld. Tot begraaffenisse verzogt, maar niet geweest vanwegen de sneeuw en koude. De 8 meij domini Steketee ondertrouwd met Johanna van Overbeke, oud 19 jaar. Den 26 meij het huwelijk voltrokken en door domini Van der Meulen bij openbaare predikinge 's avonds te Nieuwdorp bevestigt. Den 24 aug. Jan den Herder met Janetie van de Luijster in het huwelijk getreden en voor de kerkeraad door mij als ouderling en broer M. Naaije diacon te Groede bevestigt.’Ga naar eindnoot28. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1844Uit het jaar 1844 de volgende notitie. In de kerkeraadsvergadering van Goes van 9 januari '44 verscheen Jannis van de Luijster junior (25), lid van de gemeente te Borssele. Hij deelde mee, dat hij lust en begeerte had ‘om als Leeraar te gaan studeren’, wat de volledige goedkeuring van zijn ouders had. De kerkeraad ‘verblijdt zich over deze schoone keuze’ en wenste hem 's Heeren bekwaam makende genade en zegen toe. In de herinneringen van zijn vader lezen we op het jaar 1844: ‘Den 12 febr. Jan weggebragt na de stad (Goes) en den 13 's morgens om 8 uuren op de stoomboot na Rotterdam en 's avonds nog tot Amsterdam, 36 uuren vandaar weer op de stoomboot na Zwol en den 15 gezegend aangekomen te Ommen in Overijssel en in vrede ontfangen bij domini Van Raalte om (als) leeraar opgeleid te worden als een geroepene van den Heere’. Inderdaad is Van de Luijster junior later dominee geworden in Amerika, waarheen hij met zijn vader was geëmigreerd.
Af en toe ging ds. Steketee van het naburige Nieuwdorp ook in Borssele voor, maar wilde daar in januari '44 mee ophouden, zeker gedurende de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
winter. De Afgescheidenen van Borssele moesten maar in Nieuwdorp in de kerk komen. Dit kon best, want de afstand was niet groot. Het is waar, men had in Borssele met een schuur of wagenhuis, onverwarmd, te doen, terwijl in Nieuwdorp een echt kerkgebouw met alle gerief van dien, beschikbaar was. Het doorslaggevend motief om er in Borssele mee op te houden, was echter volgens ds. Steketee, dat er in Borssele duidelijk ‘niet veel geestelijke behoefte was aan de Prediking’. Er kwamen blijkbaar maar weinig Borsselaren onder het gehoor van ds. Steketee, als deze in Borssele voorging. De kerkeraad van Nieuwdorp was het met ds. Steketee eens.Ga naar eindnoot29. Het argument van het ontbreken van een kerkgebouw in Borssele verviel echter al het volgend jaar, want bij Koninklijk Besluit van 16 november 1845 werd de gemeente gemachtigd om in plaats van de woning van Van de Luijster, de openbare eredienst uit te oefenen in het gebouw, daartoe gesticht op het aangekochte stuk grond, gelegen binnen Borssele, kadastraal bekend sectie B. no. 295, welke aankoop en stichting tevens werden goedgekeurd. Of hier ook een verschil in ‘geestelijke ligging’ in het spel was, durven we niet beslissen. Zeker is, dat Van de Luijster zeer bevindelijk, ja ultrabevindelijk was aangelegd. Het blijkt uit één van zijn notities over het jaar 1837. Op maandag 25 juni van dit jaar had hij Andries Doesselaar - de schipper uit Zaamslag, met wie hij de vorige dag diep-godsdienstige gesprekken had gevoerd - weggebracht tot aan Driewegen (op Z.-Beveland). ‘'s Middags bij het eten uit Gods Woord van mijn zoon gelezen: Ik jage daar na of ik het ook grijpen mogt. En dat maakte diepe indruk bij Jan (zijn zoon Jannes), bij Johan Jonkheer, bij de knecht Pieter van der Maale, bij de meid Susanna Kalmijn, bij al de kinderen, ook bij de vrouwe. 's Avonds thuijs komende en de groetenisse van Anderiesje doende, begonnen allen en ik en de vrouwe weer te schreien van 6 tot half 8 uur, en mijn zoon Jan (Jannes, de latere dominee in Amerika) verzocht dadelijk (voor zichzelf) een briefje om zich af te scheiden en heeft (dit) 's avonds nog naar de (Hervormde) dominee in Borssele gebracht.’Ga naar eindnoot30. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1845-'46Het jaar 1845 was het jaar van de rampzalige aardappelziekte in Nederland. Uiteraard noemt Van de Luijster dit ook in zijn herinneringen. We citeren: ‘In aug. het begin is er ondekt beginnen worden een sterfte in de aardappelen te velde die in geen jaaren algemeen zoo mooij en geel stonden en (ze) beloofden veel. Maar de Heere bragte er een algemeen oordeel over en zij storven en wierden onbruykbaar. Alleen is er nog wat zaat overgebleven. Dat niet alleen in ons koninkrijk, maar in alle koninkrijken in Europa, ja in Amerika. Dat heeft veroorzaakt een groote armoede onder de arme stand en men wist nouwelijks in haare behoefte te voorzien. En de arme onder het oordeel verharten (verharden) meenden nu vrijheid te hebben om aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den roof te vallen (te gaan roven), zoodat op verscheidene plaatsen en personen daar al wat van geleden hebben. Maar de Heere heeft het tot geen doorbreken toegelaten. De hooge magt van regeringe heeft eenige die haar schuldig gemaakt hebben, gevangen gezet. De gemeenten ben (zijn) gelast van de overheid om haar arme(n) te onderhouwen ... de Heere heeft zijn oordelen gemengd met barmhartigheden: de winter is een lente geweest, zoodat de arme(n) heel de winter gewerkt hebben. Dat heeft verhoorzaakt een deurte (duurte) in de granen: tarwe ƒ 10,-, rogge ƒ 8,-, gerste ƒ 5,50, bonen ƒ 7,-, erwten ƒ 15,- alle de mud.’Ga naar eindnoot31. Ook in de provinciale vergadering kwam de aardappelziekte op het agendum te staan. In die van 1 april '46 sprak men ‘over de behoeften van minvermogende(n) gedurende de winter van het afgelopen jaar voornamelijk ontstaan door mislukking van de aardappelenteelt’. Door de ingezetenen van alle ‘gezindheden’ en door de plaatselijke overheden was zoveel voedsel beschikbaar gesteld, dat iedereen wat de ‘mondbehoeften’ betrof, genoeg en evenveel kon krijgen. In de praktijk bleek dit echter vel eens ongelijk uit te vallen, maar dan behoorde men zich daarover bij de autoriteiten te beklagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EmigratieIn 1846 begon ook bij een groot aantal Borsselaren het plan te rijpen om naar Noord-Amerika te emigreren. Van Raalte was al in het najaar van 1846 vanuit Arnhem met een gezelschap landverhuizers vertrokken. Ds. Van der Meulen uit Goes, die aanvankelijk ernstige bezwaren tegen emigratie had geopperd, ging echter spoedig toch overstag. En op 6 januari 1847 deelde Jannis van de Luijster in de provinciale vergadering mee van plan te zijn met ⅔ van zijn gemeente naar Noord-Amerika te verhuizen. We hebben de namen van de Afgescheiden emigranten uit Borssele kunnen achterhalen. Het waren in 1846 de volgende gezinshoofden of alleenstaande personen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1847 emigreerden de volgende Borsselse Afgescheidenen:
En in 1849:
In totaal komen we voor de periode 1846-'49 dus op 98 zielen.Ga naar eindnoot32. Tengevolge van dit ledenverlies kon de Afgescheiden gemeente van Borssele niet langer als zelfstandige kerk blijven bestaan. Maar bij welke gemeente moesten de achtergeblevenen - ongeveer 7 gezinnen, samen hoogstens 35 zielen - zich dan aansluiten? Het beste zou zijn, vond de provinciale vergadering, dat de leden uit Borssele zich bij de gemeente van Nieuwdorp voegden, en die uit Driewegen bij die van Baarland. Hoe het opnemen van de overgebleven Afgescheidenen van Borssele bij de gemeente Nieuwdorp tot stand kwam, worden we gewaar uit de aantekeningen bij de kerkeraadsnotulen van Nieuwdorp van 14 april '47. De kerkeraad van Nieuwdorp had in de kerk van Borssele een vergadering belegd, waarin de opheffing van de gemeente van Borssele zou worden besproken en geregeld. Uiteraard trad ds. Chr. Steketee van Nieuwdorp als voorzitter op. Na het laten zingen van Ps. 86:6 (‘Leer mij naar uw wil te hand'len’) en na het gebed vroeg hij de aanwezigen, die op uitnodiging van de Borsselse diaken Jan Smallegange gekomen waren, of ze vóór de opheffing van hun gemeente en vóór het zich voegen bij die van Nieuwdorp waren. Hij verbond hieraan een tweede vraag, namelijk of ze de gemeente van Nieuwdorp erkenden als de gemeente van God, en of ze ook de ambtsdragers daarvan accepteerden. Nadat ze bevestigend op deze vragen hadden geantwoord, verklaarden ze ook nog, dat ze zich zouden onderwerpen aan alles ‘wat regt en billijk mogte zijn, waarop zij dan ook zijn aangenomen als lidmaten van Nieuwdorp’. Jan Smallegange - die een paar jaar later ook de oceaan zou oversteken - werd als diaken overgenomen. En dan volgt ineens een onthutsende constatering: ‘Bij verder onderzoek bleek, dat hoewel de gemeente (Borssele) meer dan 10 jaar bestaan had, er geen aanteekeningen van hetgeen in dezelve voorgevallen was, op eene behoorlijke wijze gehouden waren door degenen die vertrokken waren naar America. Zoo dat er geen Notulen zijn overgebragt; ook was er geen ordentlijk doop- en lidmatenboek noch van de ontvangst en uitgaaf der gemeente’! Toen we dit lazen, stonden we perplex. Aan de toch broodnodige organisatie van het kerkelijk leven, had Van de Luijster - want hij was de hoofdfiguur - zich dus weinig gelegen laten liggen. Nooit een notulenboek aangelegd, geen doop- en lidmatenboek, geen kasboek, niets! We | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen het haast niet geloven. Zou hij het kerkelijk archief meegenomen hebben naar het dorp Zeeland in Michigan (Amerika), waarvan hij één van de stichters was? Dan is er enige hoop, dat het nog eens gevonden wordt. Of was hij in wezen zo'n conventikel-man gebleven, dat hij gewoon geen oog had voor het belang van een kerkelijke administratie? Nee, dat kan toch ook niet, want op de provinciale vergaderingen was hij geregeld als afgevaardigde aanwezig, en daar kreeg hij toch telkens te maken met kerkordelijke problemen in andere gemeenten en met de manier waarop deze het beste konden worden opgelost. Dat de archivalia van de eerste 10 jaar van de Afgescheiden gemeente te Borssele niet te vinden zijn of nooit geschreven zijn, valt zeer te betreuren. Wel blijkt, dat er in de korte periode vanaf de emigratie tot 5 maart '47 was ontvangen ƒ 40,62 en uitgegeven ƒ 41,06 ‘zoodat bij de vernietiging der Borsselse gemeente’ en het opgaan daarvan in die van Nieuwdorp, er nog een tekort was van 44 cent.Ga naar eindnoot33. Toen was er dus blijkbaar wel boek gehouden. Het kerkgebouwtje van Borssele kon niet door de kerkeraad van Nieuwdorp worden overgenomen. De manier waarop het geld ervoor was gegeven, maakte dit onmogelijk. Het was namelijk eigendom van aandeelhouders. Verder werd nog bepaald, dat de overgeblevenen, ongeveer 7 gezinnen, samen hoogstens 35 zielen, in hun eigen kerkgebouwtje konden kerken. 's Morgens was het dan leesdienst maar 's middags moesten ze de kerkdienst in Nieuwdorp bijwonen. Eén zondagmiddag per maand ging ds. Steketee naar Borssele om te preken, wat al spoedig verslapte tot minder diensten per jaar. Pas in 1898 is de gemeente van Borssele opnieuw zelfstandig geworden. Vanaf april '47 moeten we dus de lotgevallen van de Afgescheiden Borsselaren in het archief van de gemeente Nieuwdorp zoeken. Daarin is dan ook wel wat te vinden. Begin 1848 was ‘met goede getuigschriften’ uit Groede overgekomen en in Borssele komen wonen de ‘opziener’ Adriaan van Overbeeke, schoonvader van ds. Steketee van Nieuwdorp. Daar nam de kerkeraad hem zonder bezwaar als ouderling over.Ga naar eindnoot34. De Borsselaren hoorden nu immers bij de gemeente van Nieuwdorp. Haast vanzelfsprekend werd hij preeklezer in het kerkje te Borssele, dat echter (nog) geen eigendom van de kerkeraad van Nieuwdorp was geworden. In die functie verwierf hij zich enig gezag in het dorpje. Jammer was dat het kwam tot een soort zich afzetten tegen de Nieuwdorpers, die Borssele zouden verwaarlozen, enz. Dit leidde tot een slepend conflict met ups en downs, maar met het uiteindelijk gevolg, dat Van Overbeeke zich aan opzicht en tucht van de kerkeraad te Nieuwdorp onttrok. Al in 1852 had hij ontheffing als ouderling gevraagd en de kerkeraad had hem die ‘om scheuring te ontwijken’ dan maar verleend.Ga naar eindnoot35. Maar toch was dit niet de oplossing. Want enkele jaren later lezen we in de notulen, dat A. van Overbeeke en echtgenote ‘in onttrekking en vijandschap blijven voortleven’.Ga naar eindnoot36. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij had zijn aanhangers. Nu hij ‘vrij’ was, ging hij ook ‘vrij’ doen. Dit had hij trouwens al geregeld gedaan. Hij nodigde allerlei sprekers uit, die - zoals het heette - aan de oude waarheid vasthielden. En zo belandden de Borsselaren in het krachtenveld van ‘Ledeboeriaanse’ opvattingenGa naar eindnoot37., vooral van ds. Daan Bakker uit 's Gravenpolder. Op de classisvergadering van mei '64 in St. Annaland gehouden, was Borssele vertegenwoordigd door ouderling Adriaan van Overbeeke. In november 1859 kwam het tot een scheuring in Borssele, waarin diaken A. de Muijnck ook een rol speelde. We worden het gewaar uit de kerkeraadsnotulen van Nieuwdorp van september en november 1859. In september 1859 constateerden de kerkvisitatoren S.O. Los en A. de Bruijne, dat in Nieuwdorp alles in orde was, maar dat de kerkeraadsleden het ‘verbindingsformulier aan de belijdenis’ nog niet hadden ondertekend. Tien dagen later werd dit alsnog gedaan. Het was blijkbaar nodig, want er hing iets in de lucht. Wat het was, werd enkele maanden later duidelijk, toen ouderling P. de Maaker, die onder Borssele woonde, een stuk had ontvangen, ondertekend door G. van Vijven, A. Zwemer, M. de Vriend,Ga naar eindnoot38. Kornelis Fraanje, nog een K. Fraanje en A. de Muijnck. Hierin verklaarden deze personen zich niet langer als lidmaten van de Chr. Afgesch. Geref. gemeente van Nieuwdorp te beschouwen.Ga naar eindnoot39. De kerkeraad overwoog, dat het‘stout gedrag’ van de ondertekenaars ‘al maanden lang openbaar was geworden’, namelijk dat ze zich in feite al lang onttrokken hadden, en was van oordeel dat hun optreden ‘hoogst zondig en strafwaardig’ was. Men besloot hen ‘aan het oordeel des Heeren over te laten’, omdat ‘alle kerkelijke handelingen met ons eigenwillig door u zijn afgesneden’. Twee maanden later verscheen echter Cornelis Fraanje in de kerkeraadsvergadering, die zich ‘met anderen van Borssele’ aan de kerk had onttrokken. Hij had ‘kort na de scheuring waarin hij gevallen of mede gesleept was geworden’ berouw gekregen en werd nu met algemene stemmen weer opgenomen in de gemeenschap van de kerk van Nieuwdorp.Ga naar eindnoot40. Dat het bij bovengenoemde onttrekkingen vooral ging om de behoefte aan zeer bevindelijke preken, blijkt uit de notulen van 7 september 1860. Daarin lezen we, dat Abraham Jasperse zich onttrok, omdat hij ‘meer leven in de schuurpreken heeft’. We hebben hier te doen met de invloed van de oefenaar Daniël Bakker, waarover we o.a. in het hoofdstuk over Baarland meer hebben geschreven. |
|