De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 1. De classis Zwolle
(1984)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |||||||||
XI Wanneperveen-DinxterveenWanneperveen is een streekdorp, ontstaan door vervening en liggend in een uitgestrekt meren- en plassengebied, ongeveer 10 km ten oosten van Vollenhove. Het moeilijk toegankelijke veengebied van Wanneperveen was verdeeld in een Wester-, Middel- en Oosterkluft. De aard van het landschap - veel veenplassen en moerassen - bracht mee, dat de kerkgangers van veraf gelegen boerderijen zondags tussen de morgen- en middagdienst in het ‘kerkenhuysje’ (een gebouw tegen de kerk) overbleven. Dit moest ook wel. In de 18e eeuw klaagde een predikant eens, dat het hem zeer moeilijk viel 's winters door regen en wind, door modder en slijk tweemaal per zondag heen en weer naar de kerk te gaan en dan met natte en koude voeten te staan preken en catechiseren. Natuurlijk waren ook zijn hoorders aan dergelijke ongemakken blootgesteld. Voor het afleggen van huisbezoek had de predikant de beschikking over een ‘kerkboot’, een roeiboot, die eigendom van de kerkvoogdij was.Ga naar eindnoot1. | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
Omstreeks 1845 telde Wanneperveen 660 inwoners, bijna allen hervormd. Tot het dorpsgebied werd ook het gehucht Schutsloot en Zandbelt gerekend. Dinxterveen grenst onmiddellijk aan Wanneperveen en telde in 1840 circa 400 inwoners. Ze behoorden kerkelijk (hervormd) tot de gemeente te Kolderveen (Dr.) - 5 km ten noordwesten van Meppel gelegen. | |||||||||
Processen-verbaal in 1835In 1835 was het ook in Wanneperveen en Dinxterveen kerkelijk onrustig geworden. De uitgaande brieven van burgemeester J.H. Kaempff met bijgevoegde processen-verbaal en vonnissen van de rechtbank van eersten aanleg te Zwolle leveren ons voldoende bewijs en zeer bruikbaar illustratiemateriaal. De burgemeester schreef aan de Officier van justitie te Zwolle, dat op donderdagavond 12 februari 1835 in Dinxterveen door ‘zeker onbevoegd persoon’ Jetse BottingaGa naar eindnoot2. wonende te Meppel, ‘op de publieke weg’ voor een talrijke menigte een verboden oefening was gehouden. Gelukkig was door het optreden van de plaatselijke politie alle wanorde voorkomen, maar het viel te verwachten, dat de oefenaar ‘door de toegevloeide menigte uitgelokt’, spoedig terug zou komen om ‘daardoor eigen voordeel te bejagen, zwaarmoedige en ligtgelovige menschen beangst te maken’, zodat zijn doen aanleiding kon worden ‘tot verstoring der rust en het plegen van ongeregeldheden’. De burgemeester vroeg advies hoe in zulke gevallen te handelen.Ga naar eindnoot3. Het zou twee maanden duren, voordat het eerste proces-verbaal door veldwachter Hendrik van Veen en de plaatselijke bode Egbert Mans werd opgemaakt. Beiden hadden ‘met eigen oren’ gehoord, dat op zondagmiddag 12 april 1835 omstreeks 3 uur in Dinxterveen bij de kastelein-veehouder Klaas van den Berg junior aan huis, een psalmvers werd gezongen. Ze hadden op de gesloten deur geklopt, waren binnengelaten en hadden (fijngevoelig) gewacht tot het zingen ophield. Vervolgens was Jetse Bottinga opgestaan en had gezegd: We zullen met onze godsdienstoefening een begin maken. We zijn immers maar met 19 personen! (boven de 20 personen mocht het zonder toestemming niet); waarop Klaas van den Berg, op de beide politie-mannen wijzend, nog spottend had gezegd: Zijn er niet meer? Nu nam de veldwachter het woord en vroeg aan Klaas van den Berg of hij ook permissie van de burgemeester had. Dit bleek niet het geval te zijn en toen alle neuzen waren geteld, kon de veldwachter noteren, dat er, de heer des huizes, zijn vrouw Elizabeth van der Kolk, drie kinderen en oefenaar Bottinga meegerekend, in totaal 25 personen in huis in de tapkamer aanwezig waren. De volgende dag typeerde de burgemeester in een brief aan de Officier van justitie in Zwolle, Jetse Bottinga, boekverkoper te Meppel, als ‘een | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
bekend aanhanger der Leerstellingen van de Kok, die hij hier en in deze omstreken met ijver zoekt te verspreiden’. Burgemeester Kaempff bleef op zijn qui-vive. Een paar dagen later moest er opnieuw proces-verbaal worden opgemaakt, want de veldwachter en zijn assistent hadden op woensdagavond 15 april '35 ontdekt, dat er bij kastelein Klaas van den Berg al weer een godsdienstoefening werd gehouden. Op de vraag van de veldwachter aan de kastelein of hij van de burgemeester permissie had gekregen zijn huis voor een godsdienstoefening beschikbaar te stellen, kwam het verrassende antwoord: ‘ik houd geen oefeningen’. Natuurlijk reageerde de veldwachter met de woorden: ‘Wat dan?’, waarop de kastelein verklaarde: ‘Ik houd een bijeenkomst en heb permissie van den Koning der Koningen’. Uiteraard stuurde de burgemeester ook dit proces-verbaal op aan de bevoegde justitiële instantie te Zwolle, vergezeld van een begeleidend schrijven, waarin hij aan zijn bezorgdheid over de gang van zaken uiting gaf met o.a. de volgende woorden: ‘De gevaarlijke Leerstellingen, welke door die persoon (Bottinga) verspreid worden en alhier meer en meer veld winnen, moeten noodwendig het ongeluk van vele huisgezinnen veroorzaken, en hebben alzo een zeer nadelige strekking voor de Burgerlijke maatschappij; waarom ik hartelijk wens, dat U.E. door meer gestrenge middelen dan die welke ik heb kunnen of durven nemen, de aanvoerders en medewerkers van zodanige ongeoorloofde bijeenkomsten hun welverdiende straf zal doen ondervinden. Zijnde het ook naar mijn wijze van zien het enige middel om in dezen een eind te krijgen en alle toegeeflijkheid slechts geschikt om hen in de dwaze waan te versterken dat het bestuur volstrekt geen regt heeft hen met geweld het houden van zulke bijeenkomsten te beletten’. Vier dagen later - op zondag 19 april 1835 - moest veldwachter H. van Veen met zijn helper Egbert Mans al weer in actie komen. Ze hadden 's middags ongeveer half 3 bespeurd, dat er in Dinxterveen bij de veehouder Jacob Gerrits Ellen in huis ‘Eredienst wierd gehouden’. Dus zij ernaar toe! Daar aangekomen, vonden ze de deur gesloten; op hun verzoek open te doen, kregen ze een weigerend antwoord ‘waarna wij het raam inklommen’. Mans vroeg aan Ellen of hij toestemming van de burgemeester had om in zijn huis oefeningen te houden, waarop deze antwoordde: ‘Ik heb dezelfde permissie als Klaas van den Berg, namelijk van de Koning der Koningen’. De veldwachter stelde nu op zijn beurt de vraag aan Jetse Bottinga of hij toegelaten was tot het geven van onderwijs in de Godsdienst, en verrassend luidde diens reactie ‘O ja’, waarop Bottinga art. 28 van de Nederlandse geloofsbelijdenis had voorgelezen. Hij zei er nog bij: ‘Dit is mij bewijs en admissie genoeg’. De volgende dag werd de Officier bij de rechtbank in Zwolle ook van dit proces in kennis gesteld, terwijl de burgemeester er schriftelijk aan | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
toevoegde: ‘Het laat zich aanzien, dat er van mijn zijde spoedig geweld gebruikt zal moeten worden om in zodanige bijeenkomsten te kunnen komen, omdat de aanvankelijke weigering om de deur te openen wel spoedig door finale weigering tot het verlenen van toegang aan de Politie beampten gevolgt zal worden, waardoor het nemen van gestrenger middelen onvermijdelijk wordt; temeer daar ik geinformeerd ben, dat de leden van dit gezelschap, dat meer en meer toeneemt, overeen zijn gekomen om gezamenlijk alle nadelen hieruit profluerende (voortvloeiend), te voldoen. In de hoop, dat U.E. voor een spoedige dagvaarding en condemnatie (veroordeling) der schuldigen zoveel mogelijk zal gelieven te zorgen, heb ik de eer te zijn De Burgemeester van Wanneperveen en Dinxterveen.
Slechts 3 dagen later - woensdag 22 april '35 - was het 's avonds om 9 uur weer hetzelfde, nu bij Barteld Egberts Wildeboer aan huis, een arbeider wonende in Dinxterveen. Ook daar was Jetse Bottinga de voorganger, in een samenkomst van 20 personen. De volgende zondagmiddag - 26 april '35 - was het opnieuw raak. Nu vergaderde men weer bij Jacob Gerrits Ellen thuis. De agenten waren er omstreeks 3 uur weer op af gegaan, hadden buiten de deur gewacht tot het gebed was afgelopen, en stelden Ellen weer de gebruikelijke vraag of hij permissie van de burgemeester had. Geïrriteerd had de gevraagde gereageerd met de woorden: ‘Dat duivels gemaal gaat alle weken aan, dat weet gij immers wel’ (dat hij geen toestemming had). En oefenaar Bottinga had erbij gevoegd: ‘Zeg tegen uw burgemeester, dat zo lang de Leraars leugentaal verkondigen, wij ons werk voortzetten en wij zullen uw burgemeester verklagen (aanklagen), dat hij onze godsdienstoefening iedere keer verstoort’. In de begeleidende brief bij het proces-verbaal schreef de burgemeester nog eens, dat het nu toch wel duidelijk was, dat de leiding en de bezoekers van die vergaderingen van plan waren zonder de vereiste vergunning ‘met kragt en ijver de versprijding hunner schadelijke leerstellingen door te zetten en het bestuur tegen te werken’. Inderdaad ging nu (eindelijk) de justitie ingrijpen. Aan de burgemeester werd verzocht nog enige namen van getuigen op te geven om deze op 7 mei te kunnen dagvaarden. Hij voldeed onmiddellijk aan het verzoek en noemde tevens de data waarop en in wiens huis de te noemen getuigen in de samenkomst aanwezig waren geweest.Ga naar eindnoot4. Intussen gingen de godsdienstoefeningen nog gewoon door. Op zondag 3 mei '35 leidde Jetse Bottinga weer een oefening bij Jacob Gerrits Ellen in Dinxterveen. Op de stereotiepe vraag van de veldwachter of hij ook een vergunning kon tonen, had Ellen niet eens meer geantwoord; de vergadering had dadelijk ‘een Godsdienstig Psalmgezang aangeheven’. Maar dan gaat de rechtbank van eersten aanleg te Zwolle zich actief met de zaak bemoeien. Burgemeester Kaempff kon tevreden zijn. Nu | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
werd er tenminste ingegrepen en was het met het beledigend negeren van zijn politie-mensen gedaan. Op donderdag 7 mei moest Klaas van den Berg junior, oud 38 jaar, van beroep kastelein, geboren en wonende te Dinxterveen, in Zwolle voor de rechtbank verschijnen. Hij had zich te verantwoorden voor het feit, dat hij op 12 en 15 april zijn huis zonder wettige vergunning beschikbaar had gesteld voor het houden van een godsdienstoefening. De eerste getuige, die aan het woord kwam, was Jan Harmannus Timmerman, 26 jaar, arbeider te Dinxterveen. Deze verklaarde, dat hij op 12 april de godsdienstoefening bij Klaas van den Berg had bijgewoond; dat de deur los was geweest en dat er niet meer dan 19 mensen in het vertrek waren toegelaten; dat er ook borrels werden gedronken, maar dat hij er niet naar toe was gegaan om een borrel te drinken, maar om een oefening bij te wonen. De tweede getuige, Roelof Hendriks Hoorn, 50 jaar, landbouwer, wonende te Dinxterveen sprak in gelijke geest, en zei er nog bij, dat hij van te voren wist, dat er bij Van den Berg in de tapkamer een godsdienstoefening zou worden gehouden, en dat er ook wel een borrel werd gedronken. De derde getuige Albert Martens (van Oosten), 57 jaar, daghuurder te Dinxterveen, en de vierde getuige Berend Derks Pluim, 28 jaar, landbouwer te Dinxterveen, verklaarden ongeveer hetzelfde. Ook Jacob Gerrits Ellen, 36 jaar, veehouder, geboren en wonende te Dinxterveen, moest voor de groene tafel verschijnen, omdat hij op 19 april het houden van een godsdienstige vergadering had toegelaten. De eerste getuige, Klaas Wolters Hoorn, 31 jaar, landbouwer te Wanneperveen, was op 19 april bij Ellen in huis geweest, waar Jetse Bottinga een oefening leidde. Er was niet gecollecteerd, maar er stond wel een kom, waarin ieder ‘naar welgevallen’ zijn gave kwijt kon. De huisgenoten niet meegeteld waren er 19 hoorders aanwezig. De tweede getuige Gerrit Dunnewind, 54 jaar, daghuurder te Dinxterveen, sloot zich bij de vorige spreker aan. Ook Barteld Egberts Wildeboer, 42 jaar, geboren en wonende in Dinxterveen, moest zich in Zwolle verdedigen, omdat hij op 22 april zijn huis voor een oefening beschikbaar had gesteld. Als getuigen traden op Margje Frederiks Berends, 24 jaar, arbeidster te Dinxterveen; Hendrik Geert van Urk, 20 jaar, veehouder te Dinxterveen; Hendrik van Veen, 30 jaar, veldwachter te Wanneperveen, en Egbert Mans, 44 jaar, plaatselijke bode te Wanneperveen. Enkele weken later deed de rechtbank te Zwolle uitspraak, met 3 vonnissen, die erop neerkwamen, dat Van den Berg, Ellen en Wildeboer alle drie werden vrijgesproken, omdat niet bewezen was, dat in hun respectievelijke woningen met meer dan 20 personen was vergaderd.Ga naar eindnoot5. De rechterlijke instanties hielden zich intussen officieel aan de regel, dat godsdienstige samenkomsten gehouden met minder dan 20 personen, niet | |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
werden beboet. | |||||||||
KerkinstitueringIn Wanneperveen-Dinxterveen is wellicht al in november 1835 een Afgescheiden gemeente ontstaan. In een schrijven aan de burgemeesterGa naar eindnoot6. gaat het over een op dinsdag 24 november 1835 bij Klaas van den Berg aan huis gehouden godsdienstoefening, waarin niemand minder dan ds Hendrik de Cock de leiding had gehad. De veldwachter had hem gerapporteerd, dat behalve de 18 personen door hem in huis geteld, nog minstens 4 personen voor een raam van het vertrek, waarin de godsdienstoefening werd gehouden, hadden staan luisteren, nl. Albert Fransen, Harm Nagelaar, beiden van beroep koopman, Jannes Bouwknegt, veehouder, en Jan Bouwknegt, arbeider, van wie al drie als getuigen door de vrederechter te Vollenhove waren gehoord. Een zekerder bewijs van het bestaan van een Afgescheiden gemeente in Wanneperveen-Dinxterveen is een adres van de Gereformeerden in Overijssel en Gelderland aan de Koning gezonden en gedateerd 21 december 1835. Voor Wanneperveen hadden getekend de ambtsdragers R.H. Hoorn en K. van den Berg jr., beiden wonende te Dinxterveen. De burgemeester van Wanneperveen en Dinxterveen kreeg van de Gouverneur opdracht inlichtingen over beide personen te verstrekken, wat hij als volgt deed: Roelof Hendrik Hoorn, veehouder, behoort tot de gegoede ingezetenen. Hoewel hij dikwijls ‘gebrek aan contante gelden’ had, bezat hij ‘in evenredigheid van veele andere alhier’ veel landerijen. ‘In het afgelopen jaar heeft hij van zijn betrekking als ouderling van de Herv. Gem. te Kolderveen, waaronder Dinxterveen kerkelijk behoort, afstand gedaan,Ga naar eindnoot7. en is, met de na te noemene Klaas van den Berg de Jonge, de eerste geweest, die aanleiding gegeven heeft tot die heilloze tweedragt in het Godsdienstige, welke hier meer en meer toeneemt, en die toen in de afgelopen herfst de gewezen predikant de Kock alhier verscheen, om voorlopige ondernemingen tot het oprigten eener nieuwe gemeente of genootschap daar te stellen, zich verder door denzelven als ouderling liet benoemen. Klaas van den Berg de Jonge is van bedrijf veehouder en kastelein; verkeert in minder gunstige omstandigheden, is belast met de zorg voor een talrijk gezin, heeft in de laatste dagen van december jl. deze gemeente verlaten en is zijn domicilie - althans in naam - te Kolderveen, prov. Drenthe gaan vestigen. ‘Deze heeft zich, als een medevoorstander zijnde tot oprigting van een nieuw genootschap, van de kerk te Kolderveen afgescheiden en zich door de Koek tot diaken laten benoemen’. Het aantal afgescheidenen bedraagt 13 personen, die - en dat moest er vooral bij - ‘over het geheel uit de min gegoede klasse bestaan’. Doelend op de oefenaars, rapporteert de burgemeester verder: ‘Indien | |||||||||
[pagina 277]
| |||||||||
men oordelen mag naar de geest, welke hier meer en meer begint te heerschen en die door dusgenoemde oefenaars, bestaande uit allerlei soorten van menschen, zoowel mannen als vrouwen, welke uit omliggende gemeenten hier gedurig verschijnen, maar al te veel versterkt wordt en die, zoals wij gedurig onderrigt worden, hun hoofdwerk maken om de menschen tegen elkander, en vooral tegen de predikanten op te zetten’, dan zou - aldus de burgemeester - bij het geven van meer vrijheid van godsdienstoefening het aantal van hun zogenaamde ‘Eerediensten’ aanmerkelijk toenemen. Maar nooit in die mate, dat ze in staat zouden zijn een eigen kerkgebouw met een eigen predikant te bezitten en dan ook nog voor hun armen te zorgen. Hoogstens konden zij ‘een ellendig oefenaar’ benoemen en een deel van een huis huren om daarin hun kerkdiensten te houden. | |||||||||
Plaatselijke kerkgeschiedenisUit de geschiedenis van de beginjaren van de Afgescheiden kerk in Wanneperveen-Dinxterveen is ons heel weinig bekend. In de hervormde kerkeraadsnotulen van maart 1838Ga naar eindnoot8. vonden we een klacht over oefeningen gehouden op de Zandbelt en in de Westerkluft. De kerkeraad besloot de zaak nauwkeurig te onderzoeken met als resultaat, dat vastgesteld kon worden, dat er in de loop van de winter minstens acht keer oefeningen waren gehouden op Schutsloot en twee keer in het Westeind van Wanneperveen. Verschillende onbevoegde oefenaars - woonachtig buiten de gemeente - waren daarin voorgegaan. Dat ze tot de Afgescheidenen behoorden, was niet duidelijk geworden, maar wèl dat ze geen voorstanders waren van de godsdienstoefeningen in de hervormde kerk. Die oefeningen waren echter vanzelf opgehouden, omdat de oefenaar, die het meest in Schutsloot voorging, een man bleek te zijn, die een onchristelijk leven leidde en zo in discrediet was geraakt.Ga naar eindnoot9. | |||||||||
KruisgemeenteIn het begin van de jaren '40 begon het minder goed te gaan in de Afgescheiden gemeente van Wanneperveen-Dinxterveen. Twist en tweedracht zetten ook deze gemeente in brand, een scheuring volgde. Het grootste deel ging over naar de Kruisgezinden. Was het op de Provinciale vergadering van de Afgescheidenen, in juli 1843 gehouden, al opgevallen, dat er uit Wanneperveen geen afgevaardigde was verschenen, al een jaar later (december 1844) werd genotuleerd: ‘de gemeente Dinxterveen is nabij de verwoesting’. En een klein jaar verder (november 1845) lezen we: ‘In Dinxterveen is het nog even ellendig gesteld’. Een ingestelde commissie van onderzoek kwam zelfs tot de conclusie, dat het het beste was de gemeente maar op te heffen ‘ten einde aan de verdere ellenden een einde te maken’. Inderdaad werd de Afgescheiden gemeente ontbonden. Maar in hetzelfde jaar (1845) blijkt er in Wanneperveen-Dinxterveen onder leiding | |||||||||
[pagina 278]
| |||||||||
van Roelof Hendriks Hoorn een Kruisgemeente te zijn ontstaan, die een aantal jaren haar afgevaardigden naar de Algemene kerkelijke vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis stuurde. In 1853 beriep en kreeg de gemeente zelfs een eigen dominee: Derk Jans Vos, afkomstig uit Bergum (Fr.) Na bij zijn opleiding in veel verwikkelingen verward te zijn geraakt, werd hij als Chr. Afgescheiden proponent in Midwolda (Gr.) beroepen. Door allerlei strubbelingen tussen de Friese en Groningse provinciale vergadering kwam er niets van zijn peremptoir examen, zodat hij nog steeds niet ‘volledig’ dominee was. Tot overmaat van ramp verloor hij in Midwolda zijn prestige door de beschuldiging van ‘onzedelijkheid in den wandel’, en voorbij was zijn kans om in Midwolda Afgescheiden predikant te worden. Een deel van de gemeente in Midwolda koos echter zijn partij en noemde zich: ‘de oud-orthodoxe gemeente van Midwolda’. Ze nam contact op met de Kruisgezinden en nu ging het met Vos in snel tempo voorwaarts. Vos slaagde voor zijn examen en een paar dagen later (januari 1852) werd hij door ds Plug van Zwartsluis in Midwolda als predikant bevestigd.
De nieuwe Kruisgemeente te Midwolda was echter maar heel klein en financieel uitermate zwak. Ze kon ds Vos dan ook niet onderhouden en noodgedwongen moest hij proberen een andere gemeente te vinden. Dit lukte! De Kruisgemeente van Wanneperveen beriep hem en op 5 april 1853 was het weer ds Plug van Zwartsluis, de consulent van Wanneperveen, die hem als predikant aldaar bevestigde. In zijn nieuwe gemeente trof hij de ons reeds bekende ouderling Roelof Hendriks Hoorn aan. Helaas kon deze het al spoedig niet met zijn dominee vinden. Nog voor het eind van het jaar was het helemaal mis. De zaak kwam op de classis in november '53 in Wanneperveen gehouden. Deze bagatelliseerde de klachten over onrechtmatigheid van ds Vos en wist zelfs een (tijdelijke) verzoening tussen ds Vos en zijn ouderling Hoorn te bereiken. Maar helaas, nog geen week later liep het al weer fout. De genabuurde gemeente Zwartsluis werd ook in de zaak gemoeid. Ze kreeg een brief van ds Vos van Wanneperveen te behandelen met het verzoek toestemming te geven om ouderling Hoorn te censureren, omdat deze zich niet aan de classis-uitspraken stoorde, op zondag niet meer in de kerk kwam en doorging met het ‘blameren’ van ds D.J. Vos. De kerkeraad van Zwartsluis gaf haar toestemming. Ook op de classis verloor Hoorn het, evenals op de Algemene vergadering van de Kruisgezinden op 1 augustus 1854 en volgende dagen te Rotterdam gehouden. Deze was van oordeel, dat ouderling R. Hoorn ‘groot ongelijk heeft’. Namens de vergadering werd hem een brief geschreven, die als ‘bijlage’ in de gedrukte notulen staat opgenomen. Daarin lezen we, dat Hoorn om 4 redenen schuldig was: | |||||||||
[pagina 279]
| |||||||||
Hield de Algemene Vergadering in Rotterdam dus duidelijk ds Vos de hand boven het hoofd en kreeg ouderling Hoorn de schop, nog voor het einde van de synode namen de gebeurtenissen een voor ds Vos rampzalige wending. Hij was door het lot aangewezen in de slotzitting een predikatie te houden. En Kruisgezinde dominees behoorden uit de Geest te spreken, los van het blaadje. Maar ongelukkigerwijs nam ds Vos voor de gelegenheid een veel te moeilijke tekst (Ps. 68:14). Of hij daar opkwam, door de bijbel op een willekeurige plaats open te laten vallen, we weten het niet, maar zeker is wel, dat het een volkomen mislukking werd. Tot ergernis van vele synode-leden maakte ds Vos van zijn preek zo'n ratjetoe, dat niemand er nog een touw aan kon vast knopen. Het werd zulke baarlijke nonsens, dat men hem a.h.w. dwong met zijn preek te stoppen. Nu begrepen sommige leden van de vergadering ineens, waarom er in Wanneperveen zulke grote bezwaren tegen de prediking van ds Vos leefden. Ook uit andere plaatsen waren zeer ongunstige berichten over de kanselgaven van ds Vos overgewaaid. De synode besloot in te grijpen, en de slotzitting nog één dag uit te stellen om zo gelegenheid te hebben over het geval-Vos te spreken. Het eindoordeel was ‘dat de man onbekwaam is om een gemeente te stichten’, en men gaf hem de raad naar ‘een andere staat des levens’ uit te zien, dus een andere werkkring te zoeken. Binnen een maand moest die gevonden zijn; anders ging de classis met hem handelen! Arme ds Vos. Hij hield de eer aan zichzelf, nam ‘ontslag’ als dominee en onttrok zich tegelijk aan de Gemeente onder het kruis.Ga naar eindnoot10. Dit laatste is de reden, dat we in de gedrukte notulen van de Algemene vergadering van 1854 nog een tweede bijlage aantreffen, bestemd voor alle Gereformeerde gemeenten onder het kruis. De vergadering gaf hem daarna (!) ontslag als Leeraar, zowel als lidmaat en voegde er de waarschuwing aan toe, dat elke classis voorzichtig moest zijn met het toela- | |||||||||
[pagina 280]
| |||||||||
ten van predikanten uit andere kerkelijke gezindheden, omdat ‘de meesten hunner onder bedoelingen van vleeschelijke voordeelen werkzaam zijn’, en zo niet anders dan moeite en ellende in de kerk veroorzaken. De volgende voorbeelden werden aangehaald: ‘Ja, laat ons ook toezien, om door de sterkste betuiging hunner woorden niet misleid te worden; want laat ons bedenken, dat een S.M. Flesch betuigde, zich door Gods Geest aan de Gemeente onder 't Kruis verbonden te gevoelen, hetwelk hij nooit gevoeld had bij de Afgescheidenen. Dit betuigde hij op de Klassis te Rotterdam in Mei 1853. W.H. van Leeuwen ijverde zeer tegen de Afgescheidenen en onderteekende met ons den eed van getrouwheid op de Verg, te Zwartsluis, Sept. 1852. En D.J. (de) Vos wilde liever zijn hoofd verliezen, dan trouweloos worden of zich immer met de Afgescheidenen vereenigen, waarvan hij zoo veel ellende mededeelde. Tot bewijs strekken zijne brieven. Dus, Broeders! gelooft niet eenen iegenlijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; doch de Heere geve ons verstand in alle dingen’. w.g. C. van den Oever, Praeses N. Wedemeijer, Scriba.
Een tegenstander van ds Vos in Wanneperveen was ook W. Pieffers, die hem ervan beschuldigde in zijn preken veel te scherpe uitdrukkingen te gebruiken, waardoor de gemoederen verbitterd raakten. Daarom kwam Pieffers niet meer in de kerk en bedankte in maart 1854 voor zijn lidmaatschap. In mei 1855 werd op de classisvergadering geklaagd, dat er in de gemeente Wanneperveen leden waren die ‘zich bestendig aan de Godsdienstoefeningen onttrekken’ en de conclusie luidde: ‘In Wanneperveen gaat alles ordeloos toe.’ Daarna verdwijnt Wanneperveen uit de rij van de georganiseerde Kerken onder het Kruis. |
|