De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 1. De classis Zwolle
(1984)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||
VIII RouveenA. Het beginDe burgerlijke gemeente Staphorst telt drie kerkdorpen, Staphorst in het midden, resp. aan de west- en oostkant geflankeerd door Rouveen en IJhorst. Staphorst - enkele km ten zuiden van Meppel - is het hoofddorp; daar staat ook het gemeentehuis. Rouveen ligt aan weerszijden van de straatweg naar Staphorst, waarin het haast onmerkbaar overgaat. Tot op de huidige dag hebben zich binnen deze gesloten dorpsgemeenschap veel tradities gehandhaafd. In veel opzichten lijken Rouveen en Staphorst op elkaar. Wie de dorpen doorrijdt valt onmiddellijk de kleurrijke klederdracht en de beschildering van de boerderijen op (groene schuurdeuren, blauwe vensterbanken en witte kozijnen). IJhorst - 5 km ten noordoosten van Staphorst - is een oud en zeer verspreid liggend boerendorpje met slechts enkele honderden inwoners, bijna allen hervormd. Ze hoorden bij de gecombineerde hervormde gemeente IJhorst-De Wijk (Dr.). De kerk - in 1823 geheel vernieuwd -staat in IJhorst, waar de bewoners wat anders geaard zijn dan in Staphorst en Rouveen. In IJhorst is niet veel Afscheiding geweest. Evenals zovele gemeenten in noordwestelijk Overijssel hebben Staphorst en vooral ook Rouveen vreselijk geleden van de verschrikkelijke watersnood van februari 1825. Deze calamiteit is wel eens één van de oorzaken genoemd, die 10 jaar later het ontstaan van de Afscheiding zou hebben bevorderd. Want velen zagen die watersnood als een straf van God voor de zonden van land en kerk; ja, ook van de kerk, die in de greep van een onschriftuurlijke organisatie was gekomen en die aan de steeds verder opdringende leervrijheid geen weerstand meer durfde bieden. Omdat de Afscheiding in Rouveen een veel grotere omvang heeft aangenomen dan in Staphorst, wijden we nu eerst een hoofdstuk aan de Afscheiding in Rouveen.
De hervormde kerk te Rouveen behoorde tot de classis Zwolle en de ring Hasselt. Die ring telde zes gemeenten, die we voor een beter overzicht van de omgeving hier alle noemen met toevoeging van zielental en aantal belijdende leden in 1836: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||
De lezer ziet het: de hervormde gemeenten van Rouveen en Staphorst met hun ‘buitenkwartieren’ behoorden niet tot de kleine gemeenten. In de hervormde kerk van Rouveen stond in de tijd van de Afscheiding (1835) ds Nicolaas Nieveen (1766-1850). Hij was in 1797 in Rouveen gekomen en daar dus al bijna 40 jaar werkzaam geweest. Zijn lange diensttijd was echter niet altijd windstil verlopen. Zo had hij heel wat te stellen gehad met de grote meerderheid van zijn gemeenteleden, die zich hardnekkig verzetten tegen de invoering van de Evangelische gezangen, die op 1 januari 1807 had moeten plaatsvinden. In 1835 was ds Nieveen echter lichamelijk en geestelijk duidelijk in zijn nadagen, zo sterk zelfs, dat hij gedwongen werd met emeritaat te gaan ‘wegens toenemende verzwakking zijner oogen’. Het werd hem officieel in juni 1836 verleend.Ga naar eindnoot1. Hij ging nu in Groningen wonen, waar hij blijkbaar weer wat opleefde, want pas in maart 1850 overleed hij in zijn huis op de zuidzijde van de Grote Markt, bijna 84 jaar oud.Ga naar eindnoot2. Maar achter die emeritaatsaanvrage zat meer dan een verzwakt gezichtsvermogen. Uit een rapport van de kerkeraad blijkt, dat ds Nieveen a.h.w. uitgeblust was. Daardoor was hij ongeschikt geworden voor de dienst, want hij miste in de gemeente de achting, die nodig was ‘om met nut en zegen te arbeiden’. De gemeente verkeerde in ‘deerlijk’ verval. Maar ds Nieveen ontkende dit, want, schreef hij eind december '35 aan het classicaal bestuur van Zwolle: op zon- en feestdagen kwam de gemeente ‘getrouwelijk en veelvuldig op onder de Godsdienstoefening’. De afgelopen Kerstdagen hadden dit nog bewezen. Wel gaf hij toe, dat er op verschillende plaatsen in de gemeente ‘stille oefeningen’ werden gehouden, maar aan die conventikelen deed hij niet mee, dus kon hij er niet over oordelen. Dit schrijven aan de classis was alleen ondertekend door N. Nieveen.Ga naar eindnoot3. Geen wonder, want zijn kerkeraad was eenparig van oordeel, dat hun dominee zijn taak niet meer aankon. Of om het met de woorden van de burgemeester te zeggen: ds Nieveen bezat niet meer genoeg ‘physieke of morele kracht om nut te kunnen doen’.Ga naar eindnoot4. Ook de classis vond het zeer gewenst, dat ds Nieveen vervangen werd door ‘een bekwaam menschkundig predikant’. Het eind van het lied vol leed was, dat ds Nieveen losgemaakt werd van Rouveen en enkele maanden later emeritaat kreeg. Aan de hervormde classis Zwolle had hij kort geleden nog meegedeeld, dat er | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||
in zijn gemeente 19 personen waren ‘die bij twee eensluidende aanschrijvingen aan den Kerkeraad’, gedateerd 10 november en 7 december verklaard hadden ‘zich van de bestaande Geref. Kerk af te scheiden’.
Zeker is, dat op dinsdag 1 december 1835 in Rouveen een Afgescheiden gemeente is gesticht. Het blijkt uit een schrijven van de burgemeester aan de Gouverneur.Ga naar eindnoot5. Op die dinsdag had de afgezette ds Brummelkamp van Hattem in de open lucht bij het huis van Arend Lubberts Kisteman in de wijk Zuideinde te Rouveen voor een ‘overgroote’ menigte, van alle kanten samengevloeid, een preek gehouden. Er zouden wel 2000 (!) toehoorders zijn geweest.Ga naar eindnoot6. Kisteman woonde waar nu de boerderij Oude Rijksweg 486 staat. Verder deelde de burgemeester mee, dat er die dag een kerkeraad was bevestigd. Uit een verzoekschrift aan de Koning komen we aan de weet, dat die kerkeraad gevormd werd door Arend Lubberts Kisteman, Roelof Harink, landbouwers, Geert Prins, schoenmaker en Hendrik Jans Petter, landbouwer.Ga naar eindnoot7. Tot hun eer kon de burgemeester in januari '36 rapporteren, dat deze Rouveners zich tot nu toe altijd ‘onopsprakelijk’ hadden gedragen en dat er op hun ‘moreele gedragingen’ niets viel aan te merken. Schavuiten waren het dus niet, integendeel, maar toch deden ze iets wat volgens de overheid niet mocht. Want telkens hielden ze hun godsdienstoefeningen met meer dan 20 personen. En dat was zonder toestemming verboden! | |||||||||||||||||||||||||
Processen-verbaal in Rouveen, Staphorst en IJhorstZo ontdekten op zondag 20 maart 1836 de twee surveillerende veldwachters Koob Geerts de Kleine en Adriaan de Roos, dat er 's morgens omstreeks 11 uur bij de landbouwer Hendrik Roelofs Smit aan huis een godsdienstoefening van Afgescheidenen aan de gang was. Smit woonde in Rouveen, in de wijk Oosterslag. De politiemannen constateerden, dat schoenmaker Geert Prins in de keuken aan een tafeltje zat voor te lezen uit een godsdienstig boek. 't Zal wel een preek geweest zijn. Ongeveer 60 personen vormden zijn gehoor. 't Was dus een ruime boerenkeuken. De rechtbank in Zwolle veroordeelde in mei '36 de 40-jarige heer des huizes tot ƒ 8,- boete, omdat hij zijn woning voor het houden van een godsdienstoefening van meer dan 20 personen had beschikbaar gesteld.Ga naar eindnoot8. Dan is het enige maanden stil - we lezen althans niet meer van een veroordeling - maar op zondag 25 september '36 liep het in Staphorst mis, en goed mis ook. De burgemeester had een tip gekregen, dat er die morgen bij landbouwer Hendrik Egberts Dunnink aan huis, wonende in het Westermidwoldingerslag te Staphorst, een godsdienstoefening zou worden gehouden. Dus hij er met zijn beide veldwachters heen. Inderdaad troffen ze daar in en bij het huis een grote schare mensen aan, lang niet allemaal ingezetenen van de gemeente. Er waren ook velen bij, die uit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||
Meppel en naburige plaatsen naar Staphorst waren gekomen. En nog steeds groeide de menigte aan, zodat het hele huis, dat toch veel ruimte bezat, spoedig van voren tot achteren helemaal vol was. Ja, zelfs buiten het huis ‘op den brink’ (erf) stonden er mensen. Na even de situatie te hebben opgenomen, stapte de burgemeester met zijn assistenten het voorhuis binnen. Tussen de twee kamers, bij de middendeur, stond een man, die ze gekleed in het zwart en met een driekanten hoed op het hoofd, al het huis hadden zien binnengaan. Hij was net bezig uit psalm 33 voor te lezen. Toen hij daarmee klaar was, vroeg de burgemeester hem hoe hij heette. Albert van Raalte, was het antwoord. Er stond ook een vrouw bij, volgens de burgemeester de vrouw van Van Raalte, die eraan toevoegde, dat ze in Genemuiden woonden. Hierop verzocht de burgemeester ds Van Raalte met de godsdienstoefening op te houden; hij had er immers geen toestemming voor gegeven. Maar Van Raalte reageerde met de woorden: ‘Gelooft gij niet, dat ik God meer dan de mensen moet gehoorzamen?’ De burgemeester herhaalde zijn bevel, maar onmiddellijk daarop zette een zekere Hendrik Balder, wonende te Staphorst, een psalm in, overgenomen door de samengestroomde menigte. Tijdens dit zingen posteerde de burgemeester zich met zijn veldwachters bij de voordeur, en toen het zingen uit was, beval hij opnieuw de menigte weg te gaan en motiveerde zijn bevel. Van Raalte viel hem echter telkens in de rede en beet hem toe: ‘gij zijt de slimste der burgemeesteren die ik nog ontmoet heb; een vijand van God en zijn dienst; gij zult daarvan eenmaal verantwoording moeten geven; gij hebt met God te doen, omdat gij u zo oneerbiedig onder het zingen tegen God hebt gedragen door uw hoed niet af te nemen, en diergelijke machtspreuken meer’. Vervolgens - aldus het proces-verbaal - riep ds Van Raalte: ‘We zullen verder gaan’, ging via de voordeur buitenom naar het achterhuis, klom daar bij de ‘bander deur’ (grote schuurdeur) op een boerenwagen, en ging voor een omgekeerde karn staan, om eerst een gebed uit te spreken en vervolgens aan zijn preek te beginnen. Intussen had de burgemeester de menigte nogmaals aangemaand te vertrekken en hen verantwoordelijk gesteld ‘voor de verregaande ongehoorzaamheid aan wet en orde’. Inderdaad waren nu enige personen ‘voor deze rede vatbaar’ vertrokken. Maar het waren er maar enkelen geweest. Daarop had de burgemeester de bewoner van het huis Hendrik Egberts Dunnink, apart genomen om er bij hem op aan te dringen de vergadering te laten uiteengaan. Tevergeefs. Toen de burgemeester hem erop attent maakte, dat de gevolgen van zijn weigering voor hem (Dunnink) wel eens heel onaangenaam konden wezen, had deze geantwoord ‘dat hij het niet zou nalaten tot de kop er af moest’. De burgemeester zag nu wel in dat hij hier alleen niets kon beginnen, vertrok en haastte zich een verslag van het gebeurde op te stellen en dit nog dezelfde dag ‘per expresse te paard’ naar de Gouverneur te sturen. Van Raalte was in- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||
middels met zijn preek doorgegaan en had later nog in het achterhuis het Avondmaal bediend. In zijn uitvoerig proces-verbaal rapporteerde de burgemeester verder nog, dat toen hij de boerderij van Hendrik E. Dunnink verliet, het voor de hervormden net kerktijd was. Dit was op de weg wel te merken, want hij zag ‘verscheidene troepen volks bij het huis en op den weg’ verward door elkaar lopen. Natuurlijk was de nieuwsgierigheid de hervormde kerkgangers de baas geworden. Het was in de kerk ook duidelijk te merken geweest: veel minder mensen dan normaal. Volgens de burgemeester mee een gevolg van de ‘oproerige handelwijs’ van Albert van Raalte en diens aanhang. Ook schreef hij nog, dat hij en de beide veldwachters geen kans hadden gezien de menigte bij Dunnink in de boerderij te tellen. Hij schatte ze op meer dan 500 (!) personen, van wie velen zich in alle hoeken van koestal en schuur hadden bevonden. Toch had hij nog een groot aantal mensen herkend en hun namen genoteerd.Ga naar eindnoot9. De rechtbank van eersten aanleg te Zwolle moest over het gebeurde haar oordeel uitspreken en deed dit op 24 november 1836: Albertus Christiaan van Raalte, 25 jaar, ‘zich kwalificerende bedienaar des Goddelijken Woords’, geboren te Wanneperveen, wonende te Genemuiden, werd veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf! Hij had o.a. de burgemeester van Staphorst in de uitoefening van diens functie beledigende woorden toegevoegd. Van Raalte ging tegen dit vonnis in beroep en kreeg later van de rechtbank te Deventer 8 dagen gevangenisstraf. De 49-jarige Harm Talen, landbouwer, geboren en wonende te Staphorst, en de 51-jarige Klaas Everts Redder, landbouwer, ook geboren en wonende te Staphorst, kregen elk ƒ 50,- boete. Ze hadden beiden ‘de penningen voor de armen ingezameld’ en waren dus diaken van de Afgescheiden gemeente te Staphorst, die in mei '36 in dit dorp was geïnstitueerd. Rouveen had op 1 december '35 haar Afgescheiden kerk gekregen. De 38-jarige landbouwer Hendrik Egberts Dunnink, geboren te Rouveen, wonende te Staphorst, in wiens boerderij op 25 september '36 de emotioneel verlopen godsdienstoefening had plaats gevonden, werd eveneens tot ƒ 50,- boete veroordeeld. In meer gemeenten is die zondag 25 september 1836 in de geschiedenis van de eerste jaren van de Afscheiding een zeer roerige en emotionele zondag geweest b.v. in Tjalleberd (bij Heerenveen) en Sneek. We kunnen zeggen, dat die najaarsmaanden een duidelijke piek vertonen in de vervolging en veroordelingen van de Afgescheidenen o.a. ook door het hier en daar inzetten van militairen.
We laten nog enkele door de burgemeester opgestelde processenverbaal en brieven de revue passeren. Ze reiken ons levendige details aan uit het niet gemakkelijke, kerkelijke leven van de Afgescheidenen in Rouveen en Staphorst in 1836. Had burgemeester Ebbinge Wubben op | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||
de tumultueuze zondag 25 september '36, en ook weer de volgende dag aan de Gouverneur een brief geschreven, opnieuw een dag later (27 september) vond hij het nodig een aanvullend schrijven naar Zwolle te verzenden. Daarin lezen we, dat ds Van Raalte in elk geval dinsdag nog bij Berend Everts Wobben in huis was. Niet alleen op zondagavond, maar ook maandagavond laat zou hij op dat adres een godsdienstoefening hebben gehouden en op maandagmiddag bij Geert Alberts Prins drie kinderen van Afgescheidenen te Rouveen hebben gedoopt. Het was echter alles in het geheim gebeurd; zekerheid bezat de burgemeester niet. Wel was zeker, dat zich in de afgelopen dagen weer enige mensen van de hervormde kerk hadden afgescheiden, zodat hij nu het aantal volwassen Afgescheidenen in zijn (burgerlijke) gemeente op 150 schatte. En dit aantal nam nog steeds toe. Voor vermaningen over het houden van hun godsdienstoefeningen waren ze niet meer vatbaar. In Rouveen had zelfs één van de kerkeraadsleden in een voltallige vergadering verklaard, in het bijzijn van twee predikanten, dat hij zijn ambt als diaken neerlegde en zich bij de Afgescheidenen aansloot. Het was Klaas Egberts Visscher en die twee aanwezige predikanten waren ds Nieveen en ds Van Griethuijsen geweest.
Straatweg bij de vroege Gerformeerde kerk in Rouveen.
Hoe treurig - vanuit officeel hervormd standpunt gezien - de situatie in de kerkeraad van Rouveen was, bleek uit het vervolg van de brief. De meeste kerkeraadsleden bezochten zelden de eigen kerkdiensten en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||
woonden vaak ‘de ongeoorloofde zamenkomsten’ van de Afgescheidenen bij. In mindere mate gold dit ook voor de kerkvoogden. En weer schreef de burgemeester zonder assistentie van militairen niet bij machte te zijn de bijeenkomsten van Afgescheidenen, ook door vele niet-afgescheidenen bezocht, te verhinderen.
Uit een ander proces-verbaal blijkt, dat nog in diezelfde maand, op woensdagavond 28 september '36 bij Arend Lubberts Kisteman aan huis, wonende in het Zuideinde te Rouveen ‘in de nabuurschap de Herberg de Lichtmis’,Ga naar eindnoot10. een zekere luitenant Smit een godsdienstoefening had gehouden (het was de bekende Zwolse oefenaar W.W. Smitt). De veldwachters gaven als getuigen op Hilbert Hooijer, Willem Slager en Roelofje Loman, huisvrouw van Roelof Nijboer, alle drie wonende in de gemeente Staphorst. Voor het beschikbaar stellen van zijn huis kreeg de 52-jarige ‘arbeider’ Arend Lubberts Kisteman ƒ 8,- boete.Ga naar eindnoot11. De volgende zondag (2 oktober '36) leverde zelfs 2 processen-verbaal op. In het eerste rapporteerde de burgemeester, dat hij zich 's morgens met zijn veldwachter Adriaan de Roos begeven had naar het huis van Grietje Roelofs, ook genaamd Grietje Roelofs Kievit, weduwe van Dirk Hendriks Huls, en haar zoon Roelof Derks Huls, wonende in de Leyen onder IJhorst. Het was een wandeling van een uur geweest. Toen ze daar arriveerden troffen ze een aantal personen ‘in biddende houding’ aan. Het waren er veel meer dan 20. Berend Balder had een opengeslagen boek op zijn knieën voor zich liggen. Bij het zien van de burgemeester waren enigen snel weg gegaan o.a. Jan Hendriks Huls, Hendrik Jans Huls ‘en meer anderen die geen bekende afgescheidenen waren’. Hoewel de burgemeester de vergadering beval uiteen te gaan, bleef men toch zitten. Eén van de aanwezigen, Fenne Lamberts, nu de vrouw van Berend Everts Wobben, begon tegen de burgemeester uit te varen. En agitatie voeren kon deze vrouw, die ruim 40 jaar eerder weduwe was geworden van de Staphorster predikant Hendrik Alferink. De burgemeester had over haar al eens geschreven, dat ze eerst in harmonie had geleefd met de opvolgers van haar overleden man, maar dat die omgeslagen was ‘in vijandige gezindheid’Ga naar eindnoot12. vooral tegen ds Hartman. In zijn proces-verbaal noteerde de burgemeester, dat hij de volgende ontboezemingen had onthouden: ‘Wat een beroeringen maakt gij. Wij willen ons niet aan uwe wet onderwerpen. Wij zijn Gods volk en met deze (wijzende op den hoop die bleef zitten) begeer ik te leven en te sterven (waarop er eenigen zeiden: amen, amen). Past op, dat gij geen andere Paulus wordt. Ik heb u wel anders gekend; gij zult rekenschap geven van de vervolgingen, die gij Gods volk aandoet; ik zal mij niet onderwerpen. Wij kennen geen andere wet dan Gods wet; gij hebt met ons niet te maken; wat doet gij hier, en verder noch een heele reeks van woorden van denzelfden stempel’. De burgemeester reageerde met te zeggen, dat deze beledigingen vielen onder art. 222 van het wetboek van strafrecht. Eén | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||
van de bezoekers zei nog: ‘wij vertrekken niet’, en vervolgens tegen Berend Balder: ‘zeg den text maar op’. Zij die zitten bleven, waren volgens het proces-verbaal behalve de huisgenoten, Fenne Lamberts, Derk Kruif, Klaas Everts Redder, Harm Talen, Hendrik Talen, Jan Harms van Dingstee, Hendrik Kooiker ‘en meer anderen’. De burgemeester maakte zijn dreiging waar. De zaak kwam voor de rechtbank in Zwolle, die de 69-jarige weduwe Grietje Roelofs Kievit, geboren in De Wijk, wonende te IJhorst, veroordeelde tot ƒ 15,- boete, omdat ze haar woning beschikbaar had gesteld voor een samenkomst van meer dan 20 personen, zonder daarvoor toestemming te hebben gevraagd.Ga naar eindnoot13. We noteren tenslotte nog een vonnis.Ga naar eindnoot14. Het ging hier om de 39-jarige ‘boerenwerker’ Hendrik Jans Petter junior, geboren en wonende te Rouveen, die op zondagmiddag 2 oktober '36 in zijn woning een illegale godsdienstoefening had laten houden. De burgemeester met de beide veldwachters, omstreeks half vier bij de woning aangekomen, constateerden dat er veel meer dan 20 personen aanwezig waren. Klaas Boessenkool was bezig met het voorlezen van een preek. Bij de eerste aanmaning wilden de bezoekers nog niet vertrekken, maar toen de burgemeester de op de weg staande militairen binnenriep, had de volgende aanmaning succes. Petter kreeg een boete van ƒ 8,-. Van verdere veroordelingen hebben we niet gelezen. | |||||||||||||||||||||||||
MilitairenWe noemden zojuist het woord militairen. Inderdaad had de burgemeester zijn vroegere dreiging waargemaakt en aan de Gouverneur verzocht soldaten naar Staphorst te laten sturen om de ongeoorloofde godsdienstoefeningen tegen te gaan. En zo arriveerden op zondagmorgen 2 oktober '36 's morgens om half 9 ruim 100 militairen, die in Staphorst en Rouveen werden ingekwartierd. In grote huizen twee en in kleine één, zowel in afgescheiden als hervormde gezinnen. Nadrukkelijk had de Gouverneur er nog bij bepaald, dat de soldaten slechts in actie mochten komen, als de bezoekers van die godsdienstige samenkomsten niet voor overreding bleken vatbaar te zijn. In eerste instantie - aldus de burgemeester aan de GouverneurGa naar eindnoot15. - was er bij vele niet-afgescheidenen groot gemor ontstaan. Ze hadden immers niets misdaan en dan toch de last van inkwartiering dragen? Blijkbaar bleef deze oppositie niet zonder uitwerking, want twee dagen later vond de burgemeester 30 man al genoeg om de orde te handhaven. En toen de volgende zondag (9 oktober) de bevestiging van de nieuwe hervormde ds P.E.K. van Nes - die door de hele hervormde kerkeraad van Rouveen niet werd gewenst - rustig verliep, werden 4 dagen later (13 oktober) de resterende militairen uit Staphorst teruggetrokken. We eindigen deze paragraaf met het citeren van enkele passages uit een op de archivalia | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||
gebaseerd artikel van H. Hille - De Afscheiding van 1834 in de dorpen Staphorst en Rouveen.Ga naar eindnoot16. ‘Een mogelijkheid om de vervolging te ontgaan, was het vergaderen op zeer afgelegen en moeilijk te bereiken plaatsen. Zo'n moeilijk te bereiken plaats was de woning van Jan Harms Dingstee vlakbij het gehucht Hamingen onder de rook van Meppel. De bewoner behoorde bij de afgescheidenen. In deze woning heeft ds Van Raalte meermalen gepreekt en verscheidene kinderen (vooral uit de afgescheiden gemeente van Meppel) gedoopt. In de loop van de avond van zondag 24 oktober 1836 ontving burgemeester Ebbinge Wubben het bericht, dat ds Van Raalte die dag op Dingstede tweemaal voor meer dan 100 mensen gepreekt zou hebben. Plichtsgetrouw zond hij het bericht door aan de Gouverneur van Overijssel. Maar toen de zaak op 8 december voor de rechter kwam, achtte deze het niet bewezen, dat de 53-jarige bijker (imker) Jan Harms Dingstee zijn huis ter beschikking had gesteld voor een godsdienstoefening zonder vergunning. Met deze rechtspraak hield de vervolging van de afgescheidenen te Staphorst en Rouveen op’. ‘Wanneer we aan de hand van de processen-verbaal de vervolging van de afgescheidenen te Staphorst en Rouveen bezien, valt het op, dat deze (met één uitzondering) plaatsvond in de periode 25 september - 25 oktober 1836. Binnen deze periode viel ook de bevestiging en intrede van de nieuwe Hervormde predikant van Rouveen, die door de plaatselijke bevolking niet gewenst werd. Het is mijns inziens niet te gewaagd om tussen beide zaken verband te veronderstellen. De benoeming van ds Van Nes had in Rouveen zoveel onlustgevoelens opgewekt, dat burgemeester Ebbinge Wubben vreesde voor ongeregeldheden. Van afgescheiden zijde ontwikkelde men in de weken voorafgaande aan de bevestiging van ds Van Nes verhoogde aktiviteit. Zondag 25 september preekte ds Van Raalte, drie dagen later ging de luitenant van de Zwolse schutterij W.W. Smitt te Rouveen voor. Bovendien deed het gerucht de ronde, dat ds Van Raalte van plan zou zijn zich te Rouveen te vestigen (hij woonde toen in Genemuiden). Dit alles maakt het enigszins begrijpelijk, dat de burgemeester, die toch al niet sympathiek ten opzichte van de zijns inziens bekrompen afgescheidenen stond, zijn toevlucht nam tot harde maatregelen’. We hebben al geschreven, dat de week van 25 september 1836 op meer plaatsen in het land, o.a. ook in de provincie Friesland, wat de ‘onwettige’ godsdienstoefeningen betreft, roerige dagen heeft gekend, vooral zondag 25 september '36. Voor de autoriteiten gold a.h.w. het wachtwoord: Nu doorpakken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||
B. De periode 1835-'43Het eerste notulenboek uit de begintijd van de Afgescheiden gemeente te Rouveen is bewaard gebleven. Voor ons uiteraard een waardevolle bron van inlichtingen. We schreven al, dat de gemeente is geïnstitueerd op 1 december 1835. Vóórin dit eerste notulenboek staan - zoals dit in veel Afgescheiden gemeenten het geval is - de oorzaken van de Afscheiding genoemd. In het kort samengevat: ‘een diep verval der Hervormde | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||
kerk in Nederland’, o.a. loochening van ‘fundamenteele leerstukken des geloofs’, een ‘antichristelijk’ heersen van ‘kerkbestuurders’. De eerste notulen van de Afgescheiden gemeente te Rouveen - geschreven door ds A.C. van Raalte - beginnen met 20 juni 1837. Aanwezig op die vergadering waren de ouderlingen Arend Lubberts Kisteman en Roelof Harink, met de diakenen Hendrik Jans Petter en Geert Prins. De eerste drie waren allen landbouwers, de laatste schoenmaker. In die eerste kerkeraadsvergadering, waarvan notulen zijn gemaakt, moesten enkele tuchtgevallen worden behandeld. Eén daarvan betrof een geval van sabbatschennis door een broeder, die wist, dat op zondag een paar van zijn varkens waren verkocht; met zijn ‘stilzwijgende inwilliging’ lezen we in de notulen. Hij kwam onder censuur te staan, maar in het begin van het volgend jaar deed hij schuldbelijdenis en zo kwam de zaak weer in orde.
In de vergadering van 5 februari 1838 was ds Van Raalte uit Genemuiden opnieuw present. Na de synode van Utrecht (1837) was het in de Afgescheiden kerken heel onrustig geworden, ook in Rouveen. Deze synode had de aloude Dordtse kerkenorde vervangen door een andere, meestal de Utrechtse genoemd. Vooral tegen de inleidende artikelen hiervan richtten zich de bezwaren, want daarin kwam een beschouwing over kerk en sacramenten voor, waarmee lang niet ieder het eens kon zijn. Dit bleek wel op de classisvergaderingen. Het liep dan ook uit op een scheuring in de prille Afgescheiden kerken, ook in Overijssel, ook in Rouveen. De Provinciale vergadering van 18 juni '38 in Nieuwleusen gehouden werd in de geschiedenis van die kerken een zwarte dag. In het hoofdstuk over Zwolle hebben we over de hele kwestie breed uitgeweid, zodat we ons nu tot de reacties in Rouveen/Staphorst kunnen beperken. In de kerkeraad van 18 februari '38, gepresideerd door ds Van Raalte, vatte diaken Geert Prins de bezwaren als volgt samen:
De door Prins ingebrachte bezwaren getuigden niet van helder inzicht - althans niet zoals hij ze onder woorden bracht - en het kostte de praeses van de vergadering, ds Van Raalte, dan ook weinig moeite die bezwaren te weerleggen. Wat het eerste punt betrof, wees hij Prins erop, dat het ondertekenen van een kerkenorde en van belijdenisgeschriften niet op | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||
hetzelfde niveau lagen ‘zolang niet tegen de innerlijke godsdienst gezondigd wordt’. En wat de bepalingen over de kinderdoop betrof, de praktijk was, dat sommige kinderen ongedoopt in de gemeente bleven liggen. Om wanorde en twist in de kerken te voorkomen, had men nu in Utrecht die uitspraken over de doop gedaan. De kinderen worden niet gedoopt op grond van hun wedergeboorte, maar krachtens Gods beloften.Ga naar voetnoot1. De Schrift spreekt immers van vleselijk zaad, dat niet mee-erven zal, en van geestelijk zaad, het ware zaad der belofte, dat door ons echter niet kan noch mag geschift worden, omdat niet de verborgen raad der verkiezing, maar het geopenbaarde Woord de regel van ons handelen moet zijn. Verder mogen alle gemeenteleden lidmaten worden genoemd, krachtens de Verbondsbetrekking waarin ze leven. Hoeveel te meer mogen en moeten naar de aard der liefde zij die wegens hun zuivere belijdenis en stichtelijke levenswandel tot het Avondmaal zijn toegelaten, als lidmaten van de kerk worden beschouwd. Dit wil niet zeggen, dat zij zonder twijfel in de hemel zullen komen en ware leden van het lichaam van Christus zijn, want dit kunnen mensen niet ‘onfeilbaar’ beoordelen. ‘Voor ons oog is de gemeente een vermengde menigte van kaf en koorn, welke te schiften buiten onze last en bereik is’. Dit zal de Heere eenmaal doen, want Hij alleen kent de gemeente ‘inwendig’. Wat in de Utrechtse kerkenorde staat, slaat op de uitwendige gemeente ‘vermengd van vleselijken en geestelijken’. Wat tenslotte het derde bezwaar aanging, dat de Dordtse ‘synode’ zou zijn veranderd, hier haalde - volgens ds Van Raalte - Prins de Dordtse kerkenorde en de Dordtse Leerregels (de Vijf artikelen tegen de Remonstranten) ‘door onkunde’ door elkaar. Die Leerregels waren onveranderd gebleven. Maar in een kerkenorde, ook in de Dordtse, staan zaken ‘die aan verandering wegens de wisseling der omstandigheden onderworpen zijn’. De Heere bouwt de gemeente niet op een kerkenorde, maar op de Petra, dat is op de geloofsleer. Een kerkenorde mocht, als het ‘profijt’ der kerk dat eiste, veranderd, vermeerderd of verminderd worden, aldus ds Van Raalte. We merken hierbij op: ja, maar het komt er maar op aan hoe deze stelling uitgewerkt en toegepast wordt. Want wat is het ‘profijt’ van de kerk en wie stelt dat vast? Van Raalte lichtte zijn woorden dan ook toe. Onder meer zei hij tegen de Rouveense ambtsdragers, dat God de gemeenten wil ‘regeren’ door de dienst van ambtsdragers, van opzieners. En voor hen is Gods Woord ‘de eenige regel’ voor al hun handelingen. Tot hun taak behoort ook ‘al het uitwendige in de gemeente te regelen’. Nu spreekt het vanzelf, dat vergeleken met de tijd der ‘vaderen’ de omstandigheden sterk waren gewijzigd, b.v. de verhouding tussen kerk en staat was heel anders geworden en de verschillende opvattingen over de doop speelden vroeger nog niet zozeer een rol. Maar nu wel, en dus had de synode van Utrecht nieu | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||
we bepalingen moeten maken om ‘wanorde’ te voorkomen. Na de brede toelichting van Van Raalte betuigde ouderling Arend L. Kisteman zijn blijdschap, dat wat hem betrof alle bezwaren uit de weg geruimd waren. De beide diakenen - na zich even te hebben verwijderd - gingen ook met Van Raaltes toelichting akkoord, maar ouderling Roelof Harink - ook weer binnengekomen - verklaarde ‘niet vlak in zijn gemoed te leggen en een stee, wijzende op zijn borst’, te houden, zodat hij tegen bleef. En of ds Van Raalte hem er ook op wees, dat hij zich niet op zijn gemoed, dat ‘in zich zelven leugenachtig was’, moest baseren maar op Gods Woord, het hielp niet, Roelof Harink bleef tegen. Nadat nog twee brieven van ds De Cock en ds Van Velzen over hetzelfde onderwerp door ds Van Raalte waren voorgelezen, sloot deze de vergadering. Na deze vermoeiende en spannende vergadering was het de volgende dag al weer kerkeraad. Ouderling Harink was er niet meer bij, wèl weer ds Van Raalte. In deze vergadering werd een aantal tuchtgevallen behandeld. Dan volgt in het notulenboek een hiaat tot 10 januari 1843, een stille getuige van de scheuring, die zich in 1838 ook in de Afgescheiden gemeente van Rouveen heeft voltrokken. Voor het vinden van officiële gegevens zijn we nu aangewezen op de notulen van classis en Provinciale vergadering. Er is nog wel iets van onze gading in te vinden. | |||||||||||||||||||||||||
ScheuringIn de classisvergadering van 26 maart '38 in Nieuwleusen, verstrekte ds Van Raalte enige inlichtingen over ‘de staat en toestand’ van de gemeente te Rouveen. Daar maakte een ouderling zich schuldig aan ambtsverzuim en ‘verdeeling’ (d.i. scheuring) van de gemeente. Van Raalte doelde natuurlijk op Roelof Harink. Enkele maanden later - op 18 juni 1838 - ging provinciaal gezien de kogel door de kerk. In de op die datum in Nieuwleusen gehouden Provinciale vergadering werden Schouwenberg uit Zwolle en Hoksbergen uit Kampen bestraft wegens hun optreden in Kampen en Zalk. En ouderling Roelof Harink uit Rouveen was het eens met hen, die beweerden ‘dat men door verandering in de kerkorde te maken uit de grond der Scheiding is getreden’. Zijn mede-afgevaardigde uit Rouveen, ouderling Albert L. Kisteman, was het echter met hem radicaal oneens en vond, dat Schouwenberg en Hoksbergen wèl te bestraffen waren. ‘Schouwenberg - we citeren nu uit een belangrijk artikel van H. HilleGa naar voetnoot2. - leest na het bestraffingsbesluit een schriftelijke verklaring van de kerkeraad van Zwolle voor, waarin de kerkelijke gemeenschap met hen, die de nieuwe kerkorde hebben aanvaard, wordt opgezegd. Onmiddellijk betuigt, naast de vertegenwoordigers van Kampen (uitgezonderd D. van Spijker), Zalk, Deventer, en ouderling Kok en diaken Nies van Masten- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||
broek, ook ouderling Roelof Harink van Rouveen daarmee zijn instemming. Hij verlaat met de andere broeders “tegen alle vermaning” de vergadering. Deze vergadering besluit daarop eenparig om de opzieners van Zwolle, Zalk en Kampen te schorsen. Ook de broeders “welke zich met de scheuring verenigd hebben verklaard”, worden “aanvankelijk” in hun bediening geschorst. Een commissie bestaande uit de ouderlingen Greven van Steenwijk, Batterink van Ommen, Dunnewind van Heemse en Schoenmaker van Nieuwleusen, krijgt last om hen te vermanen en bij volharding van hun ambt vervallen te verklaren. Aan terugkeer denken de heengegane broeders echter niet. Reeds tien dagen na de provinciale vergadering te Nieuwleusen treffen we Roelof Harink aan op een vergadering te Zwolle, waar de protesterende gemeenten hun afzonderlijk kerkbestaan consolideren’. Tot zover Hille. Weer enkele maanden later - 17 september 1838 - waren voor Rouveen op de classis vergadering aanwezig Albert L. Kisteman en Geert Prins. Ook ds Van Raalte was present. In deze vergadering werd gesproken over ‘de zich afscheurende menigte’, waarmee uiteraard de Kruisgezinden werden bedoeld. Van hen werd gezegd, dat ze lasten wilden opleggen en de consciëntie binden tegen Gods Woord. Ze ijverden zonder verstand en verwierpen alle vermaning en ‘opheldering’. In deze situatie - meende de vergadering - viel geen enkele ‘vereniging’ te bereiken. De opzieners van Rouveen deelden nog mee, dat de geschorste ouderling R. Harink een groot deel van de gemeente ‘in eene formeele afscheuring heeft medegesleept’. Alle vermaningen waren vruchteloos gebleken en met bitterheid beantwoord. Daarom kon men weinig anders doen dan de weggelopen gemeenteleden te beschouwen ‘als van ons uitgegaan te zijn’. Op 1 november '38 vergaderde de classis (Dalfsen) opnieuw. Een grote classis was het niet. Ze telde toen alleen maar de gemeenten Rouveen, Nieuwleusen en Dalfsen. Ds Van Raalte wilde proberen het onheil van de droevige scheuring ook in deze streek ongedaan te maken. En daarom deed hij een noodsprong en stelde voor om ten believe der afgescheurde gemeenten de oude kerkenorde van Dordrecht maar weer aan te nemen, en de daartegen ingebrachte bezwaren in een ‘voorrede’ op te nemen. Hij hoopte dat dit voorstel ‘dienen mocht tot bevrediging en vereeniging der ontroerde gemeenten’. Maar hij kon geen meerderheid voor zijn voorstel krijgen, integendeel. In de discussie bleek men algemeen het voorstel ‘ondoelmatig’ te vinden ‘ter genezing der breuke’. Een ‘in zonde loopende menigte’ mocht men immers ‘niet in haar kwaad stijven’. Want de ‘booze verwijdering’ vond niet zijn oorzaak in de verandering van de kerkenorde, maar was ontstaan uit ‘bandeloosheid’. Omdat men meende, dat mensen die als vroom bekend stonden, niet gecensureerd mochten worden. Het was dus wel zeker, dat het weer aannemen van de Dordtse kerkenorde met uitzondering van de ‘verkeerde’ artikelen ‘de afscheurende menigte’ niet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||
zou bevredigen. Deze wilde immers in de oude kerkenorde van Dordrecht alles letterlijk zo laten staan, en de broeders dwingen het goede kwaad en het kwade goed te noemen. Intussen had een aanzienlijk deel van de Chr. Afgescheiden gemeente te Rouveen zich bij de Kruisgemeente gevoegd. We komen op de geschiedenis van de Gereformeerde kerk onder het kruis in een volgend hoofdstukje terug, en vervolgen nu eerst de historie van de Chr. Afgescheiden kerk te Rouveen. Helaas is er in de periode 1838 tot omstreeks 1843 een witte vlek, want de kerkeraadsnotulen beginnen pas weer met 10 januari 1843 en die van de classis geven eerst in september '43 weer wat informatie over Rouveen. | |||||||||||||||||||||||||
C. De periode 1843-'69Ga naar eindnoot1.In januari 1843 bestond de kerkeraad uit de ouderlingen Arend L. Kisteman en Jacob MusscheGa naar eindnoot2. en de diakenen Geert Prins en Klaas Hendriks Bisschap.Ga naar eindnoot3. In spanning keken de Rouveners uit naar het antwoord van de Koning op hun verzoek als zelfstandige kerk te worden erkend. Dit was het zg. ‘vrijheid’ vragen, waarover de Afgescheidenen in het hele land onderling zo veel hebben getwist. De Kruisgezinden moesten niets van dit aanvragen hebben. Maar die waren enkele jaren eerder al apart gaan vergaderen, zodat er in de Afgescheiden Rouveense gemeente nauwelijks nog verzet was overgebleven. Bij K.B. van 28 april 1843 no. 52 werd positief op het verzoekschrift, ondertekend door 18 personen, gereageerd. De kerkdiensten zouden gehouden worden in het gebouw ‘staande en gelegen in het munnekenslag te Rouveen’ (kadastraal sectie H. no. 1659), d.w.z. in het achterhuis van een boerderij aan de oude Rijksweg. Het voorhuis zou als pastorie dienst doen. De 18 ondertekenaars waren:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||
Nu was ook de baan vrijgekomen voor het beroepen van een eigen dominee. Via een 12-tal en een 3-tal kreeg tenslotte met meerderheid van stemmen de 32-jarige ds F.A. van Gijssel van Bolsward het beroep. Op 17 augustus '43 woonde hij een vergadering van de kerkeraad bij en vroeg de opzieners of ze zich allen met hem aan de Dordtse kerkenorde wilden houden. Na hun bevestigende antwoord werd nu besloten ds K.J. van Goor - pas predikant in Staphorst geworden - te vragen hem de volgende zondag te bevestigen. | |||||||||||||||||||||||||
Ds F.A. van Gijssel 1843-'47Zoals bij de komst van een nieuwe dominee te doen gebruikelijk is, werd de aanpak van het gemeentelijk werk opnieuw bekeken en geregeld. Het traktement van ds Van Gijssel bedroeg ƒ 400,- per jaar. Sedert de Afscheiding had Klaas Lier Visscher in de kerk als voorzanger en voorlezer dienst gedaan. Hij vond, dat hij daarvoor best enige financiële vergoeding mocht hebben. Nu goed dan, zei de kerkeraad: ƒ 10,- per jaar plus vrije zitplaats. Maar dan moest hij wel altijd op zijn post zijn, als er tenminste geen wettige verhindering was. De volgende maand echter liet hij al weer af en toe verstek gaan, zodat hij vermaand moest worden. Enig contact met de Kruisgezinden bestond er nog wel - althans op het zakelijke vlak - want de kerkeraad besloot twee ‘bussen’ te verkopen ‘aan de Smidsgezinde gemeente’, die daarom gevraagd had.Ga naar eindnoot4. De gemeente van Rouveen bezat een goed hart en had wel wat over voor andere kerken, die in nood verkeerden. Dat bewijst o.a. de notitie van 5 maart 1845. Men besloot een collecte te houden voor de genabuurde gemeente te Hasselt, die ‘door de langdurigheid en gestrengheid van den winter in eenen armoedigen toestand gedompelt was en verzocht hadden om eenigen onderstand’. We merken hierbij nog op, dat die gemeente door het zich onttrekken van vele Kruisgezinden, was gedecimeerd. Als er bij de kerkelijke bevestiging van een huwelijk één van de partners niet tot de Afgescheiden gemeente behoorde, dan behoorden beiden zich door hun handtekening te verplichten ‘met eenparigheid des harten vast te houden aan de zuivere waarheid en de kerke Gods, waarin zij door Gods genade in de huw. toestand werden ingezegend, en zich te onderwerpen aan de vermaning en kerkelijke discipline’.Ga naar eindnoot5. In Rouveen zette men de puntjes wel op de i. Eind 1844 was tot ouderling gekozen de toen 29-jarige Roelof Harms | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||
Smit, die later (1846) predikant zou worden in Lippenhuizen-Gorredijk (Fr.), waar hij het zo moeilijk kreeg, dat hij zelfs van zijn gemeente moest worden ‘losgemaakt’.Ga naar eindnoot6. Hij kwam nu naar Nieuwleusen, dicht bij zijn geboortedorp Rouveen gelegen, en emigreerde in 1851 naar Noord-Amerika. Of hij als ouderling in Rouveen zelf ook catechisatie gaf, weten we niet, maar hij bemoeide er zich in elk geval wel mee, en genoot als theologisch student enig gezag. In 1845 drong hij er ietwat schoolmeesterachtig op aan, dat er scherp op gelet diende te worden, dat de catechisanten de vragen (en antwoorden) van de catechismus van buiten leerden. Zij die dit niet konden of wilden doen, moesten op een aparte plaats worden gezet. Maar de kerkeraad besliste terecht, dat het bij ‘erop aandringen’ moest blijven om de catechisanten niet moedeloos te maken. In januari 1846 zaten in de kerkeraad ds F.A. van Gijssel met de ouderlingen Albert L. Kisteman (aftr.), Roelof Smit en Kl. Boessenkool, met de diakenen Albert de Lange (die later naar Dedemsvaart zou vertrekken), Klaas Engberts Visscher (aftr.), Jan Lier Veijer en Kl. Bisschop. Er heerste vrede in de gemeente. Uit de huisbezoek-rapporten bleek, dat de broeders en zusters over het algemeen ‘in goede welstand van rust en liefde’ leefden, al viel er wel eens een persoonlijke kwestie op te ruimen. In de zomer van 1847 kreeg ds Van Gijssel een beroep uit de gemeente van Broek op Langedijk (N.Hol.). De kerkeraad wist niet wat hem te raden. Sommigen vreesden, dat hij moest gaan, anderen waren ertegen. Daarom liet men het aan hemzelf over om het beroep in ‘de vreeze des Heeren te onderzoeken en dan de Heere te volgen’. Hij ging en preekte op 24 september '47 zijn afscheid. | |||||||||||||||||||||||||
Ds H.B. Loos, 30 juli 1848 - oktober 1850Nadat enkele keren tevergeefs een beroep was uitgebracht, was het volgende op proponent Hendrik B. Loos, door ds W.A. Kok opgeleid te Hoogeveen, raak. Hij was een 30-jarige landbouwerszoon uit Coevorden. Op 30 juli '48 kon hij door ds E. Teunis van Staphorst worden bevestigdGa naar eindnoot7. en deed hij zijn intree met 1 Kor. 2:2. Lichamelijk was ds Loos zwak, zodat hij vaak en lang ziek was. Bovendien overleed in die tijd ook nog zijn vrouw Hilligje Mulder. In januari 1850 bleek ds Loos nog niet in staat driemaal per zondag te preken, zodat aan K. Boessenkool en J. Veijer verzocht werd elk een keer de leesdiensten te verzorgen. In het najaar van 1850 meende de Friese gemeente Oenkerk ds Loos nog wel te kunnen beroepen. Hij nam het aan. Helaas was tegen zijn ziekte geen kruid gewassen. In augustus '52 overleed hij zeer plotseling in het dorp in de Friese Wouden, nog maar 34 jaar oud.Ga naar eindnoot8. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||
Ds G. Brunemeijer, 1852-'54Loos' opvolger werd uiteindelijk de 33-jarige, in de graafschap Bentheim geboren energieke ds Gerrit Brunemeijer, gekomen uit Emlichheim (Dtsl.). Zijn traktement bedroeg ƒ 400,- per jaar plus vrij wonen. Hij was nog maar heel kort in Rouveen of men besloot de plannen tot kerkbouw te realiseren. | |||||||||||||||||||||||||
Kerkbouw, 1852Laten we eens wat dieper op dit punt mogen ingaan. Want als een gemeente groeit en bloeit, vindt dit vaak zijn neerslag in het bouwen van een kerk, vooral van een nieuw kerkgebouw. Het oude kon trouwens eigenlijk niet meer mee. Dan moest de vloer worden gerepareerd, dan lekte het dak niet zo zuinig en zo was er altijd wat. Het was dan ook geen wonder, dat aan het eind van 1850 ouderling Arend Lubberts Kisteman met de suggestie kwam om eens aan de bouw van een nieuwe kerk te gaan denken. Zoals het in een goede kerkgemeenschap betaamt, zou men eerst hierover de gemeente polsen. Dit gebeurde, maar dan horen we er niet eerder wat over dan in de notulen van 10 maart 1852. Toen werd echter ook - in aanwezigheid van de ‘eerder dienende’ kerkeraadsleden - resoluut het besluit genomen een nieuwe kerk te bouwen. Opmerkelijk is, dat ds G. Brunemeijer nog maar enkele weken geleden in Rouveen was bevestigd als predikant.Ga naar eindnoot9. Het hebben van een (nieuwe) predikant kan vaak stimulerend werken. Er werd direct flink vaart achter de uitvoering van de kerkbouwplannen gezet. In de notulen van 18 maart 1852 is er al sprake van een ‘architect’, die men wilde kiezen om toezicht te houden bij de kerkbouw. Bouwen kost geld. Meteen werd daarom ook al gesproken over de financiering ervan, via ‘vrijwillige inteekening’ door de gemeenteleden. Men mocht het geld in drie termijnen betalen. Voortvarend werd nu aan de realisering van de gemaakte plannen gewerkt. Op 13 april werd er een bouwcommissie benoemd, bestaande uit K. Boessenkool, J.K. Timmerman, A. de Lange en K.E. Visscher. Architect zou zijn H. Schuiner, timmerman te Meppel. Dat gemeenteleden in alles actief meededen, blijkt uit allerlei notities in de notulen. Het meest interessant is de vermelding, dat de ‘Westersche boeren onzer Gemeente de kalk en de Oosterschen het zand zullen aanbrengen’. J.K. Timmerman was aangesteld om de ‘inbeuring en de uitgaven der gelden te beheren’. Als er belangrijke beslissingen moesten genomen worden, bleek men steeds de aanwezigheid van de ‘oude rustende’ kerkeraadsleden zeer op prijs te stellen. In hun bijzijn werd op 10 mei besloten, om het kerkgebouw 33 voet ‘buitenwerks wijd’ te maken, later vergroot tot 35 voet. Op 8 juni lezen we, dat de lengte van het kerkgebouw 58 voet wordt. Er kwamen 2 gangen in de kerk. In het middenvak zullen wel de vrouwen gezeten hebben, en in de zijvakken de mannen, zoals vroeger gebruike- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||
lijk was. Intussen deed men zelf wat men maar kon om de kosten te drukken. Persoonlijk haalden gemeenteleden de stenen van De Lichtmis vandaan. Later lezen we ook, dat ‘om beurten’ hout werd opgehaald. Het was dus echt de kerk van en voor allen. Dat het bouwen vlot verliep, blijkt uit de notitie van 12 juli: de nieuwe kerk zou door de ‘Meppelerververs’ worden geverfd. Verder lezen we in de notulen, dat men de banken in het ‘doophuisje’ net als in Meppel zou plaatsen. Interessant voor de kerkbouw zijn ook weer de notulen van 9 augustus 1852. Dan gaat het over de preekstoel, het klankbord en de ‘geuten’. Zeideler moest deze in de grondverf zetten. En weer bleek, dat de hele gemeente actief meehielp. Het was daar in Rouveen inderdaad een levende, actieve gemeente en gemeenschap: de ‘Westerschen’ zouden namelijk de ‘pannen en de floeren’ van de Lichtmis halen. En de ‘Oosterschen’ het hout uit Meppel en het zand, waar men dat maar het voordeligst krijgen kon. Terwijl de ‘Bentheimer metselaars’ ook een nieuw ‘secreet’ (toilet) bij de kerk bouwden. Belangrijke kleinigheden werden niet vergeten. De aannemer van de kerk, Bath Lambresch had scherp gerekend bij het bestek, te scherp zelfs. Maar toen hij later klaagde, dat hij niet wist, dat de spijkers in het bestek begrepen waren en hij hiervan dus financiële schade ondervond, ontving hij hiervoor de dag na het ingebruiknemen van de kerk toch nog ƒ 3,-. Men zette alles op alles om de kerk vóór de winter klaar te krijgen. Zeer nuchter is ook de aantekening (11 oktober) dat aan de knechts 3 stuivers per dag tegemoetkoming in het ‘kostgeld’ zal gegeven worden. Het is een punt, dat bij de berekening van deze kosten wel eens over het hoofd wordt gezien. Belangrijk is ook de notitie in de kerkeraadsnotulen van 11 oktober 1852. Ds Brunemeijer kreeg opdracht een goede Statenbijbel te kopen voor gebruik in het nieuwe kerkgebouw. Juist zo'n aantekening wijst erop, waarom het vooral gaat en zal moeten gaan in het nieuwe kerkgebouw, namelijk om de levende verkondiging van het Woord van God. Tenslotte kwam dan toch het einde van de kerkbouw in zicht. En het ingebruiknemen betekent in het gemeentelijk leven nog altijd een hoogtepunt. In de kerkeraadsnotulen staat geen datum hiervan vermeld, maar in het kerkelijk weekblad De StemGa naar eindnoot10. vonden we een verslagje, waaruit blijkt, dat de kerk op zondag 24 oktober 1852 in gebruik is genomen.Ga naar eindnoot11. We besluiten onze paragraaf over de kerkbouw in Rouveen met het overnemen van dit in plechtige stijl gestelde berichtje: ‘Overijssel, Rouveen, 25 Oct. De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd. Had Hij ons, den 22 Febr. dezes jaars, voor onze oogen laten bevestigen tot onzen Herder en Leeraar Ds G. Brunemeijer, en mogten wij onder zijn geleide door de goede hand des Allerhoogsten de liefde- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||
banden tot Z. Eerw. zoo versterkt gevoelen, dat wij op zijn verzoek in het voorjaar het besluit maakten om eene nieuwe kerk te laten bouwen, in dat voornemen heeft Hij, wiens heerschappij over alles gaat, en wiens naam Ontfermer is, ons niet beschaamd, maar de kennelijke blijken laten ondervinden, dat Hij het hart dezer Gemeente zoo los maakte van datgene, waarover hij haar tot rentmeester gesteld had, zoodat zij ruim 2000 gulden vrijwillig hebben ingeteekend om uit liefde te geven, waarvan reeds het grootste gedeelte is opgebragt. Op den 2 Oct. jl. werden wij in onze blijdschap gestoord door eene roeping van de Gemeente Genemuiden. Thans echter is onze blijdschap zoo hoog gerezen, dat wij op Zondagmorgen, den 24 dezer, de plegtige inwijding van ons nieuwe kerkgebouw mogten beleven, bij welke gelegenheid zulk eene schaar van menschen bijeen verzameld was, dat ons kerkgebouw dezelve niet kon bevatten, en onze geliefde leeraar bij deze gelegenheid ons, na voorafgaande prediking over 2 Cron. 6:41, bekend maakte, dat hij zich ten volle gedrongen gevoelde om nog langer bij ons te verblijven, waarop hij des namiddags, naar aanleiding van Philipp. 1:25, zich plegtig aan onze Gemeente verbond. Och! dat wij naar waarde den Heere der heirscharen de eer mogten toebrengen!’ De kerk heeft gestaan aan de Oude Rijksweg, nu no. 436. In het tegenwoordige pand zijn de vormen van het kerkgebouw nog duidelijk te herkennen.
Over de stand van het geestelijk leven in de gemeente geven de kerkeraadsnotulen ons slechts een beperkte informatie. Op de huisbezoeken werd bij sommigen wel honger en dorst naar Christus opgemerkt, maar ook wel gebrek aan kennis van de waarheid met alle gevolgen daarvan. In de prediking en tijdens de huisbezoeken zou aan dit euvel aandacht worden besteed. Rouveen en Staphorst liggen in elkaars verlengde en dus is de volgende notitie begrijpelijk: wanneer de classis vergaderde (meestal in Zwolle), dan zouden de gemeenten van Staphorst en Rouveen om beurten voor het vervoer van elkaars afgevaardigden per ‘wagen’ zorgen, en dus ook de tol en voerman betalen. In het tweede kerkeraadsnotulenboek van de Afgescheiden gemeente van Rouveen, ‘door den leeraar Gerrit Brunemeier begonnen’, staat als eerste vergadering genotuleerd die van 7 juni 1853. Als ouderlingen zijn dan aanwezig Arend L. Kisteman, Jan Lier Veyer, Jacob B. Mussche en Klaas J. Boessenkool; en als diakenen Kl. Bisschop, Klaas Engberts Visscher, Jan Koops Timmerman en Roelof Rouwhorst (die in 1867 naar N. Amerika zou emigreren). Als oudkerkeraadsleden waren present: Berend Klomp, Alb. de Lange en Hendrik Smit, terwijl Jan Arends Kuiper afwezig was. In deze vergadering wekte ds Brunemeijer de ouderlingen op met hem te waken ‘tegen het kwaad gedrag der jongelingen’. In één van de volgende vergaderingen werden ‘sommige groote jongelingen van we- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||
reldsch gedrag beschuldigd’. In de kerkeraadsnotulen van menige plattelandsgemeente komen we dergelijke waarschuwingen steeds weer tegen (in stadsgemeenten was het natuurlijk niet beter gesteld). Vooral tegen het bezoeken van kermissen en dergelijke festiviteiten toornden de kerkeraden, als niet passende bij het levensgedrag van Christenen. Het was de jeugdproblematiek van toen, althans één van de facetten daarvan. In mei 1854 ontving ds Brunemeijer een beroep van Apeldoorn en het Loo. Aan zijn kerkeraad deelde hij mee, dat hij er veel voor voelde dit aan te nemen. Want de gemeente daar bestond oorspronkelijk uit twee groepen, maar na de hereniging met ds Brummelkamp c.s. zocht een klem aantal ‘doordrijvers’ de prediking van ds W. van Leeuwen van Putten (die daar maar een half jaar heeft gestaan). Beide partijen konden zich echter verenigen met het beroep op ds Brunemeijer, ook de Brummelkampianen. In Apeldoorn was dus meer behoefte aan een dominee dan in Rouveen, ook al omdat het gevaar voor ‘verstrooiing’ in Apeldoorn veel groter was. Tegen deze argumentatie van ds Brunemeijer kon zijn kerkeraad weinig inbrengen en zo vertrok hij naar de gemeente in het centrum van de Veluwe. We voegen er nog aan toe, dat in februari van hetzelfde jaar (1854) zijn vrouw, Engelina Veeneman, in Rouveen was overleden. | |||||||||||||||||||||||||
Ds R. Eising, 1855-'59 en zijn opvolgersZijn opvolger werd ds R. Eising, gekomen van Veldhausen (Dtsl.) en op 25 februari '55 bevestigd door T. Westrik, de dominee van het genabuurde Staphorst. In het begin van 1856 verschenen in de diakenbank een paar nieuwe gezichten: Kl. Kruidhof en Lambert Huisman. Zoals het meer dominees overkomt, ook ds Eising kreeg te maken met een lastige en hardnekkige broeder; deze moest later worden afgesneden. Waar hij maar kon, sprak hij lasterlijk over ds Eising en de hele kerkeraad. In de notulen staan zijn beschuldigingen netjes op een rijtje gezet:
De kerkeraad wees hem erop, dat ds Eising bij het voorlezen niet afweek van de Statenvertaling, hoogstens via een verspreking. Volgens de H. Schrift hoefde een ouderling niet getrouwd te zijn. Onbekeerd of bekeerd-zijn stond aan de Heere te beoordelen. Maar wat de kerkeraad ook sprak of probeerde, het was alles vergeefs.Ga naar eindnoot12. We kunnen nu niet dieper ingaan op details uit de dienstperiode van ds | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||
Eising, die in mei 1859 naar de gemeente te Nijeveen (Dr.) vertrok. Vervolgens werd de gemeente van Rouveen gediend door ds E. Weers (1859-'64) en ds J. Diephuis (1865-'70). Het traktement van laatstgenoemde bedroeg ƒ 550,- per jaar. Laten we ons hoofdstuk over de Chr. Afgescheiden gemeente van Rouveen mogen besluiten met het geven van enkele flitsen uit de periode van ds J. Diephuis. In 1866 werd er (eindelijk) een nieuwe pastorie gebouwd. Schuiner, timmerman te Meppel, met wie men bij de kerkbouw in 1852 goede ervaringen had opgedaan, mocht het karwei klaren, inclusief het schilderen en verven.Ga naar eindnoot13. Een ons nu merkwaardig voorkomende notitie lazen we in de notulen van 19 februari 1868. Op de laatst gehouden classisvergadering had de gemeente van Staphorst gevraagd of er op zondag ‘wereldlijke zaken mochten worden afgelezen voor de kerkdeur’. In Rouveen gebeurde dit ook wel. De classis oordeelde, dat dit zo niet kon, en gaf drie mogelijkheden aan: 1) of de stukken laten liggen (ter inzage); 2) of ze op muur of kerkdeur aanplakken; 3) of de burgemeester vragen een kastje aan de kerk te laten maken en daar de papieren in te hangen. We hebben bij dit voorlezen van publikaties in de kerk of het bevestigen daarvan aan de muur of op een aanplakbord, te doen met een zeer oud verschijnsel, een restant uit de tijd, toen de kerk niet alleen een godsdienstig, maar ook een maatschappelijk middelpunt was. Het gaan naar de kerk betekende vroeger ook een op de hoogte komen van het nieuws, niet alleen onderweg of bij de herberg opgedaan, maar eveneens te beluisteren via afkondigingen voor of na de dienst in de kerk, of te lezen in de publikaties op de kerkdeur. We hebben hier in Rouveen en Staphorst te maken met een overblijfsel van de zgn. ‘kerkespraken’, vroeger een onmisbaar communicatiemiddel. Tot diep in de 19e eeuw werden kranten - als ze in de streek al bestonden - nog weinig of niet gelezen. Dit was zeker op het platteland het geval. Die bekendmakingen konden betrekking hebben op de nationale militie, de schutterij, het ter visie leggen van de kohieren van de plaatselijke belastingen, de schouwing van wegen en waterlopen, collecten in de gemeente, verkopingen en verpachtingen en nog vele zaken meer. Ze waren voor de achteraf wonende plattelander dus van groot belang. Maar altijd is er in de reformatorische kerk een stroming geweest, die zulke wereldse zaken uit de kerk wilde houden.Ga naar eindnoot14.
In 1870 is ds Diephuis naar Putten vertrokken. Inmiddels had een jaar eerder (1869) op de synode van Middelburg de landelijke vereniging tussen Chr. Afgescheidenen en Kruisgezinden plaats gevonden. Wel hadden de meeste Kruisgemeenten daarop positief gereageerd, maar toch enkele niet. En tot die enkele behoorde ook Rouveen. Met geen woord wordt in de notulen gerept over een poging tot plaatselijke hereniging. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||
D. De ‘Kruisgemeente’ te RouveenIn het hoofdstuk over de Chr. Afgescheiden kerk te Rouveen hebben we al vermeld, dat de Kruisgezinden in Rouveen in 1838 apart waren gaan vergaderen. Een niet onaanzienlijk deel van de Chr. Afgescheiden gemeente was de geschorste ouderling Roelof Harink gevolgd. Door het ontbreken van belangrijke archief-documenten valt er over de geschiedenis van deze gemeente helaas maar weinig te schrijven. Kerkeraadsnotulen zijn er niet (zijn ze wel ooit gemaakt?). Alleen een bewaard gebleven doopboek en een kasboekje laten nog wat los en verder leveren de classis- en synodale notulen nog enige schaarse gegevens. Dat is alles. Het hier geboden hoofdstukke) is vooral gebaseerd op het belangrijke artikel van H. Hille over de Kruisgemeente te Rouveen, onlangs verschenen in het kerkhistorisch tijdschrift De Hoeksteen.Ga naar voetnoot1. In de wandeling heetten de leden van de Rouveense Kruisgemeente wel Smitsgezinden of luitenantsgezinden (‘lutenants’) naar hun in 1846 overleden voorman Wolter Wagter Smitt, die tot 1839 luitenant bij de Zwolse schutterij was. In het hoofdstuk over Zwolle hebben we breder over hem gesproken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||
Na de scheuring van 1838 werd de kerkeraad gevormd door de ouderlingen Roelof Harink en Hendrik Petter, terwijl de diakenen waren Jan Bekendam en Jan Bisschop. Als kerkvoogden traden op Jacob Neefjes en Jan Klaas (Redder? Veyer?). Het lag voor de hand, dat de gemeente graag een eigen predikant wilde hebben. Als door een magneet aangetrokken, richtte de aandacht zich op de enthousiaste oefenaar Wolter Wagter Smitt te Zwolle. Maar hij bedankte, met als voornaamste reden, dat hij wel gezonden was om te prediken, maar niet om te dopen. Nu verkeerden de Kruisgezinden in hun kerkverband in een netelige situatie, want in het hele land had niet één predikant hun partij gekozen. In verschillende gemeenten bleven dan ook niet weinige kinderen ongedoopt liggen. Om deze noodsituatie te doorbreken, deed oefenaar W.W. Smitt een noodsprong en kwam op een vergadering in juni 1840 in Mastenbroek (bij Zwolle) gehouden, met het voorstel enige broeders-oefenaars machtiging voor het predikantschap te geven. Met veel moeite wist Smitt de ruim 60 afgevaardigden van Kruisgemeenten uit het hele land ertoe te bewegen met zijn voorstel akkoord te gaan. En ja, op zondag 14 juni 1840 vond haast bij overrompeling bij de bekende Ridderinkhof in Zwolle aan huis de bevestiging tot predikant plaats. In de morgendienst trad A. Schouwenberg op als bevestiger van W.W. Smitt en D.J. van der Werp, terwijl vervolgens Smitt Schouwenberg de handen oplegde. In het hoofdstuk over Zwolle zijn we op deze wonderlijke manier van doen wat dieper ingegaan. Maar hoe het ook zij, de Kruisgezinden hadden nu a.h.w. in één klap drie predikanten! Niets stond nu het dopen van kinderen hier en daar nog in de weg. Op vrijdag 28 augustus 1840 kwam ds Smitt hiervoor naar Rouveen en doopte op die dag 10 (!) kinderen. Hille heeft berekend, dat in de periode 1840-'79 94 kinderen in de gemeente zijn gedoopt, van wie enkele van buiten de gemeente woonachtige ouders (schippers?). De kerkdiensten van de Rouveense Kruisgemeente - aldus Hille - werden veelal belegd in het achterhuis van één van de ouderlingen. Wanneer er op een avond in de week een predikant voorging, waren er vaak zoveel toehoorders, dat ze allemaal op de deel geen plaats konden krijgen. Het is gebeurd, dat er zoveel mensen een plaatsje op de hooizolder in het achterhuis van Nicolaas Bouwman (nu Oude Rijksweg 212) gezocht hadden, dat deze tijdens de dienst onder de last van al die mensen bezweek en met veel geraas naar beneden kwam. Als het sacrament van de Heilige Doop bediend moest worden, stond een geïmproviseerd doopvont bij de karnmolen. De doopouders zaten vlak vooraan, praktisch onder de karnmolen. Vandaar de uitdrukking in het begin van deze eeuw: ‘die is gedoopt onder de karnmolen’.Ga naar voetnoot2. Een eigen dominee is de Kruisgemeente van Rouveen nooit rijk geweest. ‘Even leek het erop, dat - we citeren nu weer Hille - in de herderloze toestand van de Rouveense Kruisgemeente verandering zou komen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||
Dat was toen een lidmaat uit Zalk, Gerrit van Wapeningen, te kennen gaf opgeleid te willen worden tot herder en leraar. De classis was van oordeel, dat de gemeente van Rouveen wel over de financiële middelen beschikte om de studiekosten voor deze jongeman te betalen. Wanneer de Heere deze persoon mocht bekwamen, kon hij de Rouveense gemeente dienen. Na het gereed komen van de studie zou de gemeente, die Van Wageningen als predikant begeerde, verplicht zijn de gemaakte kosten aan Rouveen te vergoeden. De predikanten Klinkert van Zwolle en Plug van Zwartsluis zouden dat in Rouveen gaan voorstellen. Het plan vond geen doorgang. Van Wageningen is nooit predikant in de Kruisgemeente geworden. Jaren later treffen we hem bij de Afgescheidenen aan, eerst als godsdienstonderwijzer en vanaf 1869 als predikant’. Tot zover Hille. We merken hierbij op, dat Gerrit van Wageningen in 1869, het jaar van de vereniging van Afgescheidenen en Kruisgezinden, dominee is geworden in Ihrhove (Dtsl.), vervolgens in Terwispel (1876) en het volgend jaar naar Ureterp ging, waar hij tot zijn emeritaat in 1907 heeft gestaan. Een invloedrijke ouderling in de Kruisgemeente van Rouveen is Nicolaas Bouwman geweest. Hij werd in 1851 in die functie gekozen in de plaats van Hendrik Petter en heeft jarenlang de gemeente als voorganger (oefenaar) gediend. Feit is dat de geschiedenis van de Kruisgemeente te Rouveen na 1850 voor een belangrijk deel door hem is bepaald. Daarom wijdt Hille een aparte paragraaf aan deze figuur, waaruit we het volgende overnemen: ‘Nicolaas Bouwman werd op 3 januari 1812 te Staphorst geboren als zoon van Klaas Kiers Bouwman en Lubbigje Kooiker. Zijn schooljaren bracht hij door bij meester Venema, die de kinderen dagelijks nog twee maal uit de bijbel liet lezen. Ook moesten voor iedere zaterdag enkele vragen uit het hoofd geleerd worden. Op jonge leeftijd maakte Nicolaas reeds veel mee. Zijn moeder, die hem dikwijls met tranen in de ogen vermaande en meermalen met hem om zijn bekering bad, overleed in 1822 aan de gevolgen van een tijdens een roofoverval opgelopen schotwond. Twee jaar later legde het vuur de ouderlijke boerderij geheel in de as. Weer een jaar later richtte de overstroming van 1825 grote schade aan. Het was dan ook in deze periode dat de jonge Bouwman ernst ging maken met de dingen der eeuwigheid. In 1880 schrijft hij, terugziende op deze tijd: “Ik zag toen niet recht mijn gans verloren staat. Ik wilde wel al mijn plichten trouw verrichten en hoopte dat het dan wel zou gaan”. Omstreeks 1834 vond er een verdieping in het geloofsleven plaats. Toen kon hij zonder God niet meer leven. Het lezen van “oude schrijvers” was hem tot zegen. Er wordt verteld, dat in de tweede helft van de vorige eeuw het naast zijn boerderij staande kookhuis vol stond met dergelijke boeken. Hij nam ze zelfs mee naar de stal om er tijdens het melken van de koeien af en toe een blik in te werpen (gunde hij dan de koeien even rust?). Nicolaas koos evenals zijn vader in het midden van de jaren '30 van de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||
vorige eeuw de zijde van de Afgescheidenen. Het zal wellicht niemand verwonderen deze liefhebber van oude schrijvers in latere jaren in kruis-gezinde kring aan te treffen. Daarin werd hem - nog voor hij tot ouderling gekozen werd - het onderwijs aan de jeugd opgedragen. Gewetensvol heeft hij - tot aan zijn dood in 1882 de jeugd onderwezen aan de hand van het boekje van Hellenbroek, waaraan hij zeer gehecht was’. Aan de landelijke vereniging tussen Afgescheidenen en Kruisgezinden in 1869 op synodaal niveau tot stand gekomen, deed de Kruisgemeente in Rouveen niet mee. Ze werd er ook niet sterker op, in tegenstelling tot de Afgescheiden kerk. Langzamerhand viel ze terug tot een conventikel. ‘Na het wegvallen van de voormannen van de gemeente (Jan Bisschop was in 1877 overleden en Nicolaas Bouwman keerde rond 1880 naar de Nederlandse Hervormde kerk van Staphorst terug), was het einde van het gemeentelijk leven nabij. De laatste doopinschrijving vond plaats in november 1879. Het schijnt echter, dat men tot 1884 nog af en toe op een avond in de week een dominee liet komen. Maar dan is het met het gemeentelijk leven gebeurd’.Ga naar voetnoot3. In zekere zin kan de Oud Gereformeerde Gemeente van Rouveen, in 1930 als officiële kerk ontstaan, gezien worden als een voortzetting van de Kruisgemeente, die van 1838 tot 1884 in Rouveen heeft bestaan. |
|