De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 1. De classis Zwolle
(1984)–Jan Wesseling–
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||
II MastenbroekIn het groene land ten noorden van de spoorlijn Zwolle-Kampen ligt de polder Mastenbroek, heel vroeger een moerassig en onbewoond gebied. Het hart van de polder wordt gevormd door het gelijknamige dorp, waar ook de hervormde kerk staat. Wat dadelijk opvalt zijn de strakke, rechte wegen: een rechthoekig systeem van drie weteringen met enkele dwarsweteringen snijdt de polder van het zuiden naar het noorden in 4 gelijke delen; van west naar oost gerekend de Bisschopswetering, de Oude wetering en de Nieuwe wetering. Het is een uitermate rustig gebied, waar de bewoners de wijde ruimte om zich heen hebben. Maar de historie heeft ook deze polder niet onberoerd gelaten. Tijdens ons bezoek aan de fraai gelegen pastorie was ds J.W. Goossen zo vriendelijk ons een door hem samengesteld geschriftje ter hand te stellen.Ga naar eindnoot1. Daarin lazen we onder meer, dat de polder menigmaal door overstromingen is geteisterd. | |||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||
A.J. v.d. Aa in zijn Aardrijkskundig Woordenboek noemt 7 oktober 1756 als rampdag, toen de polder in een zee werd veranderd. Het was niet de eerste en ook niet de laatste keer, dat dit gebeurde. Meestal werd grote schade aangericht, b.v. in 1777 en 1779. De Zuiderzee kon een uiterst gevaarlijke vijand zijn! De watersnood van 1825 is eveneens heel lang in de herinnering van de bevolking blijven voortleven. Eén tot twee dagen brachten de bewoners van de polder op zolders en in hooibergen door en dat in het hartje van de winter. Het aantal slachtoffers was groot. Vele huizen, boerderijen en schuren waren zwaar beschadigd. In de kerk had het water 1.64 m hoog gestaan. Bij de ingang vanuit de consistorie naar de kerk wijst nog steeds een merkteken het hoogste punt van de waterstand van toen aan. Tijdens deze stormvloed (4 en 5 februari) redden Hendrik Timmerman en zijn gezin (wonende bij de Mastenbroeker kerk) met een tweetal knechten het vege lijf door op de balken in de kerk te klimmen. Deze ramp heeft in de gemeente Zwollerkerspel, voor zover Mastenbroek ertoe behoorde, aan 26 mensen en duizenden stuks vee het leven gekost. We hebben over deze watersnood van 1825 enigszins uitgeweid, omdat de veronderstelling wel eens is geopperd, dat de grote omvang die de afscheidingsbeweging in Mastenbroek en omgeving kreeg mede een gevolg is geweest van deze overstromingsramp. | |||||||||||||||||||
VoorgeschiedenisOver de voorgeschiedenis van de Afscheiding in Mastenbroek verstrekken de notulen van de hervormde kerk en die van de ring Kampen ons wel enige gegevens. De gemeente telde in 1827 ongeveer 700 zielen en was dus beslist niet klein te noemen. Ter verduidelijking geven we hier een tabel van het zielental van de hervormde gemeenten in de ring Kampen in 1827.
Evenals in zoveel gemeenten in de provincie en in het land leefden ook in Mastenbroek gevoelens van onlust tegen de (gedwongen) invoering van de Evangelische gezangen en tegen het opdringen en doordrijven | |||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||
van allerlei ongereformeerde opvattingen, die vrijuit van de kansel en in het catechisatie-lokaal mochten worden verkondigd en geleerd. Predikant in Mastenbroek was toen ds Wilhelm Scheuer,Ga naar eindnoot3. die niet minder dan 44 jaar de gemeente heeft gediend (1805-'49). Ongetwijfeld was hij een aanhanger van de oud-liberale of supranaturalistische theologie d.w.z. een voorstander van een ‘redelijke’ of ‘verlichte’ godsdienst,Ga naar eindnoot4. door o.a. ds H. de Cock zo sterk bestreden. De eerste conflictsituatie in Mastenbroek, waarop we stootten, was de kwestie van de vervanging van het catechisatie-boekje, door de 18e-eeuwse Rotterdamse predikant Hellenbroek geschreven, dat nog steeds door velen, ook in Mastenbroek, als het sjibbolet van de gereformeerde orthodoxie werd beschouwd. Weliswaar schreef de synode van 1817 de gemeenten niet voor wèlk boekje ze moesten gebruiken, maar ze wilde wel, dat er meer eenheid zou komen in de keuze van het leermateriaal. De ring Kampen wees - typerend genoeg - ‘Hellenbroek’ nadrukkelijk af.Ga naar eindnoot5. Ouderling Hendrik Willem Kooiker uit Mastenbroek wond zich over het verbieden van Hellenbroek zo op en ging zo fel in de oppositie, dat hij in 1817 werd geschorst en afgezet. Het was niet de enige reden van zijn schorsing. De andere was zijn emotioneel verzet tegen het zingen van de Evangelische gezangen. In vele gemeenten veroorzaakte de gezangen-kwestie veel onrust. Om een voorbeeld uit de onmiddellijke omgeving van Mastenbroek te noemen: in 1829 werd in het aangrenzende Genemuiden diaken Rijk van der Haar afgezet. In 1826 was het in de gemeente Mastenbroek al weer onrustig geworden. Een resonans daarvan vangen we op in de notulen van de hervormde ring Kampen.Ga naar eindnoot6. In de vergadering van september 1826 werd namelijk de vraag besproken: ‘Welke zijn de beste middelen om de dweeperij tegen te gaan?’ De scriba notuleerde, dat deze vraag niet zo gemakkelijk te beantwoorden viel. Want eerst moest toch duidelijk zijn, wat dweperij nu eigenlijk was. Ds Scheuer verduidelijkte, sprekend uit zijn eigen pastorale praktijk, dat hij daaronder verstond ‘het verachten van het verstandelijk onderzoek der H. Schrift’, omdat de bijbel op zichzelf beschouwd slechts een dode letter was. Het was noodzakelijk om de Geest te hebben, die de H. Schrift gebruikt om zondaars aan zichzelf te ontdekken en tot ‘bekommernis en benauwdheid’ over hun toestand te brengen en hen dan in de ruimte te zetten. Maar de Geest kon zich desnoods ook wel zonder het middel van de Schrift aan het hart openbaren. Dus had men een dominee die maar ‘een dode letterknecht’ was en de Geest niet bezat, niet nodig. En men hield veel liever oefeningen, waarin dan meestal een ‘alleronkundigste’ voorging, maar die de Geest had, zodat men ‘woorden van kracht en leven’ kon horen spreken, al was er soms ‘slot noch samenhang’ in te vinden en al was de levenswandel van zo'n oefenaar allerminst in harmonie met de leer en het voorbeeld, door | |||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||
Jezus zelf gegeven. Verder waren - volgens ds Scheuer - zulke mensen te zwartgallig: ze kenden te veel invloed toe aan de duivel. Deze zou immers de heilbegerigen via allerlei boze gedachten en ingevingen proberen te ‘slingeren’, te doen wanhopen aan hun bekering, ja zelfs trachten bekeerden nog te verleiden. Alleen de krachtdadige tegenwerking van de Geest was in staat de boze invloed van de duivel te breken. Tenslotte verklaarde ds Scheuer ‘met droefheid’ de grote schade aan te zien, die deze dweperij in zijn gemeente ‘aan ware Godsdienst en Deugd toebragt’. Zijn ringcollega's wisten hem geen beter middel tegen dweperij aan te raden dan zijn best te doen om het vertrouwen van zijn gemeenteleden te winnen. Hij moest vooral de dwepers niet te luidruchtig tegenwerken, want dan zouden ze als martelaars kunnen worden gezien. En dat wilden ze juist graag zijn. Hij moest ze maar zoveel mogelijk negeren. Het was hetzelfde antwoord, dat enige jaren later ds G. Benthem Reddingius van Assen in zijn ‘Brieven over de tegenwoordige verdeeldheden en bewegingen in de Hervormde Kerk’ (1833) gaf op de vraag: Hoe moeten zulke mensen behandeld worden? Men moest ze doodzwijgen. Nu was dit gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de ringvergadering van april 1827 kwam de ‘dweperij’ in Mastenbroek weer ter sprake, want ze bleek nog in kracht te zijn toegenomen. Ds Scheuer deelde mee, dat het z.i. met de oefeningen in Mastenbroek nu ‘te ver liep’, en dat hij had moeten ingrijpen. Doodzwijgen of negeren hielp niet meer. Niet minder dan drie oefenaars uit Zwolle kwamen geregeld in Mastenbroek samenkomsten leiden: A. Schouwenberg, K. Veldhuis en H. Meyer. Daarom had de kerkeraad van Mastenbroek de kerkeraad in Zwolle verzocht de drie genoemde mannen het oefenen te verbieden. Ook de Gouverneur van de provincie en het gemeentebestuur van Zwolle waren van de zaak in kennis gesteld. De kerkeraad van Zwolle had aan het verzoek voldaan en de drie oefenaars ‘op wettige wijze’ verboden met het houden van hun oefeningen door te gaan. Met succes! Sedert die tijd was er ‘eene merkelijke stilte’ in de gemeente van Mastenbroek ontstaan, al moest ds Scheuer eraan toevoegen, dat er af en toe toch nog kleine groepen samenkwamen, maar daartegen viel weinig te doen. Grimmig eindigde ds Scheuer zijn mondeling uitgebracht rapport over het optreden van oefenaars in Mastenbroek met de woorden: ‘Genoeg, hun is schrik ingeboezemd’.
Er was nog een punt, dat ook in verband stond met de dweperij. Ds Scheuer had 4 catechisanten die het volgend jaar met Pasen belijdenis wilden doen. Maar ze kwamen nooit in de kerk. En dan toch belijdend lid worden? Dit ging natuurlijk niet. Daarom had hij hen vóór hun ‘aanneming’ plechtig willen laten beloven om geregeld onder zijn gehoor te komen. Maar het bleek tevergeefs te zijn en dus had de kerkeraad besloten hen niet als lidmaat ‘aan te nemen’. | |||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||
Na al het voorafgaande is het wel duidelijk, dat er in de gemeente van Mastenbroek een sterke onderstroom stond, die inging tegen de bovendrijvende richting van de hervormde kerk, en die trouw wilde blijven aan de gereformeerde leer, op de synode van Dordrecht 1618/19 vastgesteld. Enkele jaren lang kwamen de hierdoor ontstane moeilijkheden niet in de publiciteit, maar toen in 1834 en '35 de spanningen in de hervormde kerk zich overal in het land ontlaadden in de Afscheiding, te beginnen met Ulrum, werkte de Afscheiding ook in Mastenbroek door. We kunnen dit afleiden uit een gezamenlijk adres, gedateerd 21 december 1835, door in totaal 16 Afgescheiden gemeenten uit Overijssel en Boven-Gelderland naar de Koning gestuurd, met een verzoek om hun godsdienstoefeningen in vrijheid te mogen houden. De Overijsselse gemeenten waren: Zwolle, Kampen, Genemuiden, Mastenbroek, Zalk, Hasselt, Wanneperveen, Steenwijk, Staphorst en Rouveen, Ommen, Dalfsen. Het stuk was opgesteld door de bekende oefenaar W.W. Smitt uit Zwolle en van een voorrede en begeleidend schrijven voorzien door ds A. Brummelkamp te Hattem.Ga naar eindnoot7. Voor Mastenbroek hadden getekend de ouderlingen en diakenen R. Kroes, R. Last, J. Kok en J. Kragt, allen landbouwers. Laten we hier enkele personalia over deze zo juist genoemde kerkeraadsleden mogen inlassen. Roelof Arrien Kroes, getrouwd met Femmigje Hendrik van Minnen, overleed in 1843, oud 53 jaar. Riekend Last heet in zijn huwelijksacte van mei 1825 veenbaas van beroep, geboren en wonende in de gemeente IJsselmuiden. Hij was getrouwd met Aaltje Jans, dochter van Jan Peters (overleden) en Dirkje Jans. Jochem Kok was bij de ondertekening een 36-jarige landbouwer, wonende op de Oude Wetering. Hij was in 1820 gehuwd met de boerendochter Niesje Derks Bergman, afkomstig uit Streukel bij Hasselt. Jan Jans Kragt was, toen hij zijn handtekening zette, 41 jaar oud en in 1829 getrouwd met de landbouwersdochter Stijntje Hilbrands van Milgen uit Mastenbroek. De Gouverneur had bij de burgemeester van Zwollerkerspel informatie over de ondertekenaars ingewonnen. Bij het viertal Mastenbroekers kwam de notitie te staan: ‘aantal aanhangers onbekend, vermeerdert echter dagelijks en er bestaat vrees, dat de meerderheid dezer buurtschap daartoe overgaat’. Verder deelde de burgemeester nog mee: Jochem Kok ‘maakt meer werk van de oefeningen dan van de landbouw tengevolge waarvan zijne zaken niet vooruitgaan’.Ga naar eindnoot8. | |||||||||||||||||||
De Afscheiding in MastenbroekWanneer is nu de Afgescheiden gemeente van Mastenbroek geïnstitueerd? Dit is gebeurd op een dag in december 1835 door ds A. Brummelkamp. Zo staat het aangegeven in de kroniek, samengesteld door de | |||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||
landbouwer Albert Roetman van de Kamper-zeedijk, op welke kroniek we aan het eind van dit hoofdstuk nog terug komen. Het moet in de eerste week van december zijn geweest, want we lezen in de hervormde kerkeraadsnotulen van 7 januari 1836 bij het paragraafje ‘Censura morum’ onder meer: ‘Bedroevend was het gedurig te moeten vernemen, dat vele leden der Gemeente uit dweepzuchtige beginselen den openbaren Godsdienst verwaarloosden, niettegenstaande alle mogelijke middelen waren aangewend geworden om zulk een verzuim in den Godsdienst tegen te gaan, horende men gedurig van geruchten dat sommigen voor het lidmaatschap van de Hervormde Kerk wilden bedanken. Deze geruchten wierden op den 5 Dec. bewaarheid, daar de Kerkeraad toen een papier wierdt toegezonden, waarin de volgende personen bedankten voor hun lidmaatschap van de Hervormde Kerk in Nederland’. En dan volgen er 12 namen (we zetten achter de in de vorige pagina's nog niet genoemde namen enkele biografische gegevens):
Op 30 januari '36 vinden we in de hervormde notulen weer een serie namen van personen, die zich hebben afgescheiden:
| |||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||
Bijna een jaar later - op 14 januari 1837 - onttrokken zich schriftelijk aan de hervormde kerk van Mastenbroek de 34-jarige koemelkerszoon Hendrik Harms Kiefte, geboren in Hasselt, en zijn vrouw, de 42-jarige Mergje Martens Lindeboom, die weduwe was van Derk van der Kolk ‘doende boerenbedrijf’. Het echtpaar woonde op de Nieuwe Wetering. Op 19 januari volgde Hendrik Kamphof, een landbouwer op de Nieuwe Wetering zuideinde. Bij zijn overlijden in februari 1872 was hij weduwnaar van Harmpje Hengeveld. Op 10 augustus 1837 namen afscheid van de hervormde kerk te Mastenbroek de 34-jarige landbouwer Hendrik Alberts van Unen, wonende te 's-Heerenbroek, en zijn vrouw Libigjen van Dijk, een boerendochter ook uit 's-Heerenbroek. Verder Albertina van der Wal, dochter van Hendrik van der Wal, landbouwer, en Hendrikje Jans Stoel, wonende te 's-Heerenbroek. Verder ook nog Jochem Roetman. Tenslotte onttrok zich op 5 september 1837: Liebigjen Willems, een landbouwerse. In 1846 is ze als weduwe van Arend van der Pol overleden, 70 jaar oud. Merrigje Hendriks Nies, een landbouwersdochter uit Mastenbroek, en haar broer Hendrik Nies, landbouwerszoon. Tenslotte Jochem Kloosterziel, getrouwd met Mergjen Egberts Lindeboom, en Derkje van der Kolk, een landbouwersdochter, die het vorig jaar getrouwd was met Jan Bouwman.
Keren we nu terug naar het begin van het jaar 1836. Zoals dit aan alle hervormde classicale besturen in het land verzocht was, had ook dat van de classis Kampen een rapport moeten uitbrengen over de stand van het separatisme in haar ressort. Over de gemeente Mastenbroek werd meegedeeld, dat zich daar 28 separatisten bevonden, ‘mannen en vrouwen, jongen en ouden, van wie de meesten al jarenlang als dwepers bekend stonden, en die allen voor minkundigen doorgingen’. Hun namen hebben we hierboven al genoemd. Het waren de personen, die zich 30 januari '36 hadden afgescheiden. Het viel echter te voorzien - aldus het rapport - dat het genoemde aantal ‘in deze dweepachtige gemeente’ nog wat zou oplopen, waardoor ‘groote wanorde in de gemeente blijft heerschen’, ondanks de waakzaamheid en het gevoerde beleid van predikant en kerkeraad.Ga naar eindnoot9. De burgemeester van Zwollerkerspel, L.H.C. Nilant, wist echter niet goed hoe hij de zaak moest aanpakken. Op 19 februari 1836 schreef hij de Gouverneur, dat hij vernomen had dat de separatisten van plan waren ‘op aanstaande Zondag ten huize van Tiemen of van Jochem Kok te Mastenbroek op de oude wetering’ een godsdienstoefening te houden, waarin 3 kinderen zouden worden gedoopt. Hij vroeg nu aan de Gouverneur advies hoe te handelen ‘alzoo de drie veldwachters niet in staat zijn zoodanig eene vergadering, welke waarschijnlijk zeer talrijk zal | |||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||
zijn, uiteen te kunnen doen gaan’. De Gouverneur antwoordde hem al de volgende dag, dat de veldwachters en een assessor (wethouder) in actie moesten komen. En zo droeg de burgemeester aan assessor Van 't Ende op om op de bewuste zondag met 2 veldwachters naar het huis van Tiemen of Jochem Kok aan de Oude Wetering te Mastenbroek te gaan en van hun bevindingen rapport uit te brengen. Blijkbaar had de assessor er niet veel zin in, want hij verontschuldigde zich met te zeggen dat hij die dag al een afspraak had. Jochem Kok kreeg nu van de burgemeester schriftelijk een waarschuwing zijn huis niet meer voor een godsdienstoefening beschikbaar te stellen. Toen het zondag geworden was, stuurde de burgemeester de gemeentebode naar de woning van Tiemen Kok aan de Oude Wetering om daar poolshoogte te nemen. Deze had de aan zijn zoon gerichte brief ontvangen. In huis bleken 16 personen aanwezig te zijn. Tiemen Kok verklaarde, dat ds Brummelkamp zou komen preken en dat hij van plan was met het houden van samenkomsten met minder dan 20 personen door te gaan, omdat dit immers niet in strijd was met de wet. Tenslotte rapporteerde de bode nog dat het ‘voorgebed’ was gedaan door Jakob de Jong, het ‘nagebed’ door Jan Kragt, terwijl Albert Kok, een zoon van Tiemen Kok een preek ‘uit het Predikatie-boek’ had gelezen.Ga naar eindnoot10. Op 1 juni 1836 gaf de hervormde kerkeraad van Mastenbroek aan de burgemeester van Zwollerkerspel ‘met een innig leedwezen te kennen’, dat een zekere Van Raalte, ‘zich noemende Predikant van Genemuiden en Mastenbroek, zich aan 't hoofd geplaatst heeft van eene dweepzieke menigte in beide gemelde gemeentens’. In Mastenbroek hield hij doorgaans zijn godsdienstoefeningen ‘aan de Zeedijk bij Albert Roetman of op de Riete voor Hasselt bij Jacob de Jong voor eene schare van menschen, die eenige honderden tegelijk bedragen, waardoor de grootste wanorde in deze Gemeente wordt aangerigt en waarvan de gevolgen in het godsdienstige en burgerlijke leven allernoodlottigs(t) moeten zijn’. (De Riete was een buurtschapje langs het Zwartewater, even over de brug richting Genemuiden). Daarom verzocht de kerkeraad aan de burgemeester van Zwollerkerspel maatregelen te nemen om zulke bijeenkomsten tegen te gaan ‘en tot verbanning van gezegde Van Raalte uit de Gemeente, ter voorkoming van alle verdere onheilen’. Het schrijven was ondertekend door ds Wilh. Scheuer met de ouderlingen L. Nijboer, R.A. Docter, H.H. Jonker en J. Knol, en de diakenen M. Holland, J.L. Boom en H. de Leeuw. Twee dagen later schreef de burgemeester aan de Gouverneur na de inhoud van de voorgaande brief te hebben vermeld, dat - naar het hem toeleek - het geschiktste middel tegen het houden van godsdienstoefeningen door separatisten was: het sturen van een detachement militairen | |||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||
naar Mastenbroek en deze soldaten in Mastenbroek en Genemuiden bij de separatisten te doen inkwartieren. Alle andere maatregelen zouden toch niets uithalen. Daarbij kwam nog dat wanneer de separatisten bij Albert Roetman aan de Zeedijk aan het vergaderen waren, ze maar over de sloot hoefden te gaan om zich op het rechtsgebied (jurisdictie) van Genemuiden te bevinden, zodat hij - burgemeester van Zwollerkerspel - dan niets meer kon beginnen. De hervormde kerkeraad van Mastenbroek streed zijn strijd tegen de Afgescheidenen. Op 14 april 1837 richtte ds Wilh. Scheuer een schrijven aan het classicaal bestuur van Kampen, waaruit wel blijkt, dat de Afscheiding in Mastenbroek een grote omvang had aangenomen. We citeren hieruit: ‘De Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Mastenbroek, overwegende hoe dezelve Gemeente van tijd tot tijd als in het niet verzinkt, dat dezelve voorheen zo bloeyende (gemeente) dezelve niet meer schijnt, alleen door de intrigues van zekeren Van Raalte c.s. die geene moeite sparen om onnoozele en eenvoudige zielen over te halen om zich van het Hervormd Kerkgenootschap af te scheiden en zich bij de Separatisten te voegen’. Hierdoor was de opbrengst van de collecten voor de armen sterk teruggelopen, ‘daar er des Zondags maar een klein getal opkomt tot de openbare Godsdienstoefening, want reeds meer dan 30 voormalige ledematen hebben zich van de Kerk afgescheiden, en dezelver kinderen en huisgenooten daar bij rekenende, zal het getal meer dan 150 bedragen; daarbij komt, dat vele anderen, schoon nog niet voor hun lidmaatschap bedankt hebbende, evenwel reeds heulen met Separatisten en den openbaren godsdienst geheel verwaarlozen’. Maar niet alleen de collecten voor de diaconie brachten veel minder op, ook de inkomsten voor de kerk verminderden sterk, zodat ‘men moeite zal hebben om de noodige gelden tot instandhouding der Kerkelijke gebouwen bijeen te krijgen, en de opbrengst der Classicale quota des jaars uit de Gemeente hoe langer hoe bezwaarlijker worden’. Daarom drong de kerkeraad van Mastenbroek er dringend bij het classicaal bestuur van Kampen op aan toch alles in het werk te stellen ‘ten einde bovengenoemd kwaad éénmaal geweerd worde en de Gemeente voor een geheelen ondergang bewaard blijve’. Deze brief is wel een bewijs ervoor, hoe sterk de Afscheidingsgolf in de polder van Mastenbroek was.Ga naar eindnoot11.
De Afgescheiden gemeente van Mastenbroek kreeg al heel gauw een dominee. Het was proponent A.C. van Raalte, die op woensdag 23 maart in de gecombineerde gemeente Genemuiden-Mastenbroek zijn intree deed.Ga naar eindnoot12. Bij ons weten is er helaas niets van het archief van de Afgescheiden gemeente van Mastenbroek (op een doopregister na) bewaard gebleven. Evenmin als dat van Genemuiden uit de begintijd. De kerkeraadsnotulen van Genemuiden beginnen pas met oktober 1863. In het hoofd- | |||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||
stuk over Genemuiden gaan we daarop nader in. De kerkdiensten van de Afgescheidenen van Mastenbroek werden door velen met grote wrevel aangezien, we schreven het al. Bovendien nam de overheid strenge maatregelen. Ze stuurde 12 soldaten, die in Genemuiden en Mastenbroek werden ingekwartierd en tot taak hadden om ds Van Raalte het preken te beletten en de samenkomsten uiteen te jagen. Die opdracht werd soms zelfs fanatiek uitgevoerd. Op een keer waren de militairen weer eens op een samenkomst in Mastenbroek afgekomen. Maar deze was nog lang niet begonnen. Enige mensen waren bezig een boterham te eten en de predikant zat een pijp te roken. En toch hadden de soldaten de aanwezigen gedwongen te vertrekken. Aldus het verhaal in de kerkelijke periodiek De Reformatie van die tijd.Ga naar eindnoot13. We hebben echter in de vonnissen van de rechtbank in Zwolle nooit iets gelezen van een veroordeling van een Mastenbroeker wegens het houden van illegale godsdienstoefeningen. Wèl van leden van de gemeente te Genemuiden. | |||||||||||||||||||
ScheuringIn 1838 vond in de jonge Afgescheiden kerken helaas een scheuring plaats. Het betekende het ontstaan van de Gereformeerde gemeente onder het kruis, gewoonlijk de Kruisgezinden genoemd. Vooral in Kampen, Zwolle en in enkele plaatsen in de noordwesthoek van Overijssel kregen ze grote aanhang. Ook in Mastenbroek. Op de Provinciale vergadering, in juni 1838 in Nieuwleusen gehouden, was de scheuring begonnen, mede als gevolg van het aannemen van een nieuwe Kerkenorde door de synode van Utrecht (1837). Ook de sacramentsbediening speelde een rol. Hoe moesten dopelingen worden beschouwd? Tien dagen later hielden de bekende Hoksbergen uit Kampen en afgevaardigden van andere gemeenten in Zwolle, in het huis van Carel Tobias van Ommen, een vergadering, waarin de oude Dordtse kerkenorde weer ‘geheel en onveranderd’ werd aangenomen. We hoeven hier op deze hele kwestie niet dieper in te gaan, dat is door anderen al genoeg gedaan, bijv. F.L. Bos in zijn studie Kruisdominees. Op 11 juni 1840 kwamen afgevaardigden van de Gereformeerde gemeenten onder het kruis nog eens in het huis van Jochem Kok te Mastenbroek bij elkaar om zich te beraden op een vredesaanbod van De Cock. Wel 60 afgevaardigden van 30 gemeenten uit het hele land waren present. Maar het liep daar mis. Ouderling Hoksbergen uit Kampen en zijn medestanders liepen boos uit de vergadering weg.Ga naar eindnoot14. | |||||||||||||||||||
DoopregisterHoksbergen bleef voortaan met zijn gemeente apart staan en was ook in Mastenbroek werkzaam, wat blijkt uit een tot nu toe nauwelijks bekend doopregister, berustend in het Gemeentearchief te Zwolle. Het was in mei 1914 door Derk Bruins aan de Gereformeerde kerk van Zwolle ten geschenke gegeven.Ga naar eindnoot15. | |||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||
Het doopboek heet officieel ‘Provisioneel Doopregister, van de Gemeente der Afgescheidenen Gereformeerden, te Mastenbroek. Beginnende met het Jaar onzes Heeren Jezu Christi 1843’. En het loopt van 24 september 1843 t/m 11 oktober 1868, op welke laatste datum twee kinderen van Harm Willems Knol en Klaasje Jochems Kloosterziel worden gedoopt. Alle in dit register genoemde kinderen zijn gedoopt door ouderling Derk Hoksbergen van Kampen. Deze is in februari 1870 overleden. Hij kwam één of tweemaal per jaar op een zondag naar Mastenbroek, om daar te preken en te dopen, het meest in de maanden april, mei of oktober. Gaan we de dopelingen tellen, dan komen we op een totaal van 107 in ruim 25 jaar. Heel vaak werd er meer dan 1 kind per zondag gedoopt, soms wel 4 of 6 kinderen tegelijk. Ook wordt steeds de bewoner genoemd van het huis in Mastenbroek, waarin de doopsbediening plaats vond.Ga naar eindnoot16. Het register begint met de doop van 6 kinderen op zondag 24 september 1843 bij landbouwer Hendrik Berends Nies thuis. Het zijn twee kinderen van Hermjan Bruins en Gerrigje van Zomeren; één kind van Albert Kok (†) en Frederika Aalberts, al bijna 2 jaar oud. Haar tweede man Berend Nies is doopgetuige. Verder één kind van Hendrik Nies en Aaltjen Knol, en één van Albert Roetman en Truitje de Leeuw. In de loop van die 25 jaar zijn de meeste kinderen (37) gedoopt bij de landbouwer Jan Nies in huis. Dit verwondert ons niet, want hij was de schoonzoon van Derk Hoksbergen, getrouwd met Neeltje Hoksbergen. In de boerderij van Albert Roetman en Truitje de Leeuw aan de zeedijk zijn niet minder dan 36 kinderen gedoopt. Ook in de woningen van de echtparen Willem Kloosterziel en Grietien Buizepol, en van Jan Kracht (Kragt) en Stijntje Hilbrands van Milgen heeft Hoksbergen aan een niet gering aantal kinderen de doop bediend, resp. 13 en 9 kinderen.Ga naar eindnoot17. Vooral de families Nies, Bruins, Kloosterziel en Netjes hebben in die tijd - volgens het doopboek - een belangrijke rol gespeeld in deze godsdienstige gemeenschap in Mastenbroek. Ook de namen Roetman, Post, De Goede, Buizepol en Knol komen meermalen voor. | |||||||||||||||||||
Kroniek 1816-'44We besluiten ons hoofdstuk over Mastenbroek met het geven van een bloemlezing uit een kroniek van wel 40 geschreven pagina's die de jaren 1816-'44 bestrijkt en die Mastenbroek tot onderwerp heeft.Ga naar eindnoot18. Ze is samengesteld door de al genoemde landbouwer Albert Roetman (1800-1881)Ga naar eindnoot19. wonende - vanaf Genemuiden gerekend - in de eerste boerderij bij de Kamperzeedijk.Ga naar eindnoot20. Albert Roetman gaf zijn kroniek de titel mee van: ‘Aanteekeningen van eenige der voornaamste gebeurtenissen te Mastenbroek en daaromtrent voorgevallen. Beginnende met het jaar 1816’. Deze aantekeningen geven ons een wat levendiger beeld van het plaat- | |||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
selijk kerkelijk leven in Mastenbroek (en Genemuiden) en van de kerkelijke verwikkelingen, tengevolge waarvan de zg. Kruisgemeenten zijn ontstaan, dan tot nu toe bekend was. Daarom gaan we enigszins uitgebreid uit deze tot nu toe onbekende kroniek citeren. Gelet op het speciale doel van dit boek nemen we hier geen notities op, waarin het gaat over zware stormen en rampzalige watervloeden, over natte en droge zomers, strenge winters, muizenplagen, sterfte onder het vee, boter- en hooiprijzen, en wat dies meer zij. Over het jaar 1816 lezen we: ‘In dit jaar heeft men ook de bepalingen van de Synode van Dordrecht (door de Haagsche Synode) door andere verordeningen vervangen en zich afgescheiden van het voorvaderlijk geloof. Doe is de Gereformeerde Kerk, in derzelver Godsdienstige begrippen, geheel van gedaante verandert. Men had door de opvoeding der kinderen, en door de leiding van het onderwijs, door de verspreiding der schriftuuren, en door de leer der predikanten (dit) al veele jaaren te voren voorbereid. Want in 1806 had men het Schoolwezen al verandert, en omtrent dien tijd nieuwe gezangen in de Kerk ingevoerd. Zoo dat wij (naar) beide deelen ziel en lichaam geslagen werden, maar men gevoelde geen pijn, men bleef onder dat alles koel en onverschillig, en nu voerde men verder allerhande niewigheden in de Kerk in’. Over de verschrikkelijke watersnood van 1825 schrijft Roetman uitvoerig en dan noteert hij voor de volgende jaren 1826 en '27, een verband leggend met de vreselijke overstromingen van 1825: ‘Merkwaardig is ook in deze jaaren, dat het den Heere behaagde, om door zijnen H. Geest een byzonder licht, in veeler menschen harten te doen opgaan en dezelve te openen voor Zijn woord, dat ze daar op acht namen. En alzoo ingelicht werden in haaren ellendigen en verlooren toestand door de zonde; en in Gods regtvaardigheid, die de zonden noodzakelijk moet straffen, en in de onmagt daar onder om van de zonde en straffe verlost te worden. En dus ook in de noodzaaklijkheid, gepastheid en dierbaarheid van Christus, en in de betaamlijkheid om voor God te leven. Men ging tot malkander en sprak over die zaaken, die het Koningrijk Gods aangaan, men hield Godsdienstige bijeenkomsten. Somtijds was ook de Leeraar der gemeente daar bij tegenwoordig, maar veelen konden zich in alles niet met hem vereenigen, en dus verwijderde men allengskens van elkander; en die met den Leeraar vereenigd waren, hielden ook bijeenkomsten; eenigen gingen ook wel na beide; er kwamen ook menschen van andere plaatsen, die hier met de menschen redevoeringen hielden, en ook wel oefenden; veelen ook die in het eerst mede opgingen, maar die naderhand weer afzakten en de tegenwoordige wereld weer lief kregen. Er was dus bij sommigen een honger in het land, niet naar brood, maar naar het levend en eeuwig blijvend woord van God. Men zogt nu op onderscheidene plaatsen in Gelderland en elders, die Leeraars op, die het | |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
woord van God regtzinnig en zuiver verkondigden, en God de lof en eer van alle goed toeschreven, maar den mensch de oorzaak van alle verdorventheid en zonde, en aanwezen het regte middel om den zondigen mensch met God te verzoenen, behoudens zijn regtveerdigheid, en den mensch krachtig opwekten tot Godzaligheid, om hem langs dien weg een vollen troost te geven in leven en in sterven’. In het voorafgaande hebben we al enige aandacht geschonken aan de opwekkingsbeweging (revival) van 1827 in de polder Mastenbroek. Roetman schrijft verderop in zijn kroniek: ‘In '31 of '32 zond de Heere hier te lande een slaande Engel met de cholera in de hand, die veel menschen afsneed als druiven, en dit had meestal plaats in de steden en dorpen’. Hij vervolgt: ‘Nu vervulde ook hier en daar eene angstige vrees de gemoederen, en het scheen, alsof men tot de genademiddelen, tot uitwendige Godsdienstigheid zijne toevlugt nam. Kermisbrooddronkenheid en velerlei ligtvaardige vermaken werden op sommige plaatsen van Regeringswege geschorst, en door sommigen vermeden. Er lag een beslag op de goddeloozen, die sidderden voor de woede des Almagtigen, en beefden voor den vinger van Hem, die oordeelt en krijg voert in gerechtigheid. Er kwamen geschriften uit over de cholera, om de menschen opmerkzaam te maken op de oordeelen, en daaden des Heeren; en te vermanen tot voorbereiding tot de dood, want er was als 't ware maar eene schrede tusschen leven en dood. Er kwamen in vervolg van tijd meer andere geschriften uit over Godsdienstige onderwerpen en over de valschheid en ongegrondheid der leer in de thans bestaande Hervormde Kerk. Ook uit Duitsland kwamen geschriften, die in onze taal werden overgezet, en uitgegeven, en van velen gretig gelezen werden. Nu gingen veler oogen open, en men begon meer en meer in te zien, dat de leer die in de Hervormde Kerk gepredikt en geleerd werd, niet de ware leer der zaligheid was, overeenkomstig Gods Woord. En dat men zich in 1816 had afgescheiden van het voorvaderlijk geloof, en door de verordeningen van die Haagschen Synode de deur had open gezet voor allerlei dwalingen en Niewigheden, zoo dat ieder konde prediken en leeren wat hem goed dagt. Er waren nog eenige predikanten die regtzinnig predikten, maar zij moesten zich aan dat bestuur onderwerpen, en bij elke openbare Godsdienstoefening een vers van die nieuwe ingevoerde gezangen laten zingen’. Na te hebben vermeld, dat 6 predikanten en vele leden zich hadden afgescheiden en nieuwe gemeenten hadden gesticht, schrijft Roetman in zijn kroniek, dat de Afgescheiden gemeente in Mastenbroek in december 1835 door ds A. Brummelkamp is geïnstitueerd. Hij vervolgt dan: ‘Er was doe onder de Afgescheidenen veel beweging, veel liefde, lust en ijver om God te dienen, en ook liefde en vereeniging onder elkander. De leeraars reisden het land door, en bedienden hier en daar de Gemeenten, en werden ook hoog geacht, ja, ze werden van sommigen wel geacht als- | |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
of ze onfeilbaar waren, en alles wisten en konden doorgronden, zelfs tot het hart des menschen toe, en werden dus op die wijs vergood’. Na de mededeling, dat de gemeenten te Mastenbroek en Genemuiden kandidaat A.C. van Raalte tot predikant hadden beroepen, lezen we verder in de kroniek: ‘Die van het Liberale Kerkgenootschap noemden (hen) in hunne blindheid en uit hatelijke vijandschap, Afgescheidenen van de Kerk, passende dus op hen toe, het welk zij (zelf) waren. De Afgescheidenen werden ook somtijds meer ingewikkeld, en soms meer openbaar van de predikstoelen gehekeld als een hoop dwepers en stijfkoppen die wijzer willen wezen als hunne leeraren, en daarom zich houden aan die oude versleten gevoelens der Dordsche Synode, en dus allen voortgang in verlichting en beschaving tegen stonden’. Sarcastisch merkte Roetman nu op: ‘Dat waren uitvloeisels van die verdraagzaamheid, die in dat Kerkgenootschap alom gepredikt werd’. Hij vervolgt: ‘Maar dit was niet genoeg; die predikanten, ziende dat hun gebouw aan het wankelen was, vreesden voor een geheele instorting, daar nu een groot gedeelte bijna voor stoelen en banken moest prediken, ziende dat bij het verlopen van hunne gemeenten, de schatkist voor zulke onnodig gewordene dienstknechten gesloten zou moeten worden. Ze lokten om die redenen een vervolging uit, en verzogten de Regeering daartoe om de Gemeente des Heeren daardoor te vernietigen (en) nu werden zij in hunne Godsdienstoefeningen verstoord’. Maar op de eerste Algemene Synode op 2 maart en volgende dagen in Amsterdam gehouden ‘werd de grond al gelegt tot dwalingen, die naderhand openbaar werden, hetwelk nu nog zoo niet opgemerkt werd. Men wist toen over 't algemeen ook nog niet, dat zij het geloof der ledematen in zulk eenen bepaalden zin namen, als naderhand gebleken is’. Over de synode van Utrecht (1837) schrijft Roetman: ‘Den 28 September en volgende dagen, hielden de afgescheidene Leeraars een Nationale Synode te Utrecht, en (ze) maakten aldaar een nieuwe Kerkordening, geheel tegen de last hun van sommige Gemeenten mede gegeven. Zij dreven hunne dwalingen door, en scheiden zich wederom af van de voorvaderlijke leer en waren alzoo oorzaak van scheuringen en veel verdeeldheden. Ds De Cock trok in het eerst tegen haar op, maar werd naderhand tot hun gevoelen overgehaald, en (hij) werd toen een verdediger van die Utrechtsche Kerkordening. Velen ging met die Leeraars voort. Anderen onttrokken zich en wilden hun ook niet meer toelaten te prediken, en werden twistlingen genoemd’. Over het jaar 1837 lezen we o.a. in de kroniek: ‘In dit jaar 1837, ik meen in February, werden hier te Mastenbroek bij de afgescheidenen dragonders ingelegerd, welke vervolging zoo als men giste en ook zeide, dat bewerkstelligd werd door den predikant Scheuer te Mastenbroek, en den dokter Florissen, secretaris te Genemuiden.Ga naar eindnoot21. Want daar hadden ze ook (inkwartiering), maar deze werd ook op het onverwachst weer opgeheven, zooals er gezegt werd door tusschenkomst van den Graaf van | |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
Rechteren. Zij leden er ook niet aan. Want het Gemeentebestuur moest er hun van achteren kostgeld van betalen’. We merken hierbij op, dat er verschil gemaakt werd tussen het inlegeren en inkwartieren van soldaten. In het laatste geval kreeg de bewoner van het huis 35 cent per man per dag.Ga naar eindnoot22. Dat Albert Roetman duidelijk de opvattingen van de Kruisgezinden was toegedaan, blijkt ook uit het volgende: Van het aanvragen van vrijheid van godsdienstoefening moest hij niets hebben. De predikanten en gemeenten, die dit wel deden, noemde hij ‘afgewekenen’. Van belang zijn ook de volgende passages: ‘Die niet met die afgewekenen vereenigd waren, waren verstoken van leeraars, en ook van de bediening der Bondszegelen; in het eerst van die verwarring deed het ds De Cock hier en daar nog al, omdat die tegen hun was, maar toen die tot hun (de afgewekenen) overging, vond dat ook geen plaats meer. Er bleven nu wel eens een geruimen tijd kinderen ongedoopt, maar toen ze van de laatst gehouden Synode te Amsterdam terugkwamen, zeide ds De Cock dat ze weer vereenigd waren, en de Dordsche kerkordening opnieuw weer hadden aangenomen, hetwelk velen geloofden en hunne kinderen ook hier te Mastenbroek van hem lieten doopen. Men heeft anderhand geene daadelijke bewijzen van die vereeniging en terugkering ondervonden. Ds De Cock nam ook die vrijheid aan, en is vervolgens komen te sterven. Enige Gemeenten hadden een ouderling, die oefende en ook de Bondszegelen bediende; van zulk eenen ouderling heeft men naderhand ook hier te Mastenbroek den H. Doop laten bedienen. Het H. Avondmaal was over het algemeen zoo geen behoefte aan’.Ga naar eindnoot23. We merken hier op, dat er in die kringen maar zeer weinigen waren, die het Avondmaal durfden te gebruiken uit vrees dat ze zich een oordeel aten en dronken. Hier doelt Roetman op de bekende ouderling-oefenaar Derk Hoksbergen (1800-'70) te Kampen, die bij de Kruisgezinden een geïsoleerde plaats innam. Zijn gemeente noemde zich ook wel de Dordts Gereformeerde gemeente. Eerder in dit hoofdstuk hebben we het teruggevonden doopregister van Mastenbroek (1843-'68) al behandeld. |
|