De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 1. De classis Zwolle
(1984)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1248 en Hasselt in 1252 tot stad verheven, terwijl het Genemuider stadsrecht dateert van 1275. Vier steden (stadjes) dus vlak bij elkaar. Maar Genemuiden kon - economisch gezien - niet tegen de concurrentie van de naburige IJsselsteden Zwolle en Kampen op en verviel weer tot de status van een dorp, dat het moest hebben van rietcultuur en weidebedrijven (rundveehouderij). De bodem van deze gemeente in de IJssel-Vechtdelta bestaat hoofdzakelijk uit jonge zeekleigronden.Ga naar eindnoot1. Genemuiden - 15 km ten noordoosten van Kampen gelegen - grensde in het noorden aan de voormalige Zuiderzee; aan de oostkant stroomt het Zwartewater. Daar is nog een veerpont voor de verbinding met Zwartsluis en Ambt Vollenhove. Ook de buurtschap Kamperzeedijk hoort voor een deel bij de gemeente Genemuiden, die ± 1835 ongeveer 1700 zielen telde. Nagenoeg alle bewoners waren lid van de hervormde kerk, ressorterend onder de classis en ring Kampen. In de loop der eeuwen is Genemuiden herhaaldelijk door rampen getroffen. We noemen de watersnood van 4 en 5 februari 1825: vele mensen in het water omgekomen, een derde deel van al het vee verdronken, tientallen huizen totaal weggeslagen, 80 gezinnen van huis en have beroofd. Ook in 1868 vond een grote calamiteit plaats. In dat jaar ging het door de opslag van riet en hooi hoogst brandbare stadje voor tweederde deel in vlammen op. Deze brand vernietigde onder meer het stadhuis met het hele archief. De gevolgen hiervan betreurend, zijn we aan ons hoofdstuk over Genemuiden begonnen.
De hervormde gemeente van Genemuiden was van de ring Kampen op één na de grootste, al was het verschil in zielental met nummer één (Kampen) nog zeer groot. Voor een beter overzicht van grootte en ligging geven we hier het volgende overzicht. Tot de hervormde ring Kampen behoorden in 1836 de volgende gemeenten:
Het invoeren van de Evangelische gezangen in 1807 is in menige hervormde gemeente in de eerste decennia na 1807 altijd een heel gevoelig punt geweest; zo ook in Genemuiden. Na het vertrek van de Fransen leidde de soms onstuimige afkeer van die gezangen in Genemuiden er in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1814 toe dat met de in de kerk aanwezige gezangboeken ‘ongeregeldheden’ plaatsvonden.Ga naar eindnoot2. Wegens zijn felle oppositie tegen die Evangelische gezangen werd een aantal jaren later (1829) de Genemuider diaken Rijk van der Haar zelfs afgezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Stichting van de Afgescheiden gemeenteDe Afgescheiden gemeente van Genemuiden is één van de oudste in het land. Ze is namelijk gesticht op 25 mei 1835 door ds De Cock, die op doorreis was in noordwest-Overijssel en weinige dagen later o.a. ook de gemeente van Kampen heeft geïnstitueerd. Veel informatie over de beginperiode in Genemuiden, waarover nog heel weinig bekend was, verstrekken ons enkele brieven en kopieën van brieven door burgemeester J.J. van Dalfsen van Genemuiden of de gemeente-secretaris A.H. Florison in januari 1836 aan de Gouverneur van Overijssel gezonden.Ga naar eindnoot3. Ook met die kopieën waren we blij, want het archief van de hervormde kerkeraad uit die tijd is bij de grote brand van 1868 verloren gegaan. Bij de hervormde kerkeraad waren enkele brieven met bericht van collectieve onttrekking van enkele groepjes gemeenteleden binnengekomen. De eerste, gedateerd 14 januari 1836, bevatte 10 namen van belijdende leden, die verklaarden zich enige tijd geleden met hun kinderen te hebben afgescheiden van het Hervormd Kerkbestuur, ‘opgeworpen in den jare 1816’. Met degenen die zich aan dat bestuur hadden onderworpen, wilden ze geen kerkelijke gemeenschap meer hebben. We nemen de 10 namen hier op:
De lezer ziet het, daar hebben we ook de naam van de in 1829 afgezette diaken Rijk van der Haar. De Cock zal hem persoonlijk gekend hebben via diens vrouw Trijntje Jans Baas, die afkomstig was uit Wildervank, het dorp van De Cock. Trijntje was in 1823 als weduwe van Johannes Groothuis hertrouwd met Rijk van der Haar. In De Cocks in de gevangenis bijgehouden dagboekje staan ook enige aparte aantekeningen o.a. een aantal ‘Notabele Texten in onze dagen’. Aan deze tekstenlijst gaat vooraf de mededeling, volgens De Cock ‘noteringswaardig’, dat de 13e juni 1828 het classicaal bestuur van Kampen Rijk van der Haar als diaken te Genemuiden heeft afgezet, omdat hij verklaarde ‘de Gezangen niet te kunnen medezingen’. Het andere door de hervormde kerkeraad ontvangen schrijven was een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dag later gedateerd en noemde de namen van 28 personen, die zich van de hervormde kerk hadden afgescheiden. We hebben ze in de aantekeningen opgenomen.Ga naar eindnoot4. We schreven al dat de Afgescheiden gemeente van Genemuiden in de eerste helft van 1835 is ontstaan (mei). Door wie in het begin de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente van Genemuiden werd gevormd, worden we gewaar uit een verzoekschrift om vrijheid van godsdienstoefening aan de Koning gericht, gedateerd 21 december 1835 en getekend door de kerkeraden van 11 gemeenten uit Overijssel en 4 uit Boven-Gelderland. Voor Genemuiden hadden hun handtekening gezet de ouderlingen Hendrik van Rees en Rijk van der Haar en de diakenen Harm Willems van der Haar, een broer van Rijk, en Jannes Telder. Over elk van deze Genemuider ambtsdragers, die we straks nog meer zullen tegenkomen, enkele persoonsgegevens. We putten ze voor een deel uit een belangrijk schrijven van burgemeester J.J. van Dalfsen, op 18 januari 1836 aan de Gouverneur gericht. Deze had om inlichtingen gevraagd over de zo juist genoemde personen en over de stand van het separatisme in Genemuiden. De burgemeester antwoordde, dat ‘de volgens geruchten door den ex-Predikant De Kok’ in de zomer van 1835 aangestelde ouderlingen en diakenen ‘van een nieuw kerkgenootschap in deze gemeente’ bekend stonden ‘als te behoren tot den fatsoenlijken middelstand der ingezetenen van deze gemeente’. Deze typering door de burgemeester is voor ons van belang: de vooraanstaande Afgescheidenen in Genemuiden, de ‘leiders’ zogezegd, behoorden tot de fatsoenlijke middenstand. Verder gaf de burgemeester de volgende karakteristieken van de zojuist genoemde kerkeraadsleden (we voegen er tussen haakjes enkele biografische gegevens aan toe). Hendrik van Rees - gehuwd, van bedrijf broodbakker, vroeger geacht wegens voorbeeldige wandel en gedrag (deze 52-jarige bakker was in 1829 getrouwd met Jantje Hendriks Buitink). Rijk van der Haar - gehuwd, vader van een talrijk huisgezin, van bedrijf winkelier, wel bekend wegens zijn steile en stijve begrippen, vooral in het godsdienstige; voor 5 à 6 jaren openlijk als lid van de (hervormde) kerkeraad ‘gecasseerd’ (afgezet) wegens insubordinatie aan de Kerkelijke wetten omtrent het gebruik maken van de Evangelische gezangen (de 42-jarige Rijk van der Haar was bij zijn huwelijk in 1823 veehouder van beroep. Hij trouwde in dit jaar - we schreven het al - met Trijntje Jans Baas, geboren te Wildervank (Gr.), weduwe van Johannes Groothuis, winkelierse te Genemuiden). Harm van der Haar - jongere broer van Rijk, gehuwd met Maria Arends van der Pol, van bedrijf winkelier en voorheen als een stil mens bekend geweest. Jannes Telder - gehuwd, hebbende een talrijk huisgezin, van bedrijf | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
timmerman, welke persoon als één der heethoofdigste en bedrijvigste der Separatisten alhier te beschouwen is (Jannes Telder was in 1802 in Genemuiden geboren als zoon van Hermannus Telder, timmerman, en Teuntje Jans. Hij nam zich in oktober 1824 tot vrouw de dienstmaagd Geertruid Helmichs, in 1796 in Zwartsluis geboren). Ook deelde de burgemeester nog aan de Gouverneur mee, dat volgens bij de hervormde predikant ingekomen informatie zich 27 leden aan de kerk hadden onttrokken ‘zijnde dit meestal Hoofden van huisgezinnen, waarvan veelen behoren tot de meest onkundige en schamele klasse van ingezetenen’. Die lijsten met onttrekking waren volgens de burgemeester ‘een bedroevend bewijs, dat de Sectezucht, of de dwaze geest van Separatisme alhier krachtdadig veld wint, terwijl de gevolgen daarvan, zoo voor individu's zelve, als voor de maatschappelijke orde, niet te berekenen zijn; trouwens het onverstand van deze Geestdrijvers bepaalt zich niet slechts tot hunne bloot bespiegelende Godsdienstige onzin, maar de versmading en veronachtzaming der heilzame verordeningen, zoo der koepokinenting, als van het schoolonderwijs, staat hiermede in het naauwste verband, zoodat de diepste onkunde en eene verdierlijkte zedeloosheid eenmaal hunne rampzalige uitwerkzelen zullen openbaren, wanneer niet deze, als eene kanker invretende kwaal, zoo mogelijk nog in tijds, krachtdadig worde gestuit of uitgeroeijd’. Aldus de burgemeester op 18 januari 1836. Dat een classicaal rapport van ruim een maand later zich ook niet vleiend over de Afgescheidenen in Genemuiden uitliet, viel te verwachten. Het waren mensen ‘die reeds in 1828 eenen verkeerden geest openbaarden’. Die verkeerde geest verergerde niet weinig, toen de predikanten De Cock en Brummelkamp zich in de streek vertoonden om daar te preken, kinderen te dopen enz. Maatschappelijk gezien stelden die separatisten - volgens het rapport - nauwelijks iets voor. Het waren maar domme mensen ‘uit den min aanzienlijken en onkundigsten stand’. Maar gelukkig bleef ‘het grootste maar ook aanzienlijkste gedeelte der gemeente trouw aan de kerkelijke verordeningen en ijverig de openbare godsdienst bij wonen’.Ga naar eindnoot5. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De jaren 1836 en 1837Het jaar 1836 is voor de Afgescheiden gemeente van Genemuiden een roerig en bewogen jaar geweest met goede en kwade dagen. Om met de eerste te beginnen: op 23 maart '36 kreeg de gemeente in combinatie met Mastenbroek een eigen herder en leraar, een voorrecht dat voor vele jonge gemeenten (nog) niet was weggelegd. Het was de vurige 24-jarige proponent Albertus Christiaan van Raalte, in 1811 in Wanneperveen (bij Zwartsluis) als domineeszoon geboren. Na in 1835 zijn studie aan de universiteit van Leiden te hebben voltooid, werd hem in mei en augustus 1835 door het Provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland verboden in de hervormde kerken te preken. Hij wilde zich namelijk niet onvoorwaardelijk aan alle reglementen houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ds. A.C. van Raalte. Van 1836-1839 Afgescheiden predikant in Genemuiden.
In december '35 voegde hij zich bij de Afgescheidenen. Al heel gauw raakte hij bekend in hun kring, omdat hij daarin vaak voorging. Hij was toen tijdelijk in huis bij zijn toekomstige zwager ds A. Brummelkamp te Hattem. Blijkbaar hadden ze een zekere taakverdeling afgesproken. Van Raaltes werkterrein werd vooral Overijssel. Kris-kras trok hij deze provincie door, vooral in de noordwesthoek en de Vechtstreek, preekte in huizen, schuren en stallen, als het moest bij nacht en ontij. Zo leidde hij op zaterdagavond 2 januari '36 in Genemuiden bij de halfbroers Jannes van der Haar en Jochem VollenhoviusGa naar eindnoot6. (van beroep vleeshouwers) aan huis een godsdienstoefening. Hierin ging voor - volgens een procesverbaal - ‘een zekere Van Raalte, gedomicilieerd ten huize van de gewezen predikant Brummelkamp te Hattem’. De volgende dag - zondag 3 januari '36 - had hij dit ‘tot grote ergernis van vele weldenkenden’ weer gedaan, tot driemaal toe: 's morgens van 9-11, 's middags van 2-4 en 's avonds van 7-9 uur, nu bij broodbakker Hendrik van Rees aan huisGa naar eindnoot7.. Al deze kerkdiensten waren bijgewoond door een groot aantal toehoorders, veel meer dan 20. Het duurde nu nog maar heel kort of hij kreeg een beroep uit Genemuiden-Mastenbroek. Maar voordat hij dit kon aannemen, moest hij natuurlijk eerst wettig tot predikant worden geordend. Dit gebeurde op de eerste Algemene synode van de Afgescheidenen in 1836 op 2 maart en volgende dagen in Amsterdam gehouden (in de tweede sessie...).Ga naar eindnoot8. Twaalf dagen later (15 maart) huwde hij met Christina Johanna de Moen (23) en zo werd hij de zwager van Brummelkamp en Van Velzen, die ook met een dochter uit het gezin De Moen waren getrouwd. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
jonge paar kwam in Genemuiden te wonen in Hoofdstraat no 1Ga naar eindnoot9., nu Langestraat no 1. Tien maanden later kon de gelukkige vader naar het gemeentehuis gaan om aangifte te doen van de geboorte van zijn eersteling Albertus,Ga naar eindnoot10. vergezeld van de getuigen Abraham Bruins, 34 jaar, schoenmaker, en Gerrit Jans van Dijk, 39 jaar, veehouder. En op 19 april 1838 werd in de pastorie Hoofdstraat no 1 opnieuw een kind geboren, dit keer een meisje, Johanna Maria Wilhelmina. In de geboorte-acte heet vader Van Raalte ‘zonder beroep’. Woensdag 23 maart '36 was eveneens een blijde dag in Van Raaltes leven en in dat van de Afgescheiden gemeente Genemuiden. Want op die dag preekte Van Raalte zijn intree als dominee van Genemuiden-Mastenbroek. De komst van een nieuwe predikant brengt in de regel altijd een zekere mate van opleving met zich mee. In het tijdschrift De Reformatie van 1837 lezen we: In het voorjaar van 1836, werd de vrouw van schipper Witteveen, met vier van haar kinderen door de predikant Van Raalte, te Genemuiden gedoopt. De vrouw behoorde oorspronkelijk tot de Doopsgezinde gemeente, maar nadat het de Heere behaagd had haar te bekeren, werd ook haar hart gebogen om zich bij Zijn gemeente te voegen. Ook schipper Witteveen mocht tegelijkertijd het Kerkgenootschap verlaten en zich aan de overal wedersproken secte aansluiten.Ga naar eindnoot11. Van Raalte weerde zich geducht, preekte veel in de omgeving en sprak krachtig op classicale en provinciale vergaderingen. Dit moest ook wel, want in het jonge leven van de jonge Afgescheiden kerken in de regio waren sterke spanningen ontstaan, die zouden uitlopen op een scheuring in menige gemeente. Het betekende de geboorte van de Gereformeerde gemeenten onder het kruis, in de volksmond wel genoemd de Kruiskerken of Kruisgezinden. Ook waren er de vervolgingen en de vonnissen, uitgesproken door de rechtbank van eersten aanleg te Zwolle: Wanneer we in het archief van die rechtbank de veroordelingen nagaan, dan vinden we voor Genemuiden de volgende serie. Vonnis 26 mei 1836:
Al deze veroordeelden waren geboren en wonende te Genemuiden. De eerste twee personen waren ouderlingen, de laatste twee diakenen. Deze kerkeraadsleden hadden onwettige godsdienstoefeningen belegd bij bakker Hendrik van Rees thuis, die elke keer door veel meer dan 20 personen waren bijgewoond en achtereenvolgens hadden plaats gevonden op zondag 28 februari en 6 maart, op woensdag 9 maart en op de zondagen 3 en 20 en maandag 21 maart 1836. De beide laatste dagen waren de Paasdagen geweest. De lezer ziet het, de boeten waren nog niet | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hoog. Maar blijkbaar hadden ze toch wel geholpen, want na de tweede Paasdag hielden de Afgescheidenen zich enige tijd aan het toegelaten maximum van 20 bezoekers per bijeenkomst. De burgemeester had zich aan al die verboden samenkomsten sterk geërgerd. Naar aanleiding van die van 28 februari schreef hij aan de Gouverneur o.a. dat de Separatisten ondanks alle vermaningen en waarschuwingen ‘zich geenzins ontzien zich al meer en meer uit te breiden en te vestigen’. Ja, het leek erop, dat ze nu zelfs bezig waren een woonhuis voor hun a.s. predikant in orde te brengen, zodat ‘zij door hunne talrijke en geruchtmakende bijeenkomsten en oefeningen al meer en meer aanleiding geven tot verstoring der rust en goede orde in deze Gemeente’. Daarom had hij zich verplicht gevoeld proces-verbaal op te maken van hun op zondag 28 februari tot drie maal toe gehouden godsdienstoefeningen, telkens door meer dan 80 personen bijgewoond.Ga naar eindnoot12. De Afgescheidenen probeerden van alles om vrijheid van godsdienstoefening te krijgen. En in juli '36 meenden ze een gaatje te hebben gevonden. Op 5 juli was er een Koninklijk Besluit verschenen waaruit ze meenden te kunnen opmaken, dat de baan voor hen nu eindelijk vrij was om ongehinderd en ongestraft hun kerkdiensten met meer dan 20 bezoekers te kunnen beleggen. En zo stapten op zaterdagavond 16 juli ouderling Hendrik van Rees en diaken Harm van der Haar naar het huis van de burgemeester, klopten aan en deelden hem mondeling mee, dat ze op grond van het Koninklijk Besluit van plan waren de volgende dag met meer dan 20 personen een godsdienstige bijeenkomst te houden. Maar de burgemeester was het helemaal niet eens met hun uitleg van het K.B., en merkte tegelijk nog op, dat de tijd en de manier waarop het verzoek werd gedaan hem ‘ongelegen en zeer onvolledig voorkwam’. Met de woorden: ‘Nu, wij zien wel, dat er niet van kan komen’, waren de beide mannen vertrokken, vast van plan hun zin door te zetten. En inderdaad waren er die zondag bij Van Rees aan huis twee godsdienstoefeningen gehouden, bijgewoond door 50 à 60 personen, ‘waarbij als spreeker heeft gefigureerd zekeren Lucas Brouwer, van bedrijf timmerman, mede alhier woonachtig’. Het liep echter in Zwolle wel weer op een veroordeling uit, al viel het dit keer nog mee: ƒ 16,- boete voor Van Rees, omdat hij op zondag 17 juli zijn huis zonder toestemming van de burgemeester beschikbaar had gesteld voor een godsdienstoefening. (Vonnis 11 augustus 1836). Maar het vonnis van 24 november 1836 was raak. Daarbij waren niet alleen betrokken een aantal Afgescheidenen uit Staphorst (die we in het hoofdstuk over Rouveen hebben genoemd), maar natuurlijk ook ds Albertus Christiaan van Raalte, 25 jaar, ‘zich kwalificeerende bedienaar des Goddelijken Woords’ te Genemuiden, en de 30-jarige vleeshouwer Johannes van der Haar te Genemuiden. In diens schuur waren op de zondagen 18 september en 2 en 9 oktober godsdienstoefeningen gehouden, geleid door Van Raalte. Over de bijeenkomsten van beide laatstge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
noemde data kwamen we bijzonderheden aan de weet via brieven van de burgemeester aan de Gouverneur.Ga naar eindnoot13. De samenkomsten van 2 oktober waren telkens door meer dan 100 personen bezocht geweest. Omdat de vorige dag nog overal werd rondverteld, dat men niet in Genemuiden, maar in Mastenbroek zou vergaderen, had de burgemeester niet kunnen ingrijpen. Misschien was het enige middel - aldus de burgemeester - om de ongeoorloofde bijeenkomsten van de separatisten in Genemuiden althans voor enige tijd te doen ophouden, dat op enkele opeenvolgende zondagen enige militairen in Genemuiden zouden geposteerd worden om te letten op eventuele illegale bijeenkomsten. Of - voegde de burgemeester eraan toe - misschien was het nog beter in zijn gemeente een detachement van 10 of 12 man in te kwartieren. Hoewel het nadeel hiervan weer was de tegenzin van de ingezetenen tegen inkwartiering ‘en de hieruit te vreezene meerdere haat en verbittering tusschen ingezetenen en ingezetenen welker gevoelens omtrent de Godsdienst verschillen’. En over de godsdienstoefeningen een week later (9 oktober) gehouden, lezen we in de brief van de burgemeester aan de Gouverneur, dat hij 's morgens om half 10 door de politiebediende gewaarschuwd was, dat in de schuur van de vleeshouwer Jannes van der Haar een godsdienstige bijeenkomst aan de gang was, bijgewoond door veel meer dan 20 personen. Vergezeld van politiebediende en veldwachter was de burgemeester er onmiddellijk naar toegegaan. In de schuur telden ze ruim 80 bezoekers. Van Raalte stond te preken, maar de burgemeester onderbrak hem en verzocht de vergadering uiteen te gaan. Hierop reageerde Van Raalte met te zeggen, dat dit dan wel zou moeten gebeuren, maar dat hij eerst nog een gebed wilde uitspreken ‘waarmee hij ook dadelijk begon’. Toen dit uit was, gelastte de burgemeester de bezoekers ‘in naam der Wet en des Konings’ onmiddellijk te vertrekken. Maar Van Raalte was blijkbaar nog niet klaar en gaf zijn gemeente een psalm op die ook dadelijk werd ingezet. De burgemeester en zijn politiemannen stonden tegenover het ja-zeggen en nee-doen van Van Raalte machteloos. Daarom werd nu de officier gewaarschuwd, die 's morgens om 7 uur met een detachement van 24 manschappen in Genemuiden was gearriveerd. En nu was de zaak zo voor elkaar, ‘zonder dat daarbij de openbare rust en goede orde is gestoord geworden’, aldus de burgemeester. Wel voegde hij er nog aan toe ‘dat echter de hoofdleider A.C. van Raalte door zijne halsstarrigheid om zich aan de wetten te onderwerpen door zijnen getoonden tegenstand, zoo jegens mij, als omtrent de Kommandant van het militaire detachement, welke daardoor genoodzaakt is geweest, hem door een paar manschappen krachtdadelijk buiten de schuur te doen zetten, ons doet vrezen, dat de alsnu gestoorde bijeenkomst, welligt door hem op nieuw zal worden geconvoceerd, in gevalle waarvan het mij raadzaam zoude voorkomen, den opgenoemden A.C. van Raalte als verstoorder van de openbare rust te doen arresteren’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
We merken hierbij op, dat Van Raalte op die zondag 9 oktober '36 niet alleen ‘geweigerd’ had het bevel van de burgemeester van Genemuiden te gehoorzamen, maar bovendien enkele weken verder, op 25 september, de burgemeester van Staphorst in de uitoefening van diens functie de beledigende woorden had toegevoegd, ‘dat hij was de slimste en ergste der burgemeesteren, die hij ontmoet had en een vijand van God en zijn dienst’. Johannes van der Haar kwam er met een boete van ƒ 50,- af, maar Van Raalte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van niet minder dan 3 maanden! Dit vonnis werd in appèl bij de rechtbank van Arnhem verzacht tot 8 dagen. ‘Z. Eerwaarde heeft die kortstondige straf reeds blijmoedig doorstaan’, aldus een bericht in het kerkelijk blad De Reformatie van toen.Ga naar eindnoot14. Niet ten onrechte beschouwde de overheid ds Van Raalte als de leider van de Afgescheidenen in de noordwesthoek en de Vechtstreek van Overijssel. Ze hield hem dus scherp in het oog en zat de dynamische separatist duchtig achterna. Ook de dorpsgeest - in dit geval van zijn woonplaats Genemuiden - toonde zich agressief-vijandig. Hij heeft het gemerkt! En niet alleen hij, maar ook zijn gezinnetje. En vele Afgescheidenen met hem. In menig boek en blad is al uitvoerig beschreven aan welke hoon en molestatie de Afgescheidenen bloot stonden. Haast overal in het land. Het is zelfs zo overbekend geworden, dat het nog amper tot ons doordringt. En toch, als we dan ineens een nog onbekend archiefstuk ontdekken, bv. een brief van een oog- of oorgetuige, dan beseffen we ineens weer hoe erg het eigenlijk is geweest. Om dit te illustreren citeren we nu uit een brief, gedateerd Genemuiden 2 februari 1837, door ds Albertus Christiaan van Raalte aan de Gouverneur van Overijssel geschreven.Ga naar eindnoot15. Hij woonde toen op wat nu Langestraat 1 is. Het stuk was nog volslagen onbekend. In het begin van de brief deelt Van Raalte mee dat in Genemuiden de mishandelingen en beledigingen van Afgescheidenen weer toenemen. Dit is dan ook de reden, dat hij zich tot de Gouverneur wendt, want hij weet, dat deze ‘eenen diepen afkeer van alle onbillijkheid heeft’. 't Is waar, Gouverneur Van Rechteren was de kwaadste niet. Sedert hij in Genemuiden woonde - vervolgt ds Van Raalte - had hij telkens ‘openbare verguizing moeten verduren, eensdeels in zijn persoon door beschimpingen en vervloekingen te moeten aanhooren, door gedurig tegen het lijf aangeloopen te worden etc.’ Een andere manier van pesten was het telkens aan de schel trekken, op deuren en ramen bonzen, ‘tot groote ontsteltenis’ van zijn vrouw. Hierbij merken we op, dat er in de wieg een baby van twee weken oud lag, hun eersteling Albertus. Ook werd de pastorie wel met ‘slijk en drek’ bevuild, ‘en met allerlei ontuig behangen’. Toch had hij de Gouverneur met dergelijke klachten niet lastig willen vallen, te meer, omdat enige weken geleden de ‘balda- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
digheid’ scheen te bedaren. Maar helaas nam dit kwaad nu weer zo overhand toe, dat zijn vrouw opnieuw ‘in gevaar van schadelijke verschrikkingen gesteld’ werd. Bovendien dreigde de openbare orde te worden verstoord. Want - schreef hij aan de Gouverneur - de laatste weken hadden de Afgescheidenen op woensdag een ‘avond biduur’ gehouden. Maar de kerkdiensten waren niet rustig verlopen, integendeel. Herhaaldelijk waren ze gestoord ‘met geraas en schreeuwen, schelden, slaan en smijten op de vensters’. De vorige week was het zo erg geworden, dat ‘men een glas insloeg en de daar gezetene menschen met slijk bewierp’. Als gevolg hiervan hadden zich gister voor het begin van de godsdienstoefening twee Afgescheidenen bij de burgemeester vervoegd om over al die baldadigheden te klagen en hem te verzoeken die te voorkomen. Maar deze had geantwoord, dat de Koning ‘hun geene bescherming verleende’ (ze waren immers door de regering niet als kerkgenootschap erkend). Waarom zou hij - burgemeester - het dan doen? Terecht wezen de klagers na dit antwoord van de burgemeester erop, dat men, als men iets misdeed, aan de rechter en niet aan ‘baldadige mishandeling’ van het gemeen moest overgegeven worden. Hierop reageerde de burgemeester ontwijkend met alleen te zeggen, dat de Afgescheidenen hem al moeite genoeg bezorgden. Vlak voor de godsdienstoefening van gisteravond - aldus Van Raalte verder - zou beginnen, begaven ds Brummelkamp en diens vrouw (een zuster van mevrouw Van Raalte) zich naar de kerk. Ze logeerden in Genemuiden bij zwager Van Raalte (hoogstwaarschijnlijk om hun kort geleden geboren neefje Albertus te bewonderen). Maar op weg naar de kerk werd mevrouw Brummelkamp ‘met slijk in het aangezigt geworpen’. En tijdens de kerkdienst ‘begroette’ men de woning waarin de godsdienstoefening plaats vond ‘met een hagelbui van steenen’ en maakte men een ‘groot geraas’. Enkele kerkgangers, die naar buiten kwamen om de ‘razernij’ zo mogelijk te ‘stillen’, kregen ook modder en stenen naar het hoofd gegooid. De politie-agenten die aanwezig waren, deden niets en zeiden alleen maar: ‘Jongens, het gaat te grof; jullie zouden iemand kunnen dood gooien’. Toen de kerk uitging werden ds Brummelkamp en zijn vrouw weer gemolesteerd. De laatste werd zelfs vastgehouden en er werd met vuil en stenen gegooid. ‘Men liet haar weder los toen de menigte toesnelde, doch men maakte zich meester van Ds Brummelkamps hoed en men wierp aanhoudend met slijk’ tot het echtpaar weer in huis was. Zulke persoonlijke beledigingen - vervolgde ds Van Raalte in zijn brief - ‘vinden hier dikwerf plaats. Zondagavond nog, greep men mijne dienstmaagd, onder het zeggen: daar is de meid van den Koksiaanschen Dominé, laten wij die eens wat geven. Men sloeg haar, scheurde haar goed en zoo ontvlood zij’. Ds Van Raalte besloot zijn schrijven met: Zoiets is ‘hier niet vreemd, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
doch kan dit wel anders, indien de Politie-bedienden zich gedragen alsof het hun niet aangaat; en indien de stelregel der regering dezer plaats is: omdat de koning geene vrijheid verleent, bescherm ik U niet tegen de baldadigheden’. Natuurlijk was het gevolg van deze opvattingen, dat de Afgescheidenen, in plaats van de regering ‘te kunnen beschouwen als eene ouderlijke schuilplaats, gedwongen zijn haar aan te merken als eene te vrezene tegenpartij’. Een bewaard gebleven schrijven van de burgemeester aan de Gouverneur, gedateerd 2 februari 1837 geeft ons nog enkele boeiende details van het op die roerige avond voorgevallene.Ga naar eindnoot16. De ‘onwettige’ kerkdienst was bij Lucas Brouwer, de timmerman, gehouden (het zal wel in de timmerschuur geweest zijn). Ver over de 100 personen hadden de dienst bijgewoond. Deze was geleid door ds A. Brummelkamp, afgezet predikant te Hattem en ‘sedert eergister alhier gelogeerd ten huize van zijnen behuwd broeder A.C. van Raalte’. Tijdens deze bijeenkomst waren rust en orde ‘belangrijk gestoord geworden’ en hadden ‘grove ongeregeldheden’ plaats gevonden. Het pannendak van het huis van Brouwer was ‘aanmerkelijk beschadigd door een groot aantal stenen, welke daarop geworpen zijn en waarvan de daders, begunstigd door de duisternis en de zware mist, niettegenstaande de surveillance en de herhaalde waarschuwingen van den Policiebediende en Veldwachter dezer Gemeente, geenzins hebben kunnen ontdekt worden, vooral ook daar de toeloop van menschen in en rondom het huis zoo talrijk was, dat het bewaren der orde voor deze beide bedienden niet mogelijk was’. Verder had de politiebediende Wolter Schuurman bij het uitgaan van de kerk ‘een gevoelige slag of stoot in de zijde ontvangen, waarvan ook de dader niet met zekerheid kon opgegeven worden, terwijl hij tevens met zeer ruwe smaadredenen is bejegend geworden door de personen Jan van der Haar, Johannes van der Haar en Peter Jochems Jager’. Door al dit voorgevallene was ‘de drift van veelen aanmerkelijk opgewonden’ en vielen bij volgende bijeenkomsten van de Separatisten ‘nog meer ernstige onlusten en personeele beledigingen’ te verwachten. Daarom vond de burgemeester het zeer wenselijk, dat al deze bijeenkomsten ‘krachtdadig’ werden tegengegaan. ‘Een kommando van vier of zes kurassiers’ zou voor deze gemeente en die van Zwollerkerspel wel voldoende zijn en viel elk geval te verkiezen ‘boven een talrijke magt van Infanterie’, gezien ook de te verwachten grote ‘ongelegenheid’ bij het inkwartieren van de manschappen ‘bij alle ingezetenen zonder onderscheid’. De militairen kwamen. Maar eerst voltooien we nog ons overzicht van de vonnissen tegen Afgescheidenen uit Genemuiden geveld.
Op 12 januari 1837 kreeg een viertal Afgescheidenen uit Genemuiden weer een vonnis te verwerken, onder wie natuurlijk ds Van Raalte. Deze | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
moest ƒ 100 boete betalen, omdat hij in de schuur van de 39-jarige vleeshouwer Johannes van der Haar op alle zondagen in december 1836 en ook nog op andere dagen als predikant voor telkens meer dan 20 personen was opgetreden, o.a. op zondag 27 november, bij welke gelegenheid hij 4 kinderen had gedoopt. Johannes van der Haar kreeg ƒ 75,- boete en de 35-jarige timmerman Lucas Brouwer ƒ 20,- terwijl Hendrik van Rees werd vrijgesproken. Ruim een maand later - 16 februari '37 - werd in Zwolle weer een vonnis uitgesproken over enige Afgescheidenen in Genemuiden: A.C. van Raalte (niet verschenen) ƒ 100,-, Lucas Brouwer ƒ 50,- en Johannes van der Haar ƒ 100,- boete. Het ging hier om de woensdagen 11 en 18 januari '37, toen er telkens meer dan 100 personen bij timmerman Lucas Brouwer een godsdienstoefening bij woonden, en de zondagen 15 en 22 januari, toen hetzelfde het geval was geweest in de schuur van Joh. van der Haar. Het is wel duidelijk, dat de Afgescheidenen in Genemuiden in de begintijd voor hun kerkdiensten gebruik maakten van de schuur van deze Johannes van der Haar en ook van die van timmerman Lucas Brouwer. Een paar maanden later - 27 april 1837 - viel er opnieuw een vonnis: zowel Van Raalte als Lucas Brouwer en Johannes van der Haar kregen elk ƒ 100,- boete te betalen. Het was weer het oude liedje: op de zondagen 12 en 19 maart '37 waren in de schuur van de vleeshouwer Joh. van der Haar aan de Hoofdstraat (Langestraat) onder leiding van ds Van Raalte kerkdiensten gehouden, ‘telkens bijgewoond door een aantal van meer dan honderd personen, waaronder verscheidene van elders buiten deze Gemeente woonachtig’, aldus de burgemeester in een brief aan de Gouverneur over de samenkomsten van 12 januari. Hij voegde er nog aan toe, dat de vorige dag (11 maart) ‘de alhier zints eenige tijd gestationeerd geweest zijnde militairen, tijdens welker verblijf alhier geene onwettige samenkomsten in deze Gemeente zijn gehouden geworden ... naar hun garnizoen zijn teruggekeerd en hierop dadelijk de verboden bijeenkomsten weder hebben plaats gevonden’. Hieruit trok hij de conclusie, dat de wet alleen door het inzetten van de militaire macht zou kunnen worden gehandhaafd, ‘welke handhaving toch zoo voor de maatschappelijke orde in het algemeen, als voor de rust, veiligheid en goede zeden in deze Gemeenten vooral, als van het allerhoogste belang wordt beschouwd’. Na het vonnis van 27 april '37 hebben we bij de rechtbank van eersten aanleg te Zwolle - wat Genemuiden betreft - geen veroordelingen wegens het houden van ongeoorloofde godsdienstige bijeenkomsten meer gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
MilitairenIn het voorafgaande zagen we, dat sommige Afgescheidenen in Genemuiden niet alleen boeten kregen te betalen, maar ook bloot stonden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
aan inkwartiering van soldaten, echt geen plezierige zaak in de kleine huisjes van toen, vooral in het koude jaargetijde. Genemuiden is één van de plaatsen in Nederland geweest, waar een aantal militairen werd ingekwartierd om zo het houden van onwettige godsdienstoefeningen te beletten en de bezoekers daarvan desnoods met geweld uit elkaar te jagen. We vragen ons onwillekeurig af: Was het dan in Genemuiden zo bar en boos met de Afgescheidenen gesteld? Nee, het viel in het dorp aan het Zwartewater wel wat mee, maar we moeten bedenken dat ds Van Raalte, één van de erkende leiders van de Afgescheidenen, in het begin van 1836 in Genemuiden was gaan wonen en het plaatsje als uitvalsbasis gebruikte voor zijn preektochten in alle richtingen. Vooral zìjn activiteiten wilde men beschadigen. Had de komst van militairen in de eerste dagen van oktober '36 in Genemuiden het vergaderen van de Afgescheidenen aldaar onmogelijk gemaakt, dit betekende niet, dat de Afgescheidenen nu helemaal met hun samenkomsten ophielden. Ze weken uit naar het aangrenzende Mastenbroek (gemeente Zwollerkerspel). Het blijkt uit een schrijven van de burgemeester aan de Gouverneur, waarin hij meedeelde, dat ds A.C. van Raalte op zondag 16 oktober '36 opnieuw in de gemeente Zwollerkerspel ten huize van zekeren Roelof Kroeze godsdienstige samenkomsten had geleid ‘en het mij waarschijnlijk voorkomt, dat deze handelwijze door de Separatisten verder zal worden volgehouden en alhier te Genemuiden geene onwettige vergaderingen zullen plaatsvinden, zoo lang de militaire magt alhier aanwezig is’.Ga naar eindnoot17. Maar aan die inkwartiering zaten heel wat haken en ogen en daarom vroeg de burgemeester aan de Gouverneur om de eerstvolgende week ‘het detachement infanterie van hier weder te doen terug roepen, daar eene voortdurende inkwartiering de goede ingezetenen dezer gemeente zeer lastig zoude vallen en de ondervinding mij dagelijks overtuigd, dat de sectionarissen zich deze inkwartiering zeer lijdelijk getroosten en door dezelve geenzins worden afgeschrikt, om hunne gewone zamenkomsten elders buiten de gemeente te doen plaats vinden’. Blijkbaar heeft de Gouverneur aan het verzoek van de burgemeester voldaan. De militairen vertrokken uit Genemuiden. Van het nu ontstane vacuum maakten de Afgescheidenen gretig gebruik. In het begin van februari 1837 waren de spanningen in Genemuiden weer zo opgelopen, dat op 4 februari opnieuw militairen het dorp binnen marcheerden. Ze kregen ook enige bevoegdheid om zo nodig in het vlakbij gelegen Mastenbroek (gemeente Zwollerkerspel) tegen Afgescheidenen op te treden. Het blijkt uit een schrijven van de burgemeester van Genemuiden aan zijn collega van Zwollerkerspel (5 februari 1837). Hierin deelde hij mee, dat op 4 februari 's middags een detachement cavalerie (!) in Genemuiden was gearriveerd. Het telde 2 wachtmeesters, 2 korporaals en 8 manschappen. Dat nu geen infanterie, maar cavalerie werd gestuurd zal wel als reden hebben gehad, dat het paardevolk zich in de uitgestrekte | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gemeente Zwollerkerspel sneller kon verplaatsen dan infanteristen mogelijk was.Ga naar eindnoot18. Van hen zouden één wachtmeester en twee man bij Albert Roetman en één korporaal met twee man bij Jacob de Jong worden ingekwartierd. Beiden waren landbouwers. Roetman woonde aan het begin van de Zeedijk (vanaf Genemuiden gerekend). Ongetwijfeld zouden de dragonders wel in actie moeten komen, want de Afgescheidenen in Genemuiden hielden tengevolge van de aanwezigheid van militairen aldaar, nu in Mastenbroek hun bijeenkomsten. Nog deze morgen was geconstateerd - aldus de burgemeester - dat ze ‘heden morgen tusschen 8 en 9 uur langs onderscheidene wegen, in kleine troepjes van 50 à 60 personen van hier naar Mastenbroek op weg (waren) gegaan’. Pas om half 10 in de morgen had hij zekerheid gekregen, dat ze samenkwamen ‘ten huize van Willem Kloosterzijl op de nieuwe wetering nabij het Vosje’. Uiteraard raakte ds Van Raalte door de komst van deze nieuwe golf van militairen in zijn optreden geblokkeerd, maar zodra ‘zijn lijfwacht van dragonders’ was verdwenen, begon hij opnieuw godsdienstoefeningen te leiden. Tot stijgende ergernis en verontwaardiging van de burgemeester en de zijnen. Wilden die duivelse Afgescheidenen het dan nooit leren? Dan de militaire macht maar weer te hulp geroepen en zo marcheerden op 23 maart '37 opnieuw soldaten Genemuiden binnen. Van hen kreeg Van Raalte 4 man in zijn echt niet ruime woning (Langestraat 1) ingekwartierd. In zijn pastorie lag een twee maanden oude baby in de wieg. Het waren toestanden. Of ds Van Raalte nu noodgedwongen met zijn activiteiten in Genemuiden moest stoppen of dat de Afgescheidenen in groepjes van niet meer dan 20 personen zijn gaan vergaderen, we weten het niet, maar zeker is, dat we na april 1837 bij de rechtbank in Zwolle - wat Genemuiden betreft - geen vonnissen meer hebben gevonden. Was ds Van Raalte dus - wat zijn werk betreft - in Genemuiden aan banden gelegd, in zekere zin was hij dominee van de hele provincie en dus was hij vaak van huis. Vooral Ommen - waarheen hij in 1839 ook verhuisde - was één van zijn steunpunten. Laten we enkele momenten van zijn tochten door de provincie mogen illustreren met het citeren van passages uit (onuitgegeven) brieven dóór hem aan zijn vrouw geschreven. We beperken ons tot het jaar 1837, waarin ook de synode van Utrecht werd gehouden, door Van Raalte meegemaakt. Terloops merken we hier op, dat hij de 2e oktober 1837 zijn vrouw vanuit Utrecht een brief stuurde, tijdens een synodevergadering ‘geschreven in haast in eene donkere hoek en te midden onder het disputeren’. Hierin deelde hij zijn vrouw o.a. mee dat men bezig was met de behandeling van ‘moeilijke geschilpunten’. Dat op die synode de Dordtse kerkenorde door een nieuwe is vervangen, wat in de Afgescheiden kerken een bron van ellende is geworden, mag als bekend worden verondersteld. Nog enkele citaten uit brieven van Van Raalte aan zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw: Ommen 28 april 1837 - ‘Morgen hoop ik naar Den Ham te vertrekken, alwaar de Burgemeester mij liet opligten (arresteren). Hij heeft gezegd dat hij er nu niet meer aan doen wilde, al predikte ik naast zijne wooning; het zal mij verwonderen of hij woord zal houden. Aanstaande Zondag hoop ik zoo de Heere wil en wij leeven weder op de zelfde plaats van voorleden Zondag onder Ommen te prediken en Avondmaal te bedienen’. Op 1 mei 1837 schreef Van Raalte uit Ommen aan zijn vrouw: ‘Verleden Zaterdag ben ik in de gemeente Den Ham geweest, daar liep het bijzonder rustig en gezegend af. Het gemeen schreeuwde wat, maar de Burgemeester ging visschen. Gisteren heb ik weder ongestoord tweemalen mogen prediken en het Avondmaal bediend voor eene nog talrijker schaar dan de voorgaande Zondag. Op de vijanden ligt hier een bijzonder beslag. Zij zijn beschaamd, des Heeren vinger is in dezen bijzonder zichtbaar. Mijn dienstwerk moet ik veel met vrezen en strijd (doen), doch onder hetzelve ontwaar ik dikwerf leven en zegen. De dag van gisteren was ook weder een aangename dag. De Heer was uit genade in ons midden. O mogt ik onder zijn goedertierenheden meer verootmoedigd zijn. Ontbloting en vernedering zijn hoofdbehoeften! Morgen hoop ik naar Dedemsvaart te vertrekken, daarna naar Hellendoorn en naar de streken (van) Rijssen...’ ‘Dinsdag over 8 dagen moet ik te Deventer voor de Rechtbank weezen. Misschien ga ik er niet na toe om reden het maar geld en moeite spillen is en de behoeften der gemeente veele en dringend zijn.’ Nog enige bewijzen van Van Raaltes druk bezet leven zijn de beide volgende brieven van Van Raalte geschreven aan zijn vrouw te Genemuiden. De eerste is gedateerd Deventer 18 december 1837. Uit dezelfde bron (zijn brieven aan zijn vrouw te Genemuiden) verzamelden we nog enkele illustraties van zijn reizend en trekkend leven in die tijd (de cursiveringen zijn van ons). Deventer 18 december 1837 - ‘Donderdagavond ben ik in welstand onder de gemeente Hellendoorn aangekomen en ben daar die nagt gebleven om reden de rij ze naar Rijssen te ver was. Vrijdagmorgen had ik nog aldaar iets te verrigten, zoodat ik Vrijdagavond eerst in Rijssen aankwam. Zaterdag ben ik naar Enteren gegaan en heb daar gepredikt en eenige leden aangenomen en bevestigd twelk alles ongestoord afliep door 's Heeren goedheid. Zondag ben ik geweest in een buurtschap onder Rijssen en heb daar gepredikt, ook ongestoord; des avonds heb ik in Rijssen gecathechiseerd. Heden, zijnde Maandagmorgen ben ik naar Deventer vertrokken met doel om daar het nodige te verrigten; dan wenschte ik naar Almelo te vertrekken, maar moet dan weder Rijssen passeeren en hoop daar nog | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
huisbezoek te doen. Mijn adres kan ik U daarom moeijelijk opgeeven, weshalve het beste is 't geen gij doen (kunt) dat gij zoo gij mij schrijft mijne brieven adresseerd ten huizen van Egbert ten Tooren te Ommen; dan zal die brief wel verder komen; deeze zullen wel weten waar ik ben of kunnen dat nogal gemakkelijk naspeuren’. Tien dagen later - 28 december 1837 - schreef Van Raalte vanuit Ommen aan zijn vrouw (we plaatsen tussen haakjes enkele verduidelijkingen): ‘Zaterdag heb ik in Hellendoorn de zaken afgedaan en ben nog Zaterdagavond naar Ommen gereden. In één der buurtschappen van Ommen heb ik Zondag en Maandag gepredikt. Toen hebben wij geen burgemeester nog veldwachter gezien en Dingsdags zijn wij een kwartier verder geloopen 't welk onder een ander Burgermeester behoorde, om reden de Ommensche regering tegen ons op weg was, welke toen ook tevergeefs ons gezocht heeft. Gisteren Woensdag hebben we te Stegeren (bij Ommen) Classikale vergadering gehad, om reden hier in de gemeenten ook kwaad twistzaad gestrooid was, waar mede men door onkunde gedeeltelijk werdt weg gesleept, doch door 's Heeren goedheid zijn de opzieners allen overtuigd geworden, zoodat men hier de handen in een wenscht te slaan om dat twistzaad zooveel mogelijk tegen te staan’. Hier horen we een echo van de reactie die de besluiten van de synode van Utrecht hadden veroorzaakt. Vooral de vervanging van de Dordtse kerkenorde door een nieuwe was bij velen in slechte aarde gevallen. Van Raalte vervolgt: ‘Die brief van Zwartsluis heb ik gelezen en ik kan wel begrijpen, dat U zulke dingen dikwerf drukken, maar lieve vrouw, denk er steeds aan, dat Jezus zegt dat het goed is dat er ergernissen komen, opdat de oprechten openbaar moogen worden. Lieve vrouw, alles is vervulling van Gods Raad en daar boven staat tog, dat alle dingen die den Heere liefhebben, zullen mede werken ten goede. Morgen hoop ik naar Den Ham te vertrekken om daar huisbezoek te doen en leeden te bevestigen en aanstaande Zondag te prediken. Maandag hoop ik te vertrekken naar de streken achter Heemse en Hardenberg en wensch aldaar Dingsdag of Woensdag klaar te krijgen om den Donderdag te Dedemsvaart te zijn, en dus hoop ik om den Vrijdag maar waarschijnlijk Zaterdag te huis te koomen; ik verlang sterk naar huis. Gaarne zag ik, dat gij mij nog een briefje schreef, opdat ik weet waar gij op die tijd waart, te Hattem of te Genemuiden, want zoo gij te Hattem waart, dan wenschte ik U af te halen en anders ga ik waarschijnlijk maar dadelijk door. Het paard is frisch en dartel; nu en dan hoest hij nog al, ook heeft hij knobbeltjes onder den hals zitten, maar het hinderd hem niets. Ik ben blijde, dat ik het rijkussen mede genomen heb, want het water van de Vegt is in deze streken zoo hoog, dat ik alles te paard af doen moet. Ik weet nog niet hoe ik den chais (rijtuig) weer naar huis krijgen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zal. Hij komt anders goed van pas. Ten Tooren en Martha laten U hartelijk groeten. Het spijt hun dat gij niet mede gekomen zijt. Zoen onze Albertus voor mij, groet Da en Mientje (de dienstbode). De vreze en liefde Gods woone in Ulieder herten. Groet den Kerkenraad, Buurman en allen die naar Sion vragen. Nu lieve Vrouw, de Heere zij met U!’
Uw inniglievende man Van RaalteGa naar eindnoot18a.
Het jaar 1838 was ook voor de Afgescheidenen in Genemuiden-Mastenbroek een crisisjaar. In niet weinige gemeenten in de omtrek voltrok zich een scheuring tengevolge waarvan de zogenaamde Kruisgemeenten ontstonden. Ook de Afgescheiden gemeente van Genemuiden bleef door deze schokkende gebeurtenis niet onbeschadigd. Maar zolang ds Van Raalte nog in Genemuiden stond, kon hij door zijn overwicht en bekwame leiding veel stormschade voorkomen, al ontglipte Mastenbroek hem. Want op de Provinciale vergadering van 18 juni '38 in Nieuwleusen gehouden, hadden ouderling Jochem Kok en diaken Berend Nies, beiden van Mastenbroek, openlijk gezegd het met de zogenaamde ‘afscheuringsverklaring’ eens te zijn. Ze gingen met ouderling Derk Hoksbergen van Kampen mee, en zo kwam Mastenbroek met Kampen helemaal apart te staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Vertrek ds Van RaalteIn 1839 - niet in 1840 - is Van Raalte naar Ommen verhuisd, omdat hij daar voor zijn werk meer centraal woonde. In maart '39 schreef hij aan Scholte, dat hij op 21 maart '39 zich met zijn gezin in Ommen hoopte te vestigen. Inderdaad dateerde hij enkele maanden later een brief aan Scholte: Ommen, 24 mei 1839. De verhuizing was dus doorgegaan.Ga naar eindnoot19. | |||||||||||||||||||||||||||||||
KerkKort na het vertrek van ds Van Raalte uit Genemuiden verkochten Johannes van der Haar en Jochem Vollenhovius voor ƒ 250,- aan de Chr. Afgescheiden gemeente te Genemuiden een hoek grond, gelegen aan het Jaagpad, ten oosten grenzende aan Herm Groothuis, ten westen aan de Drecht, ten zuiden aan Jan van Rees en ten noorden aan het hof van Sibold de Vries. De kopers moesten de verkopers wel toestaan van het stuk grond gebruik te maken om er matten op te drogen. Op deze plek is ook de eerste Afgescheiden kerk komen te staan.Ga naar eindnoot20. De tegenwoordige gereformeerde kerk is er vóór gebouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ds Van Raalte vertrokkenNa het vertrek van ds Van Raalte naar Ommen - die werd opgevolgd door ds G. Wissink - lijkt een deel van Genemuiden in Kruisgezinde wa- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
teren verzeild te zijn geraakt. Hoe dit precies gebeurd is, hebben wij bij gebrek aan gegevens niet kunnen vaststellen. Op de classisvergaderingen valt enige jaren lang geen levensteken van Genemuiden meer te bespeuren. Pas in 1842 krijgen we weer enig houvast, want op de Provinciale vergadering van april 1842 is als afgevaardigde present ds G. Wissink van Genemuiden, die al in januari 1843 naar Heerde vertrok. Twee jaar later (juli 1844) is ouderling H. van Rees van Genemuiden aanwezig. En op de classisvergadering van oktober 1848 bestaat de afvaardiging van Genemuiden uit de kerkeraadsleden H. van Rees en Karst Beens,Ga naar eindnoot21. terwijl van hen apart wordt gezegd: ‘Ze zijn met ons verenigt’. Deze woorden wijzen toch op een zekere scheiding van de geesten. In volgende classisvergaderingen treffen we steeds weer de namen H. van Rees en K. Beens aan. Tijdens de vergadering van februari '53 leveren ze een lijst in met namen van leden ‘die al lang niet meer in de kerk komen en van wie sommigen niet meer als leden worden beschouwd’. Kruisgezinden? Ledeboerianen? Het is bekend, dat ds Ledeboer in de omgeving ook enkele gemeenten heeft gevormd, b.v. in Hasselt. Zeker is, dat Genemuiden van 1843-1854, meer dan 11 jaar, geen Afgescheiden dominee heeft gehad. En dat er partijen waren, bewijst ook een uitlating in een brief door ds Brummelkamp op 7 februari 1844 geschreven aan ds Van Raalte te Ommen: ‘Die schreeuwers in Genemuiden etc moeten maar schreeuwen tot dat hun keel heesch wordt’ (archief Calvin College, Historical Collection, Heritage Hall te Grand Rapids). Door het ontbreken van documentatie-materiaal, is ons weinig bekend over de geschiedenis van de Afgescheiden kerk van Genemuiden gedurende de eerste jaren van haar bestaan. Des te verrassender was het, toen we eind oktober 1982 geheel onverwacht een bundel fotokopieën, afkomstig uit Noord-Amerika - onder ogen kregen, betrekking hebbende op de familie Van der Haar uit Genemuiden. Van deze familie zijn in september 1846 verscheidene leden met ds Van Raalte naar Noord-Amerika (Michigan) geëmigreerd, waar ze meegewerkt hebben aan de stichting van de kolonie Holland.Ga naar eindnoot22. Deze bundel betekende een welkome aanvulling van onze schaarse gegevens over de beginjaren van de Afscheiding in Genemuiden. Voor ons doel is in de bundel vooral van belang een in het Engels gestelde levensbeschrijving, gedateerd 12 april 1869. Ze is van de hand van Geesje Visscher-van der Haar, die in 1846 met haar beide broers vanuit Genemuiden naar het verre Noord-Amerika emigreerde. Haar levensherinneringen had ze voor haar kinderen bestemd. Geesje van der Haar werd op 5 augustus 1820 in Genemuiden geboren als dochter van de veehouder Jan van der Haar en Maria Groothuis.Ga naar eindnoot23. Haar grootouders - die een belangrijke rol in haar leven hebben gespeeld - waren Willem van der Haar en Geesje van Eyken. Kleindochter Geesje trouwde 2 mei 1841 met de 24-jarige veehouder Jan Visscher. Zij | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zelf was toen bijna 21 jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de levensherinneringen van Geesje van der HaarGa naar eindnoot24.We willen nu een bloemlezing uit haar op schrift gestelde levensherinneringen geven, waarbij we met name letten op de aard en kleur van het godsdienstig leven in de Afgescheiden kringen in Genemuiden en Mastenbroek. Men was daar zeer gesteld op het houden van ‘gezelschappen’, en de ‘bekering’ was één van de onderwerpen, waarmee men zich intens bevindelijk bezig hield. Bij het doorlezen van de levensherinneringen van Geesje van der Haar komen we ook heel wat levendige bijzonderheden uit het kerkelijk leven aan de weet. Daarom gaan we er hier uitvoerig op in. Geesje schrijft, dat ze was opgegroeid in een godvrezend gezin; ook haar grootouders - bij wie ze veel in huis kwam - waren zeer godsdienstig. Heel goed herinnerde ze zich nog de orkaan van 4/5 februari 1825 met de daarmee gepaard gaande overstromingsramp. Heel Mastenbroek stond toen onder water. Met haar oudste broer werd ze voor de veiligheid naar haar grootouders gebracht, die voortdurend zaten te bidden. Haar grootvader Willem van der Haar overleed toen ze 7 jaar was. Hij was lid van de gemeenteraad van Genemuiden en een algemeen geacht man. Met haar oudste broer ging ze naar de begrafenis; haar ouders lagen met tyfus op bed. Geesje kwam veel bij haar grootmoeder en ze ging naar school. Bij grootmoeder aan huis kwamen veel vrome mensen (wat wijst op het houden van gezelschappen). 's Avonds placht grootmoeder knielend voor en met haar te bidden. Na de geboorte van haar jongste zusje - ze was toen 10 jaar - moest ze thuis komen helpen, want er waren 7 kinderen: Ook daar werd veel over geloofszaken gesproken. Eens kwam een oom op visite, die zijn bekeringsgeschiedenis vertelde. Geesje was zo diep onder de indruk, dat ze naar een andere kamer vluchtte ‘waar ik op mijn knieën viel en God bad om ook mij genadig te zijn en mij te bekeren’. Op tweede kerstdag 1834 - ze was toen 14 jaar - ging ze weer eens bij haar grootmoeder op bezoek met de bedoeling thuis een dreigend standje te ontgaan. Bij grootmoe in de kamer zaten veel vrome mensen, onder wie een oude man uit Rijssen. (Dit was ongetwijfeld de bekende oefenaar Otto Voortman, die wel contact had met de even bekende oefenaar W.W. Smitt te Zwolle.)Ga naar eindnoot25. ‘Hij vroeg me of ook ik gekomen was om Jezus te dienen. Ik antwoordde niet, want daarvoor was ik niet gekomen. Maar nu begon de man zo vol gloed te spreken over de blijdschap, die het dienen van Jezus met zich meebracht, dat ik daar ook lust in kreeg en plotseling verlangde, door Gods genade, mijn zondige manier van leven vaarwel te zeggen, om Christus te dienen. Maar nu volgde een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
worsteling met mijn verdorven natuur, de wereld en satan. Deze wilden mij in hun greep houden, maar God liet mij zien, hoe zondig ik was geweest en welke straf daarop zou volgen! Na over haar bekering nog verder te hebben uitgeweid, vervolgt Geesje haar levensherinneringen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘In mei van hetzelfde jaar (1835) ontvingen we bezoek van ds De Cock van Ulrum. Hij was uit de “groote kerk” getreden, omdat hij daarin de waarheid niet meer met een goed geweten kon preken, en veel vrome mensen, die ook afval in de grote kerk hadden opgemerkt, scheidden zich met hem af. Geesje vertelt verder, dat ze veel aan de ontdekkende prediking van Van Raalte had, en dat ze op een keer - hoewel nog geen belijdend lid - diep ontroerd aan het Avondmaal deelnam (kort daarop legde ze wel belijdenis van haar geloof af). In het begin werden de godsdienstoefeningen in de schuur van haar grootmoeder gehouden, maar toen daar niet meer dan 20 personen bij mochten zijn, ging men in kleine groepjes in verschillende boerderijen en huizen vergaderen. Omstreeks die tijd ontstond er onder kinderen van 10-14 jaar een geestelijke opwekkingsbeweging en verscheidene jonge mensen werden bekeerd. Dan schrijft Geesje: ‘...ook een jonge man van 20 die later mijn man werd. (Jan Visscher). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dig. Hij woonde met zijn zuster en bezocht ons dikwijls’. Op 9 februari 1844 werd haar tweede dochtertje geboren; het werd gedoopt door ds Wissink. En dan vervolgt Geesje: ‘Korte tijd later verliet hij ons en ging naar Heerde. In de laatste maanden van zijn domineeschap bij ons, was zijn invloed sterk achteruit gegaan, hoewel hij zuiver orthodox preekte. Toen raakten we een poosje zonder predikant. Nu en dan kwam er een dominee bij ons preken o.a. ds Nentjes van Urk, die zeer werd gewaardeerd. Hij preekte zó ernstig en indringend, dat zelfs vijanden van Gods volk graag naar hem luisterden. We beriepen hem ook, maar hij bedankte; want het was hem - naar hij zei - onmogelijk de plaats te verlaten, waar hij geboren en opgegroeid was, en waar hij zó was gezegend. In het maandblad De Reformatie verschenen in die tijd artikelen over Amerika, die de aandacht van de Van der Haars trokken. ‘Weliswaar - schrijft Geesje - ging het ons in financieel opzicht voor de wind en we hadden genoeg te eten (er heerste toen de aardappelziekte!), maar geestelijk voelden we ons vaak bekommerd (wegens de treurige toestand in de kerk). Toen hoorden we, dat Van Raalte met plannen rondliep om naar Amerika te emigreren. Mijn man en mijn broer wilden hier meer van weten en reisden naar Arnhem, waar Van Raalte woonde. Ik zelf was zo tegen het verhuizen naar Amerika, dat ik hen op het hart drukte op geen enkele manier te laten merken, dat zij misschien wel wilden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zowel in ons dorp als in heel Nederland. Er was ook heel veel dwang. Weliswaar hadden we enige vrijheid van godsdienstoefening gekregen, maar onder bepaalde voorwaarden en met beperkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn evenwicht en diep ontroerd, maar moeder was rustiger en gelaten. Mijn oom was er ook en bad voor de laatste keer met en voor ons. Toen zongen we nog: Niet ten onrechte merkte ds Brummelkamp eens op naar aanleiding van een soortgelijk geval: ‘De reize derwaarts vergde een vaarwel, dat aan een sterfbed deed denken’. We gaan nu niet verder citeren uit de levensherinneringen van Geesje Visscher-van der Haar, over haar reis, aankomst en vestiging in Michigan. We zouden dan buiten het bestek van ons werk komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ds K.K. Redder, 24 september 1854 - 4 maart '56Keren we nu terug naar Genemuiden, dat na het vertrek van ds Wissink een vacature van ruim 11 jaar kreeg te verwerken, die opgeheven werd met de komst van ds Klaas K. Redder in september 1854. Bij gebrek aan gegevens en ook al, omdat hij maar kort in Genemuiden heeft gewoond, valt er heel weinig over hem te schrijven. Tijdens zijn ambtsperiode blijkt het in de gemeente Genemuiden allerminst rustig te zijn. Allerlei persoonlijke kwesties, een gevolg van gekrenkte eerzucht en gefrustreerde heerszucht, vertroebelden de sfeer. Slechts 1½ jaar bleef ds Redder in Genemuiden en vertrok toen naar Diever (waar hij nog 32 jaar zou staan). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ds Willem Coelingh, 9 december 1860 - 5 november '65Weer duurde het jaren, voordat een dominee de moed had naar Genemuiden te gaan. De nieuwe predikant werd ds W. Coelingh, gekomen van Twello. Hij zou in 1871 naar Noord-Amerika emigreren. Hij was nog maar kort in Genemuiden of de kerkeraad stuurde een verzoek naar de Koning om als Chr. Afgescheiden Gereformeerde gemeente te Genemuiden te mogen worden erkend (juli 1861) Maar omdat aan enkele voorwaarden niet was voldaan, moest de aanvraag om erkenning worden herhaald; onder meer behoorde het woord Gereformeerde in de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
naam te verdwijnen en diende het stuk eigenhandig door alle aanvragers te worden ondertekend. Dus ging op 5 februari 1862 een nieuw rekest in zee met 40 handtekeningen en de toevoeging ‘en anderen, die niet schrijven kunnen’. We betwijfelen of minister en Koning nu de zaak in orde hebben bevonden, want in de lijst van erkende Chr. Afgescheiden kerken uit die tijd komt de naam Genemuiden niet voor. Dat de gemeente Genemuiden een slechte naam had, wordt geïllustreerd door een berichtje in de rubriek Kerknieuws van het weekblad De Bazuin. Ds Coelingh had in het begin van 1862 een beroep van Hasselt ontvangen, waarvoor hij bedankte. Dit was voor H. van Rees en J. Kaper, ouderlingen van de gemeente Genemuiden, aanleiding de volgende ontboezeming in De Bazuin te laten opnemen. Na vermeld te hebben, dat ds Coelingh had bedankt, vervolgt het bericht: ‘Sommigen zal dit verwonderen, althans hen, die geloof geven aan de laster die van deze gemeente uitgaat, dat de gemeente uiterst verward is, wat toch onwaar is. Sommige leden hebben zich van de samenkomst tot de openbare godsdienst onttrokken, omdat de kerkeraad niet gehandeld heeft naar hun vermeende inzichten. Maar dat de kerkeraad niets gedaan heeft, waaruit met reden ergernis kan genomen worden, blijkt uit het getuigenis van onze classis, die onze zaken heeft beoordeeld, en een brief geschreven heeft aan genoemde leden, waarin zij vermaand werden om zich aan hun kerkeraad te onderwerpen, om reden (zo luidt het getuigenis der classis) de kerkeraad niets gedaan heeft, dat strijdt tegen Gods Woord, aangenomen kerkorde of handelingen onzer kerk’.Ga naar eindnoot27. Gelukkig beschikken we nu over de notulen van de kerkeraad vanaf 27 oktober 1863, zodat we de lezer vanaf dat moment een meer aaneensluitend verhaal van het wel en wee in het leven van de Chr. Afgescheiden kerk van Genemuiden kunnen presenteren. De kerkeraad bestond uit de leden ds W. Coelingh (hij was gehuwd met Roelofje Stad), de ouderlingen Hendrik van Rees (bakker) en Jacob Stoffers KaperGa naar eindnoot28. (arbeider), en de diakenen Jan Symons EenkhoornGa naar eindnoot29. (veehouder) en Jan VoermanGa naar eindnoot30. (mattenmaker). Kerkvoogden waren Kornelis BosGa naar eindnoot31. (arbeider) en Kornelis van DijkGa naar eindnoot32. (timmerman). Het begin van de notulen is merkwaardig. Omdat van de voorgaande vergadering geen notulen gemaakt waren - noteerde scriba H. van Rees - ‘dewijl er geene belangrijke zaken waren voorgevallen, werden ook die notulen niet voorgelezen’(sic!). Op de classisvergadering, een week eerder gehouden, was Genemuiden met de vraag gekomen: Hoe te handelen met leden, die al twee jaar niet meer in de kerk kwamen zonder hun lidmaatschap op te zeggen? De classis adviseerde hun schriftelijk te berichten, dat ze geen lid meer waren en hun namen uit het lidmatenboek te schrappen. Nu had de kerkeraad al eerder hun namen vanaf de kansel willen laten aflezen, maar dit was op verzet vanuit de gemeente gestuit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Daarom nam nu het college zijn toevlucht tot een min of meer clandestiene maatregel: de namen werden wel doorgehaald, maar niet vanaf de preekstoel bekend gemaakt! Twee weken laterGa naar eindnoot33. kwam een heel ander punt ter sprake: wanneer en hoe men het feit zou herdenken, dat Nederland 50 jaar geleden van de Franse overheersing was verlost (1813). De synode van 1863 had op een dankuur aangedrongen (art. 119), maar geen dag genoemd. Tegen een apart dankuur in de week, had de kerkeraad bezwaar, omdat er dan weinig volk in de kerk zou zijn. Bovendien was dinsdag 17 november - een datum die het kerkelijk weekblad De Bazuin had gesuggereerd - ook erg ongeschikt, omdat het dankuur dan zou samenvallen met een op die dag reeds vastgesteld ‘ijdel feest’, en Christus en Belial, God en de wereld mochten immers niet met elkaar gemeenschap hebben. Dus besloot de kerkeraad om op zondag 15 november '63 ‘door openbare dankzegging met de gemeente den Heere te erkennen’. Dat het in de gemeente Genemuiden nog lang niet alles pais en vree was, blijkt uit de notulen van 18 januari 1864. Daarin wordt gesproken over sommige leden, die zo maar uit de kerk wegbleven, als ze ‘enig misnoegen met een ander hadden’. Dat gebeurde hier wel meer, aldus de scriba. Bijzonder veel last had men van een broeder, die maar doorging met de kerkeraad te plagen. Hij eiste maar even het kerkgebouw te laten ontruimen, omdat dit stond op een stuk grond dat van hem was, naar hij meende. De kerkeraad kon echter de koopacte tonen, waarin duidelijk stond, dat de Chr. Afgescheiden gemeente eigenares was. Toen de lastige broeder dus zijn zin niet kreeg, probeerde hij op een merkwaardige wijze kracht aan zijn woord bij te zetten. Om de kerkeraad te treiteren liet hij een mestbult bij de ingang van de kerk opwerpen! De kerkeraad - het hopeloze van het geval inziende - besloot maar het te laten geworden en ‘maar geen strijd meer met hem aan te binden en liever te verdragen’.Ga naar eindnoot34. Maar de moeilijkheden bleven voortduren, wat bij zo'n psychisch gestoord iemand ook te verwachten viel. De kerkeraad polste nu de burgemeester over de kwestie en stelde zelfs voor het recht om matten op het perceel grond te drogen, dat de verkoper indertijd had bedongen, af te kopen. Niets mocht baten. In het voorjaar van '65 bracht de eisende broeder een variant in zijn strijdmethode aan. Hij timmerde nu ‘een schaap- en kalverhok’ bij de kerkdeur. Als tegenzet stelde ds Coelingh voor de burgemeester te vragen om afbraak van het hok te gelasten, maar hij kreeg zijn medeambtsdragers niet mee. Deze wilden liever ‘stil’ zijn om niet in moeilijkheden te worden ‘ingewikkeld’.Ga naar eindnoot35. Deze bijzonder lastige broeder was nota bene een Afgescheidene van het eerste uur! Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle.
De gemeente van Genemuiden was financieel geen rijke gemeente, inte- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gendeel. Zuinigheid was dus geboden. We illustreren het met de volgende notities uit de kerkeraadsnotulen. Op een keer moest ds Coelingh de volgende zondag in Hasselt preken. Genemuiden had dus die dag een plaatsvervanger nodig. Er werd geopperd: Zullen we prof. Van Velzen uit Kampen vragen? Nee, was het antwoord, dat zou teveel kosten met zich mee brengen. Er kan die zondag beter een preek worden gelezen. Toen student J.W.A. Notten uit Kampen (de latere schoonzoon van ds S. van Velzen) in 1864 op een ‘Biddag’ in Genemuiden was voorgegaan, luidde de reactie van de kerkeraad: Op de preek viel niets aan te merken, maar hij was met een rijtuig (vigilante) bespannen met 2 paarden naar Genemuiden gekomen ‘welke onnodige kosten voor de gemeente sterk door de kerkeraad werden afgekeurd’.Ga naar eindnoot36.
Ondanks alle narigheden en kwesties brak soms gelukkig ook weer de ware Christelijke gezindheid door. Het blijkt uit de kerkeraadsvergadering van 5 december 1864, waarop aanwezig waren ds Coelingh, de ouderlingen H. van Rees en J. Kaper, met de diakenen K. van Dijk en J. Voerman, en de kerkvoogden H.G. van Dijk en K. Bos. In de notulen lezen we ook over in ruzie met elkaar levende familieleden, die zich met elkaar hadden verzoend. ‘Ze hebben zich weder te zamen onder de openbare godsdienst met de opkomende menigte vereenigt’. Bovendien was op de kerkeraadsvergadering ‘ook onze kerkvoogd weder in ons midden, het welk de kerkeraad tot blijdschap strekte’. Uit de grond van zijn hart merkte ds Coelingh op, ‘hoe goed het is in de gemeente en onder elkander te hebben vereeniging, hartelijkheid en liefde’. Daar waar die heersten, moest een gemeente zeker bloeien. Helaas is op aarde blijdschap licht te schenden. Vier maanden later kwamen enige leden wegens een erfenis-kwestie al niet meer in de kerk. Nee, ds Coelingh had het niet zo gemakkelijk in Genemuiden. Sommige gemeenteleden gingen bovendien hun onlustgevoelens afreageren door hun financiële verplichtingen niet meer na te komen, zodat het traktement van ds Coelingh in gevaar kwam, althans niet meer volledig kon worden uitbetaald. Toch verklaarde deze bij zijn afscheid, dat hij gedurende de 5 jaar, die hij in Genemuiden had doorgebracht, ‘met genoegen en onderlinge toegenegenheid’, met zijn kerkeraad had samengewerkt. Op 4 november '65 preekte hij voor het laatst in Genemuiden en twee dagen later verhuisde hij naar zijn nieuwe gemeente Schoonebeek (Dr.). In 1871 is hij geëmigreerd naar Noord-Amerika. We merken tenslotte nog op, dat hij op maandag 7 maart '64 zwaar gezinsleed te verduren had gekregen: zijn zoontje Jantinus overleed die dag, drie weken oud, in ‘huis staande te Genemuiden aan de Langestraat wijk B, no. 114’. Dit is op de hoek Langestraat-Stadssteeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ds W. Raman, 30 december 1866 - 19 juli 1868Na het vertrek van ds Coelingh moest er dus in Genemuiden een nieuwe dominee komen. Het zou meer dan een jaar duren, voordat dit een feit werd. In augustus '66 ging een beroep naar kandidaat D. de Pree, maar tevergeefs. Een paar maanden later trok een hoorcommissie naar Hattem om daar ds Raman te beluisteren. Het was niet ver van Genemuiden vandaan. Nadat ds Raman daar ook nog een keer had gepreekt, werd hij tenslotte door de gemeente uit een drietal gekozen en op vrijdag 9 november kreeg hij de beroepsbrief toegestuurd. Hij moest twee keer per zondag preken, kreeg als traktement ƒ 600,- plus een varken voor de slacht, had vrij wonen en was vrijgesteld van de ‘plaatselijke’ belasting. De verhuiskosten (ƒ 20,-) waren voor de kerkeraad. En hij mocht 3 weken vakantie nemen (dan kon hij eens op familie-bezoek). Het was ds W.H. Gispen van Kampen, die ds Raman op 30 december 1866 als predikant van Genemuiden met Hand. 20:21 bevestigde, waarna deze ‘voor een talrijk gehoor’ met 2 Kor. 2:16b zijn intree preekte. Burgemeester H.J. Hulst had zich schriftelijk verontschuldigd de plechtigheid wegens een lichte ongesteldheid niet te kunnen bijwonen. In een verslagje in De BazuinGa naar eindnoot37. lezen we nog: Ieder moest Gods wegen, gehouden met bevestiger (Gispen) en bevestigde (Raman), met verwondering aanbidden. Beiden getuigden hoe zij in hun geboortestad Amsterdam ‘in de gezellige kringen der vromen èn in strijd èn in gebed verkeerd hadden om in Gods weg en wil zijn dienstknechten te worden. Beiden richtten alhier een gedenksteen Ebenhaëzer op. Geen wonder, dat wij allen, die Gods daden erkennen, eenparig met verheugde harten de Heere toezongen bij het eindigen van de plechtigheid uit ps. 72:11 (Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen)’. Het verslag, namens de kerkeraad opgesteld door K.J. van Dijk, besluit met o.a.: ‘Daar nu onze blijdschap groot is, gevoelen wij ons gedrongen de docenten en de predikanten De Moen en Gispen, en de studenten te Kampen, allen hartelijk te bedanken voor hun welwillende, onvermoeide, niet ongezegende diensten ons betoond’. In de notulen van de tweede kerkeraadsvergadering die ds Raman in Genemuiden leidde, lazen we: ‘Gesproken over het nodige en heilzame van het lezen van bladen als “Bazuin” en “Wekstem” in alle kerkeraden’.Ga naar eindnoot38. Het kerkelijk weekblad De Bazuin werd in Chr. Afgescheiden kringen veel gelezen. Ook voor onze studie was het een rijke bron van gegevens. De Wekstem heeft niet lang geklonken.
Ds Raman leerde al spoedig de positieve en negatieve kanten van zijn ambtswerk in Genemuiden kennen. Hij was amper drie weken in functie of één van de mannen van het eerste uur der Afscheiding in Genemuiden, een oud-ouderling, onttrok zich aan de kerk. De reden staat niet vermeld.Ga naar eindnoot39. Gelukkig had hij ook prettige ervaringen. Op 1 maart '67 deden 6 personen belijdenis van hun geloof: Peter Appeloo, de latere | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ouderling Kornelis van Driessen en zijn vrouw Aaltje Koops Visscher, Jan Kroon, Rijk Visscher en Jentje van Agen.Ga naar eindnoot40. Met het bewaren van gecollecteerde gelden werd beter orde op zaken gesteld. Ze zouden voortaan worden opgeborgen in een voor dat doel gemaakt kistje, dat in een kast kwam te staan, waarvan de kerkmeester en een diaken de sleutels hadden. Deze maatregel was niet getroffen - aldus de notulen - uit wantrouwen tegen wie of wat ook, maar alleen om zich tegen over de gemeente beter te kunnen verantwoorden en ter voorkoming van ‘personaliteiten’. Met dit laatste werd gedoeld op de onaangename kwestie, dat een diaken de armengelden, die volgens het diaconieboek onder zijn beheer lagen, nog steeds niet had overgedragen. Met als gevolg onrust en geruchten in de gemeente over ‘verdonkerd’ geld. Natuurlijk stond ds Raman midden in de opkomende storm en kreeg hij veel kritiek te verduren, omdat de zaak te slap werd aangepakt. Zijn positie werd uiterst netelig. Een groep in de gemeente koos partij voor de arme ds Raman en riep: ‘Ze hebben den leraar allang vermoord zonder dat wij het wisten; nu willen ze hem er geheel aan hebben’. De hartstochten liepen zo hoog op, dat nog in hetzelfde jaar een diaken werd geschorst en een ouderling zich aan de kerk onttrok. Ze waren zwagers van elkaar. Vooral de kerkeraadsvergadering van 29 april '67 verliep weer uiterst emotioneel. ‘De leeraar besloot deze vergadering met eene bewogene ziel’. Op deze vergadering volgde op 3 mei '67 nog een ‘aanhangsel’, zoals de notulen het uitdrukken. In die vergadering was ds Raman afwezig: present waren de ouderlingen Kornelis Jans van Dijk, Jan Symons Eenkhoorn en Jacob Stoffers Kaper, met de diakenen Jan Voerman, Lubbert AltenaGa naar eindnoot41. en de kerkmeester Barteld Borggreve.Ga naar eindnoot42. De kerkeraad besloot de afwezige diaken voorlopig in zijn bediening te schorsen. Drie dagen later was er weer een vergadering ( 6 mei '67). Ook deze verliep zeer onverkwikkelijk. Aan het eind ontstond zelfs zo'n felle botsing tussen ds Raman en een ouderling - het ging over de ‘ongeregelde’ administratie van twee ambtsdragers - dat de ouderling uitriep: ‘Ik zie van je kerkelijke gemeenschap af en kan zo niet langer met jelui verkeren’, op welke kreet ds Raman even onbeheerst reageerde. Vier dagen later was er opnieuw een kerkeraadsvergadering (10 mei). Het bleek, dat ds Raman en ouderling J.S. Eenkhoorn in Kampen om advies gevraagd en dit ook gekregen hadden, namelijk berusten in de onttrekking van de ouderling als kerklid. Ds Raman - nog geen 5 maanden in Genemuiden - zal wel gedacht hebben: In welke gemeente ben ik terecht gekomen? De kwestie met de geschorste en later afgezette diaken sleepte zich nog een poos voort. Hij had ook zijn aanhangers, familieleden, die in oppositie tegen de kerkeraad leefden en niet meer in de kerk kwamen. In de zo onverwacht ontstane vacatures van een ouderling en een diaken werd op Hemelvaartsdag 1867 voorzien. Er kwamen twee nieuwe ouderlingen nl. Arend PrinsGa naar eindnoot43. (veehouder) en Kornelis van DriessenGa naar eindnoot44. (arbeider). De | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe diaken werd Jochem van der Meuten.Ga naar eindnoot45. Tien dagen later werden ze in hun ambt bevestigd. Hoe moeilijk ds Raman het had, worden we gewaar uit de notulen van 1 juli 1867: Hij zou graag - als hij enige dagen met vakantie was - de pastorie ‘om vele redenen’ bewaakt zien! Die redenen zijn - zonder genoemd te worden - wel duidelijk: Er waren gemeenteleden, die hem zeer vijandig gezind waren en die ‘in vuilheid, boos- en snoodheid tegen leraar en kerkeraad leven’.Ga naar eindnoot46. Ze zouden wel eens in zijn papieren kunnen rommelen. Diaken Jochem van der Meulen nam gewillig op zich voor die bewaking te zorgen.Ga naar eindnoot47. In september sprak de kerkeraad uit niet langer te dulden, dat ds Raman en de ambtsdragers steeds maar weer door de opposanten werden ‘onteerd’. Deze sloegen immers alle kerkelijke vermaningen verachtelijk in de wind en ze kerkten allen bij de hervormden. Ook was het nu aan het licht gekomen, dat een gift van de echtgenote van Peter van den Pol bestemd voor kerkelijke onkosten, door de ex-ouderling was ‘verdonkerd’. We merken hierbij op, dat het deze echtgenote van landbouwer Peter van den Pol te Mastenbroek, Barbertje ButerGa naar eindnoot48. was, die in 1886 aan de kerk een preekstoel met klankbord zou schenken. Vlijmscherp klinkt het in de notulen: ‘Men betreurt het goddeloos gedrag van de opp. doch draagt geen leed dat zij uit de gemeenten blijven, daar vriend en vijand dagelijks er mede vervuld is door hun opsprakelijke bedriegelijke handel’. Getalsmatig gezien had de oppositie blijkbaar slechts geringe aanhang. Het waren hoofdzakelijk leden van één familie. Want in de notulen van dezelfde maand september '67 deelde ds Raman nog mee, dat er een goede verstandhouding bestond tussen kerkeraad en gemeente en dat de prediking niet ongezegend mocht genoemd worden, gezien de vele hervormden, die moeite hadden met de keus tussen hun lidmaatschap van de ‘Herv. lees- preek- en hoorinrichting’, èn de aansluiting bij de Chr. Afgescheiden gemeenten. En als vrucht van de huisbezoeken kon hij wijzen op de wens van een 10-tal personen belijdenis van hun geloof af te leggen:
Toch moet het ons van het hart, dat in de notulen van 11 november 1867 weinig sprake is van broederlijke liefde, maar wel van wraakzucht en een zeker leedvermaak. Want als één van de opposanten zijn lidmaatschap opzegt, dan lezen we: ‘Dit is tot algemeen genoegen aangenomen’ en in die geest werd ook zijn brief beantwoord: Aan de gemeente zal worden bekend gemaakt, ‘dat wij u met genoegen van onze Chr. Afg. Geref. kerk hebben uitgedaan’. We vragen: ‘tot algemeen genoegen’? Had er niet behoren te staan iets | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
als: met droefheid geconstateerd? Alles wijst op een klimaat van verbittering, dat bij beide partijen - kerkeraad en oppositie - was ontstaan. De kerkeraad bestond toen behalve ds Raman uit de ouderlingen Jacob Stoffers Kaper, Arend Prins, Jan Symons Eenkhoorn en Kornelis van Driessen, met de diakenen Jan Voerman, Lubbert Altena en Barteld Borggreve (kerkmeester). Enkele weken later overleed diaken Lubbert Altena, nog maar 41 jaar oud.Ga naar eindnoot49. Was zijn gezondheid geknakt tengevolge van al die doorgestane kerkelijke emoties? In een klimaat, waarin een gevoel van verbittering domineert, kunnen nu eenmaal nooit liefde en vrede heersen. De kerkeraadsleden kregen nu helaas ook ruzie onder elkaar d.w.z. de ouderlingen Cornelis van Driessen, Arend Prins en Jacob Kaper, en diaken Jochem van der Meulen kwamen met klachten over het optreden en uitlatingen van ds Raman, terwijl ouderling Jan S. Eenkhoorn en diaken Jan Voerman hem verdedigden. Ds Raman antwoordde met beschuldigingen van zijn kant. Deze zeer onaangename zaak werd zelfs behandeld op de vergaderingen van de classis Zwolle van 9 en 16 juni 1868. We willen eens dieper op deze zaak ingaan als bewijs, hoe als gevolg van communicatie-stoornissen en gebrek aan tact van weerszijden in het kerkelijk leven grote schade kan worden aangericht. Op de classistafel lag een aantal stukken over de kwestie-Genemuiden.
De 4 kerkeraadsleden - die tegenstanders van ds Raman waren - hadden schriftelijk de volgende klachten naar voren gebracht:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Op de classis lag ook een brief van Jan Bekendam met bezwaren tegen ds Raman en diaken J. Voerman. We noemen hieruit: Toen Bekendam voor zijn post als voorlezer in de kerk bij Voerman geld was komen halen, was hij door diens vrouw i.p.v. ‘afbetaling’ te krijgen met een stok de deur uitgejaagd. Na het voorlezen van deze en nog andere bezwaarschriften, was de beurt aan een schrijven ten gunste van ds Raman, ondertekend door 47 gemeenteleden. Hierin werd gesteld, dat de hele gemeente (op enkele leden na) ds Raman ‘bemint en achting toedraagt om zijns werks wil, daar hij zich in alles toont te zijn en zich altijd gedragen heeft als een getrouwe dienaar Gods’. Dat hij ‘door de tegen hem verdeelde kerkeraadsleden’ vreselijk werd gelasterd en dat zij zulke kerkeraadsleden, die zich aan alle bijdragen onttrekken en zelfs de godsdienstoefening niet bijwonen, niet langer kunnen erkennen. Tenslotte werd nog voorgelezen een verklaring van de geneesheer Langeveld te Genemuiden, de buurman van ds Raman, die desnoods onder ede wilde verklaren, dat ds Raman niet zeker was of hij al uit de ‘brandkas’ kon trekken, omdat hij daar nog maar zo kort in was geweest. (In de kerkeraadsnotulen van 30 september '67 was gehandeld over ‘brandassurantieverhoging’ der pastorie). De lezer ziet het, de grote brand deed de emoties enkele maanden later nog hoog oplaaien. Wat was nu de reactie van ds Raman op al deze beschuldigingen? Volgens hem verkeerde de gemeente bij zijn komst eind 1866 in een abnormale situatie als gevolg van de slechte kerkelijke administratie van de kant van enkele leden van een bepaalde familie. Maar door zijn invloed was er veel kwaads weggenomen en zo had hij zich de achting en het vertrouwen van de gemeente verworven. Die twee opponerende kerkeraadsleden (nu afgezet of verdwenen) handelden uit heerszucht en ze konden niet verdragen, dat hij de rechten van de gemeente tegen hun eerzucht had verdedigd. Ook was de zaak, die nu zoveel stof | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
deed opwaaien, niet los te denken van de enige tijd geleden op die ex-ambtsdragers uitgeoefende censuur. Wat die assurantie betrof, hij kon verklaren, dat hij in zijn gemoed (‘gemoedelijk’) niet voor assurantie was, maar hij moest zijn inboedel wel verzekeren, ‘vanwege de vele brandstoffen in wier midden hij woonde’ (hooibergen!). En venijnig de afgezette diaken erbij betrekkend schreef hij: deze zou zelfs gezegd hebben: als de gemeente een nieuwe pastorie had, moesten ze ‘in de oude maar een vlammetje steken’. In de nacht van de brand, toen ‘de goederen der gemeente gered waren’, was het onmogelijk nog langer in de pastorie te wezen, omdat die al vol rook stond en er rondom alles brandde. Hij ontkende ten stelligste te hebben gevloekt bij de brand. De situatie was zo, dat iemand matten uit een brandend huis naar de overkant van de straat gooide, waardoor ook daar gevaar voor brand ontstond. Toen was hij driftig geworden en had gezegd: Gij zijt een goddeloos mens, dat ge anderen in gevaar brengt. En dan die twee niet door hem bijgewoonde kerkeraadsvergaderingen. De eerste was belegd door ouderling Van Driessen en niet door hem als praeses. Ze was dus onwettig! De tweede vergadering kon hij wegens ongesteldheid niet bijwonen. Na de brand in de pastorie had hij huisvesting gekregen bij een gemeentelid, die een half uur gaans buiten het dorp woonde. Een derde vergadering had hij wel bijgewoond, maar daar was het zo ruw en onchristelijk toegegaan, dat hij deze gesloten had. Inderdaad had hij de administratieboeken voor kerk en armen niet af willen geven, omdat deze hem bij wettig besluit in bewaring waren gegeven. De gemeente zelf of een ‘hogere kerkvergadering’ moest daarom vragen. De notulen konden het bevestigen en ook de broeders Eenkhoorn en Voerman konden het getuigen. Volgens Eenkhoorn was er in de kerkeraad een complot om hem ‘zedelijk te vermoorden’. Aan het eind van zijn verdediging riep ds Raman uit, dat het hem onmogelijk was langer in Genemuiden te blijven! Zijn vrouwGa naar eindnoot50. bezweek haast van verdriet. Daarom verzocht hij ‘ontslagen’ te worden en beroepbaar gesteld of als classisleraar werkzaam te mogen zijn tot hij weer een beroep ontving. De classis benoemde voor de hele kwestie een commissie om de zaak ter plaatse (in Genemuiden) te onderzoeken. Classispredikanten zouden in Genemuiden preken en ds Raman dan in hun gemeente. Als de commissie met haar werk klaar was, kwam er een extra-classisvergadering met dezelfde afgevaardigden.Ga naar eindnoot51. Tot leden van de commissie waren benoemd ds W.H. Gispen (Kampen), H. Vissink (Zwolle) en de ouderlingen G.H. v.d. Vegte (Langeslag) en E. van 't Loo (Hasselt). Een week later kon de commissie al rapport uitbrengen: Op de rechtzinnigheid van ds Raman viel niets aan te merken. Zijn kanselgaven werden algemeen geprezen, al was het wel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zo, dat hij in de preek wel eens persoonlijke rancunes had verwerkt. Dáárover diende hij dan ook bestraft te worden en vermaand om zich daarvan voortaan te onthouden. Al de andere klachten konden geen punt van beschuldiging zijn, hoogstens waren ze bewijzen van onvoorzichtigheid. Aldus het rapport. De classis besloot nu met algemene stemmen wegens de verwarde toestand in Genemuiden en de bestaande verwijdering tussen predikant, kerkeraad en gemeente, ds Raman als predikant van de gemeente te Genemuiden los te maken (‘ontbinden’). Met de gelijktijdige aanwijzing van een classis-predikant, die de gemeente van Genemuiden ging helpen. Ds Raman bleef in dienst van de classis Zwolle, tot hij van de Heere een andere gemeente kreeg. Ook de gemeente van Genemuiden had het recht hem weer te beroepen. Tegelijk werd de hele kerkeraad ontbonden ver[k]laard, maar alle broeders waren herkiesbaar. Er moest dus een nieuwe kerkeraad worden gekozen. De uitslag was, dat alleen Jan Voerman als diaken werd herkozen. De nieuwe kerkeraad ging nu bestaan uit de bijna 60-jarige Jacob Mulder, ouderling, en de 75-jarige Peter van der Sluis,Ga naar eindnoot52. ook ouderling. Hij zou enkele maanden later al sterven, in ‘een huis staande in de buurschap Cellemuiden no. 6’. De nieuwe diakenen werden de 56-jarige landbouwer Peter van den Pol (getrouwd met Barbertjen Buter), en Jan Rijks Hammer, een 39-jarige kleermaker en schoonzoon van Jan Symons Eenkhoorn, die jarenlang ouderling geweest was. Kerkvoogd bleef Barteld Borggreve. Nog in hetzelfde jaar (1868) kreeg ds Raman een beroep van Waddinxveen en vertrok uit Genemuiden. We moeten hier aan nog toevoegen, dat hij in zijn verdere loopbaan als predikant nog drie keer ‘buiten bediening’ is gesteld nl. in Vlissingen, Westbroek en Leerdam. We moeten dus wel aannemen, dat hij duidelijk gebrek aan tact of in elk geval een of andere ernstige karakterfout bezat.Ga naar eindnoot53. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ds O.C. Doornbos, 5 april 1869 - 15 oktober '71Nadat ds A. Brink van Terneuzen in de ontstane vacature had bedankt, viel het oog van de kerkeraad op ds O.C. Doornbos te Vroomshoop. Hij wilde op de tweede zondag in januari '69 wel in Genemuiden komen preken. ‘Met groot genoegen’ werden zijn preken beluisterd en onmiddellijk kwam hij op een drietal om vervolgens met algemene stemmen te worden beroepen. In het begin van februari kwam hij in Genemuiden kijken. Zoals te doen gebruikelijk, kwam hij nog met enkele wensen voor de inrichting van de pastorie. De kerkeraad beloofde eraan te zullen voldoen en op 21 februari kon worden meegedeeld, dat ds Doornbos het beroep had aangenomen. Inmiddels waren ook verbeteringen in de pastorie aangebracht. In de achterkamer kwam een nieuwe schoorsteen, in de studeerkamer een boekenkast, een turfbak completeerde de keukeninrichting en een nieu- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
we schel ging de voordeur sieren. Op zondag 4 april 1869 werd hij 's morgens door ds W.H. Gispen van Kampen plechtig in zijn dienst bevestigd en 's middags deed hij intree met 1 Kor. 2:12.
In de kerkeraad bestond toen nog een vacature, want bijna zes weken voor zijn komst in Genemuiden, was ouderling Peter van der Sluis overleden, wonende in Cellemuiden, we schreven het al. Diens opvolger als ouderling werd Jacob Kaper, ook al een man van 65 jaar. We zijn hem al eens eerder tegengekomen. Na de komst van de nieuwe dominee valt via de kerkeraadsnotulen een zekere opleving in de gemeente te constateren. Belijdenis van hun geloof deden in juli 1869 Harm Hoekman en zijn vrouw Janna Brogt; Jochem Eenkhoorn en zijn vrouw Jansje Bosman, en in oktober van hetzelfde jaar Hendrikje Potman, vrouw van Berend Bos. Natuurlijk waren er ook wel enige problemen. Een broeder wilde zijn kind niet laten dopen, omdat hij de kinderdoop niet op Gods Woord gegrond achtte. De kerkeraad, waarmee ds Doornbos had samen te werken, bestond in augustus 1870 uit de ouderlingen Jacob Kaper, en Jacob Mulder, met de diakenen Jan Hammer en Peter v.d. Pol. B. Borggreve was nog steeds kerkmeester. In april 1871 meldden zich weer een aantal personen om belijdenis van hun geloof af te leggen. We nemen hun namen hier op. Misschien herkent een lezer uit Genemuiden er nog zijn voorvader in. Remmelt Roeten, Arend Schutman, Hendrik Bruins, Hendrik Last, Gerrit Kaper, Petronella Heutink, Evertje Klein, Jantje Eenkhoorn en Alberdina Riesebos. Het waren voor ds Doornbos en zijn kerkeraad blijde ervaringen. Helaas ontstonden in de kerkeraad echter weer moeilijkheden door toedoen van ouderling J. Kaper. Deze dreigde zelfs zijn ambt neer te zullen leggen. Waarom? In de notulen van 4 september 1871 lezen we het antwoord. Ds Doornbos had tijdens een pokkenepidemie toegelaten, dat enige ouders hun kinderen hadden laten inenten. Kaper was daar zo furieus tegen, dat hij ds Doornbos een ‘godverloochenaar’ noemde en ouderling J. Mulder was z.i. een ‘leugenaar’. Zelfs ging hij zo ver, zijn mede-ambtsdragers te verwijten ‘dat onze Gemeente de Gemeente des Heeren niet meer was’, omdat enige leden hun kinderen hadden laten vaccineren en de kerkeraad daartegen niet was opgetreden. De kerkeraad besloot de aanvraag van Kaper om ontheffing uit zijn ambt te aanvaarden. Arend Prins, een veehouder, kwam in zijn plaats. Maar zie, ruim een maand later kwam Kaper tot inkeer, beleed schuld over zijn gedrag, vroeg vergiffenis en verzoende zich met leraar en ouderlingen.Ga naar eindnoot54. Het was een week voor het vertrek van ds Doornbos naar Axel in Zeeuws-Vlaanderen. Alles was dus toch nog weer goed gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ds. Elbert van 't Loo. Sedert 1871 oefenaar in Genemuiden en vervolgens van 1875-1882 predikant aldaar.
De gemeente van Genemuiden ging het nu met een oefenaar doen. Al in december 1871 deed E. van 't Loo zijn ‘intree’ als oefenaar in Genemuiden. Hij vervulde deze functie al in Hasselt en was na ingewonnen advies bij ds W.H. Gispen van Kampen als oefenaar beroepen, na op 8 november zeer tot genoegen van de hoorders in Genemuiden te zijn voorgegaan. Later in 1875 werd hij volgens art. 8 van de kerkenorde tot dominee in Genemuiden geordend. In de notulen gaat van nu af aan een heel andere wind waaien. Tonen van dankbaarheid klinken ons nu tegen. In de notulen van januari '72 lezen we: ‘Men is aangedaan wegens de blijken van Gods toegenegenheid in het jaar 1871 aan de gemeente bewezen’. En in die van het volgend jaar (januari 1873) staat - na verwelkoming van de nieuwe ambtsdragers - de wens genotuleerd: ‘dat wij samen in dezelfde geest der liefde en eensgezindheid voortdurend mogen samen werken, gelijk wij het afgelopen jaar mochten beginnen en eindigen’. We eindigen ons hoofdstuk over Genemuiden met een korte aanhaling uit de notulen van 3 maart 1873, waaruit blijkt, dat de stormen in de gemeente van Genemuiden zijn gaan liggen: ‘Na een broederlijke zamenspraak over de welvaart der gemeente en de verblijdende teekens van geestelijk leven, dat zich hier en daar begon te openbaren, sluit A. Prins de vergadering met dankzegging en gebed, na vooraf gezongen te hebben ps. 72:6’. |
|