De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 1. De classis Wanswerd (Dokkum) van de Afgescheiden kerken
(1980)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||
VI Wanswerd - BirdaardA. Uit de voorgeschiedenisWanswerd bestaat uit twee delen: het terpdorp Wanswerd gebouwd om de oude, 13-eeuwse kerk met forse zadeldaktoren en Wanswerd-aan-de-Streek, gebouwd langs de Dokkumer Ee als tweelingdorp van het aan de overkant gelegen Birdaard. Wanswerd ligt in Ferwerderadeel, Birdaard in Dantumadeel. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||
Behoorden de hervormden te Wanswerd tot de gemeente Wanswerd-Jislum, die van Birdaard c.a. waren leden van de gemeente van Birdaard-Janum. De meeste inwoners leefden van veeteelt en landbouw, de Dokkumer Ee bracht verder nog wat scheepvaart mee.
Wat de godsdienstige ligging van de hervormden betreft, in februari 1836 deelde de scriba van het classikaal bestuur van Dokkum aan de minister van Eredienst mee, dat al jarenlang in verscheidene gemeenten van de classis Dokkum in meerdere of mindere mate ‘een geest van mysticisme en separatisme’ heerste. Ook sommige predikanten waren daar duidelijk mee behept. Hij noemt dan de namen van ds P.D. Koopmans te Rinsumageest, J. Los te Wanswerd, G. Landweer te Birdaard, S. Hogerzeil te Augsbuurt (bij Kollum) en T.F. de Haan te Ee. Genoemde predikanten genoten een grote toeloop van hoorders van dichtbij en ver af, die het met hun eigen dominee niet konden vinden: ze weigerden de Evangelische gezangen te zingen en het kwam voor, dat ze hun kinderen niet wilden laten dopen. Maar verder schrijft de scriba ds P.A.C. Hugenholtz, bagatelliserend en geruststellend verder: ‘die reizenden en trekkenden’ stelden niet veel voor en oefenden geen invloed uit. Zulke mensen waren er immers altijd al geweest. Inderdaad had deze scriba in zekere zin gelijk. Want gaan we enige tientallen jaren terug in de geschiedenis van de hervormde kerk van Wanswerd en Birdaard - waartoe we ons nu beperken - dan ontdekken we ineens een aantal conflicten, die als centrale oorzaak hebben het op elkaar botsen van een piëtistische en niet-piëtistische stroming. Laten we het mogen illustreren met de volgende gevallen. | |||||||||||||||||||||||
‘Stuiting’ beroep ds M. MeinersIn 1812 was ds Meinardus Meiners van Workum in de hervormde gemeente van Birdaard-Janum beroepen. Het classikaal bestuur van Dokkum had echter bezwaren, want men vertrouwde de ‘principes’ en ‘moraliteit’ van deze predikant niet. Wat betekende dit dan? Wat zijn principes betreft, hij behoorde tot de bevindelijke richting en moest niets hebben van de ideeën der Verlichting en was uiteraard een tegenstander van de in 1807 ingevoerde Evangelische gezangen. En over zijn ‘moraliteit’ horen we meer in het rapport, dat in de classisvergadering van 7 september 1812 werd uitgebracht. We moeten hierbij wel bedenken, dat het opgesteld is door tegenstanders, die deze ‘zware’ dominee, die immers niet ‘verlicht’ was, graag kwijt wilden. Een commissie van onderzoek had een aantal personen uit Birdaard en Janum opgeroepen; ds Meiners was na zijn bezoek inmiddels al weer naar Workum vertrokken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||
Het ging vooral om enkele uitlatingen, die ds Meiners op maandag 1 juni 1812 in Birdaard, toen hij gekomen was om de pastorie te bekijken, zou hebben gedaan bij kerkvoogd Adam Jochems Koopmans aan huis. En om wat hij zich de volgende dag bij Taeke Stevens, bakker en kastelein in Birdaard, zou hebben laten ontvallen. De eerste getuige Hendr. P. Hellinga van Birdaard verklaarde op maandagavond bij Koopmans gehoord te hebben, dat ds Meiners vroeg of de mensen die aan de noordkant van de Ee woonden, ook in Birdaard in de kerk kwamen. Toen men hem antwoordde, dat die streek (Wanswerd aan de Streek) kerkelijk onder Wanswerd behoorde en de mensen daar meestal bij ds Pollius kerkten, had ds Meiners gezegd: Als ik jullie dominee word, dan komen die mensen vast hier in de kerk, en hij had eraan toegevoegd: ‘Ik ken ds Pollius wel, ik heb hem eens op een begrafenis ontmoet. Maar die man weet van het inwendige werk niets, daar is hij blind voor’. Wat later had ds Meiners zich als volgt uitgelaten: ‘O wat is het slecht gesteld met die broeders van de nieuwe Leer! Wij, broeders, houden ons bij het oude; laten die van Leeuwarden en Dokkum maar roepen van het nieuwe licht, wij houden ons aan het oude licht’. Hij had er nog bij gezegd: ‘Ja, de nieuwe gezangen zijn ook al uit die nieuwe leer voortgesproten. Ik moet ze recommanderen, broeders! maar ik kan ze niet zingen’. Op dinsdagmorgen (2 juni 1812) had ds Meiners bij Taeke Stevens, toen hij hoorde dat deze man herbergier en bakker beide was, verklaard: ‘Dat is zeer goed, dan kunnen de menschen die van andere plaatsen komen, als ik hier predikant ben, eten en drinken krijgen, want dan is hier alle Zondagen het huis vol’. Verder had getuige Hendr. P. Hellinga wel niet zelf gehoord (hij was weg gegaan), maar van anderen vernomen, dat ds Meiners op die maandagavond minder smakelijk gezegd zou hebben: ‘Als hij (ds Meiners) te Birdaard kwam, dan zou ds Pollius geen purgatie nodig hebben, maar van zelf wel schijten van benauwdheid’. En getuige Eibert Pieters Prins had, op straat staande, zelf gehoord, dat ds Meiners had gezegd: ‘Dan heeft ds Pollius geen purgatie nodig als ik hier kom’. Volgens de commissie was het met de overige getuigen maar een vreemde zaak. Spottend merkt ze op: Hoewel die getuigen maandagavond en dinsdagmorgen geruime tijd bij Koopmans en Stevens aanwezig waren geweest ‘schenen allen ongelukkig genoeg hun geheel geheugen verloren te hebben’. Of ze wisten niets van gezegden van ds Meiners of ze maakten misbruik van de ‘echapade’ (uitvlucht): dat heeft ds Meiners tegen mij niet gezegd. De commissie kwam tot de conclusie geen gunstige inlichtingen over ds Meiners te kunnen verstrekken, want het was duidelijk zijn toeleg om | |||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||
ten koste van de eer en goede naam van andere predikanten zichzelf ‘een naam en naloop te verwerven’. In de classis Bolsward was hij op dit punt ook al berucht. Daarom zou ‘de verplaatsing’ van die man van Workum naar Birdaard-Janum hoogst schadelijk zijn voor de kerk en allicht ook nog wel voor de ‘burgerstaat’. Wat ging nu het classikaal bestuur van Dokkum met dit beroep doen? Het schreef een brief aan de ‘Deputaten van de Synode der Hervormden in Vriesland’ met de mededeling de approbatie (goedkeuring) van het beroep nog niet te kunnen geven. Meiners was immers een man, wiens komst in een nieuwe gemeente altijd al verwarring, verdeeldheid en wanorde in naburige gemeenten tot gevolg had gehad. En dan dat smadelijke spreken over ds Pollius van Wanswerd, ‘een zeer kundig en rechtschapen predikant, die met onbesproken lof de Evangeliedienst 37 jaar in onderscheidene gemeenten bekleed heeft’. Het classikaal bestuur neemt verder het rapport van de commissie over en rekent het ds Meiners ook nog als schuld aan, dat hij zich op de terugweg geruime tijd in Marrum had opgehouden in het gezelschap van lieden ‘die den uitmuntenden predikant aldaar, ds de Boer, niet gunstig gezind zijn’. Deze opmerking wijst er dus duidelijk op, dat er ook in de hervormde kerk te Marrum reeds in 1812 leerconflicten, althans tegenstellingen in de leer waren. De conclusie van het classikaal bestuur is, dat ds Meiners ‘de onedele toeleg heeft om onder allerlei voorwendsels, eenvoudige en verbijsterde lieden uit andere gemeenten onder zijn gehoor te lokken en zich daartoe niet ontziet om brave, kundige en rechtschapen predikanten in verachting te brengen en in een hatelijk licht te plaatsen’. Het einde van de zaak is dan ook, dat het beroep van ds Meiners wordt ‘gestuit’. De lezer merkt het: het is dezelfde wijs, die ds Hendrik de Cock enkele tientallen jaren later ook te horen zou krijgen. | |||||||||||||||||||||||
Kerk op slot in Birdaard - 4 april 1813De gemeente van Birdaard-Janum bleef dus voorlopig vacant. Nog geen jaar later ontstond er al weer een conflict. Op zondag 4 april 1813 zou de niet orthodox-gezinde ds B.H. Habbema van Oenkerk (die daar heeft gestaan van 1810-'51) in Birdaard een vacaturebeurt waarnemen in plaats van zijn vriend ds J.W. Snethlage van Augustinusga, die een ‘ongemak’ aan zijn ogen had. Maar kerkvoogd Adam Jogchems Koopmans - al genoemd in de hierboven behandelde zaak ds Meiners - had op eigen gezag de kerkdeur op slot laten doen, zodat ds Habbema tot zijn verbazing en ergernis voor een dichte deur was komen te staan. Het classikaal bestuur van Dokkum schoof ook deze zaak door naar de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||
deputaten van de Synode der Hervormden in Friesland, met tegelijk het verzoek de prefect, de burgerlijke overheid dus, ervan op de hoogte te stellen. Volgens het classikaal bestuur was hier sprake van een soort wraakoefening van Koopmans, die het niet kon verduwen, dat het beroep van ds Meiners was ‘gestuit’. De in Birdaard dus niet gewenste ds Habbema heeft ook uitvoerig en schriftelijk verteld, wat hem op die zondagmorgen van 4 april was overkomen. We geven zijn verhaal in in grote lijnen door. Toen hij die morgen in Birdaard arriveerde en zijn tekstbriefje aan schoolmeester Egbert Th. de With, de voorlezer-voorzanger-koster, wilde geven, vertelde deze hem, dat hij van de kerkvoogden opdracht had de kerkdeur niet te openen. Habbema wenste nu de kerkvoogden te spreken en meester bracht hem daarop naar het huis van diaken Gosse Ades (Tolsma) waar kerkvoogd A.J. Koopmans al aanwezig was. Daar begon ds Habbema zijn beklag te doen. De schoolmeester had hem verteld, dat de kerkdeur op last van de kerkvoogden niet geopend zou worden. Koopmans antwoordde kort: ‘Dit is juist’. De gedupeerde predikant verzocht nu alsnog de kerkdeur te ontsluiten, zodat er gepreekt zou kunnen worden. Koopmans reageerde alleen met ‘neen’. Habbema zei het geval nu te moeten brengen ter plaatse waar het hoorde en voegde eraan toe, dat zijne Keizerlijke Majesteit (men leefde nog in de Franse tijd) niet alleen de vrije en ongestoorde uitoefening, maar ook de bescherming van alle godsdiensten had beloofd en het dus wel eens slecht voor Koopmans zou kunnen aflopen. Deze antwoordde ‘daarvoor weinig bevreesd te zijn’. Toen ds Habbema er nog eens op aandrong de kerkdeur te openen, kreeg hij van de kerkvoogd te horen, dat hij daarover dan maar met de kerkeraad moest spreken. Op het verzoek van ds Habbema aan de schoolmeester om de kerkeraadsleden te gaan halen en ook de veldwachter, vroeg Koopmans aan ds Habbema, wat de veldwachter hier nu te maken had. Antwoord: als getuige van wat tussen de kerkeraad en mij besproken wordt. Koopmans begon nu bang te worden, krabbelde terug en zei, dat er overal al zoveel onenigheid en verwarring heerste en dat men die niet moest vergroten. Daarom moest meester toch maar de klok luiden en de kerkdeur openen. Ds Habbema had door zijn ‘fermiteit’ de slag gewonnen, maar preekte die zondag in Birdaard wel voor een zeer gering aantal toehoorders, daar de kerkleden al in de veronderstelling verkeerden, dat er die zondag geen dienst zou zijn. De werkelijke achtergrond van al dit vreemd, independentistisch gedoe - van de kant van de kerkvoogd Koopmans en schoolmeester Egbert de With - worden we gewaar, als we de brief lezen, die de With enkele | |||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||
dagen voor de bewuste zondag in opdracht van Koopmans aan ds Habbema had geschreven. Daarin staat, dat de kerkvoogden in Birdaard hadden vernomen, dat ds J. de Jong te Zuiderhuisterveen (Surhuisterveen) zijn vacaturebeurt in Birdaard aan een andere predikant had overgedragen. Dit was bij de kerkvoogden in slechte aarde gevallen en ze hadden de orthodoxe ds de Jong bericht, dat ze, als hij zelf niet kwam preken, die beurten dan aan zich hielden. Dit was ook aan ds J.W. Snethlage te Augustinusga meegedeeld. Toen kwam het bericht binnen, dat ds Habbema op zondag 4 april de morgendienst zou komen verzorgen en een andere predikant de middagbeurt. En op beledigende wijze besluit de meester zijn briefje aan ds Habbema als volgt: ‘Om alle onaangenaamheden in dezen te voorkomen, neem ik de vrijheid u te bedanken voor de dienst, die u voornemens waart onder ons te verrichten en raad u aan maar te blijven bij de Gemeente die u geroepen heeft’. Op dit schrijven antwoordt ds Habbema zaterdag 3 april, dat de ‘singuliere missive’ van de With namens de kerkvoogden hem zeer heeft bevreemd. Wie toch - vraagt hij terecht - heeft kerkvoogden het recht gegeven om vacaturebeurten aan zich te trekken? Maar hij is niet onder de indruk van de ‘machtspreuken’ van de kerkeraad en deelt mee morgen (zondag) de hele dag in Birdaard te komen preken. En hij wenst, dat zoveel mogelijk bekendheid gegeven wordt aan het feit, dat beide kerkdiensten gehouden worden. En zo was ds Habbema zondagmorgen al bijtijds van Oenkerk naar Birdaard gereden. Hoe het daar toen ging, hebben we hierboven verteld. We kunnen uit dit alles gemakkelijk de conclusie trekken, dat men in Birdaard geen ‘verlichte’ dominee op de preekstoel wilde hebben. | |||||||||||||||||||||||
Rumoerige kerkdienst in Wanswerd, 1834We gaan nu weer naar Wanswerd en wel naar een rumoerige kerkdienst op zondag 28 september 1834 in de oude kerk op de terp. In zijn boeiend boekje ‘Nagedachtenis en Levenservaringen’ (1883) maakt de schrijver Hette P. Hettema ‘oud-ouderling te Beetgum’ van deze rel als volgt melding. In de gemeente Wanswerd, waar een rechtzinnig leraar stond, liet deze op zekere morgen een gezang zingen. De kerk was vol mensen. Terwijl de predikant het gezang voorlas, stonden er drie mannen midden in de kerk op, spraken hem onbeschaamd aan en waarschuwden hem niet langer voort te gaan met afgodsliederen te laten zingen. Men kan denken welk een opschudding dit teweeg bracht. Onder het uitspreken van het oordeel des Heren verlieten zij de kerk, voorgevende dat zij van God geroepen waren om zo te handelen en voor de ere Gods te strijden. Ach, hoever kan een valse geestvervoering een mens al niet | |||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||
brengen! Daar ik ook een ijver voor de godsdienst in mijn hart had, diende dit geval mij ter waarschuwing om de geesten te beproeven of ze uit God waren. Aldus Hettema. We gaan bovengenoemde verstoring van de kerkdienst hier nu in bijzonderheden uitwerken en gebruiken daarvoor de correctionele vonnissen van de rechtbank ‘van eersten aanleg’ te Leeuwarden. Op 8 oktober 1834 stonden daar terecht de drie broers:
Wat was er dan gebeurd? Laat eerst de 57-jarige plaatselijke predikant Johannes LosGa naar eindnoot1 het mogen vertellen. Op zondag 28 september 1834 was de godsdienstoefening in de hervormde kerk door bovengenoemde beklaagden in de war gestuurd.Ga naar eindnoot2 Gerrit Faber had in de morgendienst tijdens het zingen van het evangelische gezang tot ergernis van de gemeente de hoed op het hoofd gehouden. In de middagdienst had hij het weer gedaan. Maar nu had hij bovendien zijn zitplaats verlaten en was ‘met kwaadaardige en dreigende blikken door de kerk gelopen’ en had ‘schrikwekkende blikken naar de preekstoel geworpen’, wat ‘getuige ijselijk onthutste’. Natuurlijk was de gemeente met zingen opgehouden. Toen de ordeverstoorders de kerk waren uitgeduwd, had hij (Los) een psalm opgegeven (dus geen gezang meer!) maar onder het zingen daarvan waren de broeders opnieuw de kerk binnengekomen, waardoor de verwarring zo groot was geworden, dat de kerkdienst was gestaakt. De tweede getuige, ouderling Lykle Wiegers Hellema, 58 jaar, verklaarde hetzelfde en voegde eraan toe, dat de beide laatste beklaagden ook nog hadden geschreeuwd: ‘Dit is van den Heere’. De volgende getuigen, ouderling Gerrit Roelofs Rozema, 54 jaar, arbeider te Jislum, en diaken Sis Popkes van der Tuuk, 43 jaar, landbouwer onder Wanswerd, en Klaas Gerrit van der Woude, 33 jaar, eveneens boer onder Wanswerd, bevestigden het gesprokene. De beklaagden beweerden tot hun daad ‘in hun binnenste te zijn aangespoord’, aan welke stem zij geen weerstand hadden kunnen bieden. Wèl mocht Hettema in zijn memoires spreken van een ‘valsche geestvervoering’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||
De rechtbank overwoog, dat genoegzaam gebleken was, dat de beklaagden zich hadden schuldig gemaakt aan het verwekken van beroering en wanorde in de dorpskerk der hervormden te Wanswerd, waardoor de godsdienstoefening op zondag 28 september 1834 was belet, vertraagd en afgebroken. Ook was ‘dit wanbedrijf niet in een oogenblik van loszinnigheid, maar geheel met boos opzet en voorbedachtelijk door de beklaagden gepleegd’. Een zeer strenge toepassing van de strafwet was daarom gewenst en noodzakelijk. De rechtbank legde dan ook de maximum straf op: drie maanden gevangenisstraf, een boete van ƒ 8,- plus ƒ 48,63 proceskosten. Terloops merken we hier nog op, dat Oebele P. Faber, de jongste beklaagde, later de eerste Afgescheiden dominee van Beilen is geworden.Ga naar eindnoot3 | |||||||||||||||||||||||
Nog iets uit de voorgeschiedenisDe hervormde gemeente van Wanswerd-Jislum heeft - behoudens een enkele onderbreking - vanaf de Reformatie tot de Afscheiding en ook nog geruime tijd later, steeds predikanten gehad, die de gereformeerde leer brachten. Toch vond de Afscheiding in Wanswerd weerklank, hoewel ds J. Los (1828-'39) ook de gereformeerde beginselen was toegedaan. Uit de beschikbare gegevens betreffende de eigenlijke oorzaak van het breken met de hervormde kerk in Wanswerd kan afgeleid worden, dat ook een grote rol speelde het protest tegen het verplicht zingen van de als ongereformeerd (remonstrants) geachte Evangelische gezangen en het optreden van de kerkbesturen bij de schorsing van de predikanten de Cock en van Velzen. De toestand in de hervormde kerk was in het algemeen zó, dat de officiële belijdenis werd losgelaten en allerlei ketterijen werden geleerd en getolereerd. Dit gaf aanleiding tot het zich verenigen in ‘gezelschappen’, in conventikels, en het is bekend, dat deze op niet weinig plaatsen de weg hebben gebaand voor een afscheiding van de kerk. Ook in Wanswerd schijnen reeds tijdens het verblijf van ds van Berkum (1813-'28) één of meer gezelschappen te hebben bestaan. Die vergaderingen werden in de tijd van ds Los voortgezet. Natuurlijk werd daarin de Afscheiding, die in 1834 in Ulrum begon, druk besproken en kwam de vraag naar voren: welke houding moeten wij aannemen? Een enkeling voelde voor afscheiding, maar de meesten wisten niet wat te doen. Uiteraard had men ook wel contact met leden uit het vlakbij gelegen Birdaard. Daar bevond zich een groep kerkleden, die niet kon instemmen met de houding, die ds Geert Landweer aannam. Deze was in 1833 in Birdaard gekomen (hij vertrok in 1843 naar Paesens). Hij was een tegenstander van afscheiding, hoewel hij een ‘bezwaarde’ was in de hervormde kerk. Daarom behoorde hij tot de predikanten die wensten te protesteren tegen de verkrachting van de gereformeerde waarheid. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||
Op een vergadering in Leeuwarden, met medeweten van ds van Velzen (toen nog te Drogeham), voor dit doel samengeroepen, verschenen slechts drie predikanten: S. van Velzen, G. Landweer en diens zwager S. Hogerzeil van Augsbuurt-Kollumerzwaag. Uiteindelijk ging echter alleen ds van Velzen met de Afscheiding mee! Het lag voor de hand te overwegen of de bezwaarde leden van Wanswerd en Birdaard samen tot kerkinstituering konden overgaan. Verschillende besprekingen werden gevoerd. Ook kwam ds. H. de Cock in Wanswerd (5 december 1835), en vernam daar, dat al 3 leden zich hadden afgescheiden van de hervormde kerk. Vermoedelijk heeft dit bezoek bij de latere voorman P.S. van der Woude diens afscheiding mee voorbereid, want een week later onttrok hij zich met zijn vrouw aan de hervormde kerk van Wanswerd. Zelf geeft hij - mee namens zijn vrouw - in zijn brief van onttrekking als oorzaak op, dat zij ‘niet anders kunnen geloven, als dat onze Kerk zoo als zij nu staat, overstroomd is van allerlei dwalingen, zoo dat men de leugen komt voor te staan en de waarheid onder den domper zet’. Een bewijs hiervan zag hij ook in de zo juist plaats gehad hebbende schorsing van ds S. van Velzen te Drogeham. In totaal traden in de gemeente Wanswerd 6 leden uit, later nog enkele te Jislum en een aantal te Birdaard. | |||||||||||||||||||||||
B. De periode 1836-'41Instituering - 6 januari 1836Waren de Afgescheiden gemeenten van Ferwerd, Blija en Marrum in de eerste week van december 1835 door ds H. de Cock gesticht, in Wanswerd-Birdaard zijn de ambten ingesteld op 6 januari 1836, in Hallum een dag later. In een ‘Kerkelijke geschiedenis’, waarmee ook Wanswerds notulenboek begint, wordt eraan herinnerd, hoe de Heere ds van Velzen had verwekt om openlijk voor de eer van God op te komen; dat deze trouwe dienstknecht daarop werd geschorst en uit ‘de Synagoge des Satans’ geworpen. Op 1 januari 1836 werd hij door afgevaardigden uit verscheidene gemeenten bij koopman J. Meijering te Leeuwarden aan huis beroepen tot predikant van de Afgescheiden gemeenten in heel Friesland. Ook in Wanswerd-Birdaard was de tijd rijp geworden voor het vormen van een Afgescheiden gemeente. Op 6 januari 1836 kwam de jonge ds van Velzen (26) preken in een scheepstimmerschuur, gelegen aan het eind van het tegenwoordige Hellingpad, aan de Birdaarder kant van de Dokkumer Ee (nu afgebroken). Na afloop van de dienst - aldus de notulen - ‘is men dadelijk overgegaan tot het bevestigen van eene gemeente onder aanroeping van den | |||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||
Het Hellingpad aan de Dokkumer Ee te Wanswerd aan de Streek (Birdaard). Aan het eind daarvan heeft de scheepstimmerschuur gestaan, waarin de Afgescheiden kerk op 6 januari 1836 is geinstitueerd.
De tegenwoordige Gereformeerde kerk aan de Dokkumer Ee te Wanswerd aan de Streek (Birdaard).
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||
naam des Heeren’. En omdat de gemeente ‘zeer klein was, koos men maar één ouderling en één diaken, die dadelijk ‘zeer plegtig’ in hun dienst zijn bevestigd. Ook werden er twee kinderen in het ‘hellinghûs’ gedoopt. Die ouderling was Pieter Sijmens van der Woude, 56 jaar, een grote boer, sinds 1814 wonende op de Wirdsterterp onder Wanswerd, waar hij het veehoudersbedrijf uitoefende. In 1780 geboren, woonde hij, na gehuwd te zijn met Jelske Ypes Viersen van Birdaard, te Dantumawoude. Het lidmatenboek van de hervormde kerk van Wanswerd vermeldt, dat het echtpaar 3 september 1814 met attestatie is overgekomen van Dantumawoude. Daar had het in 1805 geloofsbelijdenis afgelegd bij ds H. van Huizum. In de hervormde kerk van Wanswerd is hij ook enige tijd ouderling geweest. Hij was een man gezegend met vele gaven, zowel in geestelijke als in stoffelijk opzicht. De Algemene Synode heeft hem onder haar afgevaardigden geteld en vele malen was hij op de Provinciale synode aanwezig. De nieuwe diaken heette Fokke Jans Postma, een 56-jarige landbouwer onder Birdaard. Het lidmatenboek vermeldt van hem ‘den 29 April van het jaar 1851 (moet zijn 2 mei) gestorven in de hope des eeuwigen Levens’. Hij was toen 71 jaar. In de schuur van zijn boerderij, een kwartier buiten het dorpGa naar eindnoot4, zijn de Afgescheidenen meermalen samengekomen. En de twee kinderen, die op de dag van de kerkstichting werden gedoopt, waren
Inderdaad mocht de gemeente wel ‘zeer klein’ worden genoemd. Want op die 6e januari zijn als lidmaten ‘de hedendaagsche Kerk de dienst opzeggende om bij de ware Kerk zich te voegen’ ingeschreven, behalve de beide pas genoemde ambtsdragers, ook nog Janneke Heins Stienstra, vrouw van diaken Fokke Postma en Jelske Ypes Viersen, vrouw van Pieter S. van der Woude. Tenslotte nog Akke Arjens Slim, weduwe van Albert Gosses Kingma; deze was op 5 november 1834 op 26-jarige leeftijd overleden in het huis no. 17 te Wanswerd (dorp) waar hij een winkeltje hield. Op 2 september 1833 waren ze met attestatie uit Oudwoude overgekomen. De weduwe hertrouwde later met Gerrit Sierds Riedstra, een winkelier te Birdaard. Deze Akke Slim overleed op 7 augustus 1867 te Birdaard, in het huis no. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||
20. Ze was toen 57 jaar.Ga naar eindnoot6 Voor de kleine gemeente heeft ze zich zeer verdienstelijk gemaakt door haar woning steeds beschikbaar te stellen voor de bijeenkomsten. Ds T.F. de Haan werd hier op 5 november 1839 door ds de Cock bevestigd. Ook werd in haar woning nog een tijdlang min of meer clandestien - een Afgescheiden schooltje gehouden (1844), waarop we nader terugkomen. Interessant is, wat haar kleinzoon een eeuw later van haar vertelde tijdens de herdenkingsavond van het 100-jarig bestaan der Afscheiding te Wanswerd op 6 januari 1936. ‘Zij woonde toen op de Nieuwburen in het huis thans bewoond door de wed. Korn. Plantinga of anders gezegd Beppe Tietje, Hellingpad 12. Het huis leende zich er bijzonder toe (om er samenkomsten in te houden). Er was een voor- en een achterkamer. Waren er te veel (personen), dan kon men vluchten in de achterkamer. Mijn vader, toen ongeveer 11 jaar, moest op de uit kijk staan om te zien of de politie ook in aantocht was en wanneer er 19 personen waren, moest hij roepen ‘tolvol’.Ga naar eindnoot7 Ook vermeldt hij nog, dat Akke Slim met anderen wel eens te voet de reis had afgelegd naar Suawoude om daar in een schuurtje de prediking van ds van Velzen van Drogeham te horen. Het is bekend, dat in Suawoude ook zeer vroeg een Afgescheiden gemeente is ontstaan.
Al begon de Afgescheiden kerk te Wanswerd-Birdaard dus maar met 5 belijdende leden, de opkomst op de dag van instituering was wèl groot geweest. Hette P. Hettema vertelt er in zijn memoires van: ‘Toen ik bij Meijering te Leeuwarden kwam, vertelde hij mij, dat ds van Velzen de volgende week te Birdaard in een scheepmakersschuur zou preeken. Des Dinsdags ging ik naar Birdaard om van Velzen te hooren, waar een groote schaar menschen samenkwam’. De meeste aanwezigen waren echter uit nieuwsgierigheid gekomen en konden of wilden de stap, die gevraagd werd, niet doen. Het kleine groepje Afgescheidenen was eerst haast met zijn eigen figuur verlegen en durfde op zondag niet eens publiek te vergaderen. Maar enkele weken later ‘vond men door de genade des Geestes moed om openlijk voor de naam en zaak des Heeren uit te komen’. Bij Auke Tjeerds Leistra, een boer aan de Jislumerdijk onder Wanswerd (nu Nieuw Hickaert), hield ouderling van der Woude 's morgens om 9 uur een oefening ‘voor een kleine vergadering’, en 's middags weer ‘waarbij de vergadering vermeerderde’. De volgende zondag sprak de ouderling bij Jacob Ypes Viersen in Wanswerd ‘en het bleek hoe gebrekkelijk het ook was en hoe wonderlijk het schijne voor het oog der menschen, dat het de goedkeuring Gods | |||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||
wegdroeg, omdat de vergadering aangroeide en zeer vermeerderde’. Ook ging van der Woude op 7 en 14 februari voor. ‘En de Heere zegende dit zijn werk, zoowel voor zijn eigen gemoed in een genieting van een vreedzame vrucht der gerechtigheid als in het aangroeyen van de vergadering en de stille tranen, die er door de Goddelijke genade gestort werden’. Vooral zulke tranen beschouwde men in die dagen als een zichtbaar bewijs van het werken van de H. Geest. Blijkbaar bezat ouderling van der Woude het vermogen op het gemoed van zijn hoorders te werken. Uit een brief door ds J. Los van Wanswerd op 8 februari 1836 aan het classikaal bestuur van Dokkum geschreven, blijkt dat de volgende 5 personen zich van de hervormde kerk van Wanswerd hebben afgescheiden: Jan Pieters Faber, Auke Leistra, Pieter Simons van der Woude en zijn vrouw Jelske Ypes Viersen en Akke Slim (weduwe Albert Gosses Kingma), die ‘haar kind door den expredikant van Velzen van Drogeham, toen hij onlangs te Birdaard in eene timmerschuur preekte, heeft laten dopen’. Alle waarschuwingen en vermaningen van de kerkeraad hadden niet mogen baten. Hun onttrekking was van de preekstoel afgekondigd. Ds Los geeft van genoemde ex-lidmaten nog enige bijzonderheden: Jan Pieters Faber is ‘slechts arbeider’, die op 28 september 1834 één van de ‘oproermakers’ in de kerk was geweest en toen drie maanden voor dat feit in een tuchthuis had gezeten; ds Los zal zich die kerkdienst nog maar al te goed herinnerd hebben! Bij Auke Leistra was ‘ook al eenmaal kerk gespeeld’. Hij is boer ‘op de plaats’ van raadsheer Fockema. Pieter Simons van der Woude is boer ‘op de plaats van den gedeputeerde Du Tour van Bellinckhaven’ bij wie H. de Cock heeft gepreekt en ook gelogeerd is geweest. Hij preekt zondags tweemaal ‘op den Streek’ onder Wanswerd voor een 40, 50, 60 mensen en catechiseert ook. Intussen groeide in het dorp de vijandschap tegen de Afgescheidenen aan. Het was niet ongewoon, dat men bij hen op de ramen bonsde of de deur opensmeet. En dan waren dit nog maar kleine ‘pesterijtjes’. Ook gewetensconflicten bleven niet uit, vooral voor hen die in een hete hoek zaten. Op 13 januari 1836, dus een week na de instituering van de gemeente Wanswerd-Birdaard, had grietman Westenberg van Ferwerderadeel aan veldwachter Jan Sybrens Douma te Wanswerd opdracht gegeven om op de bijeenkomsten der separatisten te letten, het aantal bezoekers nauwkeurig op te nemen en waar sprake was van meer dan 20 personen, proces-verbaal op te maken. De veldwachter.... weigerde!! De grietman vroeg nu aan de Gouverneur toestemming om deze veldwachter onmiddellijk te ontslaan. Die toestemming kwam en twee dagen later was Douma zijn functie van veldwachter in Ferwerderadeel kwijt. Hij heeft zich bij de Afgescheidenen gevoegd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||
Toch was grietman Westenberg zo kwaad niet, zoals we eerder ook al eens bij Ferwerd hebben opgemerkt. Hij had het liefst rust in zijn grietenij. Dit kwam ook uit in een gesprek, dat hij volgens het notulenboek op vrijdag 19 februari met ouderling P.S. van der Woude voerde en dat als volgt verliep: De grietman zei tegen van der Woude: ‘Wat doet gij het daar raar’, waarop de ouderling antwoordde: ‘hoe zo, Mijnheer?’ Grietman: ‘Ja, gijlieden preekt daar maar voort’. Het antwoord van de ouderling luidde: ‘Neen, wij preken niet, maar het is met ons maar een oefening in de godzaligheid en Mijnheer weet immers wel, dat de godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende een belofte voor dit en het toekomende leven’, waarop de grietman: ‘Daar wil ik niet over spreken, maar ik heb u dit te zeggen: indien gij het niet opgeeft, dan zal ik soldaten ontbieden en die zullen u uit elkander jagen en dan zult gij u ervan kunnen verzekeren, dat gij zelf een man of zes in kwartier krijgt, en als ik u bidden mag, maak toch de grietenij Ferwerderadeel niet ongelukkig’. De ouderling beloofde deze woorden aan de bezoekers van de oefeningen over te brengen, waarop de grietman er nog aan toevoegde: ‘Als gìj u maar stil houdt dan houdt alles op’. Hierop antwoordde van der Woude: ‘Daar zullen wij in de loop van de volgende week een heerlijke proef van nemen, omdat ik, zoals het nu staat, naar Amsterdam ga en ik blijf misschien enige dagen uit en als het dan ophoudt, dan kunt gij met reden zeggen, dat het mijn schuld is’. Hij bedoelde natuurlijk: we zullen zien of tijdens mijn afwezigheid - hij zat dan op de Algemene Synode in Amsterdam - de oefeningen ophouden, wat zeker niet te verwachten viel; het was dus onbillijk hem alléén de schuld te geven. Wel bewijzen de woorden van de grietman, dat Pieter Symens van der Woude, de grote boer, algemeen als de ‘leider’ van de Afgescheidenen in Wanswerd en Birdaard werd beschouwd. En hij was het ook. Volge is zijn belofte heeft de ouderling op zondat 21 februari de waarschuwing aan de samengekomenen in de schuur van Fokke Jans Postma onder Birdaard doorgegeven, in aanwezigheid van 3 (!) veldwachters. Men handelde er - zoals te verwachten viel - niet naar. Spoedig daarop werden dan ook voor de rechtbank te Leeuwarden gedaagd ouderling Pieter S. van der Woude, diaken Fokke J. Postma en Jacob Y. Viersen. De twee laatstgenoemden verschenen en werden ieder tot ƒ 30,- boete veroordeeld; ouderling van der Woude, die te Amsterdam de Synode bij woonde en dus niet te Leeuwarden kon verschijnen, kreeg ƒ 100,- boete. Ondanks de verdrukking groeide de gemeente te Wanswerd-Birdaard. Om de boeten te ontgaan vergaderde men nooit met meer dan 20 personen. En zo werden in de kleine omtrek van slechts drie dorpen, Wans- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||
werd, Jislum en Birdaard op elke zondag verschillende godsdienstoefeningen gehouden, waarbij soms wel 130 à 140 personen aanwezig waren. De boerderij op de Wirdsterterp, even buiten het dorp Wanswerd, waar ouderling Pieter Simons van der Woude heeft gewoond. In de tuin naast het huis liggen nog enkele grafzerken.
De voorgangers in deze vergaderingen, oefenaars genoemd, waren volgens de notulen, behalve de al genoemde P.S. van der Woude, ook nog Auke Tjeerds Leistra, Albert Koenes van der Meer (later predikant geworden), Engbert Jan Prins en Thewis Egberts de With (later ook dominee geworden. Hij was een zoon van de schoolmeester te Birdaard). De eerste kerkeraadsvergadering werd op 27 april 1836 gehouden bij Auke Tjeerds Leistra, een boer aan de Jislumerdijk. Omdat de kerkeraad slechts uit twee broeders bestond, ouderling P.S. van der Woude en diaken F.J. Postma, mocht deze vergadering worden bijgewoond door alle leden en bijwoners. Na hoofdelijke rondvraag hebben zich toen nog 4 aanwezigen bij de gemeente aangesloten, nl. Ieme Aukes Spijksma (winkelier in Birdaard)Ga naar eindnoot8, Hiltje volgens de notulen, d.i. Hiltje Reinders Wielinga, de vrouw van Ieme Spijksma; verder Sikke Johannes Talsma (koopman te Birdaard) en diens vrouw | |||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||
Lysbeth Carels Oberman. Op 6 april was Auke Leistra al lid van de gemeente geworden, terwijl op diezelfde dag ook ingeschreven werd: Roelof Gerryts Rosema, die met attestatie was overgekomen van Doeveren en Genderen. Als schutter in Brabant dienden, had hij bij ds H.P. Scholte belijdenis gedaan. Helaas heeft hij later met de gemeente gebroken. Op die vergadering van 27 april 1836 werden nog twee ambtsdragers gekozen, Auke Leistra tot ouderling en Ieme Spijksma tot diaken. Verder zijn er ‘geestelijke gesprekken’ gevoerd. Als er tijd voor was, deed men dit graag. Theunis de With eindigde met dankzegging. Op de 2e kerkeraadsvergadering op 11 mei, weer bij Auke Leistra gehouden en door alle oefenaars bijgewoond, besloot men instemming te betuigen met het Adres aan de koning, zoals dit op de Synode van Amsterdam in maart 1836 was opgesteld. Men vroeg hierin om vrijheid (van godsdienst) en om ‘hergeving van ons voorvaderlijke recht’. Dit Adres werd in Wanswerd door 73 personen ondertekend, wat betekend, dat de Afscheiding toch aansloeg. Op 26 mei 1836 preekte ds van Velzen in Wanswerd, bij Jacob Ypes Viersen in huis. De eerder gekozen ambtsdragers werden nu bevestigd. Ook werden enige personen, die belijdenis van hun geloof wilden afleggen, onder wie Viersen zelf, door ds van Velzen onderzocht, naar aanleiding van practicale vragen en wel ‘bijzonder volgens de leiddraad van den dierbaren Heidelbergschen Catechismus’. De volgende dag heeft ds van Velzen Ferwerd en Blija bezocht, de dag daarop Hallum. Hij preekte op zondag 29 mei in Marrum in de schuur van D.M. Koopmans en kwam die zondagavond weer in Wanswerd terug bij P.S. van der Woude om nog iemand, die geloofsbelijdenis wilde afleggen, te ondervragen. Op maandag 30 mei vertrok hij weer. Zulke notities, uit de notulen gehaald, getuigen wel van de grote reformatorische ijver, waarmee ds van Velzen bezield was. In november 1836 besloot de kerkeraad huisbezoek te doen en te catechiseren. In Wanswerd zou catechisatie gehouden worden bij de ontslagen veldwachter Jan Sybrens Douma aan huis, die per avond 75 cent vergoeding ontving; en in Jislum bij Harmen Aants Woudsma. De catecheten waren ouderling P.S. van der Woude en Th. de With, die bij hun onderwijs de Heidelbergse catechismus en het Kort Begrip zouden gebruiken. | |||||||||||||||||||||||
Het jaar 1837Had het eerste jaar der Afscheiding in Wanswerd (1836) dus veel zegen gebracht, het jaar 1837 bracht heel wat moeiten met zich mee. In de maand januari - lezen we in de notulen - werden ‘we’ genoodzaakt een kerkeraadsvergadering te houden omdat er ‘oneenigheid bestond in de Gemeente’, waaruit gemakkelijk ‘scheuringen’ zouden kun- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||
nen ontstaan. De hoofdschuldige was ongetwijfeld Thesis Egberts de With, die catechisatie gaf en één van de oefenaars was. Hij had - volgens de notulen - al enige keren getoond een ijveraar te zijn in eigen kracht en zijn eigen eer te zoeken. Om zijn zelfgevoel te temperen, nam de kerkeraad, overeenkomstig de besluiten van de Synode, in maart 1836 te Amsterdam gehouden, de volgende ‘Algemeene Regels voor de Voorgangers’ aan. We geven hier de 6 artikelen uit de notulen - grotendeels met eigen woorden - door:
Behalve Thewis Egberts de With was ieder het hier mee eens! De With wenst ‘nader licht, hetwelk wij ook wenschten dat hem dat te beurte mogte vallen en dat hij dat lichte mogte zoeken bij den Vader der Lichten’. Dat nadere licht is voor de With blijkbaar niet gaan schijnen, want hij liet weten, dat hij noch aan dominee noch aan de kerkeraad wenste te | |||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||
vragen of en waar hij mocht voorgaan. Hij erkende dus - volgens de notulen - ‘regel nog tucht’ en onttrok zich met zijn moeder aan de gewone samenkomsten. Dat moeilijk doen had hij van geen vreemden. In het begin van onze schets over Wanswerd-Birdaard zijn we zijn vader, de schoolmeester te Birdaard, al in 1813 tegengekomen (kerkdeur op slot!). En ruim 20 jaar later - in 1836 - moest vader de With, voorlezer en voorzanger, op de hervormde kerkeraad van Birdaard komen om zich te verantwoorden voor zijn ‘onbetamelijk en wederstrevig gedrag en hebbelijke verkeerdheden’. En het zou met deze vader, meester de With, nog erger worden, veel erger. We komen daar straks nog aan toe. In elk geval werd hij al in 1836 onder censuur gesteld en geschorst als koster-voor-lezer-voorzanger in de hervormde kerk van Birdaard. Hij sympathiseerde met de Afgescheidenen, maar wilde tevens van de financiële voordelen van zijn functie in de hervormde kerk blijven profiteren. En dat, terwijl hij soms niet wilde voorlezen en het meemaken van diensten in de hervormde kerk, waarin bepaalde predikanten voorgingen, grote zonde had genoemd. Met zijn gezin stond het ook niet best. Zijn vrouw was al meer dan twee jaar niet in de hervormde kerk geweest en de overige huisgenoten ook al niet sedert lange tijd. Op huisbezoek werd door hen altijd smadelijk over de kerkeraad gesproken; de dominee kreeg te horen, dat hij een dwaas was; één ouderling heette een lasteraar. Zijn oudste zoon trad als oefenaar bij de Afgescheidenen op, zijn vrouw had zelfs schriftelijk verklaard, dat ze zich van de hervormde kerk afscheidde.Ga naar eindnoot9 Had de zoon Thewis, de oefenaar, een aardje naar zijn vader (en moeder)? De kwestie van zijn eigenmachtig optreden bleef slepen, tot op 27 juli 1837 ds van Velzen bij ouderling P.S. van der Woude te Wanswerd 's middags om 3 uur een kerkeraadsvergadering belegde, waar Thewis de With en zijn moeder Elysabeth, huisvrouw van Egbert de With, schoolmeester te Birdaard, moesten verschijnen. De eerste als schuldig aan ontoelaatbaar verzet tegen de kerkeraad, de tweede omdat ze partij trok voor haar zoon, die zich ‘boven onzen Leeraar verhief’. Geen vermaan hielp; daarom werden beiden onder censuur geplaatst. Deze zware kerkeraadsvergadering had lang geduurd, zodat pas om 10 uur 's avonds de godsdienstoefening kon beginnen, waarvoor de leden in het geheim (!) waren opgeroepen. Ds van Velzen liet zingen uit psalm 32 (waarin o.a.: ‘Wil toch niet stug gelijk een paard weerstreven’), preekte over Joh. 10:27 (‘Mijne schapen hooren mijne stem, en Ik ken hen, en zij volgen Mij’) en doopte nog 5 kinderen. ‘Daarna is onze Leeraar overgegaan tot het houden van het Heilig Avondmaal en heeft op het laatst besloten met het gebed en dank- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||
zegging en Psalmgezang, zoodat wij ons in dien nacht mochten verblijden in des Heeren onverdiende gunst en genade, aan ons onwaardigen bewezen, hetwelk ook niet vrugteloos afliep, dewijl de stille tranen van sommigen daarvan als getuigen mogten dienen’. Het moet in die late zomeravond en -nacht in de boerderij op de Wirdsterterp wel een ontroerende godsdienstoefening van de Afgescheidenen zijn geweest. De zaak met de With bleef zoals ze was. Hij stond onder censuur en onderwierp zich niet. Toen op 4 maart '38 ouderling van der Woude door ziekte verhinderd was voor te gaan, trad de gecensureerde de With 's morgens op in een dienst bij Sipke W. Jansma aan huis en las daar een preek. 's Middags deed hij hetzelfde, nog wel op verzoek van diaken Postma. Deze heeft over zijn met alle kerkrecht spottend optreden nog schuld moeten belijden. | |||||||||||||||||||||||
Ds van Velzen komt in Birdaard wonen - 12 mei 1838Ds van Velzen is op zaterdag 12 mei 1838 in Birdaard komen wonen in een huis dat in 1910 is afgebroken. Op dezelfde plek zijn toen enkele woningen gebouwd. Het is nu Hoofdweg 16 en 18. Aan de schipper werd voor het halen van ds van Velzen ƒ 14,- betaald. Energiek van aard en trefzeker organisator als hij was, is hij in de moeilijkheden met de With de gemeente tot grote steun geweest. En voor de gemeente was het gemakkelijk zo'n predikant - die overigens voor heel de classis, ja, voor heel de provincie was - in haar midden te hebben. Al op de dag van zijn komst preekte hij tweemaal, terwijl 's avonds in de kerkeraadsvergadering twee personen geloofsbelijdenis aflegden. Ruim een week later preekte hij 's avonds ‘voor een onbepaalde menigte’ d.w.z. voor (veel) meer dan 20 personen, uit 1 Tim. 1:15: ‘Dit is een getrouw woord, en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben’. Ook werden er niet minder dan 8 kinderen gedoopt. De aanwezigheid van een dominee in een dorp werkt soms als een magneet. Op 28 juli 1838 preekte de bekende ds A.C. van Raalte ‘uit Overijssel’ twee maal, weer voor ‘een onbepaald getal’. Hij woonde de volgende avond de kerkeraadsvergadering bij, die een nare zaak, waarbij ouderling Leistra betrokken was, te behandelen had. Zijn komst had blijkbaar de aandacht getrokken, want de volgende zondag verschenen in de schuur van Fokke J. Postma twee ‘policie-bedienden’ om het aantal bezoekers te controleren. Met één oogopslag was al duidelijk, dat er in die schuur op die zomerdag veel meer dan 20 personen aanwezig waren. Daarom waren de gevolgen te voorzien: proces-verbaal en voor diaken Fokke Postma evenals voor de oefenaar Albert Koenes van der Meer elk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||
ƒ 8,- boete. Misschien is een indirect gevolg van het komen wonen van ds van Velzen in Birdaard geweest, dat de familie de With wat rustiger werd, hoewel moeder nog weer vermaand moest worden minder onstuimig te zijn en haar tong in toom te houden. Een opluchting was het zeker voor de kerkeraad, dat oefenaar Thewis de With evenals zijn moeder en zijn zuster (die ook haar partij meeblies) tot belijdenis van hun zonde van verzet tegen de kerkeraad kwamen en hun censuur kon worden opgeheven. Thewis de With is in 1841 predikant in Oudega (Sm.) geworden, heeft daarna nog een aantal gemeenten gediend, maar is in 1863 van het ambt ontheven. Evenals zijn vader - waarover straks - heeft hij zijn loopbaan niet eervol kunnen beëindigen. Van Velzen, die ongeveer een jaar in Birdaard heeft gewoond, is helaas ook de oorzaak geweest van een zeer hoog oplopende twist, waardoor de goede onderlinge verhoudingen, die in het begin tussen hem en de kerkeraad bestonden, volkomen werden verstoord. Van zijn vertrek naar Amsterdam, waar hij in juni 1839 door ds de Cock werd bevestigd, wordt in de notulen amper melding gemaakt. En dat, terwijl zijn komst zo blij was begroet. Zo gaat het helaas vaker. | |||||||||||||||||||||||
Pro en contra het oefenenHet jaar 1839 is voor de Afgescheiden gemeente te Wanswerd heel moeilijk geweest. De moeilijkheid werd niet veroorzaakt, zoals in andere gemeenten wel het geval is geweest, doordat er verzet tegen de invoering van een dank- vasten- en bededag was, die slechts een menselijke inzetting heette te zijn. De kerkeraad vatte zo'n dag ernstig op. Ze zou in oktober 1838 op twee plaatsen worden gehouden, bij J.A. Klaver onder Wanswerd en bij F.J. Postma te Birdaard. En wat het vasten betrof: een kop koffie mocht en verder moest ieder zelf zien hoe lang zijn lichaam zonder enig voedsel kon. De moeilijkheden ontstonden, doordat ds van Velzen een vurig tegenstander van het oefenen was, terwijl kerkeraad en gemeente van Wanswerd er vóór waren. Van Velzen legde alle nadruk op het ambt. Dit bleek reeds, toen diaken Postma in augustus 1838 in de kerkeraadsvergadering ter sprake bracht, of niet in één der vergaderingen van niet meer dan 20 personen een lid van de gemeente zou worden aangezocht ‘om voor te gaan met bidden en lezen’. Toen bij de bespreking uitkwam, dat de diaken zelf nooit voorging in gebed, noch in de gemeente noch in zijn eigen gezin, heeft ds van Velzen hem dan ook ‘dringend bij zijne verplichting bepaald, om bij gebreke van andere Opzieners in de vergadering het gebed te doen en ook als huisvader zich in dezen van zijne verplichting te kwijten’. En als de kerkeraad aan de reeds genoemde Dirk P. Postma, die uit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||
Dokkum was overgekomen en bij Ieme Spijksma zijn intrek had genomen, in het najaar van 1838 het catechiseren opdraagt, wijst van Velzen in de vergadering van 3 januari 1839 de ouderlingen op hun roeping. Na hierover lang te hebben gesproken, verklaarden de beide ouderlingen te erkennen, dat het catechiseren bij de tegenwoordige toestand der kerk en schaarsheid der Leraren in de eerste plaats ‘op hunne verpligting lag, weshalfen zij dit ook zoo veel zij daar gelegentheid toe hadden, wilden doen’. Met nadruk heeft van Velzen in dezelfde vergadering van 3 januari herinnerd aan het op 1 januari door de Provinciale vergadering genomen besluit, dat er voortaan geen oefeningen meer behoren gehouden te worden. Van Velzen eiste dat de kerker aad van Wanswerd zich aan dit besluit zou onderwerpen. Maar de hele kerker aad van Wanswerd verklaarde dit niet te kunnen doen. Dit verwondert ons niet. Behoorden de beide ouderlingen van Wanswerd, van der Woude en Leistra, evenals o.a. Borneman van Sneek en Wind van Wolvega op de Provinciale vergadering van 1 januari 1839 niet tot de 7 à 8 tegenstemmers van het met 23 stemmen aangenomen verbod om te oefenen? Het liep in die vergadering van 3 januari uit op ruzie en getwist en dat wel ‘in hoog gaande graad’. Van Velzen liet het er echter niet bij zitten. De zondag daarop (6 januari) preekte hij drie maal, en aan het eind van de avonddienst heeft hij ‘publiek in het openbaar, voor vriend en vijand, het oefenen verboden, tot hartzeer van de oprechten, die bedrukt tot hunne woningen terug keerden’. Woensdagavond daarop was er 's avonds om 7 uur een vergadering, waarin op voorstel van van Velzen zou worden gesproken over een eventueel beroepen van ds Duin, die te Sneek reeds beroepen was, voor heel de provincie. Maar de zaak liep uit de hand. Men raakte weer aan het twisten over het oefenen. ‘Van weerskanten werd bitterheid openbaar’. Het eind was, dat men ‘zonder bidden, zonder danken’ uiteen ging. Buiten van Velzen om, riep de kerkeraad daarop een vergadering met manslidmaten op vrijdag 11 januari samen. Men was nog maar net begonnen, of daar verscheen ook ‘onze domeny’. In deze vergadering heeft ouderling van der Woude gewezen op de uitspraken van de synode van Amsterdam en van Utrecht, en verder de brief van van Velzen over het oefenen in het tijdschrift De Reformatie veroordeeld als strijdig met art. 66 en 81 K.O. Hij riep de vergaderden op hoofd voor hoofd uit te spreken of men wilde ‘Godzalige schrijvers lesen op den Sabbathdag des Heeren of in den weg te blijven volharden gelijk wij door de Genade Gods ons nog | |||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||
tot dit Heden toe mogen bevinden’, m.a.w. met het houden van oefeningen doorgaan. Alle manslidmaten verklaarden nu ‘in den ouden weg’ te willen voortgaan. Het werd dus een dikke nederlaag voor ds van Velzen. Deze, die reeds over heel de vergadering - als buiten hem om samengeroepen - zijn afkeuring had uitgesproken, was over bovengenoemde beslissing zeer verontwaardigd. Hij begon direct weer te twisten, verklaarde niet langer in Wanswerd te kunnen voorgaan, omdat hij wel voor schapen, maar niet voor bokken wilde preken en heeft ‘eindelijk al twistende ons gezelschap verlaten’. En dan besluiten de notulen lakoniek: ‘Vervolgens hebben wij onze bijeenkomst gesloten met psalmgezang en dankzegging tot God’. Het ging dus wel hard tegen hard. De staf liefelijkheid lag jammerlijk verbroken.Ga naar eindnoot10 De classis bemoeide zich uiteraard ook met de moeilijkheden in Wanswerd. Ze was op de hand van ds van Velzen en zou graag zien, dat de gemeente van Wanswerd zich op het kwestieuze punt onderwierp. Maar die dacht er niet aan. Wel had men in Wanswerd geen bezwaar tegen de bepaling, dat er in één der bijeenkomsten een preek voorgelezen moest worden. Zo had men trouwens in menige gemeente de scherpste kanten van de kwestie er wat afgeslepen. | |||||||||||||||||||||||
Dirk P. PostmaDe ons reeds bekende jongeman D.P. Postma die catechiseerde en oefende en graag dominee wilde worden, schreef een brief aan de kerkeraad. Hoewel hij persoonlijk niet tegen het oefenen was, wilde hij om des vredes wil dit oefenen wel nalaten. We moeten eraan toevoegen, dat de classis hem ook de pin op de neus had gezet. De ouderlingen L.K. Hogendijk (Ferwerd) en H.P. Hettema (Hallum) moesten hem aansporen met het oefenen op te houden ‘opdat hij zich des te eerder in de gelegenheid mocht vinden om tot het ambt van Leeraar te kunnen worden opgeleid’. De kerkeraad wenste hem in elk geval als ‘voorganger’ te behouden en liet de manier van oefenen aan hem zelf over. Postma heeft toen een uitweg gezocht door een tekst wel te verklaren, maar er geen ‘dadelijke leringen’ uit te trekken; geen toepassing te geven dus. Ook besloot hij zijn ‘rede’ niet met Amen. Zo wilde hij aan wat hij zei, het karakter van oefening ontnemen. De kerkeraad oordeelde echter, dat hij weer moest voorgaan, zoals hij vroeger deed, maar Postma ‘kon daar zoo niet in bewilligen en verlangde nog uitstel, omdat hij zich nader beproeven wilde’. Het is duidelijk, hij wilde de andere gemeenten en ook de classis liever niet tegen zich in het harnas jagen. De oplossing van de moeilijkheid is geworden, dat Postma, die zeer be- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||
gaafd was, tot het predikambt is toegelaten. Ds T.F. de Haan heeft hem nog opgeleid. Deze was op Goede Vrijdag 1839 uit de Hervormde kerk in Ee getreden en had zich bij de Afgescheidenen aangesloten. In juli 1839 was hij met zijn gezin in Wanswerd aan de Streek komen wonen, waar hem een vrije woning was aangeboden (eigendom van ouderling P.S. van der Woude).Ga naar eindnoot11 De kerkeraad van Wanswerd had het in overleg met de classis haar Christelijke plicht geacht om ds de Haan, die zonder tractement was en al spoedig ook zonder pastorie zou zijn, te helpen. Met meerderheid van stemmen werd ds de Haan door de classiskerken nl. Hallum, Marrum, Ferwerd, Blija en Wanswerd beroepen ‘zonder belofte van vast tractement’. Op 14 september 1839 nam ds de Haan het beroep aan en op 5 november 1839 werd hij door ds de Cock uit Groningen bij Akke Arjens Slim te Birdaard aan huis, (Hellingpad 12) bevestigd. Omdat dit op een avond in de week bij donker gebeurde, had men zich niet aan de bepaling van niet meer dan 20 personen gehouden, met als gevolg, dat later ds de Cock en Riemer Taekes Boersma, de eigenaar van het huis, voor de rechtbank in Leeuwarden moesten verschijnen. De Cock werd vrijgesproken, maar Boersma kreeg een boete (met de kosten) van ƒ 36,50. In oktober 1839 had Postma voor de eerste maal verzocht om voor het Leraarsambt te worden geëxamineerd, maar ‘zonder de talen’. Op de eerstvolgende classis vergadering vond zijn leermeester ds de Haan het beter, dat dit examen nog wat werd uitgesteld, omdat Postma ‘nog niet genoegzaam bekend was met de nederduitsche taal, hetwelk toch noodzakelijk was, wilde hij niet beschaamd worden’. Men bedenke, dat Postma een Fries (uit Dokkum) was. Allen op de classis waren het hierover met de Haan eens. Deze ging nu, heel tactisch de lastige klip van het oefenen omzeilende, als volgt verder: Men moest Postma in het aanwenden van zijn gave (om te oefenen) niet belemmeren, maar daarbij juist helpen. Daarom zou het wel goed en nuttig kunnen zijn, als Postma wekelijks een preekschets maakte en die hem (de Haan) liet controleren en eventueel corrigeren. Dan kon Postma die stof zondags behandelen. Ook dit wijze voorstel vond algemene instemming. Zo kon Postma in het spreken van een stichtelijk woord wat meer ervaring opdoen. Toen hij ruim een half jaar later zijn verzoek herhaalde om examen te mogen doen, schreef de Haan de examinatoren aan om in de week na Pinksteren Postma te ondervragen. Deze werd nu onderzocht, slaagde en zette 19 juni 1840 zijn naam onder het ondertekeningsformulier. In Minnertsga heeft hij zijn eerste gemeente gevonden. Postma had van de classis dus ‘opening’ tot ‘oefening’ ontvangen. Daarom vroeg de kerkeraad van Wanswerd terecht aan de classis: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||
Handelen dan anderen, die geen toestemming tot oefenen hebben ontvangen en het toch doen, zondig? En nog morrend over van Velzens furieuze afkeer van het oefenen, zou de kerkeraad de classis erop wijzen, dat van Velzens standpunt meer bijgedragen had ‘tot afbreking dan tot opbouwing’. In de meeste gemeenten heersten daardoor immers twist en onenigheid. Ongetwijfeld doelde men hier ook op de situatie in het nabijgelegen Blija, waar de gemeente door deze kwestie werd verscheurd. Maar goed, van Velzen was nu weg en de storm was geluwd. Ds de Haan had nu de leiding in Wanswerd en onder hem kwam de gemeente tot bloei. Als op de classis van 7 oktober 1849 de ‘inwendige’ toestand der gemeenten ter sprake komt, verklaren de afgevaardigden van Wanswerd ‘dat er vaak opgewektheid was onder des Heeren volk in het werk der bekeering’. Hoewel de Haan op 5 november 1839 in zijn ambt bevestigd werd, was hij al eerder zijn werk begonnen. Hij was immers reeds in juli in Wanswerd aan de Streek komen wonen. Zo leidden hij op 15 oktober 1839 de kerkeraadsvergadering, die in het huis van Akke Slim werd gehouden. Hij liet zingen ps. 25:2 en 3, ging voor in gebed en ondervroeg 5 personen, die als lidmaten ook zijn aangenomen. Het waren Gerrit Bokkes Bokma van Birdaard, Uilke Tjeerds van der Bei van Wanswerd (later weer afgesneden), Pietje Alberts Feenstra van Jislum, Gaatske Willems de Jong van Wanswerd en Sybrigje Wybrens Krol van Birdaard. | |||||||||||||||||||||||
Studenten van ds T.F. de Haan in WanswerdIn juli 1849 kwamen twee studenten over naar Wanswerd, nl. Sijtze Oenes Los van Workum en Jetse Jacobs de Boer van Teerns, (zijn ouders woonden later te Scharnegoutum) die evenals Thewis de With, de schoolmeesterszoon van Birdaard, hun opleiding ontvingen bij de zeer geleerde ds de Haan. Zoals S.O. Los zelf in zijn voor zijn nageslacht achtergelaten boekje Ter Gedachtenis meedeelt, had hij het verzoek van de kerkeraad van Workum-Koudum om zich tot predikant te laten opleiden, ingewilligd. Het was wel bezwaarlijk voor hem, omdat hij al vader van 6 kinderen was en als schipper goed zijn brood had. Maar hij ging ‘naar de studie’, omdat het hem duidelijk was, dat hij in de weg des Heeren was. En hij schrijft: ‘De Heere maakte mijn weg voorspoedig, hoewel ik onder veel strijd mijn studie volbracht, en in het volgend jaar in den zomer tot leeraar bevestigd werd, in de gemeente Workum door mijn leermeester ds T. de Haan’. Wat de tweede student, Jetse Jacobs de Boer, betreft, is het minder voorspoedig gegaan. Wel deed hij tegelijk met Los en Thewis Egberts de With examen, maar, zoals ds L.J. Hulst in zijn werkje ‘Drie en zestig | |||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||
jaren Prediker’ vertelt, hij kon, al was hij wetenschappelijk verder gevorderd dan de meeste predikanten, vooral in het Latijn, Grieks en Hebreeuws, niet preken en moest het dus opgeven. De Boer is getrouwd met Maria Louisa Hanzes Ynzonides, dochter van ds Hans Ynzonides (te Terkaple) en van Aletta Heringa. Na de dood van haar man trouwde Aletta met ds T.F. de Haan. Jetse de Boer was dus een stief schoonzoon van ds de Haan; hij diende in de dagen van ds Hulst de gemeente van Wanswerd als diaken. Ds Hulst heeft van zijn geleerde diaken nog les gehad in de oude talen. Later - in 1855 - is de Boer naar Scharnegoutum verhuisd om daar het veehoudersbedrijf van zijn overleden vader voort te zetten. De Haan heeft in Wanswerd, behalve Thewis de With en Dirk Postma, nog enkele studenten opgeleid,Ga naar eindnoot12 nl. T. Uitterdijk (1806-1874), die de gemeenten van Joure, Franeker, Amersfoort, Alkmaar, Joure (tweede maal) en Schoonhoven heeft gediend. Albert Koenes van der Meer (1798-1883). Hij is oefenaar in Dokkum en Wanswerd-Birdaard geweest, werd in 1845 predikant in Oenkerk, daarna in Zevenhuizen (Gr.), Baflo en Winsum (Gr.), Baflo allèèn. Emeritus 1882. G.B. Mos (1811-1870), achtereenvolgens dominee in Schildwolde, Herwijnen, Gorcum, Schoonhoven, Noordeloos, Staphorst.
Het is duidelijk, dat de ervaren en bedachtzame ds de Haan in Wanswerd en omliggende gemeenten veel gezag had en veel vertrouwen genoot. Op 21 oktober 1840 werden opnieuw vier lidmaten tot de gemeente toegelaten, twee uit Rinsumageest, één uit Janum en één uit Lichtaard. In 1841 werden op verschillende data een 9-tal als lidmaten aangenomen, afkomstig uit Rinsumageest, Janum, Wanswerd en Birdaard. De Haan zat er wel achteraan. Ook deed hij huisbezoek ‘om te vernemen of er ook begeerige zielen gevonden werden om hare Belijdenis te doen’. Natuurlijk - zouden we haast zeggen - was er wel eens wat moeite in de gemeente. Soms moest een broedertwist worden bij gelegd. Voor ds de Haan zelf was het leven ook niet altijd even gemakkelijk. Zo beklaagde hij zich bij de kerkeraad erover ‘dat hij geen genoegzaam geld ontving om zijne schulden te bestrijden’. De kerkeraad beloofde die klacht op de classis te brengen, want de classis en niet de gemeente van Wanswerd alleen had ds de Haan beroepen. Ook heeft de kerkeraad met dominee moeten spreken over het feit, dat deze te lang preekte en ook te lang bad. Kon dat niet wat korter of, zoals het in de notulen staat: ‘daar wij algemeen gaarne verlangden dat Domenij zich in sommige punten wat bekorte en wel bizonder in het voorgebedt en de verklaring van de Text’. Maar dominee verklaarde ‘dit niet best te kunnen doen’.Ga naar eindnoot13 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||
Al was er dan wel eens een wolkje aan de kerkelijke hemel, ds de Haan mocht veel zegen op zijn werk zien, zo zelfs, dat in dezelfde vergadering, waarin dominee gevraagd werd zijn preek te bekorten, besloten werd om de hoofden der gezinnen samen te roepen om over een nieuw kerkgebouw te spreken. | |||||||||||||||||||||||
Nieuw kerkgebouw - 1841Tot dusver had men zich beholpen met het samenkomen in particuliere huizen en schuren. Zo'n verbrokkeld vergaderen had grote schaduwzijden. De behoefte aan één vergaderplaats werd dan ook hoe langer hoe meer gevoeld. Ook was het nodig, wilde men erkenning door de koning aanvragen, een bepaalde plaats van samenkomst te noemen. Er is vaart achter het werk gezet. Al op 24 mei wordt de bouwcommissie, bestaande uit de landbouwers G.R. Poortinga en P.S. van der Woude benoemd. Deze gingen in Hallum praten met de meester-timmerman Gabe J. Rolsma, die aannam in een tijd van drie maanden een nieuwe kerk te bouwen op een stuk grond op no 43 aan de Streek onder Wanswerd, gekocht van Hindrik Durks Talsma. De kerk zou op 1 september 1841 klaar moeten zijn, wat ook is gebeurd. De aankoop van de grond (ƒ 500) plus het bouwen van de kerk heeft in totaal ƒ 2844,93 gekost. Men vergelijke dit bedrag eens met de som die tegenwoordig voor het bouwen van een kerk moet worden betaald. Het ‘kerkeboek’ geeft ons de namen van de voornaamste geldschieters:
We zien met één oogopslag, wie het meest kapitaalkrachtig was. Laten we ook een enkele uitgaafpost mogen noemen: Betaald aan wed. O.T. Bosgra voor ‘boomgewas’ om de kerk ƒ 25,25 Het nieuwe kerkje was een zeer eenvoudig gebouw zonder toren of orgel en heeft gestaan in de tuin achter de tegenwoordige pastorie. Deze pastorie is verbouwd in 1873. Het oorspronkelijke huis stond wel vóór de kerk, maar was geen eigendom van de gemeente. De eerste predikanten hebben in Birdaard gewoond, in de buurt waar nu de woningen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||
staan Hoofdweg 16-18. Die eerste pastorie was een verbouwde ‘smoorraanderij’. Dat huis werd zo genoemd, omdat het ± 1800 dienst had gedaan als vet smelter ij d.w.z. daar werden van schapevet, dat niet geschikt was voor consumptie, vetkaarsen (voor verlichting) gemaakt. Men hield toen in Birdaard en omstreken veel schapen. Nog is de naam ‘Birdaarder schapekoppen’ niet helemaal onbekend. Maar toen het eten van schapevlees sterk afnam, verliep ook de vetsmelterij. De groei en bloei van de gemeente was in de jaren '70 en '80 zo groot, dat het reeds in 1861 vergrote kerkje veel te klein werd. Er was soms zelfs geen staanplaats meer over. In 1888 werd grond gekocht van D. Kuiper van Dokkum. Door de gemeente werd bijeengebracht ƒ 5900. De kerkbouw kostte ƒ 16000. Deze bouw werd uitgevoerd door G. van Wieren en O. Plantinga. De nieuwe kerk kwam te staan naast de oude kerk en pastorie. | |||||||||||||||||||||||
Erkenning 16 juli 1841Om een kerk te kunnen bouwen moest men wèl officieel door de regering als kerk erkend zijn. Daarom had men ook tijdig aan de koning gevraagd om erkenning en die ook gekregen. Het officiële stuk is vóór in het notulenboek bewaard gebleven. Niets stond dus een officiële ingebruikneming van het nieuwe kerkgebouw in de weg. In hoeverre dit met enige plechtigheid is gebeurd, vermelden de notulen niet. In menige gemeente heeft die aanvraag om erkenning hevige moeilijkheden veroorzaakt. In Wanswerd merken we daar weinig van. In de notulen komen we slechts één lidmaat der gemeente tegen, die het verzoek om vrijheid bij de aardse koning veroordeelt. Verder lezen we er niet van. | |||||||||||||||||||||||
C. De periode 1842-'55Ds F.A. Kok 1842-'44In april 1842 nam de Provinciale vergadering het voorstel aan om ds de Haan te benoemen tot ‘hoofdonderwijzer’ voor de opleiding van predikanten in heel Friesland. Aan diens gezegende plaatselijke arbeid, in Wanswerd, kwam zo een eind. De kerkeraad sprak dan ook als zijn gevoelen uit, dat de gemeente vacant was geworden. Er moest dus een nieuwe dominee komen. Een hoorcommissie werd uitgezonden, die ds K.J. Timmerman te Baflo en ds Joffers te Uithuizen/Uithuizermeeden hoorde. Daarop besloot de kerkeraad op 20 juli 1842 tot het beroepen van een predikant over te gaan. Onder leiding van ds de Haan, die zondag 24 juli de gemeente in zijn preek had opgewekt, het aangezicht des Heren met vasten en bidden te zoeken, opdat een goede keus mocht worden gedaan, had de beroeping plaats. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||
Door het lot werd ds F.A. Kok, predikant te Dwingelo, die evenveel stemmen had als ds H.A. de Vos van Sexbierum, aangewezen. In de beroepsbrief, door ds de Haan opgesteld, wordt erop gewezen, dat ‘de gemeente der Christelijke Afgescheidenen van de dorpen Wanswerd, Birdaard en Jislum’ grote behoefte had aan een eigen dominee, omdat haar eigen predikant door de Provinciale kerkvergadering van Friesland was gekozen ‘tot Opper- of Hoofdonderwijzer dergenen die in deze provincie tot het ambt van Leeraar worden opgeleid’. Aan ds F.A. Kok werd een tractement toegezegd van ƒ 350 en een vrije woning. Dit was niet veel. Ds Kok bedankte, maar zoals het toen vaker gebeurde, de gemeente meende hierin niet te moeten berusten. Op 19 september werd ds Kok, nu met bijna algemene stemmen, opnieuw beroepen. Een commissie, die ƒ 6,90 reiskosten maakte, reed naar Dwingelo om hem de beroepsbrief te brengen. En nadat op zijn verzoek de gemeente op woensdagavond 28 september zich voor een gebedsuur had afgezonderd en zondags daarop ds Kok in de dienst was voorgegaan, bracht een brief, gedateerd 11 oktober, het blijde bericht, dat het beroep was aangenomen. De 9e november kwam ds Kok met zijn gezin over. Aan schipper Lei, die hen van Dwingelo had gehaald, werd daarvoor ƒ 56,50 uitbetaald. En op zondagmiddag 13 november deed ds Kok zijn intree in de gemeente Wanswerd met 2 Cor. 4:5, 6 en 7: ‘Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus den Heere; en onszelven, dat wij uwe dienaars zijn om Jezus' wil. Want God, die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, die in onze harten geschenen heeft om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes, en niet uit ons’.
Zo werd ds F.A. Kok de eerste eigen predikant van Wanswerd-Birdaard-Jislum. Hoe hij met deze gemeente in contact gekomen was, vertelt hij zelf in de HerderstemGa naar eindnoot14: Er zou in Wanswerd een examen plaatsvinden, waarop geëxamineerd moesten worden de leerlingen van ds de Haan, nl. S.O. Los, Th. E. de With en J. de Boer. Van ds de Cock kreeg ds Kok, die toen in Dwingelo stond, het verzoek namens de provincie Drenthe dit examen bij te wonen. En zo maakten de broeders in Wanswerd-Birdaard kennis met ds F.A. Kok, uit welke kennismaking later een beroep voortvloeide. Hij, één van ‘Meister Alberts zonen’Ga naar eindnoot15, heeft met zegen in Wanswerd gewerkt. Op 13 december, een maand na zijn bevestiging, mochten Eelke Pieters van der Woude (een zoon van ouderling P.S. van der Woude), Riemer Taekes Boersma, Fokke Jans Klaver en Griete Piebes | |||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||
geloofsbelijdenis afleggen. En op 23 december eveneens Ytje Piers de Groot. Ze konden dus aan het Avondmaal, dat op Tweede Kerstdag gevierd werd, deelnemen. Groot was de gemeente nog niet, maar er zat wel enige groei in. In 1843 doen 9 personen belijdenis van hun geloof; in 1844 lezen we hetzelfde van Oebele Pieters Faber, één van de drie broers, die op zondag 28 september 1834 de middagdienst in de hervormde kerk te Wanswerd in de war hadden gestuurd. Hij is in 1849 Afgescheiden predikant in Haren en Beilen geworden. De notulen uit de dagen van ds Kok vermelden niet veel merkwaardigs, wat geen slecht teken is. De kerkeraadsvergaderingen worden geregeld om de 14 dagen gehouden. Maar herhaaldelijk lezen we, dat er geen bijzonderheden zijn. Dan was er dus tijd voor onderlinge bevindelijk-godsdienstige gesprekken, die men in die tijd ook op de kerkeraad graag hield en die zelfs door een synode waren aanbevolen. De ‘bevinding’ is één van de onderwerpen, waarover ds F.A. Kok zelf uitvoerig heeft geschreven in De Herderstem, een maandblad door hem geredigeerd. Het heeft maar één jaar bestaan (1855-'56) en werd toen omgezet in het weekblad De Wachterstem. Op de kerkeraadsvergadering van 21 maart 1843 las ds Kok voor uit een manuscript, door hem n.a.v. het overlijden van ds H. de Cock (14 november 1842) opgesteld met het doel dit te publiceren. De kerkeraad had geen enkel bezwaar en spoorde dominee aan het zo spoedig mogelijk te laten drukken. Inderdaad verscheen nog in 1843 bij O.L. Schildkamp te Groningen een boekje van 34 pagina's, getiteld: Het geloof van Mozes kortelijk voorgesteld naar Hebr. 11 vers 24-26, met toepassing op Ds H. de Cock, in zijn Leven Predikant der Afgescheidenen te Groningen; en op het Onen Bijgeloof dezer dagen, en de daaruit voortvloeijende ligtzinnigheid, daar opgevoerd tot een grootte, gelijk aan die der eerste wereld, en onderwezen tot eene Sodoms vrijmoedigheid, om de zonden vrij uit te spreken; alsmede ter opwekking aan allen, die dat Geloof ontvangen hebben om daarvoor te strijden; en tot troost en bemoediging der Afgescheidenen, over het bovengenoemde verlies, door De titel is bepaald niet kort uitgevallen! Ds Kok past de tekst toe ‘op den nu zaligen Ds H. de Cock, die de Heere gebruikt heeft om Israël niet uit het aardse, maar uit het Egypte van ongeloof uit te leiden, waarna de auteur eerst iets over de persoon van de Cock, dan over diens geloof en vervolgens over diens geloofswerkzaamheden schrijft. God had - volgens de auteur - de Cock ‘singuliere’ wijsheid geschonken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||
‘om in de negentiende eeuw Reformateur te zijn bij een ongelofelijke voortgang van het ongeloof, dat met de verheven naam verlichting wordt bestempeld’.
Keren we echter terug naar de notulen. Dat meermalen de vergadering gesloten werd met het zingen van ps 133:3 wijst op een goede verhouding. Zoals te verwachten valt, waren er wel eens klachten b.v. over hen, die ‘traag’ waren in het bezoeken van de kerkdiensten. De nalatigen gaven als oorzaak op, dat ze aanmerkingen hadden op dominee's preken (welke dit waren, wordt niet vermeld). Van zijn kant klaagde ds Kok over ‘de kinderen der gemeente’ die de gewoonte hadden zondags op straat te lopen. Men zou de ouders hierover aanspreken. Ook moest de kerkeraad besluiten ‘alle laster en achterklap te keer te gaan en dat er dadelijk onderzoek behoort gedaan te worden, wanneer er van dien aart iets gehoord wordt’. Laster en vooral achterklap zijn vaak ongrijpbare vijanden. Maar veel moeilijkheden waren er niet. De ernstige zaak, die aan de orde kwam, was wel, dat sommige leden onverschillig stonden tegenover de kinderdoop. Zo is er reeds op 20 februari 1843 een klacht over leden, die hun kinderen niet lieten dopen. Een commissie, bestaande uit de broeders Leistra en van der Woude, wordt aangewezen om ‘die Leden nader te onderzoeken’. Omdat de vermaningen niet hielpen, heeft de kerkeraad in zijn vergadering van 16 augustus besloten, hen die nalatig zijn hun kinderen te laten dopen, opnieuw te vermanen. Wanneer ze blijven weigeren, zal de kerkelijke tucht gebruikt moeten worden. Op 22 februari 1844 wordt opnieuw gesproken over hen, die zich niet kunnen vinden in de preken van ds Kok. Een paar maand later vallen weer de woorden: op zulke leden censuur toepassen. In oktober besluit de kerkeraad in de gemeente bekend te maken, wat de Provinciale vergadering in Friesland, Groningen en Drenthe, op 20 maart 1844 en volgende dagen gehouden, op het punt van de doop heeft besloten: wie de kinderdoop niet aanvaardt, moet worden vermaand en bij volharding in deze dwaling worden afgesneden, ‘hetwelk alles met voorzichtigheid dient te geschieden’. Een wijs woord. Zouden hier doopsgezinde tendenzen in het spel zijn? Maar daargelaten deze doopkwestie en een schoolkwestie, die we straks behandelen, waren er gedurende de ambtsbediening van ds F.A. Kok niet veel ernstige moeiten. Toch is zijn verblijf in Wanswerd-Birdaard van korte duur geweest, slechts twee jaar. De oorzaak daarvan geeft Kok als volgt weer: ‘Ik oordeelde dat ik daar niet veel nut deed door mijn prediking en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||
meende ook dat de gemeente mij niet beminde en ook kwamen zij niet algemeen om mij te verzoeken bij hen te blijven, zoodat ik oordeelde te moeten vertrekken, toen ik het beroep van Garrelsweer in Groningerland ontving’.Ga naar eindnoot16 Na het aannemen van het beroep merkte hij echter, dat hij te pessimistisch had geoordeeld. Op 27 oktober preekte hij zijn afscheid met de woorden uit 2 Thess. 3:16: ‘De Heere nu des vredes zelf geve u vrede te allen tijd in allerlei wijze. De Heere zij met u allen’. Daarmee was zijn toch wel gezegende arbeid in Wanswerd ten einde. | |||||||||||||||||||||||
SchoolWe zouden nog terugkomen op de schoolkwestie. Op de betekenis van de Afscheiding van 1834 voor het onderwijs is reeds herhaaldelijk in menig boek en blad gewezen. Reformatie van de kerk brengt ook met zich mee reformatie van de school, dat is een reeds vaak neergeschreven en ook in praktijk gebrachte uitspraak. Ds H. Bouma heeft in zijn studie ‘Een vergeten hoofdstuk. Een bladzijde uit de worsteling van de sedert 1834 wedergekeerde kerken voor gereformeerd schoolonderwijs’ (1959), voor Drenthe aangetoond, dat Afgescheidenen in deze provincie zeer kort na 1834 geprobeerd hebben eigen, vrije gereformeerde schooltjes te krijgen. De samenhang tussen kerk en school werd niet alleen in Drenthe scherp gezien. Van de Overijsselaar D. Hoksbergen, de eerste Afgescheiden ouderling in Kampen, zijn de gevleugelde woorden afkomstig, neergepend in 1835: ‘De schoeien bint net zo bedurven as de karken en zollen wie er uut blieven, maar sturen onse kienders der henne?’ En in de eerste jaren na 1840 worden in verschillende delen van het land vergeefse pogingen aangewend om een eigen Afgescheiden schooltje te stichten.
Ook in Wanswerd-Birdaard is de schoolkwestie al vroeg ter sprake gekomen, reeds in de dagen van ds de Haan. Op 11 februari 1840 wilde ouderling Leistra in de kerkeraad over het onderwijs spreken en stelde zeer radicaal voor, dat men de ouders van schoolgaande kinderen zou voorhouden, dat zij hun kinderen niet langer naar school zouden sturen, ‘opdat dat kwaad zaad, dat er in de School gezaaid word, niet zal ontkieme en opgroeije in de jeugdige harten van hun kroost, ja, dat zij geen vrijheid hebben om het te mogen doen wegens hunne belijdenis gedaan bij het opdragen van hun zaad aan den Drie Eenigen Verbonds Gods in den Heiligen Doop’. Het was beter ‘geen lesen te leere als kwaad te leere’. Ds de Haan en ouderling van der Woude stemden graag toe, dat het kwaad, dat er in de school geleerd wordt ‘zeer verpestend is’. Maar ze | |||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||
waren toch van mening, dat men niet te voorbarig handelen moest, maar de tijd afwachten ‘tot dat er opening komt, indien het de Heere behagen mochte en mag ons dat niet gebeure, dan nog te swijgen; des Heeren doen is Majesteit en Heerlijkheid; heeft de god deser Eeuw ten doel om een geleerde Wereld te maken zonder Geest en Geestelijke zaken, de God aller Eeuwen kan de Geest des Lefens scheppen. Dunkt de god deser Eeuw het ten kwaden - de God van Hemel en Aarde, mochte die het ten goeden besturen en mochten wij maar veel biddend gesteld zijn voor het opkomend geslagte’. In januari 1842 komt de zaak weer aan de orde. De herkozen ouderling Auke Leistra en diaken Ieme Spijksma hebben bezwaar zich in hun ambt te laten bevestigen, omdat er nog vele kinderen der Afgescheiden gemeente door de ouders naar de ‘Liberale School’ worden gezonden. Resultaat van de brede bespreking is geworden, dat men de volgende zondag de manslidmaten zou oproepen tot een vergadering om die bezwaren te beoordelen. Van deze vergadering staat helaas niets opgetekend. Wel verschaffen de classisnotulen ons nader licht. Vele leden van de classis uitten hun bezwaren tegen de opvatting van Leistra en Spijksma. Dan zou er voor de kinderen immers geen mogelijkheid zijn om te leren lezen en schrijven. In elk geval achtte men de ingebrachte bezwaren geen voldoende reden om zich niet te laten bevestigen. Leistra en Spijksma, die ook op de classisvergadering (9 februari 1842) aanwezig zijn, willen zich niet gewonnen geven.Ga naar eindnoot17 Met ds F.A. Kok had op 13 november 1842 in Wanswerd-Birdaard een man zijn intree gedaan, die de strijd om gereformeerd onderwijs in Dwingelo persoonlijk had meegemaakt. Na de Afscheiding van 1834 - ja, al daarvóór - leefden bij verscheidene ouders in Dwingelo bezwaren om hun kinderen naar de staatsschool te sturen. Deze was evengoed bedorven als de staatskerk, zei men dan. In 1836 had F.A. Kok - toen nog ouderling in Dwingelo - een geschrift gepubliceerd, gericht tegen de ‘Historische Prentbijbel voor kinderen’, samengesteld door dr G. Benthem Reddingius, predikant en school-opziener te Assen (die door ds H. de Cock een wolf in de schaapskooi van Christus was genoemd). In deze brochure waarschuwt F.A. Kok onderwijzers en ouders voor deze platenbijbel, die de verdoemenis, waarin de mens van nature gedompeld ligt, verzwijgt, en die ook niet rept over de verlossing door Christus' bloed en evenmin over de vrije genade. Aan het adres van de ouders schrijft Kok: ‘Zult gij kunnen verwachten (dat) uw kroost in en door de waarheid geheiligd zal worden, wanneer gij hen een leere der leugenen onder ijdelheid laat inprenten? - zult gij eindelijk kunnen verwachten, dat God uw kroost in den Hemel zal nemen, zoo gij het de weg naar den Hel laat betreden?’Ga naar eindnoot18 Indringend waren dus Koks waarschuwingen. Hij zag het gevaar scherp: Een valse | |||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||
leer door de kerkelijke voordeur uitgeworpen zou door de achterdeur van de school weer worden binnengelaten. Het was deze ds F.A. Kok - inmiddels predikant in Dwingelo geworden - die in november 1842 de herdersstaf in Wanswerd-Birdaard opnam. In Dwingelo was hij al nauw betrokken geweest bij het prille gereformeerde onderwijs, heel primitief gegeven. Daar bestond in 1841 - misschien ook al daarvoor - een eigen vrij Afgescheiden schooltje, min of meer clandestien opgezet.Ga naar eindnoot19 Toen de Afgescheidenen in juni 1842 in Dwingelo een eigen kerkje rijk werden, werd dit onderwijs in dit gebouw gegeven. In de zomermaanden gaf ds Geert Kerssies les. Hij was in het voorjaar van 1843 de opvolger van ds Kok in Dwingelo geworden. Kerssies ‘hield vijf dagen school, studeerde Zaterdags en preekte Zondags’.Ga naar eindnoot20 Uit de herinneringen van een dochter van G. Kerssies geven we nog door (om de sfeer te proeven): ‘Ik weet nog heel goed, dat wij in dat schooltje in de kerk, niet mochten schrijven, omdat het schoolhouden den naam droeg van Godsdienstoefening en dat wij, de grootste kinderen, dan naar vaders huis gingen, om daar te schrijven. Onze voorschriften waren psalmverzen, meestal uit Psalm 102. Later schreven wij ook in 't schooltje, doch als de schoolopziener in Dwingelo kwam, dan schreven wij uit voorzorg niet’.Ga naar eindnoot21 We merken nog terloops op, dat dit vrije schooltje in Dwingelo zich niet heeft kunnen handhaven. Welnu, gaan we nu naar Wanswerd-Birdaard, waar de in 1842 uit Dwingelo gekomen ds F.A. Kok geprobeerd heeft de schoolkwestie op gelijksoortige wijze als in Dwingelo op te lossen. Hij had ervaring op dit gebied en trad actief op. Ingekomen stukken in het archief van de grietenij Ferwerderadeel en Dantumadeel wijzen dit duidelijk uit. We merken nog op, dat onderwijzers van twee openbare scholen bij de zaak betrokken waren. In de eerste plaats die in Wanswerd (dorp), waar J.G. Meijer meester was. In de tweede plaats die in Birdaard, waarop de meeste Afgescheiden leerlingen gingen, afkomstig uit Wanswerd aan de Streek en uit het pal daar tegenover gelegen Birdaard. De Dokkumer Ee vormde de scheiding tussen beide woonkernen. | |||||||||||||||||||||||
Egbert Thewis de WithAan de school in Birdaard is heel lang verbonden geweest Egbert Thewis de With, wiens vrouw en zoon tot de Afgescheidenen behoorden en die ook zelf met hen sympathiseerde. Hij is in deze schets al eerder ter sprake gekomen. Helaas heeft hij op trieste wijze zijn loopbaan als schoolmeester moeten beëindigen: hij was ontslagen nadat hij op 15 november 1841 door het Provinciaal Gerechtshof van Friesland wegens het plegen van fraude in zijn functie van ontvanger der accijnzen was veroordeeld tot | |||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||
een tuchthuisstraf van niet minder dan 5 jaar en een boete van ƒ 50,- plus de proceskosten. Bovendien nog tot geseling met roeden op het schavot, met om de hals een strop aan de galg vastgemaakt. Ook zou hij gebrandmerkt worden met de letters T.P.F. We merken hierbij op, dat de letters T. en P. afkortingen zijn van Travaux Perpétuels, oorspronkelijk in de Franse Code Penal bedoeld voor altijd durende dwangarbeid, maar in ons land tot 1848 gebruikt als brandmerk bij zware tuchthuisstraffen. De letter F. is een afkorting van het Franse woord Faussaire (vervalser, falsaris). Het ijzer met de letters T.P.F. werd wel gebruikt bij bestraffing van ernstige vervalsingen van geld en geschriften, welk lot dus hier de Birdaarder schoolmeester en ontvanger der plaatselijke accijnzen had te ondergaan.Ga naar eindnoot22 Maar de veroordeelde ging in hoger beroep. Nu kreeg het Provinciaal gerechtshof van Groningen te maken met de misdaad van Egbert Thewis de With, oud 63 jaar, geboren te Wanneperveen in de provincie Overijssel, lang ‘ééne E1 740 Streep’ (= 1 meter, 74 cm) hebbende een hoog voorhoofd, lang aangezicht, grote neus, ordinaire (= gewone) mond, ronde kin, bleke kleur, blauwe ogen, grijsachtig wit haar, wenkbrauwen en baard. Het gerechtshof overwoog, dat duidelijk bewezen was, dat op 5 mei 1840 bij de ontvanger der accijnzen de With voor de belasting had aangegeven 658 pond droog spek en op 12 mei nog eens 60 pond droog spek en dat de daarvoor verschuldigde belasting door de aangevers aan de With was betaald. En wat had nu de With gedaan? Hij was zowel in de registers over de jaren 1840 en 1841 als in de door hem opgemaakte maandstaten gaan knoeien, door de bovengenoemde 658 en 60 pond droog spek te veranderen in 258 en 42 pond en het bedrag aan belasting verschuldigd voor de laatste hoeveelheid te storten bij de grietenij ontvanger van Dantumadeel. Een belangrijke som geld had hij dus zo voor zichzelf gehouden. Daarom veroordeelde het hof in Groningen in hoger beroep de schuldig verklaarde Egbert Thewis de With om op het schavot in Groningen te worden gestraft met het zwaaien van het zwaard boven het hoofd, net alsof onthoofding zou plaatsvinden. Verder moest de With 7 jaar in een rasp- of tuchthuis worden opgesloten en daar met eigen handen in zijn onderhoud voorzien. Tenslotte werd hij veroordeeld tot een boete van ƒ 50,- met de kosten der procedure, die ƒ 109,98½ bedroegen. Het bedrag moest desnoods door middel van ‘lijfs-dwang’ worden ingevorderd. De lezer ziet het: uit het Groningse vonnis waren de geseling, het met de strop om de hals aan de galg staan en het brandmerken van de Leeu- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||
warder uitspraak verdwenen. Maar de tuchthuisstraf was met twee jaar verhoogd en de proceskosten met een aanzienlijke som. Bovendien was er in Groningen de schande van het zwaaien met het zwaard als tijdens een onthoofding bijgekomen. Dit vonnis dateert van 13 juni 1842. Wat doet de With? Hij gaat weer in beroep en vraagt nu aan koning Willem II gratie. Deze verzacht het vonnis iets. Het zwaaien met het zwaard boven het hoofd vervalt. Verder blijft echter de uitspraak van kracht. De beslissing op het gratieverzoek is van 6 januari 1843. En nu kan de With eindelijk als schoolmeester officieel afgezet worden en zijn acte worden ingetrokken, wat bij besluit van Gedeputeerde Staten op 23 februari 1843 is gebeurd. | |||||||||||||||||||||||
Oordeel schoolopziener over meester E. Th. de WithVoordat zijn misdrijf aan het licht was gekomen, stond hij bij de schoolopziener ook al niet in een goed blaadje, integendeel. Toen deze op 15 juli 1841 de school in Birdaard had bezocht, luidde het zeer ongunstig oordeel over meester de With als volgt: ‘Hij heeft den derden rang, welken hij niet handhaaft, een fijn geslepen verstand en zeer vleijend voorkomen, waardoor hij eenvoudigen om den tuin weet te leiden, en zeer verdachte zedelijke hoedanigheden, welke hij onder het masker van schijnvroomheid kunstig en listig tracht te verbergen, maar den menschenkenner des niet te min in het oog vallen en hem stil influisteren: “wees op uwe hoede voor die lage ziel”! Bij mijne onverwachte komst was hij eerst zeer onthutst, doch herstelde zich spoedig, reikte mij met de grootste beleefdheid de hand, en zeide: bij het verlaten der school wil ik mijn Heer gaarne eens spreken. Zonder hierop veel acht te geven, hernam ik: ga met uw onderwijs maar voort, Meester! Lang hield hij zich met de kleinen bezig om hen met letters op bordpapier woordjes te laten maken en bij elk woord hun een denkbeeld van de zaak te geven. Dat deed hij zeer wel, doch ik zag zijn heimelijk doel, om mij daardoor van de tweede en derde klasse af te trekken, waar de aap uit de mouw kwam. Want toen ik hem verzocht deze te onderwijzen, bleek het mij duidelijk, hoe jammerlijk bij hen het verstandig en zedelijk onderwijs werd verwaarloosd. Zij konden mij op de eenvoudigste vragen geen antwoord geven. Ik zeide daarop tegen hem: Meester, het zal waarschijnlijk aan mij haperen. Zij zijn aan uwe vragen beter gewoon, wees gij zoo goed om hen eens over het gelezene te vragen, en hun het onverstaanbare te beduiden. Hij wrong zich in duizend bogten, bragt allerlei voorwendsels en verschoningen bij; doch hij moest; en nu, nu kwam de naakte waarheid, dat hij de kinderen slechts als werktuigen liet lezen, en niet minder zijne domheid, daar hij het gelezene niet wist te verklaren. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||
Niet beter was het onderwijs in het schrijven, daar de morsige en gescheurde voorschriften van taalfouten krielden. Dat ik hierover mijn ongenoegen te kennen gaf, dat hij, ontmaskerd en beschaamd, met kruipende laagheid beterschap beloofde, behoef ik wel niet te zeggen. Twee dagen later hoorde ik, dat men hem wegens bedrog en een aanmerkelijk tekort als sub ontvanger in verzekerde bewaring had genomen. Nu werd mij het raadsel opgelost. Nu hoop ik voor altijd ontslagen te zullen worden van eenen zoo onwaardigen onderwijzer, dien ik hier reeds vond, welke mij veel verdriet veroorzaakte, dien ik dikwerf vruchteloos vermaande, eens 6 weken wegens knevelarij in het verkoopen van leerboekjes in zijne bediening deed schorsen en die na het ondergaan van deze straf zoo zorgvuldig op zijne hoed was, dat ik geene genoegzame termen kon vinden om zijne afzetting te bewerkstelligen. In de provisionele vervulling is door de aanstelling van Harmannus Rimmerts Falkena, bezitter van den 4 rang, voorzien, tot zoo lang de Regtbank vonnis over hem zal geveld hebben’.Ga naar eindnoot23
Diens opvolger werd Johannes J. Laskewitz, volgens de schoolopziener helaas geen sterke persoonlijkheid, terwijl een door godsdienstige twisten verscheurd dorp als Birdaard juist een krachtige figuur nodig had.Ga naar eindnoot24 In september 1846 rapporteert de schoolopziener, dat Laskewitz nu beter onderwijs gaf dan hij bij zijn vorig bezoek, ‘waarschijnlijk veroorzaakt door zijne blijdschap, dat hij deze akelige standplaats wegens de rampzalige godsdienstige verdeeldheid, eerlang met het stille Oudkerk zoude verwisselen’. Keren we echter terug naar het jaar 1842. De schoolopziener van het vierde district was de niet meer zo jonge ds Horatius Nieubuur Ferf (66) te BergumGa naar eindnoot25. Op 2 augustus 1842 stelde hij het grietenijbestuur van Dantumadeel in kennis van een bij hem ingekomen klacht van de pas in functie getreden meester Laskewitz te Birdaard: ‘Nauwelijks - berigtte mij de onderwijzer van Birdaard, J.J. Laskewitz - had hij zijn post aldaar aanvaard, of een zekere Kok, zich noemende leeraar bij de afgescheidenen aldaar, bezocht één en andermaal zíjn school en maakte terstond aanmerkingen op een zedekundige en godsdienstige les, door hem, onderwijzer, op het bord geschreven, als onregtzinnig en veroordeelde als zodanig een of ander lees- en leerboekje’.Ga naar eindnoot26 We herinneren eraan, dat ds F.A. Kok in november 1842 zijn intree in Wanswerd had gedaan en van meet af aan via zijn eigen kerkeraad en uit eigen vrije wil bij het onderwijs, gegeven in de school te Birdaard, was betrokken geraakt. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||
De grietman van Dantumadeel gaf de klacht door aan zijn kollega in Ferwerderadeel. Op 2 februari 1844 meldde de schoolopziener aan de grietman van Ferwerderadeel te Marrum, dat hij de vorige avond van J. Laskewitz, onderwijzer te Birdaard, een klacht ontvangen had over overtreding van de wet op het lager onderwijs door de Afgescheiden predikant F.A. Kok. Deze gaf aan een 24-tal kinderen van het naburige Birdaard - bijna allen ongevaccineerd - geregeld les. Dit onderwijs vond dan plaats in de kerk der Afgescheidenen, 's morgens van 9-11 en 's middags van 1-3 uur. En volgens geloofwaardige getuigen, gaf hij die kinderen 's avonds de gelegenheid om zich in het schrijven te oefenen. Alles gebeurde onder het mom van het geven van godsdienstig onderwijs. Laskewitz' toch al gering inkomen werd nu nog meer versmald, doordat Kok hem een aantal leerlingen had ‘afgetroggeld’. Een maand later geeft de schoolopziener aan de grietman de namen van twee personen op. Het zijn Tjerk Vreel en Jan Settelaar, beiden ambtenaren van 's Rijks belastingen te Birdaard. Ze willen wel als getuigen optreden van het feit, dat Kok 's avonds aan kinderen gelegenheid geeft om zich in het schrijven te oefenen. De schoolopziener voegt er aan toe, dat dit onderwijs niet altijd door ds Kok zelf wordt gegeven, maar dat zijn minderjarige zoon Albert en een zekere Jacob Ypes Viersen hem daarbij behulpzaam zijn. 's Avonds vindt het onderwijs plaats in het huis van wed. A.G. Kingma (Akke Slim) te Birdaard.Ga naar eindnoot27 Op 6 juni 1844 rapporteert de schoolopziener aan de Provinciale Commissie van Onderwijs: ‘Ik had mij wegens dien man, Kok genoemd, bij het Grietenij Bestuur van Ferwerderadeel vervoegd, om aan deze wanorde een eind te maken, daar hij aan een dertigtal ongevaccineerde kinderen, ondersteund door eenen vorigen vrij bekwamen kweekeling, geregeld onderwijs gaf. Dit moet een goed gevolg hebben gehad, daar nu dat zoo genoemd Schoolhouden heeft opgehouden, en verscheidene kinderen, na de koepok inenting ondergaan te hebben, nu wederom te Birdaard ter schole komen’. Het is mogelijk, dat ds Kok onder druk van het grietenijbestuur wat bedachtzamer is geworden. Dit wil echter niet zeggen, dat de kerkeraad nu met de handen in de schoot bleef zitten. Want uit de in het diakonieboek verantwoorde uitgaven kunnen we afleiden, dat al in de nazomer van 1844 de volgende oplossing werd gevonden: aan Jetze de Boer, kandidaat in de theologie te Wanswerd, werd het godsdienstig onderwijs der kinderen, die op de liberale school daarvan tot smart van hun ouders verstoken bleven, opgedragen. Op 6 oktober 1844 is hem door de diakonie de som van ƒ 6,- betaald voor het zes weken lang schoolhouden, ƒ 1,- per week dus. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||
Een hoog salaris ontving de kandidaat voor zijn schoolhouden niet. Maar het was toch meer dan die ene gulden van de diakonie. Hem was ƒ 3,- toegezegd, waarvan op de vergadering van 10 januari 1845 de betaling als volgt is geregeld: ‘Diakony 1 Gulden per week; kerkvoogden 50 cents; P.S. van der Woude, K.Y. de Jong, A.T. Leistra, R.T. Boersma en D.R. Poortinga ieder 25 cents’. Bij ouderling P.S. van der Woude kon de Boer dan zijn geld ophalen. Heeft Jetze de Boer zich nu alleen bepaald tot het geven van catechetisch onderwijs, of leerde hij de kinderen ook lezen en schrijven, kortom, gaf hij clandestien onderwijs? Het antwoord hierop moet bevestigend luiden. De stukken wijzen het uit.
Op 15 november 1844 melden J.G. Meijer, onderwijzer te Wanswerd, en J. Laskewitz, onderwijzer te Birdaard, reeds meermalen genoemd, aan het grietenijbestuur van Ferwerderadeel, dat Jetze Jacob de Boer zich sedert enige tijd ‘onledig’ houdt met het geven van onderwijs in het lezen en schrijven aan ruim 20 leerlingen. Hij doet dit in de kerk der Afgescheidenen, staande te Wanswerd a/d Streek. Maar deze J. de Boer is niet bevoegd om les te geven. Hoewel het alles gebeurt onder de schijn van het geven van godsdienstig onderwijs, vallen de lesuren merkwaardig genoeg samen met die van de officiële school, nl. 's morgens van 9-11 en 's middags van 1-3 uur. Daarom vragen de beide onderwijzers het grietenijbestuur tegen dit heimelijk onderwijs op te treden. Als getuigen geven ze op: Hermanus Rimmerts Falkena, winkelier te Birdaard, J. van der Haar, commies te Birdaard en D. Boersma, commies te Wanswerd op de Streek. In het archief van de grietenij Ferwerderadeel vonden we van de twee laatstgenoemde getuigen een schriftelijke verklaring, gedateerd 14 april 1845. Johannes Jakobus Halmans van der Haar en Douwe Boersma, beiden commies bij 's Rijks belastingen, verklaren hierin, dat zij zich op donderdag 10 april 1845 's morgens omstreeks 10 uur bevonden bij ‘het kerkgebouw der Separatistische gemeente, staande op de Streek onder Wanswerd’. Daar hoorden zij heel duidelijk, dat in dit gebouw onderwijs werd gegeven ‘in het leeren der letter en in de Spelmethode, of het leeren lezen naar de oude Spelling’. Toen ze naar binnen waren gegaan, troffen ze daar omstreeks 20 kinderen aan, onder leiding van zekere Jetze de Boer. Elke leerling had een ‘testament’ voor zich, ‘waaruit de genoemde spelling en het leeren der letteren klaarblijkelijk had plaats gehad’. Op tafel lag ‘een klein boekje met verzen’ (psalmboekje). Ze waren bereid hun verklaring onder ede te bevestigen. Het was duidelijk: de onderwijswet was geschonden. Zeer begrijpelijk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||
sprak nu de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden een veroordelend vonnis uit wegens het geven van lager onderwijs zonder daarvoor toestemming te hebben.Ga naar eindnoot28 Jetze de Boer kreeg ƒ 50,- boete plus de proces-kosten. Van dat vonnis ging hij in hoger beroep bij het Provinciaal gerechtshof in Friesland. Laten we een verslag mogen geven van de zitting van 9 juli 1845 van dit hof. Het geeft ons een intiem kijkje in het streven van de Afgescheidenen in Wanswerd/Birdaard naar eigen gereformeerd onderwijs gebaseerd op de leer van de kerk. De appellant Jetze Jacobs de Boer, 25 jaar, candidaat bij de Afgescheidene Christelijke Gemeente,Ga naar eindnoot29 geboren te Roordahuizum, wonende te Birdaard, ontkent, dat hij ooit onderwijs in de spelling heeft gegeven zoals in het proces-verbaal staat vermeld, maar wel in de beginselen der Godsdienst, waartoe hij door de kerkeraad was gemachtigd. Nooit had hij een zg. A.B. boek, maar altijd een testament gebruikt. Zijn godsdienstig onderwijs bepaalde zich tot het doen opzeggen van vragen, het reciteren of lezen van psalmen en het doen leren van de Geloofsartikelen en de Tien Geboden. Meestal gaf hij dit onderwijs tweemaal per dag in het kerkgebouw van de Afgescheidenen te Wanswerd onder Birdaard voor kinderen van ongelijke leeftijd, maar niet beneden de zes jaar. Onder die leerlingen waren er ook, die nog niet konden lezen; aan hen werden door hun ouders thuis de vragen voorgelegd, die ze op die manier van buiten konden leren. Hij (de Boer) ondervroeg hen dan, rekening houdend met hun vatbaarheid en kennis. Het was hem bekend, dat enige van de door hem onderwezen kinderen van de ‘ordinaire’ (gewone) school gebruik maakten. Tenslotte verzocht hij, dat drie door hem meegebrachte getuigen mochten worden gehoord. De eerste was Auke Tjeerds Leistra, 44 jaar, boer, wonende te Wanswerd. Deze vertelde, dat hij wel wist, dat de Boer in de kerk der Afgescheidenen ‘onderwijs in de Godsdienst gaf’, want als ouderling had hij hem in deze functie helpen benoemen. Een paar maal was hij bij dit onderwijs aanwezig geweest, dat alleen zuiver godsdienstig van aard was. Wel wist hij, dat er tweemaal per dag werd lesgegeven. De tweede getuige was Uilke Tjeerds van der Bij, 37 jaar, koopman, wonende te Wanswerd.Ga naar eindnoot30 Hij verklaarde ook, dat het ‘onderwijs in de Godsdienst’ bestond in het opzeggen van gebeden en vragen, het zingen van psalmen en lezen uit de bijbel: ‘dat hij nimmer door de Boer de kinderen heeft hooren leeren spellen en er ook geen tafels in de kerk waren’. Hij vertelde ook, dat dit onderwijs door de Boer gegeven werd tijdens de vacature van een predikant. En wat het lezen betreft, dit zouden de meeste ouders hun kinderen wel leren, althans kùnnen leren. Het verslag van de rechtszitting noemt als derde getuige Durk Ypes | |||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||
Viersen, 54 jaar, koopman, wonende onder Wanswerd. (Hier is Jacob Ypes Viersen bedoeld). Ook deze verklaarde te weten, dat na het vertrek van de predikant (F.A. Kok) de Boer aan verscheidene kinderen uit de gemeente godsdienstig onderwijs gaf. De rechtbank overwoog tenslotte, dat overtuigend gebleken was, dat de Boer zich op 10 april 1845 heeft bezig gehouden met het geven van lager onderwijs, bestaande in het leren der letters en het formeren van woorden of syllaben uit de letters aan onderscheidene kinderen, zonder de vereiste toelating. Daarom bleef de uitspraak van de arrondissementsrechtbank gehandhaafd (ƒ 50,- boete); de Boer moest nu ook de kosten van het appèlvonnis betalen. Op de kerkeraadsvergadering van 26 september 1845 ‘is er gesproken over de boete bedragende ƒ 50,- en eenige onkosten die ons opgelegd zijn te betalen, doordien dat wij de kinderen Godsdienstig onderwezen hadden, en (dit) aangemerkt wierde door onze tegenstanders als lager onderwijs te zijn. De onkosten zijn ter betaling der som op heden geregeld’. De kerkeraad betaalde dus de boete. Daardoor kunnen we onder de diakonale uitgave van 1845, behalve een uitbetaling aan Jetze de Boer van ƒ 20,- voor 20 weken lesgeld, van 7 januari tot 1 mei per week ƒ 1,- ook nog vinden: ‘Aan boete betaald aan den candidaat Jetze de Boer ƒ 27,07½’. Bovendien betaald de kerk nog ƒ 4,92½ boetegeld. Het schooltje schijnt geruisloos te zijn verdwenen. We lezen er niet meer over. Pas in 1866 wordt de eerste Christelijke school in Wanswerd/Birdaard geopend. | |||||||||||||||||||||||
Ds B. Amsing 1842-'49Dat na het vertrek van ds F.A. Kok al spoedig geprobeerd werd om de vacature vervuld te krijgen, valt te begrijpen. Een moeilijke kwestie was of men de gemeente vrij zou laten kiezen of dat de kerkeraad een tal zou stellen. In de gemeente en ook in de kerkeraad waren sterke voorstanders van vrije verkiezingen, zo zelfs, dat over de vraag, of men aan de gemeente een tal, een nominatie, zou aanbieden, in de kerkeraad de stemmen staakten. Het lot besliste, dat de kerkeraad aan de gemeente een nominatie moest voordragen. De kerkeraad formeerde nog op maandag 13 januari 1845 het volgende drietal: ds K.J. Timmerman van Warffum, ds B. Amsing van Onstwedde en student Riemer Taekes Boersma te Birdaard. Het tractement werd bepaald op ƒ 400,- met vrij wonen.Ga naar eindnoot31 De dag daarna vond onder leiding van de consulent, ds K.J. van Goor uit Ferwerd, de verkiezing plaats. Na 's middags om 1 uur over psalm 37:4 (En verlustig u in de Heere, zoo zal Hij u geven de begeerten uws harten) gepreekt te hebben, stelde ds van Goor aan de gemeente het drietal voor, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||
waartegen geen bezwaren werden ingebracht. Met 17 stemmen werd toen ds Amsing beroepen, terwij ds Timmerman 4 en student Boersma 2 stemmen kreeg. En een week later nam ds Amsing het beroep al aan! Hij was die dag ‘in ons midden’ en had ook gepreekt. De gemeente was zeer verheugd ‘waarvan de tranen van blijdschap getuigden’. In februari 1845 schreef de kerkeraad hem een brief om toch zo spoedig mogelijk over te komen. De schipper was gereed hem te halen ‘zodra het open water is’. Op 20 februari 1945 kwam dominee's attestatie binnen. En op 8 april 1845 leidt hij de eerste kerkeraadsvergadering, nadat hij de zondag daarvoor, door wie en hoe weten we niet, bevestigd was. De notulen uit de dagen van ds Amsing zijn meestal kort en bevatten niet veel bijzonderheden. Herhaaldelijk wordt belijdenis des geloofs afgenomen: het huisbezoek wordt geregeld; besloten wordt een adres aan de Koning te zenden (10 juni 1845) t.a.v. het beboeten ‘in het Godsdienstig onderwijs’ (we hebben dat beboeten hierboven al behandeld). Op aanschrijven van ds van Raalte en ds Brummelkamp wordt een bidstond gehouden op 26 augustus ‘of het den Heere mogte behagen om Zijn oordeelen, die zich ook voornamentlijk in onze aardappelen ontdekt hebben, van ons weg te nemen’. Hier wordt dus gedoeld op de beruchte aardappelziekte van 1845, die vooral in kleibouwstreken desastreuze gevolgen had. Overeenkomstig de uitspraak van de classis wordt vastgesteld, dat men zonder aansluiting bij de gemeente niemands kinderen mocht dopen. Nog eens weer, nu in de vergadering van 23 maart 1846, wordt gesproken over een rekest aan de Koning over het schoolwezen. Zo besluit de kerkeraad ook over het ‘sabbath-schenden’ - o.a. door te luidruchtige schippers - zich tot Z.M. te wenden, nadat de gouverneur een ontwijkend antwoord had gegeven (5 oktober 1846).
Het leven in de gemeente in Wanswerd verliep in die dagen zonder veel strijd. Zaken om te vermanen waren op 2 september '47 de nalatigheid van sommigen om bij te dragen in het predikantstractement. Ook waren er ouders, die hun kinderen op zondag ‘bij de weg laten loopen’. Ze zouden vermaand worden. Op de zondagsheiliging werd streng toegezien. Ook bleef te eigenaardigheid, dat men, hoewel beseffend, dat het stellen van dubbeltallen overeenkomstig de Dordtse Kerkenorde was, toch liever vrije stemming had. Toen dan ook de kerkeraad in november 1847 de dubbeltallen had afgekondigd, kwamen op 19 november enige leden op de kerkeraadsvergadering met bezwaren. De kerkeraad belegde daarom 4 dagen later een buitengewone kerkeraadsvergadering, waar de bezwaarden konden verschijnen. Achtereenvolgens werden binnengeroepen E.P. van der Woude, die | |||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||
geen nominatie begeerde, maar een vrije verkiezing van ouderlingen en diakenen uit de gemeente. In die geest spraken ook J. Ypes Viersen, Y. Spijksma en J. de Boer. En er waren in de gemeente nog meer van diezelfde gedachte. Omdat zij, - hoewel het wetmatige van de nominatie toegevend - ‘een gemoedsbezwaar hadden, vreezende voor scheuring in de gemeente’ besloot de kerkeraad toe te geven en ‘als voren te laten stemmen’, dus volgens vrije verkiezing.
De pijnlijkste geschiedenis is wel geweest, dat een diaken-kerkvoogd zich minder eerlijk in financiële zaken had gedragen. Aan deze onverkwikkelijke zaak, die heel wat geduld en wijsheid van de kerkeraad vroeg, maakte het overlijden van de betrokken broeder een einde. In juli 1849 nam ds Amsing een beroep naar Boksum aan, leidde nog op 17 augustus de kerkeraadsvergadering en blijkt 28 augustus te zijn vertrokken. Noch over een afscheidswoord tot de kerkeraad noch over zijn afscheidspreek staat iets genotuleerd. | |||||||||||||||||||||||
Ds L.J. Hulst 1849-'55Al spoedig na het vertrek van ds Amsing uit Wanswerd begon de kerkeraad te denken aan de vervulling van de vacature. Op 15 oktober 1849 vond onder leiding van de consulent ds R. Medema van Hallum de verkiezing plaats. Bij de opening der briefjes bleek, dat 14 stemmen waren uitgebracht op Lammert Jan Hulst, student te Hoogeveen, tegen 8 op ds Timmerman te Grootegast en 1 op ds S.H. Baron te Ferwerd. In de beroepsbrief wordt meegedeeld, hoe de stemming verlopen was ‘en opdat U Ew. het werk meer onbezorgd moge waarnemen - zoo beloven wij van onze zijde een Traktement van 450 gulden en vrije woning en overigens wenschen wij U Ew. als een gezant des Allerhoogsten onder ons te hebben en te achten’. Al op 26 oktober kon op de kerkeraad een brief van ‘proponent’ Hulst worden voorgelezen, waarin deze verklaarde de roeping aan te nemen. Omdat hij nog ongetrouwd was, wilde hij het liefst bij één van de broeders in de kost, maar de kerkeraad oordeelde het het beste, dat hij dadelijk in de pastorie kwam. Hulst moest nog examen doen, wat de volgende dinsdag zou plaats hebben te Dwingelo, waar in Drenthe meestal de examens werden afgenomen. De ouderlingen A.T. Leistra en R.T. Boersma werden aangewezen om het examen bij te wonen. In zijn ‘Drie en Zestig Jaren Prediker’ (1913) vertelt Hulst hierover iets: ‘In de zomer van het jaar 1849 zei ds Kok: ‘Hulst, gij moet er op rekenen, dat gij van den herfst examen doet’. Ik schrok en zei: ‘Wel, Ds dat kan niet’. ‘Dat moet!’, zei hij: ‘daar is schrijnende nood en gij zijt zo ver, dat gij u zelf wel voorthelpen kunt’. Tegenpraten verder stond niet in ons woordenboek, en ik deed mijn éérste examen, waarmede ik | |||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||
candidaat werd. Dezelfde avond ontving ik een beroep van Birdaard, in de provincie Friesland, en een paar dagen later, ook dat van Koevorden'. Hulst nam het beroep naar Birdaard aan, omdat de studenten bij ds W.A. Kok geleerd was een eerste beroep aan te nemen en niet dan om zeer gewichtige redenen van deze stelregel af te wijken. ‘Het laatste, toen het groote examen genoemd, deed ik met van der Scheer, O. Faber en J. Beijer, die bij ds Postma gestudeerd had en te Dokkum beroepen was. Wij deden ons examen te Dwingelo, bijgestaan door ds D.J. van der Werp van Leeuwarden en Ds Kooiker van Oenkerk, als deputaten der provincie Friesland. Wij waren met ons drieën van het Hoogeveen’. Allen werden toegelaten. En reeds op 4 november '49 is de 24-jarige Lammert J. Hulst door ds Medema in het ambt bevestigd, van welke bevestiging weer niets staat genotuleerd. Zijn intree-tekst was Amos 7:14, 15.
Hij was - zoals we al schreven - toen nog niet getrouwd. Maar dat veranderde spoedig. In zijn ‘Drie en Zestig Jaren Prediker’ lezen we: ‘Door middel van mijn ouderling R. Boersma, die ook wat gestudeerd had, en met wie ik spoedig een vertrouwelijke omgang kreeg, kwam ik in kennis met Ebeltje H. Hellinga,Ga naar eindnoot32 de oudste van 4 wezen, behorende niet tot mijn, maar tot een naburige gemeente. Wij werden het spoedig eens, en wij trouwden de 25e april 1850. Wij hebben 57 jaren lief en leed, zuur en zoet, met elkander gedragen’. We merken hierbij op, dat ds Lammert J. Hulst 25 jaar was, toen hij trouwde met de 17-jarige wees Ebeltje Hendriks Hellinga, geboren te Reitsum, wonende te Bornwerd in de grietenij Westdongeradeel. Na de dood van haar ouders woonde ze bij haar oom en voogd Pier Piers de Groot, landbouwer te Bornwerd. De getuigen bij dit huwelijk waren de secretaris van de grietenij Dantumadeel, een veldwachter, een kastelein en een klerk, allen wonende te Rinsumageest. Zou de familie van zijn zeer jonge vrouw niet zo gesteld zijn geweest op haar huwelijk met een Afgescheiden dominee? ‘God gaf mij in haar een trouwe wederhelft, die wel haar eigenaardige gebreken had, gelijk ik de mijne, maar van dagelijkse krakelen was bij ons geen sprake, en evenmin van klacht over uithuizigheid. Zij werd spoedig belijdend lid der gemeente, zij had een stille hoop op de eeuwige zaligheid, maar zij sprak er niet veel over, omdat zij daarvoor te goed bekend was met de kwaal van het hart. Zij was doorgaans aan de zwaarmoedige kant en ik aan de opgeruimde zijde, en zo vulden wij elkander aan. Van vleierij was zij afkerig, maar de kinderen hadden in haar een zorgdragende moeder’.
Ook over zijn ‘ervaringen en waarnemingen’ in Birdaard schrijft ds | |||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||
Hulst heel onderhoudend. ‘De eerste zondag in november 1849 werd ik in de H. Bediening bevestigd en ik vertoefde daar vijf en een half jaar. De gemeente was enigszins in twee richtingen, maar niet in een openbare oorlog. De ene richting werd vertegenwoordigd door A. Leistra, die wat meer overhelde tot de Labadistische mystiek; en de andere werd vertegenwoordigd door P.S. van der Woude, die een meer bijbelse richting had. Beide richtingen zochten mij aan hun zijde te krijgen; maar begrijpend, dat ik mij daarvoor moest wachten, verdedigde ik, zo zacht mogelijk, de afwezige partij, en weldra bemoeilijkte men mij niet meer. Beide partijen beroemden zich op mij en de wrijving stierf allengskens uit. Voor het overige trof ik daar echter zeer verschillende karakters aan. De gemeente bestond uit welgestelde boeren, die hun welvaart niet uit de landbouw, maar uit het vee, boter en kaas hadden. De kleigrond was te zwaar voor de landbouw. Ook had men er arbeiders en handelaars in vee enz. Ik preekte geregeld driemaal per zondag en de opkomst was doorgaans goed en de catechisanten hebben mij geleerd, hoe ik 't voordeeligst catechiseren moest’. Ook over een soort bijbelkring schrijft hij heel interessant, en leerzaam ook nog voor ons. ‘Toen ik enige tijd te Birdaard geweest was, ontstond er buiten mijn toedoen, op een bepaalde avond in de week een vereniging, die zich ten doel stelde de bijbel te lezen. Men hield het bij de leden beurtelings aan huis en wie het aan huis had, was president. Men dronk tussen beide een kop koffie, niet meer. Wilde iemand een sigaar of pijp opsteken, ook dat was geoorloofd; maar geen visite mocht er van gemaakt worden. Er werd aan het begin en einde gezongen en gebeden. Mijn kerkeraad vroeg eens of dat geen ongeoorloofde conventikelen waren - dat woord conventikelen betekent geheime bijeenkomsten, inzonderheid van mystieke aard. Ik zei dit niet te vermoeden, maar ik wilde er wel eens heen gaan en mij daarvan laten onder richten. Toen ik er eens bij kwam, was men aan Jesaja 8 toe. Men had het geschiedkundige deel vanaf Gen. 1 reeds doorwandeld, behalve geslachts-registers en schaduwachtige wetten. Het beviel mij zo goed, dat ik besloot er mij bij aan te sluiten. Zij wilden mij aanstonds tot vast president maken, maar ik begreep, dat dit de vergadering een verkeerde kleur zou geven, en dat het de bloei der vereniging zou hinderen, en daarom zei ik: ‘Neen vrienden, als ik hier met u bijeenkom, dan hang ik mijn “steek” aan de kapstok, en ik ben als één uwer. Wilt gij dat niet, dan trek ik mij terug’. Men nam mijn voorstel aan, en ik ben met die vereniging, vanaf Jesaja 8, al de profeten doorgeworsteld, tot op de helft van de Handelingen der Apostelen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||
Die werkzaamheden deden mij meer goed, dan ik zelf verwacht had, want ik kan een ander niet jagen of ik moest zelf lopen. Ik heb door heel mijn leven heen, steeds pogingen gedaan om zulk een vereniging op te richten’. Want zo kon een keurbende in de gemeente worden gekweekt ‘die uit eigen ogen leerde zien, èn mij tot steun diende, èn de gemeente bekwame mannen voor de kerkeraadsleden verschafte. Bovendien was het voor mij één van de genotvolste avonden in de week’.
Ds Hulst hoefde in Wanswerd-Birdaard niet naar werk te zoeken; dit zal bij geen enkele plichtsgetrouwe dominee het geval zijn. Op 15 november 1849 presideerde hij zijn eerste kerkeraadsvergadering in zijn nieuwe gemeente. Aanwezig waren de ouderlingen
Met de diakenen
En verder de kerkvoogden
Dit was de kerkeraad, die ds Hulst bij zijn komst in Wanswerd-Birdaard aantrof en met wie hij had samen te werken. De leergierige, intelligente ds Hulst bezat blijkbaar ook pedagogische kwaliteiten, want men besloot op die eerste vergadering een week later weer bij elkaar te komen om ‘een onderwerp uit de Godgeleerdheid te bespreken tot opscherping van de kerkeraadsleden onder malkander’. Ds Hulst behoorde niet tot het sterk bevindelijke type zoals in die dagen bij vele predikanten het geval was. Hij legde er de nadruk op, dat de bevindelijkheid moest opkomen uit Gods Woord en niet te veel worden verzelfstandigd. Uit zijn boekje ‘Drie en Zestig Jaren Prediker’ valt dit duidelijk op te maken. We komen er nog op terug. Ook bezat hij veel gevoel voor het kweken van kader in de gemeente. Daarop hebben we in het voorafgaande al gewezen. Hij trof in de gemeente vrij veel ongedoopte kinderen aan en de kerkeraad oordeelde, al zou de classis nog om advies worden gevraagd, dat men niet langer dan tot 12 jaar toe de kinderdoop zou bedienen. Er waren ook wel eens misverstanden te verbeteren. Zo moest Saapke, de meid van E. v.d. Woude, worden vermaand, die niet wilde bijdragen in het tractement van de dominee. En een andere zuster ‘welke zich | |||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||
schuldig maakt aan praten’. Ook moest gesproken worden over kinderen der gemeente, die zich schuldig hadden gemaakt aan ‘straatschenderij’, en over enige gemeenteleden die schuldig waren bevonden aan dronkenschap en vechterijen. De herbergier W.S. Jansma te Birdaard mocht op zon- en feestdagen de ‘trekvaartschepen’ niet bij zich laten aanleggen en zijn herberg open hebben. Enige leden brachten bezwaren in tegen een ouderling, die herkozen was, omdat zijn vrouw niet de vereisten bezat, die een vrouw van een opziener diende te bezitten, maar zich schuldig maakte ‘aan opstand tegen hem’. Het was wel tragisch, want deze ouderling was net vorig jaar als weduwnaar op 47-jarige leeftijd hertrouwd met een eveneens 47-jarige weduwe. De ingebrachte bezwaren bleken gegrond te zijn en daarom oordeelden zijn mede-broeders, dat, hoe graag zij hem ook wilden behouden, hij toch ontheffing uit het ambt moest vragen, wat ‘hij ook gulhartig heeft aangenomen’. De bewuste ouderling zelf eindigde deze vergadering met gebed en het zingen van psalm 119:3: ‘Och, schonkt Gij mij de hulp van uwen Geest’. Even waren er ook moeilijkheden met Reinder Gerben van Wieren. Deze was een man van het eerste uur bij de Afgescheidenen in Oenkerk geweest, was zeer vaak beboet, weigerde die boeten te betalen, zodat zijn bezittingen zelfs in het publiek zijn verkocht. Hij was in 1847 met attestatie van de gemeente van Driesum naar die van Wanswerd overgekomen en in 1848 al weer vertrokken naar Dokkum. Op 29 juli 1849 kwam hij vanuit Dokkum opnieuw naar de gemeente van Wanswerd. Deze onder de Afgescheidenen in de regio zeer befaamde man was nu in februari 1850 tot ouderling in Wanswerd-Birdaard gekozen. Maar hierover kwamen bezwaren uit de gemeente binnen. Het ging niet tegen zijn persoon, maar het was weer de oude strijdvraag: men wilde vrije stemming en geen nominatie. En daar kwam ook weer de enige jaren geleden succesvolle bedreiging: ‘anders waren wij gescheiden’. Daarom bedankte van Wieren voor de eer. Zonder vlek of rimpel is de kerk op aarde nu eenmaal niet. Maar wanneer op 29 augustus 1850 kerkvisitatie wordt gehouden, kunnen de visatoren S. Baron en R.P. Medema, Christelijk Afgescheiden Leeraars te Ferwerd en Hallum, in het notulenboek schrijven ‘slof van dankbaarheid aan God verkregen te hebben, omtrent Zijn goedheid, dat wat Leeraar, Ouderlingen en Diakenen aanging (zij) in eene goede verstandhouding mogten leven en hoewel dat alles altijd in zwakheid en met aankleve van gebrek is, zoo wierden er tog gene byzondere bezwaren in de gemeente bevonden’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||
Tegenover de Hervormde kerk bleef men streng afwijzend staan. Een broeder werd vermaand, die ‘wankelde omtrent het kerkelijk standpunt’. Deze had de rechtzinnige dominee Felix, hervormd predikant te Longerhou, beluisterd en de zondag daarop was hij met zijn vrouw bij de eveneens rechtzinnige ds Offerhaus in Wanswerd in de kerk geweest. Toen ouderling R.T. Boersma hem op het vermaanbezoek vroeg: ‘Wel Eeltje, hoe zijt gij daartoe gekomen?’ luidde het verweer: ‘Uit begeerte’ en met die begeerte had hij zijn daad willen rechtvaardigen. Boersma had toen terecht geantwoord, dat we, als we onze begeerte tot een regel van ons doen en laten maakten, we dan ook wel naar het ‘hoerhuis’ konden gaan. Eeltje bleef hardnekkig en verkondigde nu de stelling, dat men zich niet van het Hervormd kerkgenootschap had mogen afscheiden, maar alleen God had moeten bidden, ‘dat Hij de overstromende ketterijen uitroeide’. Na lang vermaand te zijn ‘over zijn afzwerving van en omzwerving buiten de kerk’, onttrok hij zich tenslotte in 1852 schriftelijk. Vermeldenswaard is, dat op 7 december 1851 een adres wordt gelezen en goedgekeurd, dat aan de Koning zal worden gezonden en ook aan de Tweede Kamer. Hierin lezen we het verzoek om ‘in de Staatsbegroting te mogen worden opgenomen en evenzoo wel als andere kerkgenootschappen uit 's lands schatkist voor den uiterlijken Eredienst te mogen ontvangen’. Op 29 januari 1852 besluit de kerkeraad zich opnieuw tot de Tweede Kamer te wenden, nu met het verzoek ‘het wetsontwerp betrekkelijk het Armbestuur niet aan te nemen’. Aan de Zending wordt ook gedacht. In juli 1852 kan aan H. de Cock, predikant te Kampen, ƒ 10,- worden gezonden ‘voor den zendeling te China’.
Dat ds Hulst met zegen mocht werkzaam zijn, blijkt wel daaruit, dat velen belijdenis van hun geloof afleggen, zoals b.v. in 1850 Sybrigje van der Woude van Wanswerd, Iemkje Jans Prins ‘onder de Geest (Rinsumageest) bij het Smidshuis’ en Anna Reinderts Hamming. Ouderen gingen heen. Zo stierf op 1 maart 1854 de man van het eerste uur, Pieter Symens van der Woude, de boer van de Wirdsterterp. Hij was toen 74 jaar oud. Blijkens een advertentie in De Stem van 16 maart 1854 is hij na ‘een tienurige kolijklijding - gemoedigd in den Heere ontslapen’.Ga naar eindnoot33 Maar jongeren stonden op, die de plaatsen van de weggevallen ouderen konden innemen. Op 1 januari 1855 bestond de kerkeraad van Wanswerd-Birdaard uit ds L.J. Hulst, de ouderlingen Gerben R. Poortinga (landbouwer) en Reinder G. van Wieren (timmerman) en de oud-ouderling Riemer T. Boersma (bakker). Verder de diakenen Yme A. Spijksma (winkelier) en Meile G. Miedema | |||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||
(landbouwer onder Birdaard), de oud-diaken Jetze Jacobs de Boer (die hetzelfde jaar naar Scharnegoutum zou vertrekken), en de kerkvoogden Eelke P. van der Woude en U.T. van der Bei, terwijl Dirk R. Poortinga oud-kerkvoogd was. Ds Hulst is in mei 1855 vertrokken naar Ferwerd en opgevolgd door ds J.J. Kuiper, die van Koevorden over kwam. We willen deze schets besluiten met het vermelden van een zielestrijd, door ds Hulst in Wanswerd gestreden en door hem zelf verteld in zijn gedenkschrift Drie en Zestig Jaren Prediker, waaruit we al meermalen hebben geciteerd. Hij noemt het Mijne preekkoorts. We, krijgen zo enig inzicht in de gangbare manier van preken in de Afgescheiden kerken van toen en zien dan, dat ds Hulst van het gangbare patroon ging afwijken. Mijne preekkoorts: - Dit schijnt wel een vreemde titel, maar het vervolg zal ons wel leeren, wat beteekenis er aan gehecht moet worden. Het onderwijs, dat wij als studenten te Hoogeveen ontvingen, was voor dien tijd al wat men verwachten kon. Het had bij vele hoogescholen zelfs dit vooruit, dat wij goed gedrild werden in de stellige, wederleggende en practische Theologie, wat thans veel te wenschen overlaat. Doch ten aanzien van de algemeene wetenschappen, waardoor de blik moet verruimd worden, werden wij schaarsch bedeeld. Het gevolg daarvan was, dat sommigen, nu eenmaal predikant zijnde, het gemakkelijk opnamen, en met een gemoedelijk praatje zichzelf en het volk voldoening dachten te geven. Doch het duurde niet lang of zij waren, als een oud paard, beter op dan voor den wagen, en het gemeentelijke leven zonk in, vanwege gebrek aan voedzame spijze. Doch zij, die de beginselen der Theologie verstaan hadden, als zijnde de grondslagen, waarop men het geloof en het leven moest baseeren, deden al wat zij konden, om die grondslagen steeds beter te verstaan en voor de practijk dienstbaar te maken. Maar zoodra zij daarmede begonnen, en den tekst hunner keuze zochten uit te putten, deed zich hun gebrek aan algemeene kennis gevoelen. Zij konden niet diep genoeg zinken, en het gevondene niet makkelijk genoeg naar boven brengen. Tot deze school behoorde ook ik. Toen ik Nov. 1849 mijne intree gedaan had met Amos 7:14, 15, predikte ik er in 't eerst moedig op los, doch meer legende en vrome ondervindingen, dan het Woord Gods. De menschen waren er destijds heel wel mede in hun schik. Doch toen dat eenige maanden geduurd had, en ik van den eersten roes wat bekomen was, zat ik eens bedaard neer en vroeg mij zelf: gaat het goed? doch ik moest antwoorden, neen! Ik preek meer den Christen dan den Christus; ik bouw de geloovigen op met kenmerken aan de legende ontleend, inplaats van met kenteekenen, die mijn tekst aan de hand geeft. Die misstand moet niemand bevreemden. Ik was wel beter onderwezen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||
op de School te Hoogeveen, maar ik was in de mystiek geboren en opgegroeid. En zooals gij wellicht weet, is het de algemeene karaktertrek van de mystiek, dat zij meer nadruk legt op den Christus in ons, dan op den Christus voor ons. Zoodra ik, na aan mij zelf te zijn overgelaten, op mijn eigen beenen moest staan, werd ik door de mystiek weer aangetrokken, want daarin opgegroeid, was de mystiek instinct bij mij geworden, en de meeste menschen hoorden het gaarne alzoo, terwijl niemand mij waarschuwde tegen het gevaar, dat langs dien weg op mij loerde. Doch hoe sterk die mystieke band ook was, ik was nu ontnuchterd, ik zag mijne fout, ik beschouwde de dingen van alle kanten en kon van toen aan op de oude baan niet meer voort. Maar nu vroeg ik mijzelven: hoe moet ik dan preeken? Het antwoord was: zooals Christus en de Apostelen gedaan hebben. Zij hebben de leer ontwikkeld, en ik had de ontwikkelde leer slechts te ontvouwen, bloot te leggen voor het kleine verstand van mijne hoorders, en niets meer. Daar viel nu niets tegen te zeggen, dan dat ik op die wijze met het hoofd door den muur moest, en de gunst van vele menschen zou moeten derven. Maar de vraag of het licht of zwaar was, kwam niet meer in aanmerking. Ik had gezien, dat het moest, en daar was het mee uit. Van nu aan begon ik naar de meening van mijnen tekst te graven, en daaruit den wil van God te putten. Doch nu stuitte ik op eene moeilijkheid, die ik niet berekend had. Ik had gebrek aan algemeene en uitlegkundige kennis. Ik kon niet diep genoeg zinken en het gevondene niet gemakkelijk genoeg naar boven brengen. Mijn werk stond mij niet aan, en dat baarde mij verlammende ontmoediging. Eerst was dat zoo bij voorbijgaande vlagen, maar weldra werd het eene bijblijvende gedachte, dat ik voor mijn werk niet bekwaam was, dat ik geen predikant had moeten worden. Mijne vrouw wist van dien strijd niets af, want wetende, dat zij mij daaruit niet verlossen kon, en dat zij nog al zwaarmoedig van aard was, verzweeg ik dat alles voor haar, om haar die moeite te besparen. Had ik maar kunnen besluiten, om mijn ambt neer te leggen, ik zou bij haar geen tegenstand gevonden hebben, maar vast overtuigd, dat ik mij zelf er niet ingedrongen had, maar door God er in geleid was, zoo wist ik er geen weg voor, om dat te doen, zonder God los te laten. En zonder God in de wereld, - dat was het ergste, dat ik mij denken kon. Zoo tobde ik voort ongeveer twee jaren lang. Des morgens was mijn preeken doorgaans zeer slecht, in mijn oog althans. Ik walgde er dikwijls van en sprak er met niemand over. Er was niemand, die mij iets zeide. Ook verminderde de opkomst volstrekt niet, wat mij tot heden toe nog een raadsel is gebleven. Des middags over den Catechismus ging het doorgaans wat beter, omdat ik in de Theologie het best tehuis was. En des avonds preekte ik juist niet, maar hield ik geregeld eene Bijbelverklaring over Romeinen. In den regel gebruikte ik daarvoor Mathias Elsnerus,Ga naar eindnoot34 zonder mij met anderen te bemoeien, en dat was mijn ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||
luk. Als men op eigen beenen niet kan staan, en men kan zich met eene kruk helpen, dan moet men er maar geen twee of meer voor gebruiken. Des avonds werkte ik veelal met meer, minder, of ook met veel genot, en dat hield mij in beweging. Toen ik te Birdaard kwam, had ik eene mooie roode kleur, zoodat de menschen zeiden: als gij een mooien Ds wilt zien, dan moet gij naar Birdaard gaan. Toen dat echter omtrent twee jaren geduurd had, was ik bleek als een doode, en de menschen vroegen elkander of ik de tering had. Ja, dat leek wel zoo, maar ik hoestte nooit. Niemand vermoedde het, wat er haperde. Kwam ik bij de menschen, dan was ik opgeruimd en men had geene gelegenheid om te vermoeden dat ik aan zulk eene inwendige kwelling leed. Biddende had ik nog wel vrijmoedigheid tot God, maar geen vertrouwen op de hulpe van God en toch heb ik van achteren ingezien, dat juist Gods hand mij door dat duistere dal geleid heeft, om mij te harden in den strijd. Eindelijk hoorde ik zeggen, dat Ds Th. de With op eenen avond te Ferwerd zou preeken. Dat Ferwerd is later mijn tweede gemeente geworden, en lag anderhalf uur gaans van Birdaard verwijderd. Van dezen Ds zeide men, dat hij uitmuntend preeken kon. Ik dacht, dien moet ik eenshooren, want ik wist niet meer hoe ik het aanleggen moest. Ik vertelde mijnen nood aan God en vroeg Hem, of Hij mij door dit middel tot eene beslissing wilde leiden, of ik het opgeven dan of ik volharden zou. Ik ging. Ds de With's vader woonde bij ons in de buurt, hij ging mede, doch wist van mijne drijfveer niets af. Wij kregen eene goede plaats, ofschoon de kerk vol was. De Ds preekte over Gal 2:20: ‘Ik ben met Christus gekruist’. En de indruk, dien ik vandaar mede nam, was, dat die man het beter en handiger kon dan ik, doch als dat nu eenmaal een beste prediker was, dan was voor mij alle hoop nog niet verloren. Kon ik hem al niet inhalen, er was toch wel uitzicht, om te komen waar hij nu was. Ik besloot en zeide tot God, dat ik mijns inziens mijn ambt niet mocht opgeven, maar dat ik onverbiddelijk studeeren moest, zoowel in talen, logica en geschiedenis, als in Theologie en wat daarmede in verband stond, en zoo deed ik. Reeds den eersten Zondag daarop preekte ik met tamelijke vrijmoedigheid. En voortaan preekte ik wel niet altoos met zelfvoldoening, maar de preekkoorts was over.’ |
|